Ontroostbaar, de man! Voorloopig, ten minste!
Achtereenvolgens hadden zijne onbaatzuchtige bloedverwanten, zijne welwillende buren, zijne oprechte vrienden en de drankvrije polietieman hem aangemaand zich toch niet te gedragen als de heidenen, die geene hoop hebben.
Dit in bewoordingen, die ik overbodig acht hier tot bladvulling te herhalen, daar men ze, ten andere, vinden kan in het ‘Handboek van den perfekt beleefden Belg’ door Egidius XVII.
Daar ik wist dat de overledene mij, in haar laatsten wil, eene verzameling had beschikt van twee en veertig Assyrische karamelrijmpjes, voelde ik me verplicht haren echtgenoot ook wat te troosten.
- Och! malle Gijsbrecht, zei ik, doe nu zoo gek niet, jongen, ge zult Evelina terugzien hiernamaals...
- Hiernamaals, snikte de houtmagere man, daar ben ik vet meê. Hiernamaals!... Daar heb ik haar niet meer noodig!
Zal ik daar voeten hebben? Zal ik daar haar op mijnen kop hebben? Ik heb haar niet getrouwd voor hiernamaals, maar voor hier beneden!..
Acht en dertig jaar lang, ja, ik zeg acht en dertig jaar, heb ik, elken avond, mijne kouwe voeten gewarmd aan de uiteinden dier eindeloos-goede vrouw. Acht en dertig jaar lang heeft ze, elken morgen, (ik