| |
| |
| |
Ter bruiloft van Willem Bras, en Marritje van Keeren.
Getrouwd den 16de. January, 1752.
GAnts Nederland zit thans te schreijen:
Om Willems al te ontydig scheijen,
En zugt helaas! ons glans verdooft,
Ons Cieraats kroon valt van ons hooft.
Dog hoe elk Batavier mag klagen,
Om Friso's Doodt in deeze dagen,
Wy vinden egter in dees' Tydt,
Nog stoffe om te zyn verblyd,
De Wareldsche veranderingen,
Doen ons in plaats van weenen, zingen,
Wy maken voor een korte tydt,
Ons 't Rouwgewaat en Droefheid kwyt,
En nemen by de vreugde stroomen,
Ons Harpen van de wil'ge boomen,
All' ding heeft (zo als Zalomon
Ons leert,) zyn tydt onder de Zon.
Deed ons een Willem droefheid lyden,
Een Willem doet ons weer verblyden.
Een Willem zeild na wensch en zin,
Ruimschoots de Huw'lyks haven in,
| |
| |
Schoon dat hy eerst wat moest laveren,
Dog Breedero zeid: 't kan verkeeren,
De windt van tegenspoet verkeert,
Zo ons de ondervinding leert:
Want Willem krygt na zyn begeeren,
Zyn lieve Maritje Van Keeren.
Geen wonder is 't dat WILLEM BRAS,
Zo fiks op Kaarten en Compas,
Ja zelfs een Schipper van de Liefde*
De liefdens zee gelukkig kliefde,
Vermyden klippen Rotze en Zand,
In deze baai zo veilig Land.
Zyt welkom Stuurman van de baaren
Der liefde, denkt aan geen gevaaren,
Vergeet 't voorheen geleden Weê,
Gy zyt op uw gewenste Ree;
Hier valt te looden nog te peilen,
Gey op de Marszeils vast de zeilen,
De raas in 't Kruis, maak vast de Bras,
Schiet vreugde Schooten met den Bas
En laat de Wimpels van de stengen,
Als 't waare blyde Tyding brengen,
Laat vallen 't Anker, heis de Vlag,
Waar op wy u Verëende Menschen
Het geen hier volgt van herten wenschen,
Uw liefde Willem en Mari Bras,
Legt onwrikbaar als in Tiras;
Leeft vry van alle tegenheden,
Uw' Echt verstrekke u voor een Eden;
De Gunst van den Alzegenaar,
Maak' u tot een gelukkig paar;
Teelt lieve Dogters braave Zoonen,
Die uwe Haart en Dis bekroonen;
Den zegen die zy vast gehegt,
Aan 't geen gy doet in uwe Echt.
| |
| |
Den Bruidegom moet gelukkig vaaren,
Op 't schriklyk Element, de Baaren;
Geen buldrent Tempeest nog Orcaan,
Beloopt hem op den Oceaan.
Maar als de sterke onweersbuijen,
Uit 't Oosten, Westen, Noorde of Zuijen,
Met Blikzems Regens ongemeen,
De Zee en Lucht als smelt in een;
Als daags geen Zon, nog snagts de Ligten
Van Maan en Ster' komt voor 't gezigte;
Als Middag en de Middernagt;
Schynt een door 't onweers woede en magt;
Als Masten kraken, Zeilen scheuren,
De stoutste Zeeman staat te treuren,
Dan hoed' Godts gunst voor alle noot,
En Willem Bras en zyn Galjoot;
Ja geev' hem dat hy nooyt moet bukken,
Voor dees' of and're ongelukken:
Maar dat hy vroolyk als een Helt,
Mag stevenen door het Pekel-velt,
En ras, begunstigt Havens vinden;
Dat Schipper zo zyn Huisgezin
Verzorgt, en Reeders brengt gewin.
Leeft zo beveiligt voor gevaaren,
In d'Echtstaat tot hooge Jaaren,
Tot dat gy eindelyk van de Zee,
Des werelds, Land op 's Hemels Ree,
Alwaar dan Willem en Marye,
Haar Eeuwig zullen gaan verblyên.
(Wyl het veel gelyk'nis heeft,)
Met malkand'ren vrolyk zingen:
Die hem ten Zeewaart in begeeft &c.
Houd uw Roer in 't Water.
|
|