Het Boek. Serie 3. Jaargang 35
(1961-1962)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
BoekbesprekingR.L. Munter, A hand-list of Irish newspapers 1685-1750. London, Bowes and Bowes, 1960. 36 blz.Deze lijst verschijnt als Monograph no. 4 van de Cambridge Bibliographical Society. In zijn ‘Introduction’ geeft de samensteller een schets van de oudste sporen van periodiek nieuws in Ierland, eerst in verband met politieke situaties omstreeks 1650, 1660, 1663. Maar vóór 1685 is er geen eigenlijke geregelde journalistieke bedrijvigheid. Met de dan twee maal in de week in Dublin verschijnende News-Letter, opent Munter's lijst. Hijzelf noemt zijn werkstuk (p. XI) een bijproduct van een grondige studie van de Ierse periodieke pers vóór 1750, dat hij dus nu vooruit in het licht zendt als overzicht van het hem bekende materiaal. Natuurlijk verklaart hij zich bij voorbaat dankbaar voor mogelijke aanvullingen. Alle bewaarde reeksen en nummers, of alleen in de literatuur gesignaleerde titels, heeft hij in chronologische volgorde opgenomen, maar wel naar de plaats van uitgave onderscheiden. Van zijn totaal aantal van 172 titels horen de eerste 157 in Dublin thuis; daarna volgen er 3 uit Belfast, 8 uit Cork, 2 uit Limerick en nog 2 uit Waterford. Bij elke titel geeft de bewerker volledig verslag van alle bijzonderheden, naam van drukker-uitgever, data en wijze van verschijnen, veranderingen van titels, bewaarde exemplaren met opgave van de vindplaatssen. Indien hij geen exemplaren heeft kunnen opsporen, vermeldt hij de literaire bron waar hij de titel heeft aangetroffen. Aan het slot volgt een register van de drukkers-uitgevers, en een ‘index of altered titles’. Het was wellicht met weinig moeite en kosten mogelijk geweest deze laatste index uit te breiden tot een volledig alfabetisch titel-register, waarvan het ontbreken in een dergelijke bibliografische hand-list toch eigenlijk bevreemdend is.
Rotterdam. F.K. | |
Aloys Ruppel, Die Technik Gutenbergs und ihre Vorstufen, Düsseldorf, VDI-Verlag, 1961. XII + 116 pp., geill.Deze uitgave is een herziene en vermeerderde herdruk van een gelijknamige verhandeling uit 1940. Zij verscheen in een reeks Beiträge zur Technik- | |
[pagina 243]
| |
geschichte van de uitgeverij van de Verein Deutscher Ingenieure; hiermee is tevens de beperking aangeduid van het doel dat de schrijver zich stelde. Het is geen wetenschappelijke studie, maar een beknopte, algemeen begrijpelijke uiteenzetting van de uitvinding van de druk met losse letters; ietwat stellig in de behandeling van vraagstukken die wetenschappelijk nog sub iudice zijn, maar overzichtelijk, helder en - gezien omvang en doel - tot een prijzenswaardige mate volledig. Het is wel verheugend dat de nu tachtigjarige Gutenberg-expert-bij-uitstek zich met deze arbeid heeft kunnen en willen belasten. Door talrijke en goede illustraties gesteund, schetst Ruppel in een dertigtal bladzijden de ontwikkeling sinds 3000 v.Chr. in het Midden-Oosten van zegels en letterstempels, beeld- en tekstdrukvormen, giet-, preeg- en druktechnieken, inkt- en papierbereiding. Daarop volgt een even groot hoofdstuk over Gutenbergs methoden van letterfabricage, zetten en drukken. In zeven kortere hoofdstukken, waarvan zes nieuw, worden dan alle producten van de Mainzer werkplaats beschreven, Gutenbergs rechten verdedigd, zijn leven en werken nagegaan en de aanspraken van anderen ontzenuwd. Een uitvoerige, zij het op technisch geinteresseerden toegespitste litteratuuropgave besluit het betoog. De auteur heeft de sinds 1940 verschenen litteratuur in deze herdruk verwerkt, waaronder vooral de studies van Schmidt-Künsemüller en Wehmer van belang waren, maar hij heeft zich daarbij, althans in de litteratuuropgave, grote beperkingen opgelegd, in het bijzonder ten aanzien van de niet-Duitse publicaties. Het uitstekende overzicht van Jacques Guignard, Gutenberg et son oeuvre (1960), is niet genoemd; evenmin werden b.v. de latere studies van Maurice Audin en het probleem van de doorboorde letterstaafjes verder in het betoog betrokken. In dit opzicht had Ruppel in zijn bewerking verder kunnen gaan, zonder zich nog te diep in strijdvragen te begeven. Al mag men dus ten aanzien van een aantal positief gestelde verklaringen enig voorbehoud maken, toch kan dit boekje als inleiding voor een breder publiek en als compendium van technische gegevens goede diensten bewijzen. G.W.O. | |
Dr. A.J.E.M. Smeur, De zestiende-eeuwse Nederlandse rekenboeken. With a summary in English. 's-Gravenhage, Mart. Nijhoff, 1960. 8o. 167 blz. - Prijs ingen.: fl. 20.-.Al staat er veel in dit boek, dat vermoedelijk buiten de belangstelling der meeste lezers van ons tijdschrift zal vallen, het mag hier niet onbesproken blijven. Want deel I, dat ongeveer een derde van het geheel beslaat, bevat een goede, beredeneerde Bibliografie. Een tachtigtal uitgaven der zestiende eeuw worden daarin beschreven, zo mogelijk met de afschriften van hun titel en colophon. Met andere, minder juiste vermeldingen wordt, goed gemotiveerd, afgerekend. Exemplaren van gedrukte Nederlandse rekenboeken uit de 15e eeuw schijnen niet bewaard te zijn; wel worden er enkele gesignaleerd (zie CA. | |
[pagina 244]
| |
142 en mijn Contributions). Het eerste, nog tastbare rekenboek is op 20 October 1502 te Zwolle bij Arn. Kempen verschenen. Deze Latijnse Algorismus proiectilium van Johannes Enclen de Cusa bewijst al dadelijk, dat de benaming ‘Nederlandse’ in de titel niet op de taal, maar op de afkomst der rekenboeken slaat. Naast Nederlandse, Latijnse en Franse teksten, komen er zelfs een enkele Duitse (in 1560), Spaanse (in 1567) en misschien een Italiaanse (in 1578) voor. Schrijver vergist zich, als hij meent (p. 9, noot 4), dat er in onze Nederlandsche Bibliographie onder no. 1213 ten onrechte een ex. van de Algorismus in het British Museum wordt vermeld. Het is daar wel degelijk aanwezig (signatuur 8548, c. 12)Ga naar voetnoot1. Sinds kort is me bekend, hetgeen de heer Smeur nog niet kon weten, dat er van de Algorismus reeds een jaar later een herdruk is verschenen bij Richard Pafraet te Deventer. Het is me tot nu toe niet gelukt een ex. dezer editie van 1503 te achterhalen. Mijn zegsman, Dr. Jos. Benzing, noemde er een in de Univ. bibliotheek te Kiel. Daar echter niet te vinden; zie NK. 01325. Gaat men na in welke plaatsen de circa tachtig uitgaven zijn verschenen, dan komt het leeuwendeel, ruim veertig stuks, aan Antwerpen toe. Zwolle en de handelsstad Deventer, al behoorden ze dan tot de vroegste producenten, leverden er toch slechts een viertal op. Over 't geheel hebben de Noordelijke Nederlanden een schamel aandeel geboden: 7 stuks in Amsterdam, waarvan de eerste, de Arithmetica van Nicolaus Petri Daventriensis pas 10 Juli 1567 is verschenen; 5 stuks in Leiden en daaronder vier werken van Simon Stevin, beginnend in 1585 met diens Arithmetique; sporadische uitgaven in Rotterdam en Middelburg (ieder 2) en een enkele in Delft, Alkmaar, Haarlem en Dordrecht. Verhoudingen, die te verwachten waren, gezien de nietgelijktijdige hoogtepunten van bloei in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden. Een enkele opmerking. Op blz. 12 wordt onder verwijzing naar Olthoff verhaald, dat drukker Symon Cock ‘pas vanaf 1533 gevestigd was op die Lombaerden Veste teghen die gulden Hand over’. Had Schrijver een jongere bron dan Olthoff geraadpleegd, hij zou hebben kunnen vinden dat Cock daar al veel eerder gevestigd was. Zie bv. in de Ned. Bibliographie no. 1935 van het jaar 1526. Ook kom ik lichtelijk in verzet tegen de bewering, eveneens op p. 12, dat ik ‘zonder (mijn) mening te motiveren’ er op heb gewezen, dat een uitgave, ten onrechte op 1514 gedateerd, in werkelijkheid van 1545 is. Wie de moeite neemt mijn noot bij NK. 0630 te lezen, zal bespeuren, dat die mening wel degelijk gemotiveerd is. Te veel eer acht ik voor onze Bibliographie de uitspraak op blz. 13, dat een editie van Apianus' Arithmetica van 1532 wel niet bestaan zal hebben, omdat ze anders in ons werk te vinden zou moeten zijn. Zelf weet ik immers al te goed van hoeveel uitgaven geen spoor meer te achterhalen valt. Dankbaar heb ik Schrijvers ontdekking genoteerd (op blz. 13), dat er in Antwerpen een schoolmeester Sighers tShertogen heeft bestaan. Dit corrigeert dus mijn vroegere opvatting, dat een Boeckxken van cyfren in 's-Hertogenbosch door zekere Zegher zou zijn gedrukt (NK. 0204). Te weten, dat er van het rekenboek van Gielis van den Hoecke, 9 Febr. 1537 te Antwerpen verschenen (zie p. 15; ons no. | |
[pagina 245]
| |
3175), thans ook een ex. in de Kon. Bibliotheek berust, kan misschien voor de een of ander waarde hebben. Op het belangrijke eerste deel volgt dan deel II, de Systematische behandeling, met de hoofdstukken I. Enkele inleidende Onderwerpen, II. De rekenkundige Bewerkingen, III. De praktische Toepassingen, IV. Enige bijzondere Onderwerpen en V. Algebra. Alles nadere beschouwingen over hetgeen in deze 16e eeuwse boeken behandeld wordt. Als leek ervaart men met lichte verbazing, hoe gewone bewerkingen gelijk vermenigvuldigen en delen, die nu voor een niet te dom kind van een jaar of 12 gemakkelijke kunstjes zijn, zich eerst moeizaam en geleidelijk hebben ontwikkeld tot de huidige methodes en leerstof. Die echter weer dreigen verdrongen te worden door de nimmer falende rekenmachines. Een Engelse Summary, een uitvoerige lijst van Literatuur en een Chronologisch Overzicht besluiten het hoogst verdienstelijke werk. Ten slotte hier enkele correcties, niet als vitterij bedoeld, doch als bewijs van belangstellend lezen. Lees op blz. 8, noot 3 voor Campbell, nr 124: nr 142. Verbeter op blz. 9 r. 15... piectilium... in: iectilium. En lees op bl. 11 r. 24 voor... a Anuers:... en Anuers.
's-Gravenhage, Dec. 1960. M.E.K. | |
Nordisk Håndbog i Bibliotekskundskab. Udgivet af Nordisk Videnskabeligt Bibliotekarforbund under redaktion af Svend Dahl. Tre bind. København, Hassings Forlag, 1957-1960. Prijs 210 Deense Kronen.De bekende Deense ‘Rijksbibliothecaris’ Svend Dahl gaf in 1912 het Håndbog i Bibliotekskundskab uit, dat in 1916 een nieuwe oplaag beleefde om in 1924-'27 andermaal en nu in twee delen uitgegeven te worden. Ook een Zweedse editie zag het licht. Nu thans een vierde druk in drie delen na ruim 30 jaren uitgegeven wordt, andermaal onder redactie van Dahl, hebben wij feitelijk met een geheel nieuw werk te doen. Niet alleen, dat het sterk is uitgebreid en op de hoogte van de huidige stand van de wetenschap is gebracht, maar het heeft ook het duidelijke doel het handboek te zijn voor alle vijf Scandinavische landen, waarvan het bibliotheekwezen op vele punten overeenstemt. Derhalve zijn het nu ook niet meer voornamelijk Deense auteurs, die eraan meegewerkt hebben, maar van de 52 medewerkers zijn 23 Denen, 7 Noren, 17 Zweden, 4 Finnen en 1 IJslander. Er zijn dan ook 23 bijdragen in het Deens, 19 in het Zweeds en 8 in het Noors geschreven. En om het interscandinavische karakter nog eens duidelijk te onderstrepen is het werk uitgegeven door Nordisk Videnskabeligt Bibliotekarforbund, waarvan de Bibliothecaris uit Oslo Harald L. Tveterås de voorzitter is. Het zijn niet alle bibliothecarissen, die aan dit merkwaardige boek hun medewerking gegeven hebben. Men vindt onder de medewerkers een aantal uit de wereld van de universiteiten en musea en verder specialisten van drukkerij, uitgeverij en boekhandel. Hoewel dit boek in vele opzichten aan Milkau's Handbuch herinnert, is het dus geenszins als een verkleinde be- | |
[pagina 246]
| |
werking daarvan te beschouwen, omdat het een aantal gebieden of zaken behandelt, die in het Handbuch niet of beknopter ter sprake komen. Dat verder Scandinavische toestanden uitvoeriger besproken worden, behoeft geen betoog. Al dadelijk wijkt het eerste deel aanzienlijk van het Handbuch af, omdat het naast de geschiedenis van het boek de wetenschapsgeschiedenis behandelt. Het Handbuch had in zijn eerste druk alleen een hoofdstuk ‘Die Akademien der Wissenschaften’, dat in de tweede druk terecht weggelaten is. Dat men hier nu - voor het eerst - meer dan 150 bladzijden wijdt aan de geschiedenis der wetenschappen is dus een concessie aan de eerwaardige historia litteraria, die vooral in Duitsland als Literarwissenschaft op het programma voor de opleiding van aankomende wetenschappelijke bibliothecarissen voorkwam. Vraagt men zich af, welke partij gelijk heeft, het Handbuch, dat bewust dit gebied uitsluit of het Håndbog, dat even bewust het een grote plaats inruimt, dan is voor mij er weinig twijfel mogelijk. Het is m.i. een verouderd standpunt in de bibliothecaris nog de polyhistor te zien, die van de geschiedenis der wetenschappen op de hoogte moet zijn om zich behoorlijk van zijn taak te kwijtenGa naar voetnoot1. Hoezeer een algemene ‘Bildung’ voor de bibliothecaris een aangenaam bezit is, moeten wij erkennen, dat kundigheden als wetenschapsgeschiedenis karakteristiek zijn voor een uitgestorven type, dat plaats gemaakt heeft voor de vakgeleerde, die naast de wetenschap, die hij van de universiteit heeft meegekregen, zich vertrouwd zal maken met de organisatorische problemen, die een moderne bibliotheek stelt. En verder zal hij al naar aanleg en ambitie hem bewegen zich bezig houden met allerlei onderdelen als bibliotheekgeschiedenis, geschiedenis van het boek, incunabelkunde of handschriftenkunde en wat dies meer zij. Trouwens, wat is in de huidige tijd de wetenschapsgeschiedenis, die de bibliothecaris zou moeten kennen? Het algemene overzicht van de hand van Sten Lindroth is weinig meer dan een opsomming van namen, vooral op het gebied van filosofie en natuurwetenschap, waarbij men in één paragraaf vermeld vindt Grotius, von Pufendorf, Richard Simon, Pierre Bayle, Fontenelle en John Locke. Een dergelijke kennis is geen kennis. De ‘hoofdstukken’, die de verschillende gebieden van wetenschap behandelen, geven duidelijk blijk, dat het de schrijvers ook niet helder voor ogen staat, wat van hen wordt verlangd. Nu eens tracht men een historisch overzicht te geven, dan weer een classificatie, soms ook een mengsel van beide. Het hoofdstuk over de technische vakken van Carl Björkbom houdt zich vooral met de U.D.C. bezig, dat over de biologie is dubbel zo groot en geeft - op overigens verdienstelijke wijze - een geschiedenis en de daaruit gegroeide systematiek. Ik kan mij niet voorstellen, dat voor een aanstaand bibliothecaris deze materie, aldus opgediend, veel nut hebben kan. Meer dan 300 bladzijden van het eerste deel zijn dan verder aan de Boghistorie gewijd. Zes hoofdstukken behandelen de geschiedenis van het schrift, van de miniatuurkunst, van de boekdrukkunst, van de boekillustratie, van de boekband en van de boekhandel. Men kan voor de wijze waarop deze traditionele onderdelen zijn behandeld alle waardering heb- | |
[pagina 247]
| |
ben. Een autoriteit als Carl Nordenfalk is natuurlijk een bijzonder gelukkige keuze als auteur van het hoofdstuk over de miniatuurkunst. Maar ook het uitvoerige artikel over de boekband, bijzonder goed geïllustreerd met weinig bekende specimina, is een waardevolle bijdrage. Voor de niet-Scandinaviër is het een attractie, dat in dit laatste hoofdstuk, evenals in die over de boekdrukkunst, de boekillustratie en de boekhandel de Scandinavische landen bijzondere aandacht krijgen. Het tweede deel van dit werk is gewijd aan de ‘Bibliotekernes og bibliofiliens historie’. De algemene bibliotheekgeschiedenis, die door drie Zweedse bibliothecarissen is behandeld, geeft in 118 bladzijden een beknopt overzicht, dat stellig betrouwbaar is, maar dat naar mijn smaak toch wat al te veel zich tot jaren, namen en feiten bepaalt. Men zou gaarne wat meer over de nationale karakteristieke verschillen gehoord hebben, al ben ik mij bewust, dat bij de beperkte plaatsruimte de mogelijkheden in dit opzicht niet groot waren. Een paar opmerkingen over de Nederlandse bibliotheken: Op blz. 94 heeft P.A. Tiele een h te veel in zijn naam, op blz. 126 had bij de literatuur voor Amsterdam gewezen moeten worden op Theissen's bijdrage in het gedenkboek der Universiteit, zoals voor Utrecht niet voorbijgegaan mag worden aan hetgeen Kernkamp schreef in het gedenkboek der Utrechtse Universiteit. Zeer bijzonder zijn natuurlijk de bibliotheekgeschiedenissen der vijf afzonderlijke Scandinavische landen, door bibliothecarissen uit die landen geschreven. Deze bijdragen, waarin de grote bibliotheken ieder haar eigen beschrijving gekregen hebben, zijn ook voor de niet-Scandinavische bibliothecarissen waardevol, niet in de laatste plaats door de goede literatuuropgaven. Doordat men hiervoor bijna 200 bladzijden beschikbaar heeft gesteld, kon in dit geval ook wat dieper op de lotgevallen en achtergronden ingegaan worden. De plaats, die aan de geschiedenis der openbare bibliotheken is ingeruimd is heel wat geringer, hetgeen voor een veel jongere instelling begrijpelijk is. Bijna de helft van de 50 bladzijden over dit onderwerp is door de Scandinavische landen ingenomen. Er is hier meer aandacht gewijd aan de karakteristieke verschillen in de afzonderlijke landen, zodat men wel enig denkbeeld krijgt van de toestanden in Zwitserland, Nederland en België. De aandachtige lezer van de paar bladzijden over Nederland en België kan dus de cijfers van resp. 149 en 2515 volksbibliotheken in deze landen naar waarde beoordelen. Het is jammer, dat bij de literatuurlijst naast het boek van Greve het gedenkboekje 1908-1958 blijkbaar geen plaats meer heeft kunnen vinden. Twee merkwaardige hoofdstukken in dit deel, die in zekere zin bij elkaar horen, zijn die over de geschiedenis van de bibliofilie en het ex-libris. Men vindt dergelijke onderwerpen niet in het ‘Handbuch’ behandeld en men kan zich afvragen of zij strikt genomen wel in een handboek voor bibliotheekwetenschap behoren. Het eerste vult echter de algemene bibliotheekgeschiedenis in dit deel aan en het is begrijpelijk, dat men in een handboek voor Scandinavië, waar de collectioneurs nog zo talrijk zijn, aan dit onderwerp een afzonderlijk hoofdstuk wijdt. In dat licht moet men dan ook het hoofdstuk over het ex-libris maar zien. Kan men van de twee eerste delen zeggen, dat de inhoud, voor zover niet | |
[pagina 248]
| |
typisch Scandinavisch, in vele opzichten een samenvatting is van hetgeen Milkau's Handbuch brengt, in het derde deel, dat a.h.w. de theorie van de praktijk behandelt, ziet men een opzet, die zeer sterk van die van het Handbuch afwijkt. Dit laatste vangt aan met de uitvoerige beschouwingen van Leyh in het hoofdstuk ‘Der Bibliothekar und sein Beruf’ om daarna de verschillende fasen, die het boek in de bibliotheek doormaakt, te behandelen: de aanschaffing, de catalogisering, het gebruik. Eerst daarna volgen hoofdstukken over het binden, over de speciale bibliotheken, de opstelling in het magazijn, de statistiek, het bibliotheeksrecht en het gebouw. Daartegenover opent het Håndbog met een afdeling, waarin de totstandkoming van het boek besproken wordt. Achtereenvolgens passeren daar in korte, meestal door niet-bibliothecarissen geschreven hoofdstukken de revue: het papier, de techniek van de boekdruk, de illustratietechniek, het binden, de conservering en de restaurering van handschriften en boeken, de uitgeverij en de boekhandel. Een aantal van deze onderwerpen zijn in het Handbuch ook wel behandeld, maar dan toch meer als onderdeel van de geschiedenis van het boek, terwijl men in Scandinavië de nadruk op de praktijk legt. Voor de aankomende bibliothecaris is deze wijze van behandeling stellig een voordeel en de literatuuropgaven geven de mogelijkheid de kennis te verdiepen. Hetzelfde kan men zeggen van de afdeling, waarin de bibliotheeksadministratie en -organisatie behandeld wordt. Hierin vindt het zeer instructieve hoofdstuk van Dr. Gierow (Lund) over bibliotheekbouw een plaats. Het hoofdstuk over Biblioteksadministration van de hand van Palle Birkelund (Kopenhagen) heeft tot taak een belangrijk gedeelte van hetgeen in het derde deel van Milkau's Handbuch een plaats gevonden heeft, samen te vatten. Dat dit mogelijk was vindt vooral zijn reden in het streven al deze hoofdstukken een duidelijk inleidend karakter te geven. Zeer goed is in dit opzicht het stuk over catalogisering en classificatie van de hand van Mogens Bledvad. Bevreemdend is het echter, dat de centrale catalogi hier volkomen ontbreken. Het hoofdstuk over handschriftenverzameling van Solveig Tunold (Oslo) onderscheidt zich door een opsomming van de belangrijkste collecties in het Noorden, waaraan dan een vermelding van de voornaamste buitenlandse bibliotheken met verzamelingen op dit gebied is toegevoegd. Eenzelfde opzet vertoont het stuk over incunabelcollecties van Hans Sallander (Uppsala) met dien verstande, dat particuliere collecties hier niet worden genoemd. In de literatuuropgave staat de catalogus van het Museum Meermanno-Westreenianum ten onrechte op naam van pater Bonaventura Kruitwagen alleen: één van de twee delen is door mej. dr. R. Pennink bewerkt. Hoofdstukken over verzamelingen van kaarten en afbeeldingen, van muziek, van orientalia, over bibliotheek en onderzoekers, over industriebibliotheken, over de organisatie en methoden van openbare bibliotheken, over documentatie en over bibliografie (dit laatste met een selectieve lijst van bibliografieën) besluiten deze afdeling. De zaken- en personenregisters op de drie delen zijn voor een niet-Scandinaviër niet zo gemakkelijk te gebruiken, omdat men daarbij het Scandinavische alfabet toepast: men zal er niet zo dadelijk op bedacht zijn woorden als Börsenverein, Caesarea, Haag en Haarlem aan het eind van de B, C en H te zoeken, zomin als Aarau aan het eind van het alfabet. | |
[pagina 249]
| |
De uitvoering van deze drie delen is bijzonder goed. Op het half glanzende papier komen de illustraties, die talrijk zijn en goed gekozen (Josef Stummvoll heeft in Libri 11, p. 91 al op de hardnekkigheid gewezen, waarmede de fantasie-afbeelding van de vroegere Hofbibliothek in Wenen zich handhaaft), waarbij een extra-vermelding der plattegronden zowel van antieke als moderne bibliotheken op zijn plaats is. Daarmede heeft de uitgever, die het bij mij verkorven had door de verspreiding van een prospectus in de Engelse taal, waaruit ieder zou opmaken, dat dit boek in het Engels ging verschijnen, weer veel goed gemaakt! Hij en alle medewerkers zijn geluk te wensen met dit boek! L.B. | |
Transactions of the Cambridge Bibliographical Society Vol.. III, part I, 1959.In dit nummer geeft M.R. James in zijn History of Lambeth Palace Library de geschiedenis en beschrijving van de zeven groepen waarin deze collectie verdeeld wordt. Sir Geoffrey Keynes heeft uit een aantal bronnen een catalogus samengesteld van de bibliotheek van de dichter William Cowper waaruit wel blijkt dat deze schandelijk overdreef toen hij, vijf jaar voor zijn dood, schreef dat boeken voor hem waren ‘an article with which I am heinously unprovided’, want bij zijn dood liet hij enkele honderden delen na. Nigel Glendinning's artikel: Spanish books in England: 1800-1850 behandelt de periode waarin de interesse voor Spaanse boeken, mede door de komst van vele vluchtelingen, in hoge mate toenam. Deze belangstelling zowel van letterkundige als van bibliofiele zijde, bereikte haar hoogtepunt omstreeks 1820. Het belangrijkste en meest interessante artikel in deze aflevering is van de hand van de Nieuw-Zeelandse bibliograaf D.F. McKenzie: ‘Press-figures: a case-history of 1701-1703’. Voor de eerste maal wordt hier een diepgaande studie gemaakt van het bibliografisch belang van ‘press-figures’. Hij behandelt het driedelige Lexicon van Suidas, gedrukt door de Cambridge University Press in 1705. M. Udink | |
Gutenberg-Jahrbuch 1961. Herausgegeben von A. Ruppel. Verlag der Gutenberg-Gesellschaft in Mainz. 4o. 352 blz. en vele afb. in de tekst. - Prijs geb.: DM. 45.-.Mijn bespreking begint bij het verheugende slot, de mededeling op pagina 351, dat nu heus in 1962 het beloofde register op de reeks Jahrbücher zal verschijnen bij gelegenheid van het ‘2000-Jahrfeier’ der stad Mainz. Al is het logisch verband tussen beide gebeurtenissen niet treffend, het bericht zelf stemt tot vreugde. Gelijk gewoonlijk ziet de verslaggeefster zich weer voor de ondankbare taak gesteld uit 52 opstellen een keuze te doen en vele andere, hoe verdienstelijk op zichzelf, onbesproken te laten. Oudergewoonte eerst iets over de bijdragen, die in enige betrekking tot ons land en België staan. Een door- | |
[pagina 250]
| |
werkte studie van Lotte en Wytze G. Hellinga, The edition of Augustinus Confessiones by Richard Pafraet (1483) met 2 afbeeldingen gaat uit van een verzamelband in Gloucester Cathedral Library, waarin een Keulse editie van Augustinus, De doctrina christiana en genoemde Deventer druk der Confessiones (CA. 195, GW. 2896) samen voorkomen. Over de Nederlandse vroege Augustinus-uitgave worden in breed buitenlands verband belangrijke beschouwingen gegeven. Terwijl deze Nederlanders zich van de Engelse taal hebben bediend, schreef Zuiderbroeder Luc Indestege een Duits opstel over Das Bild Karls V. auf flämischen Einbänden des XVI. Jahrhunderts. Bij 6 afbeeldingen worden verschillende typen van die herhaaldelijk voorkomende banden beschreven. Met de onjuiste veronderstelling, af en toe nog in catalogi opduikend, dat dergelijke banden uit de bibliotheek van Karel V afkomstig zouden zijn, wordt hier weer eens grondig afgerekend (p. 313, noot 25). Heinz Vogel schrijft over Der niederländische Bibeldruck in Emden 1556-1568 en vermeldt niet minder dan 23 dezer bijbels, te Emden gedrukt, de wijkplaats van menig Nederlander, die om den gelove vervolgd werd. Van H.D.L. Vervliet zijn de Rectifications et additions à la bibliographie d'Aimé Tavernier, etc. Elfriede Leskien behandelt Zwei spätgotische Einbände niederländischer Herkunft, die zich in de Landesbibliothek te Hannover bevinden. De een toegeschreven aan Maastricht of omgeving, de ander aan de Zuidelijke Nederlanden. Acht stempels ervan zijn gereproduceerd. Van de bijdragen zonder Nederlandse associaties noem ik die van Lamberto Donati, Del ‘Fasciculus medicinae’ (Venezia: 26 Luglio 1491-5 Febbraio 1493) bij vier afbeeldingen. Een aardige iconografische studie. Speciale aandacht wordt gewijd aan een voorwerp met hengsel, meestal van een gevlochten materiaal, te aanschouwen op enkele houtsneden van de Fasciculus. Het doel ervan is wel eens verkeerd verklaard. Maar het wordt hier gedefinieerd als het omhulsel, waarin men een pot de chambre met urine, die basis van veel medische onderzoekingen, transporteerde. Ik kan er nog aan toevoegen, dat een soortgelijk voorwerp, gedragen door een knaap, mede voorkomt op een der houtsneden in de Nederlandse editie van de Fasciculus medicinae, 26 Mei 1512 te Antwerpen bij Claes de Grave verschenen (NK. 1223 en daaruit afgebeeld in Nijhoff's Art typographique, De Grave pl. IV. 10). Van de Lutherkenner Hans Volz is er een uitnemend opstel Aus der Wittenberger Druckpraxis der Lutherbibel (1522/46). Uiteengezet worden de technische overgang van manuscript tot druk, de bijzonderheid, of een dan wel meer persen aan het werk hebben deelgenomen, de eventuële medewerking van Luther zelf aan het drukken, enz. De korte bijdrage van Victor Scholderer, Red ink and Rolewinck brengt ons in de wereld der Keulse incunabelen en in 't bijzonder van Arnold ter Hoernen's drukken. Dennis E. Rhodes schrijft over Some rare Milanese editions of Virgil, waarbij men het alleen betreurt, dat geen reproducties van de onbekende typen en initialen der zeldzame editie van 1508 (met het onjuiste jaartal 1580!) zijn gegeven. Als gewoonlijk is het weer een genoegen de voortreffelijke, goed gecomponeerde bijdrage van Marie Chèvre te lezen. Dit keer gaat het over Imitation et originalité. Quelques illustrations de Térence du XVème au XVIème siècle. Uit het oeuvre van Terentius zijn de vroege Andria-uitgaven en hun illustraties ter vergelijking gekozen. Daarbij wordt de erepalm toegekend aan de editie van Grüninger in Straatsburg van 1496. | |
[pagina 251]
| |
Jean Vial schrijft over Illustration d'une légende populaire au XVIème siècle. Dat is La vie des trois Maries, een Frans gedicht uit de 14e eeuw, waarvan pas in 1511 de eerste gedrukte uitgave is verschenen. Curt F. Bühler behandelt A new Guillaume Alexis incunable, een editie van Les faintises du monde, c. 1495 bij Caillaut te Parijs uitgegeven. De druk komt niet in de GW. voor; een blijkbaar uniek exemplaar is onlangs door de Pierpont Morgan library verworven. Carlo de Frede's opstel gaat over Biblioteche e cultura di medicifilosofi Napoletani del' 400. Bekend geworden uit testamenten en processtukken bieden deze documenten uiterst belangrijke gegevens over vroeg boekenbezit. Van het viertal behandelde is de bibliotheek van de Napelse medicus Antonio Solimene de omvangrijkste; zijn testament van Nov. 1486 bevatte een lijst van 71 titels. Spaanse geregelde contribuante Luisa Cuesta Gutiérrez schrijft dit keer over El enigma de la imprenta del humanista Elio Antonio de Nebrija y sus sucesores. Een boeiend opstel, waarin niet alleen het leven van deze humanist wordt verhaald, maar tevens welk een belangrijk aandeel hijzelf heeft gehad bij het drukken van vele zijner werken te Salamanca. In de GW. - zie bij voorbeeld de nos. 2217, 2219-2220, etc. - vindt men deze op naam van een anoniem drukker vermeld. Van Frederick R. Goff More calligraphic initials found in Basel incunabula, bij negen mooie afbeeldingen een welkome aanvulling van zijn artikel in het Jahrbuch van 1956. Mooi zijn ook de illustraties bij het goede opstel van Robert Ranc, La présentation des manuscrits à Philippe le Bon. Van de bijdragen over banden trof mij, behalve de reeds vermelde, nog in 't bijzonder die van Ernst Kyriss over Vorgotische verzierte Einbände der Landesbibliothek Karlsruhe met reproducties van deze Karolingische en Romaanse banden en van hun stempels. Zo hoop ik een flauwe indruk te hebben gegeven van veel goeds, dat het Jahrbuch 1961 bevat, met mijn verontschuldigingen aan hen, wier bijdragen, noodgedwongen, onbesproken zijn gebleven.
's-Gravenhage, November 1961. M.E.K. | |
Renate Lennartz. Abstrakte Kunst. Eine Einführung. Besprechendes Auswahlverzeichnis für Leser. Köln, Greven Verlag, 1960. XIII; 19 p.Dit geschrift, een Veröffentlichung des Bibliothekar-Lehrinstituts des Landes Nordrhein-Westfalen bevat een catalogus van twintig boeken in het duits over abstracte beeldende kunst, die kunnen worden aanbevolen aan de lezers van een Volksbücherei in een grote stad. De schrijfster geeft eerst een uiteenzetting, hoe zij te werk is gegaan bij de keuze van de boeken en bij de indeling van haar catalogus. Daarna volgt de beschrijving van de boeken, voorzien van een toelichting van elk werk in eenvoudige of vakkundige taal naar gelang van de inhoud van het boek. De indeling van de catalogus is met zorg ontworpen en het is volgens schrijfster aanbevelenswaardig bij de lectuur de volgorde van de boeken in de catalogus in acht te nemen. Hierin is namelijk een systeem uitgewerkt van inleidende werken en plaatwerken | |
[pagina 252]
| |
naar kunsthistorische werken en theoretische werken over de problemen van de abstracte kunst. Voor intelligente lezers zullen dergelijke kleine catalogi ongetwijfeld zeer nuttig kunnen zijn.
's Gravenhage E. de la Fontaine Verwey | |
Verzameling Kostbare Werken. Ontstaan en Ontwikkeling van een Afdeling van de Koninklijke Bibliotheek. Brussel, Albert I-Bibliotheek, 1961. 4o. XIV + 250 blz. + platen I-XXX en vele afbeeldingen in de tekst. - Prijs ingen., na de tentoonstelling: fr. 250.-Zelden zal een mooier huldiging aan een scheidend ambtenaar zijn geboden dan dr. F. Schauwers op de Brusselse bibliotheek ten deel is gevallen. Wie als ik talloze malen profijt heeft mogen trekken van zijn grote kennis en allerbeminnelijkste hulpvaardigheid, stemt dit feestelijk slotaccoord tot voldoening. Men heeft dan op de Kon. Bibliotheek te zijner eer een tentoonstelling ingericht, die ‘tracht het levenswerk van een conservator op te roepen’, gelijk Hoofdconservator, de heer Herman Liebaers, in zijn warm en voortreffelijk Woord vooraf het uitdrukt. Zo is er een keur van honderd selecte boeken bijeengebracht, alle behorende tot de Afdeling Kostbare Werken. Dit is op de Brusselse bibliotheek een vrij recente afdeling, feitelijk een oorlogskind. Ze stamt uit de tweede wereldoorlog, toen het allerkostbaarste bezit der bibliotheek, uitgezocht door de heer Schauwers, naar de kelders van de Nationale Bank is overgebracht. In 1944 veilig teruggekeerd, zijn deze boeken niet weer als tevoren verspreid, maar in een speciale afdeling blijvend verenigd. Sinds dien nog vermeerderd met veel moois en zeldzaams, bevat de afdeling nu een 35.000 gedrukte werken. Terwijl de expositie van het honderdtal van beperkte duur zal zijn (tot 11 Febr. 1962), is de catalogus ervan een werk van blijvende waarde. Gelijk de tweetaligheid van België het eist, bestaat er naast de Nederlandse ook een Franse uitgave. Niet minder dan acht-en-twintig collega's en boekenkenners hebben hun bijdragen geschonken, bestaande uit hoogst deskundige en merendeels uitvoerige toelichtingen bij elk der geëxposeerde boeken. De indeling is chronologisch, lopend van een Lactantius, Romeinse druk van Sweynheim en Pannartz (1468), tot de Visages van Pierre Reverdy, met lithographieën van Henri Matisse, van 1946. Al bladerend in de fraaie catalogus, lezend en lerend, en ook weer geboeid door een reproductie, word ik even herinnerd aan de vreugde, die een Alpenwei in de Junimaand biedt, met zijn uitbundige, altijd verrassende bloemenweelde. Bij de vroege drukken zijn er verscheidene, die ikzelf in handen heb gehad. Dikwijls unica en, dank zij de aanwijzingen van de heer Schauwers, thans in onze Nederlandsche Bibliographie opgenomen. En wat een keur van andere zeldzaamheden verder. Een Venetiaanse druk (1503) met een mis van onze Nederlandse Obrecht; van Petrus Apianus, Astronomicum caesareum (Ingolstadt 1540), hier genoemd ‘het luxueuste wetenschappelijk werk dat ooit gedrukt werd’. Een plano-blad, met curieuse houtsnede, over de ge- | |
[pagina 253]
| |
neeskracht van petroleum, ook gereproduceerd en vermoedelijk omtrent 1550 te Antwerpen gedrukt. Een verzamelband, bestaande uit 83 bladen, in handschrift en in druk, die betrekking hebben op het Landjuweel van 1561 in Antwerpen. Het Album amicorum van een Brusselse jonge dame uit de jaren 1573-78 vult de blanke bladen van Claude Paradin, Les devises héroïques (Anvers 1567). Een werk van Orlando de Lasso met fraaie muziekdruk, van 1587, te München verschenen. Dan een ex. in elf banden van de grote Blaeu atlas (1662-65). Uit de 18e eeuw zijn er tal van die verfijnde geïllustreerde werken over vogels, vlinders, bloemen, fossielen. De 4e druk (1745) van Voltaire's Bataille de Fontenoye met eigenhandige correcties van de auteur. Een Baskerville druk van Terentius (1772). Het ex. van Redouté's Choix des plus belles fleurs (1827), dat eens aan Louis-Philippe heeft toebehoord. Ook menig fraaie band wordt er vertoond. En feitelijk zijn het alle honderd zeldzaam belangrijke boeken. Heeft het zin bij zoveel moois en voortreffelijks een enkele critische opmerking te maken? Uit overnauwkeurigheid dan de vraag, waarom er bij no. 14, de Elckerlyck (Delft, Snellaert, circa 1496) wel twee latere drukken, NK. 754 en 755, zijn vermeld en niet is gezegd, dat deze Delftse druk zelf beschreven wordt CA. 302a = 301a (Suppl. 2-3) en GW. 9275? Is verder het Brusselse ex. van de Fasciculus myrre, Antwerpen 1540, genoemd op p. 109, wel het ‘enig bekend ex.? Zo het identiek is met NK. 3021, de ed. van Peetersen van Middelburch, zijn er ook te Gent en te Antwerpen exx. van te vinden. Het verheugde mij hier een Donatus-fragment aan te treffen (no. 9), dat noch bij Campbell, noch in mijn Contributions tot een nieuwe Campbell genoemd wordt. Het is een druk van Math. van der Goes, Antwerpen, omtrent 1482-83 te dateren. Eerst in 1949 verworven, is het natuurlijk ook aan Polain onbekend gebleven. De verwijzing naar CA. 2e Suppl. 261a, een geheel ander werk van dezelfde drukker, heeft weinig zin. Maar reeds te veel aanmerkingen op een werk, dat mij uitsluitend vreugde heeft verschaft. Diverse registers aan het slot maken het gebruik gemakkelijk. Het is een waardig geschenk voor een hoogst bekwaam ambtenaar, wiens scheiden te betreuren valt. Doch wiens activiteit stellig nog niet zal zijn afgesloten.
's-Gravenhage, Jan. 1962. M.E.K. | |
I. Alberto Serra-Zanetti, L'Arte della stampa in Bologna nel primo ventennio del Cinquecento. Con prefazione di Lamberto Donati. Bologna, a spese del Comune, 1959. Esclusività di vendita Leo S. Olschki, Firenze. 8o. XVI en 478 blz. - Prijs ingen.: Lire 5.000.-
| |
[pagina 254]
| |
se drukken omvat de gehele 16e eeuw en kondigt bovendien de publicatie aan van soortgelijke werken over andere Piemontese steden. I. Aldus is de inhoud van het eerste werk. Na een goede en beknopte voorrede van Lamberto Donati en een zakelijke Avvertenza over de samenstelling volgen uitvoerige lijsten van abbreviaties en van de vele geciteerde werken. Daarna een wel zeer breedsprakige Introduzione van niet minder dan 139 blz., waarin wat maar denkbaar is wordt verhaald over het studiecentrum Bologna, zijn drukkers en hun uitgaven, de illustraties, enz. Zo komt men eindelijk tot de kern van het werk, de wat summiere beschrijving der 545 + 10 Bolognese uitgaven. Hierbij zal men moeten wennen aan de enigszins ongewone wijze van beschrijven: eerst de tekst van de titel en daarachter, cursief, tussen haakjes (c. 1r.), 't geen ‘carta 1 recto’ betekent. Dan meestal reeds dadelijk de tekst van de colophon en opnieuw een soortgelijke assignatie er tussen haakjes op volgend, bv. (c. 33v., l. 14), d.i. ‘carta 33 verso, linea 14’. Het was dunkt me gelukkiger en duidelijker geweest in plaats van deze eigen methode de meer universele te volgen en de denominatie der bladen aan hun tekst te laten voorafgaan. Na de 555 beschrijvingen komt nog een waardevolle chronologische index der edities, een index naar de drukkers en een alfabetische index van namen, materie en onderwerpen, benevens een lijst van correcties en aanvullingen. Het is jammer, dat koptitels ontbreken. Natuurlijk zijn er bij de beschreven drukken in verband met de beroemde faculteit der Universiteit heel wat werken over juridische onderwerpen. Vergeleken met hetgeen in hetzelfde tijdperk in de Nederlanden gedrukt werd, treft het hoe weinig klassieken er te Bologna verschenen zijn. Slechts een enkele Horatius, geen Ovidius, geen Terentius, geen Vergilius. Griekse werken ontbreken totaal; slechts een enkele vertaling in het Latijn (zie daarover uitvoeriger in de voorrede, p. 31). Van belang voor Zuid-Nederland is no. 341, de Oratio pro confirmatione electionis Erardi de Marcha in episcopum leodiensem van 1516, door Eustachius Nivarius uitgesproken. Bij de noot van no. 96, waar drie brieven van Paulus Bombasius aan Erasmus worden genoemd onder verwijzing naar de Londense ed. van Erasmus' ‘Opere’ van 1562 (= diens Epistolarum libri XXXI, Londen, 1642?), had beter verwezen kunnen worden naar het Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami, het standaardwerk der Allens (1906-'47). In uitzicht wordt een vervolgdeel gesteld met reproducties, hier wegens te hoge kosten nog niet toegevoegd (p. XV). Het zal een welkome aanvulling op het werk kunnen worden. Een enkele correctie. Bij no. 43, een Baptista Mantuanus geschrift, wordt een uitgave van 1515 aan Richardus Pafraet toegeschreven. Deze was toen echter al overleden; het is een ed. van zijn zoon Albertus (Nijh.-Kron. 212). In de noot van no. 45, Baptista Mantuanus, De fortuna, wordt een ed. Deventer, de Borne, 1510 genoemd. Lees: s.a. (c. 1510), terwijl een volgende van 1515 bij dezelfde drukker er nog aan toegevoegd kan worden (zie Nijh.-Kron. 2339-2340). Verkeerd gespelde namen zijn hinderlijk. De Amerikaanse bibliograaf heet niet Margareth Bingham Stilvell (p. 471), maar Margaret Bingham Stillwell. Men kan er Schrijver geen verwijt van maken, dat hij Dr. R. Pennink's Catalogus der niet-Nederlandse drukken: 1500-1540, aanwezig in de Kon. Biblio- | |
[pagina 255]
| |
theek 's-Gravenhage (1955) niet heeft geraadpleegd. Toch blijkt het jammer te zijn. Want onder no. 457 wordt daar een Bolognese druk vermeld, die bij hem ontbreekt: Callimachus, Hymni a Jacobo Crucio... latinitate donati (Bologna, B. Hectoris Faelli, c. 1515?). 4o, waarover ook GW. VI, kol. 63-64 bijzonderheden geeft. En Pennink no. 262, Ph. Beroaldus, Commentarii conditi in Asinum aureum, etc. Bononiae, B. Hectoris Faelli, 1500. 2o, ook beschreven GW. 2305 i.v. Apuleius, ontbreekt eveneens. Bovendien zijn er in de Haagse Kon. Bibliotheek 7 der beschreven drukken aanwezig, nl. de nos. 22, 42, 80, 111, 320, 419 en 512, bij Pennink vermeld onder de nos. 52 (2 exx.), 1489, 268, 459, 1876, 1809 en 576. Ten slotte kan ik, ondanks mijn volle erkenning van veel goeds in het werk, niet nalaten lichte ergernis te uiten over de critiek op een der baanbrekers van het moderne typenonderzoek, Proctor (p. 107). Alsof bv. zijn systeem zou vallen door het feit, dat de maat van 20 regels wegens interlinie niet altijd constant is. En alsof Frank Isaac, hier hemelhoog verheven, niet geheel Proctor's bescheiden leerling is geweest. Ook over Haebler wordt daar zonder de nodige waardering en met weinig inzicht geschreven. II. En nu het werk over de Turijnse drukken van 1501-1599. Als typografisch product is het een ware lust voor het oog. Papier, druk, indeling, alles even voortreffelijk. Dan de talrijke reproducties, een uitgelezen collectie statige titelbladen, mooie houtsneden en initialen, drukkersmerken, randen met bekoorlijke dartelende putti. Er zijn geen kosten voor gespaard en terecht wordt grote dankbaarheid betuigd aan maecenas, Conte Andrea Bocca. Ook hier zijn de beschrijvingen der 642 drukken wel zeer beknopt en bepalen zich in de regel tot die van het titelblad. Een enkele keer slechts is de colophon weergegeven. In de collatie worden zelfs de katernen en hun indeling niet vermeld. Terwijl de bibliographie der Bolognese drukken veel verwijzingen naar oudere litteratuur geeft, zijn deze hier schaars. Gewoonlijk wordt er maar een enkel exemplaar van de beschreven druk genoemd. Wat betekent hier verder een asterisk? Het wordt, als ik goed gezocht heb, nergens verklaard. Ik vermoed, dat het, vóór een titel geplaatst, wil zeggen, dat de uitgave wel op de geciteerde plaats genoemd wordt, doch een exemplaar niet is gevonden (zie bv. bij de nos. 348, 349, 366, etc.). Als echter het teken bij no. 547 niet alleen vóór de titel, maar ook na de vindplaats ‘Torino Nazionale’ staat, dan twijfel ik toch weer aan de eigen verklaring. En evenzo bij no. 548, waar het vóór de titel staat, terwijl verwezen wordt naar de vermelding van ‘Short Title Catalogue’ (hier de wat misleidende afkorting voor de catalogus van Italiaanse drukken, aanwezig in het British Museum, van 1958), p. 631, en dus een ex. wel bekend zal zijn. Een inhoudsopgave ontbreekt en ook hier mist men koptitels node. De naamloze inleiding is gelukkig minder breedsprakig dan in het vorige boek en bevat gewenste en zakelijke mededelingen. O.a. op p. 8 een systematische indeling der drukken. Daarbij blijken de juridische werken aan de spits te staan. Nadere bijzonderheden over de drukkers vindt men aan het slot, telkens voorafgaand aan de lijst hunner uitgaven. De zeer nuttige Indice cronologico is samengesteld door Giuseppe Dondi, evenals de volgende Indice dei nomi. Als ik de mededeling op p. 459 goed interpreteer, is ook de Index der drukkers van hem. | |
[pagina 256]
| |
Meer dan eens blijkt Turijn misbruikt te zijn als een schijnadres voor verboden boeken. De lijst van een twaalftal, waaronder negen in het Frans, is te vinden op p. 535. Hierbij o.a. een Nouveau Testament in de vertaling van Jacq. Lefèvre d'Étaples (s.a. no. 106), de Summaire et briefue declaration, etc. van Guill. Farel, 1525, in werkelijkheid een druk van S. Dubois te Alençon (no. 252) en L'Ombre et tombeau de treshaute et trespuissante Dame Marguarite de France van 17 Oct. 1574, par Baptiste d'Almeida, Thurin (no. 385). Dit is klaarblijkelijk een druk van de Veuve Berton in La Rochelle. Belang voor de Nederlanden heeft een Turijnse druk, in 1569 bij Giov. Criegher verschenen (no. 606), Alfonso Ulloa, Commentari... della guerra, che il... Duca d'Alva... ha fatto contra Guglielmo di Nansau (sic)... & contra il Conte Ludovico suo fratello, & altri ribelli di sua Maesta Catolica in Fiandra. L'anno 1568. Was het verder niet gewenst geweest bij de twee werken van Albertus Magnus, de nos. 10-12 en 13, vertalingen van zijn Liber aggregationis sive secretorum de virtutibus herbarum, etc. en zijn Secreta mulierum et virorum, te vermelden, dat geen van beide authentiek is? De GW. had daar uitsluitsel over kunnen geven. Van een der drukken, no. 524, een werk van Sedulius, bezit onze Kon. Bibliotheek ook een exemplaar (zie bovengenoemde catalogus van Dr. Pennink, no. 2060). Met bijzondere belangstelling heb ik hier op p. 193 en 433 de titelrand teruggevonden, door Nijhoff in zijn Art typographique gereproduceerd onder Imprimeurs inconnus IV. 12. Daar gelijk die voorkomt op Hutten's Dialogi, met het gefingeerde adres ‘Lovanij per Petrum Achestan impensis Erachel Volphgrant’, van Oct. 1521. Oorspronkelijk is deze druk, op voorgang van Van Iseghem, doch reeds met een vraagteken, in onze Ned. Bibliographie onder no. 3221 aan Theod. Martinus in Leuven toegeschreven. Echter werd in deel III.ii op p. XXVII een verbeterde verklaring van dit schijnadres gegeven. Volgens Dr. J. Benzing (zie zijn Ulrich von Hutten und seine Drucker van 1956, no. 124) zou het een druk zijn van Giovanni da Castelliono te Milaan, bij wie dezelfde rand voorkomt. Nu deze echter eveneens blijkt te zijn gebruikt in twee uitgaven van Franc. da Sylva, impensis Andreae Calvi in Turijn van Sept. 1521 (zie de nos. 266 en 618) is de mogelijkheid niet uitgesloten dat onze quasi-Leuvense druk van Turijnse oorsprong is. Ik ben niet in de gelegenheid de Milanese drukken, waarnaar Dr. Benzing zijn diagnose heeft gemaakt, te onderzoeken. Maar wel heeft het mij getroffen, dat de rand, door pseudo-Petrus Achestan gebruikt, te oordelen naar de reproducties, blijkbaar van hetzelfde blok is als in beide Turijnse drukken. Een mankementje in de rand, in alle voorkomend, wijst dat aan. Ook de typen op het titelblad zijn in de drie gelijk. Om thans mijn hoofdindruk van het werk over de Turijnse drukken samen te vatten, het is dat dit, wat de beschrijvingen aangaat, minder biedt dan men van een bibliographie mag eisen. Maar zijn grote waarde ontleent het aan de prachtige illustraties, die kostelijk vergelijkingsmateriaal vormen.
's-Gravenhage, Jan. 1962. M.E.K. |