Het Boek. Serie 2. Jaargang 30
(1949-1951)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||
Hendrik van Brederode en de drukkerijen van Vianen
| |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
rekening mee moeten houden, dat veel vlugschriften uit die dagen, waarvan wij het bestaan uit de bronnen kennen, inmiddels verloren gegaan zijn. Indien men eenmaal een zo volledig mogelijk overzicht bezit van de voor ons bewaarde pamfletten en andere polemische litteratuur uit de tijd van het voorspel, dan zal eindelijk aan de verwezenlijking van Bakhuizens plan gedacht kunnen worden. Om een historia litteraria, zoals hem voor ogen stond, te schrijven, dient men m.i. langs tweeërlei weg te werk te gaan. In de eerste plaats behoren alle gegevens over vlugschriften, die in de bronnen te vinden zijn, verzameld en met het nog aanwezige materiaal vergeleken te worden. Anderzijds verdient de bibliographische geschiedenis der pamfletten nadere bestudering: aan de hand van zowel historische als typographische gegevens moet zoveel mogelijk nagegaan worden, waar deze geschriften gedrukt en op welke wijze zij verspreid werden. Nu wij in de periode, die achter ons ligt, aan den lijve ervaren hebben, welk een kracht er van de ‘clandestiene’ pers uit kan gaan, en ook, welke listen en lagen er nodig zijn om ‘illegale’ geschriften onder het volk te verspreiden, zijn wij wellicht voor deze taak iets beter toegerust dan vorige generaties. In afwachting van het tijdstip, waarop een algemeen onderzoek van de tijdens het voorspel verschenen pamfletten ter hand genomen zal worden, kan men beginnen met na te gaan, welke rol de drukpers in verscheidene steden bij de voorbereiding van de opstand vervuld heeft. Als een eerste, bescheiden proeve op dit gebied volgen hier enige onderzoekingen over de drukkerijen van Vianen. | |||||||||||
I. Vianen en het huis BrederodeStad en land van Vianen was de belangrijkste bezitting van de Brederodes, die als verreweg de voornaamste grondbezitters van Holland golden. Alleen al in dit gewest (ook daarbuiten waren zij gegoed) besloegen hun goederen ruim 309.000 morgen of 263.000 hectaren. Deze lagen niet alleen in Kennemerland, maar vooral in de Alblasserwaard. Ten gevolge van het huwelijk van Walraven I 8e heer van Brederode in 1414 met Johanna, erfdochter van Vianen en Ameide, waren beide heerlijkheden in het bezit van dit geslacht gekomen, dat deze bijna drie eeuwen lang, tot het uit- | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
sterven in 1679, zou behouden. Het slot Batestein te Vianen was de residentie der Brederodes, nu en dan afgewisseld met het Huis te Kleef bij Haarlem en het Huis te Bergen in Noord-Holland. Het stamslot was toen al een bouwval. ‘Brederode hoge moed!’ luidde de wapenkreet van de ‘edelste’ der Hollandse baanderheren en de hoogmoed van dit onhandelbare geslacht is spreekwoordelijk geworden. Zoals men weet, was die familietrots gegrond op de beweerde afstamming uit het eerste Hollandse gravengeslacht. Eerst in onze tijd heeft men kunnen aantonen, dat de Brederodes in feite een jongere tak vormen van het oude geslacht van TeylingenGa naar voetnoot1). Die ‘hoge moed’ uitte zich op allerlei wijzen en hij verloochende zich evenmin bij het bestier van Vianen en Ameide. Hoewel deze heerlijkheden oorspronkelijk leenroerig waren aan Holland, gingen de Brederodes tijdens de minderjarigheid van Karel V, toen Margaretha van Oostenrijk de grootste moeite had het centraal gezag te handhaven, beweren, dat deze gebieden vrije heerlijkheden waren, waarover hun alleen de souvereiniteit toekwam, ‘zoals aan Romulus over Rome’. Op deze pretentie grondden zij allerlei praerogatieven, zoals het recht van munt en de instelling van een Kamer van Justitie, die in hoogste ressort recht sprak en wier uitspraken niet onderworpen waren aan het Hof van Holland. Natuurlijk leidde dit tot botsingen met het centraal gezag, vooral onder Hendriks vader, Reinoud III, 11e heer van Brederode (1493-1556). Deze Reinoud III was een merkwaardig man; zoals een oud schrijver zegt: ‘een heer vol vigeurs, onvertsaecht en hoogmoedig’. Zijn eigengereidheid, zijn prachtlievendheid en zijn amoureuze dwaalwegen maakten zijn onrustig leven tot een boeiende roman, die nog op een auteur wacht. Karel V heeft veel te stellen gehad met zijn ‘lieven neve’. De beschuldiging van naar de grafelijkheid van Holland te streven bezorgde hem zelfs een doodvonnis, dat door de genade des Keizers echter niet uitgevoerd werdGa naar voetnoot2). | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
Dat deze woelwater zijn pretenties op Vianen niet zou laten rusten was te verwachten. Karel V was er echter de man niet naar om hem daarbij vrij spel te laten. Zo kwam het tot een proces over de vrijheid van Vianen voor de Grote Raad van Mechelen, dat, eindeloos gerekt, bij Reinouds overlijden nog niet beslecht was en zelfs tot in de 18e eeuw zou voortduren. Meermalen had de Keizer getracht Reinoud van zijn aanspraken af te brengen door hem aan te bieden Vianen tot een graafschap te verheffen, mits Reinoud de leenroerigheid aan Holland erkende. Maar de hooghartige vrijheer had daar geen oren naar en bleef op zijn stuk staan. Tijdens Reinouds heerschappij was het, dat Dirck Volckertsz Coornhert, wiens vrouw een zuster van een van Reinouds bijzitten was, tussen de jaren 1540 en 1546, het ambt van ‘conchierge ende toesiender’ op Batestein vervuldeGa naar voetnoot1). Reinouds opvolger, zijn zoon Hendrik van Brederode, de ‘grote Geus’ is een veel omstreden figuur in onze geschiedenis. Het aureool van ‘medegrondlegger onzer vrijheid’ en naaste medewerker van Oranje, dat hem vanouds omstraalde, meende Groen van Prinsterer hem te moeten ontnemen. Hendrik was, volgens Groen, een onhebbelijke, weinig intelligente dronkaard, die voor Oranje bij al zijn plannen een struikelblok vormde. Dit ongunstig oordeel werd echter gecasseerd door Bakhuizen van den Brink, die in een brillante, op weergaloze bronnenkennis berustende studie met de stukken aantoonde, dat onder de Nederlandse seigneurs van die dagen (door Bakhuizen in het algemeen niet hoog aangeslagen) Brederode een der bekwaamste en intelligentste was, en dat hij bovendien bij voortduring het volle vertrouwen van Oranje genootGa naar voetnoot2). Het is te betreuren, dat Bakhuizen, wiens studie naar de vorm een kritiek op het werk van Brederodes panegyricus van Hall was, geen biographie van de aanbieder van het Smeekschrift gegeven heeft, en nog meer, dat in de meeste latere studies over deze periode meer rekening wordt gehouden met Groens summiere veroordeling dan met Bakhuizens fijn-genuanceerd oordeel. Het ontbreken van een levensbeschrijving | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
van Hendrik is nog steeds een lacune in onze historiographie. Enkele bizonderheden over hem, die in rechtstreeks verband met ons onderwerp staan, mogen hier volgen. Hendrik was niet, zoals de biographische woordenboeken vermelden, de oudste zoon van Reinoud III, maar een van zijn jongste kinderen. Geboren in 1531 te Brussel, komt hij als page aan het hof van Karel V en neemt deel aan de krijgsbedrijven van zijn vader. Daarna zien wij hem, naar de gewoonte van die dagen, naar een lucratief geestelijk ambt dingen, evenwel zonder succes. In 1556 sterft zijn vader en een half jaar later sneuvelt zijn broeder Lodewijk in de slag bij Saint-Quentin (de oudste broeder Philips was reeds eerder overleden). Hendrik volgt nu zijn vader in al zijn bezittingen op en trouwt in 1557 met Amelia van Nieuwenaar, een vrouw, die om haar edel karakter in voor- en tegenspoed door haar tijdgenoten steeds hogelijk geprezen is. Bij zijn familierelaties met de hoogste Franse adel komen nu nauwe betrekkingen tot Duitse vorstelijke geslachten. In trots op zijn beweerde onafhankelijkheid doet Hendrik voor zijn vader niet onder, al heeft hij zich niet als deze tot overdreven pretenties laten verleiden. Ook door zijn onstuimigheid en onbeheerstheid lijkt hij op Reinoud III, maar zijn gulheid en aanstekelijke vrolijkheid maken hem zeer populair vooral bij het volk. Het jonge paar voert een grote staat en ter ere van zijn vrouw bouwt Hendrik in Vianen een lustslot, het ‘speelhuis’ Ameliënstein. Over het leven aan het hof van Vianen zijn wij nader ingelicht door de nauwkeurige inventaris der inboedels van Batestein en Ameliënstein, die in 1567 na de verbeurdverklaring opgemaakt is en vergeleken kan worden met de boedelbeschrijving na Reinouds doodGa naar voetnoot1). In deze inventaris van Hendriks bezittingen is opvallend de voor een edelman van die dagen wèlvoorziene bibliotheek, die vooral rijk is aan Franse boeken op ieder gebied. Bij de Franse oriëntatie van het Bourgondische hof en de hoge adel is dat niet verwonderlijk. Bovendien is er een vleug Franse beschaving in Vianen doorgedrongen, doordat na de slag bij Saint-Quentin de Hugenoot François de La Rochefoucauld en zijn edelman Jacques de Mergey elf maanden op Batestein gewoond hebben als gevan- | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
genen van Brederodes zwager MansfeldGa naar voetnoot1). Vooral na hun vertrek zijn er veel Franse boeken aangekocht. Goed voorzien is ook de theologische afdeling, waarin vooral Duitse boeken van verschillende richtingen voorkomen. Blijkbaar had deze lectuur vooral de belangstelling van de vrome Amelia. Waren boeken aan het hof van Vianen dus goede bekenden, zo is het ook niet vreemd er een drukpers te vinden. De beweerde souvereine rechten der Brederodes staan daarmee in direct verband. Immers, op grond daarvan achtte Hendrik zich niet gebonden aan de strenge placcaten over het boekdrukken en de censuur van 1544 en 1546, maar meende zelf gerechtigd te zijn om privileges te verlenen voor het drukken van boeken. | |||||||||||
II. De drukkerij van Dirck BuyterHet eerste te Vianen gedrukte boek, waarvan een exemplaar bewaard is, is het Gulden ghebedeboecxken gedrukt door Dirck Buyter in 1563. Dit boekje, dat, naar het getuigenis van Sepp, ‘onder de letterkundige voortbrengselen der 16e eeuw tot de uitnemendste behoort’Ga naar voetnoot2), is een vertaling van het Biblisches Betbüchlin van Otto Brunfels, gewezen monnik uit Mainz, wiens werken (waaronder verschillende oudere drukken van deze Nederlandse vertaling) door de Leuvense index van 1550 verboden waren. Nevens het Ghebedeboecxken bevat het bundeltje enige andere tractaten van dezelfde auteur en twee verhandelingen van Savonarola. Een exemplaar van dit werk bevindt zich in de Leidse bibliotheek (afb. 1). Op de keerzijde van de titel vinden wij het wapen van Brederode met het merkwaardige embleem, dat ook op de munten van Vianen, op de graftombe van Reinoud III en andere monumenten der Brederodes voorkomt: een zwijnskop tussen twee gekruiste brandende lauriertakken (afb. 2). Op de laatste bladzijde staat het drukkersmerk van Dirck Buyter: een adelaar, die een schild vasthoudt, met het naamcijfer en het huismerk van de drukker, | |||||||||||
[pagina *5]
| |||||||||||
afb. 1
| |||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||
afb. 2
| |||||||||||
[pagina *7]
| |||||||||||
afb. 3
| |||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||
afb. 4
| |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
alsmede zijn devies: Alle tijt in Godes wille (afb. 3). Het privilege op de voorlaatste bladzijde luidt als volgt: ‘Ghevysenteert bij Heer Willem van Varick en meester Roelof Dobbe als daer toe gecomitteert ende dienstvolghende gedruct ende wt ghegeven met gratie, privilegie ende consent van den Edele welgeboren vermogenden Heere, Heere Hendrick Heer tot Brederode, vrijheer tot Vyanen, burggraeff tot Utricht, heer tot Ameyde ende ToogheGa naar voetnoot1), baroen tot HaverinckoertGa naar voetnoot2) etc. Ghegeven in onse stat van Vyanen int jaer ons Heeren 1563 den 27 Julius’. Hier hebben wij dus een kerkelijke approbatie van Willem van Varick en Roelof Dobbe, zoals uit andere goedkeuringen blijken zal, pastoor en vicaris van Vianen, en een privilege van Brederode, die zich als souverein van Vianen beschouwt. Let wel: het gaat hier om een ketters boekje van een auteur, van wie alle werken op de Index staan. Enerzijds is Brederode met voorzichtigheid te werk gegaan door het drukwerk door twee geestelijken te laten visiteren; anderzijds heeft hij niet geschroomd een boek te laten drukken, waarvan de ketterse strekking hem moeilijk onbekend gebleven kan zijn. De vraag rijst: hoe was in 1563 Brederodes godsdienstige gezindheid? Een antwoord daarop is moeilijk te geven. De gehele hoge adel was in die dagen op religieus gebied gematigd onverschillig; dat geldt evenzeer van Willem van Oranje als van Brederode en de zijnen. Hun oppositie tegen de Brusselse regering en Granvelle berustte toen nog enkel op staatkundige, niet op godsdienstige gronden. In de aanvang was Brederode zeker niet hervormingsgezindGa naar voetnoot3). Een van zijn zusters, de beeldschone Helena, was gehuwd met Chantonnay, broeder van Granvelle en een der fanatiekste medewerkers van Philips II. In weerwil van andersluidende geruchten, zijn er aanwijzingen, dat in 1560 de verhouding tussen Granvelle en Brederode nog uitstekend wasGa naar voetnoot4). Bij de oprichting van de Ligue tegen Granvelle (Mei 1562) behoort Brederode niet tot de deelnemers. Eerst in het eind van 1563 wordt zijn medewerking gewonnen onder omstandigheden, die wij elders | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
hopen op te helderen, maar die noch met staatkunde noch met godsdienst te maken hebben. Dat Amelia, die later een vurige Calviniste zal blijken (zij hertrouwde met Frederik de Wijze, keurvorst van de Palts), eerder dan haar man hervormde sympathieën gehad heeft, is waarschijnlijk. Als in December 1566 Brederode verwikkeld raakt in quaesties over het drukken van ketterse boeken en het herbergen van een Haags predikant, wil Margaretha van Parma, die over een goede spionnendienst beschikte, het eerst niet geloven: hij gold toch als goed katholiekGa naar voetnoot1). Hoe het ook zij, uit het eerste product van Dirck Buyters pers valt op te maken, dat Brederode reeds in het midden van 1563 op religieus gebied op zijn minst een uiterst liberaal standpunt innam. Uit het volgende jaar 1564 kennen wij drie boeken door Dirck Buyter gedrukt, allen op dezelfde wijze met gratie en privilege uitgegeven. Het eerst verschenene, de vertaling van de Imitatio, zullen wij afzonderlijk bespreken. Het tweede is getiteld: Catechismus dat is die kinder leere. Vergadert wt de oude doctooren der heyligher kercken, gedrukt op 10 Mei. Het bevat het wapen van Brederode, maar het privilege is niet afgedrukt. Voorzover bekend, komt deze catechismus niet op de Index voor. Er bestaat een oudere druk van 1538 van de Antwerpse drukker Claes van Oldenborch, specialist in ketterse en verboden boekenGa naar voetnoot2). Van de Viaanse uitgave is een exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek (afb. 4). Het derde boekje van Dirck Buyter uit 1564 is De verghelijckinge der gheslacht registeren onses Heeren ende salichmakers Jesu Christi bij Mattheum ende Lucam, met approbatie van 11 December. Het is niet waarschijnlijk, dat pastoor van Varick en vicaris Dobbe met hun approbatie iets stouts ondernomen hebben: het boekje lijkt hoogst onschuldig. Het enig bekende exemplaar van dit boekje is het eigendom van de Amsterdamse bibliotheek. (afb. 5). Slechts schijnbaar onschuldig daarentegen is het eerste boek door Buyter in 1564 gedrukt: de vertaling der Imitatio met privilege van Brederode van 6 Maart, waarvan het enig bekende exemplaar in een openbare bibliotheek zich vóór 1914 te Leuven bevond. Wat met deze vertaling beoogd werd, blijkt uit de volgende ‘Waerschouwinge tot den leser’, die de Jezuiet van Winghen aan zijn vertaling van 1576 vooraf doet gaan. Daar heet het: | |||||||||||
[pagina *9]
| |||||||||||
afb. 5
| |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
‘Van eenen vervalschten druck van dit boecxken. Daer is t'Antwerpen in 't jaer 1565 de Navolginghe Christi ghedruckt bij Jan van Waesbergen: welck den oprechten text van Thomas a Kempis niet en is. Want daer wort achterghelaten den vierden boeck spreeckende van de H. Communie: oock in de drij voorgaende boecken zijn hier ende daer ettelijkcke punten doorghedaen: te weten het ghene dat de biechte, de H. Communie, den cloosterlijcken staet, ende dierghelijcke hoofd-puncten van de H. religie aengaet. 'T welc al nochtans in alle voorgaende drucken ghevonden wort... Deze vervalschinghe is eerst in 't Latijn bestaen door den eerloosen ketter Sebastianus Castalio, ende is ghedruckt te Basel 1563, welcken latijnschen druck t'Antwerpen in onzen Nederlantsche tale overgheset is met de zelve vercortinghe ende vervalschinghe...’Ga naar voetnoot1). Als men nu weet, dat de Antwerpse druk van Jan van Waesberge van 1565 een vrijwel letterlijke herdruk is van de Viaanse uitgave van 1564Ga naar voetnoot2), dan is het duidelijk, dat wij hier te doen hebben met de eerste Nederlandse uitgave van Castellio's protestantse bewerking van de Imitatio. Die bewerking is te merkwaardig om er niet even bij stil te staan, temeer omdat er totdusver betrekkelijk weinig aandacht aan geschonken is. In zijn biographie van Castellio heeft Buisson een brief gepubliceerd van Casparus Habetius, rector te Düsseldorf, van 27 Maart 1563, waarin hij Castellio voorstelt de eerste drie boeken van de Imitatio in zuiver Latijn over te brengen en deze voor de schooljeugd bevattelijk te maken. De Theologia Deutsch, die Castellio reeds in het Latijn vertaald had, zou dan daarnaast als leerboek dienst kunnen doen. Voor de tekst van de Imitatio zou Castellio, volgens Habetius, hetzij de gebruikelijke Latijnse tekst kunnen gebruiken dan wel de gewijzigde Duitse vertaling, waarin de voorbeelden aan het kloosterleven ontleend geschrapt zijnGa naar voetnoot3). Prof. Becker heeft ontdekt, dat deze Habetius in 1566 bij Plantijn, als corrector werkte en toen genoemd werd ‘lector à Londres en hébreu’Ga naar voetnoot4). Castellio heeft Habetius' voorslag blijkbaar met beide handen | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
aangegrepen en is terstond aan het werk getogen, want de voorrede van zijn Latijnse Imitatio-uitgave is gedateerd: 5 Juni 1563. Daarin noemt hij de titel van de Duitse vertaling, die hem ten voorbeeld strekte, en vervolgt: ‘Hunc ego libellum... putavi de latino in latinum, hoc est de agrestiore sermone in paulo mundiorem, sed tamen simplicem, esse convertendum: in qua quidem mea conversione judicium sequutus sum interpretis germanici. Omisit enim elle prudens quaedam, paucula, etiam non nihil immutavit, quia illius vel temporis, vel status superstitionem sapiebant: quod idem ego mihi faciendum judicavi’Ga naar voetnoot1). Het is eigenaardig, dat deze humanistisch-protestantsche bewerking van de Imitatio door Castellio, voorzover ons bekend, nog nimmer nader bestudeerd is, zodat wij niet weten, welke Duitse vertaling hem tot voorbeeld gediend heeft, en evenmin, welke de verhouding is van zijn bewerking tot die vertaling. Het zou de moeite waard zijn dat eens nader te onderzoeken. Voor ons onderwerp wil ik er nog op wijzen, dat Castellio's bewerking binnen het jaar na haar verschijning in het Nederlands vertaald en te Vianen gedrukt is, terwijl een Duitse vertaling naar Castellio eerst in 1565 en een Engelse in 1567 het licht zagGa naar voetnoot2). Stond Habetius, de geestelijke vader van Castellio's werk, misschien in relatie tot Amelia van Brederode, dochter van de graaf van Meurs? Merkwaardig is ook, dat deze protestantse versie van de Imitatio in drie boeken sindsdien in ons land talrijke malen herdrukt is. Van die herdrukken noem ik er twee: die van 1644 in De Rijp verschenen bij de bekende dichter, uitgever en Doopsgezind voorganger Claes JacobszGa naar voetnoot3), en tenslotte de laatste herdruk van de Viaanse Imitatio-tekst, in 1852 uitgegeven door de wed. P. van Waesberge en Zoon te Rotterdam, afstammelingen van de Antwerpse uitgever van dezelfde tekst in 1565, Jan van WaesbergeGa naar voetnoot4). Met deze vier drukken is onze kennis van de voortbrengselen van Dirck Buyters pers uitgeput. Lang is hij niet meer te Vianen gebleven, want, zoals wij zullen zien, in Mei 1565 is hij naar Antwerpen vertrokken, vanwaar hij vermoedelijk ook gekomen was. | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
III. De drukkerij van Albert ChristiaenszIn het jaar 1565 vinden wij een andere drukker te Vianen aan het werk. Dat blijkt uit een klein boekje, dat indertijd berustte in de beroemde bibliotheek van Prof. Serrure te Gent, getiteld: Vraye prediction pour 20 ans, commençant l'an 1564 et continuant d'an en an, iusques en l'an 1583.... Fidelement tires de diverses propheties par M. Pamphilus Riccius Florentin. Traduit de l'italien... par M.E.B. Op de laatste bladzijde staat een approbatie van pastoor Willem van Varick en een privilege van Brederode, gedateerd 21 November 1565, verleend aan de drukker Albert Christiaensz. Serrure heeft het boekje, waarvan de tegenwoordige verblijfplaats mij onbekend is, nauwkeurig beschreven: het is een almanakje met allerlei voorspellingen, een in die tijd zeer gebruikelijk genre. Toespelingen op actuele gebeurtenissen ontbreken en er komt geen onvertogen woord in voorGa naar voetnoot1). Het debuut van Albert Christiaensz was dus, anders dan dat van zijn voorganger Buyter, van onschuldige aard. Maar spoedig zou er om zijn pers het nodige gerucht ontstaan. Dat begint in de roerige weken na de oprichting van het Compromis. Op 9 Januari 1566 schrijft Margaretha van Parma aan Philips II, dat volgens Alonzo del Canto (finantieel beambte en ijverig spion van de koning) alle ketterse boeken, die in de Nederlanden verspreid worden, afkomstig zijn uit Brederodes stad Vianen, waar een ketterse drukkerij gevestigd is en twee of drie predikanten voor deze drukkerij werken. De Landvoogdes voegt hieraan toe, dat het bericht haar ongeloofwaardig voorkomt, omdat Brederode goed katholiek is; in ieder geval zal zij echter op discrete wijze een onderzoek laten instellenGa naar voetnoot2). Op 21 Januari volgt een tweede brief over hetzelfde onderwerp: de deken van Antwerpen, de Tassis, heeft aan de Landvoogdes bevestigd, dat er te Vianen een ketterse boekhandelaar en een apostaat aan het werk zijn. Aangezien Brederode beweert, dat Vianen niet aan de rechtsmacht des konings onderworpen is, heeft Margaretha aan hem geschreven om beide personen aan te houden en te bestraffen, terwijl zij aan de procureurs-generaal | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
van Holland en Utrecht bevolen heeft om hen te arresteren, indien zij zich buiten het gebied van Vianen zouden begevenGa naar voetnoot1). In de brief van Margaretha aan Brederode van 22 Januari wordt het tere punt van de oppermacht over Vianen zorgvuldig omzeild en is er alleen sprake van de ketterse drukkerijGa naar voetnoot2). Brederode antwoordt op 30 Januari van het Huis te Kleef: inderdaad heeft hij te Vianen een drukker aan het werk, zo schrijft hij, doch het is deze ten strengste verboden om iets, zelfs het onnozelste liedje, te drukken zonder voorafgaand onderzoek en approbatie van de pastoor en twee daarvoor aangewezen geestelijken. Dat Brederode hier formeel de waarheid spreekt, blijkt uit de approbaties van de pastoor en de vicaris, waarmee wij reeds kennis gemaakt hebben. Verder deelt Brederode mee, dat de drukker enige tijd geleden gearresteerd is, omdat hij ervan verdacht werd heimelijk enkele boeken gedrukt te hebben; na een maand werd hij weer losgelaten, aangezien er niets tegen hem te vinden was. Brederode oppert de onderstelling, dat de Landvoogdes verkeerd ingelicht is, doch verzekert de zaak nog eens nauwkeurig te zullen onderzoekenGa naar voetnoot3). Na het schrijven van deze brief koesterde Brederode allicht de illusie Margaretha in slaap gesust te hebben. Bezwaarlijk kon hij vermoeden, dat zij op dezelfde dag, dat zij hem schreef, aan de procureur-generaal van het Hof van Utrecht, mr. Leo Gilkens, gelast had in het diepste geheim een onderzoek in te stellen naar de ketterse drukkerij te Vianen. De procureur-generaal haastte zich aan deze opdracht te voldoen en zond een agent-provocateur, zekere Marten Jacobsz. naar Vianen. Reeds op 6 Februari werden de rapporten van deze verklikker naar Brussel gestuurd. Enkele jaren geleden eerst werden zij op het Rijksarchief te Brussel door dr. A. van Hulzen teruggevonden en uitgegevenGa naar voetnoot4). Zij bieden een aanschouwelijk beeld van de gang van zaken in de illegale boekhandel in die dagen en bevatten allerlei belangrijke gegevens, die nog niet benut zijn. Alvorens deze rapporten nader te bespreken, wil ik nog even na- | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
gaan, wat er verder geschiedde. Op 22 Maart schrijft Margaretha aan de procureur-generaal: zij dankt hem voor zijn moeite, verzoekt hem diligent te blijven en te trachten Albert Christiaensz te arresteren, doch, teneinde moeilijkheden met Brederode te voorkomen, binnen de jurisdictie van het Hof van UtrechtGa naar voetnoot1). Aan Brederode schrijft de Landvoogdes op 27 Februari een zuurzoete brief, waarin hij bedankt wordt voor zijn vergeefse moeite, doch hem tevens, zonder de bron te vermelden, de resultaten van het verklikkersrapport onder de neus gewreven worden. De drukker is dus heus niet zo onschuldig als Brederode meent, schrijft Margaretha, en zij herhaalt haar verzoek om hem te straffenGa naar voetnoot2). Aangezien wij over deze aangelegenheid verder niets meer vernemen, kan men aannemen, dat Brederode Albert Christiaensz rustig zijn gang heeft laten gaan, maar dat deze laatste er zich terdege voor gehoed heeft om het veilige Vianen te verlaten. Wat leren nu de rapporten van de spion Marten Jacobsz? Gelukkig voor zijn opdrachtgever, maar ook gelukkig voor ons, heeft de provocateur de zaak handig aangepakt en zijn werk voortreffelijk verricht. Twee malen is hij in Vianen geweest, op 29 en 31 Januari. De eerste maal begint hij met naar Dirck Buyter te vragen, die reeds in Mei van het vorig jaar naar Antwerpen vertrokken blijkt te zijn, en wordt dan verwezen naar de nieuwe drukker Albert Christiaenz, die in een ander huis woont. Deze ontvangt hem met enig wantrouwen, maar als Marten hem een briefje laat zien, waarop de naam van Dirck Buyter en de titel van het martelaarsboek van Haemstede staan, haalt de drukker dit verboden boek te voorschijn. Na veel loven en bieden worden zij het eens over de prijs; Marten betaalt daarvan het grootste deel, belooft de rest enige dagen later te komen brengen en vraagt het boek alvast mee te mogen nemen. Na enige aarzeling wordt hem dit toegestaan. Bij zijn tweede bezoek begint de spion met zijn schuld te betalen en vraagt dan naar een nog gevaarlijker soort boeken, namelijk schotschriften tegen het katholieke geloof. De drukker vertrouwt de zaak niet, maar Marten weet zijn argwaan te overwinnen door te vertellen, dat hij komt in opdracht van een bereisd man ‘van 't nieuwe licht’, die ook reeds van Buyter dergelijke boeken betrokken heeft. Nu komt de drukker over de brug, de gehele voorraad wordt getoond en hij maakt zelfs een lijst van | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
alles wat hij leveren kan. Zo komt Marten Jacobsz te weten, wat hij weten wil, en kunnen wij nu met de catalogus van Albert Christiaensz ons voordeel doen. Moet men aannemen, dat alle bij hem voorradige boeken te Vianen gedrukt waren? Dat behoeft niet het geval te zijn. In de 16e eeuw waren de beroepen van drukker, uitgever en boekverkoper allerminst streng gescheiden. De drukkers ruilden veelal de producten van hun persen onderling. Anderzijds werd er ijverig nagedrukt, terwijl actuele teksten dikwijls op bestelling van rondreizende colporteurs naar behoefte gedrukt of herdrukt werden. Noemen wij eerst de boeken uit Albert Christiaensz' catalogus, die, voorzover wij weten, niet door hem gedrukt zijn. Daartoe behoren:
Van één boekje hebben wij zekerheid, dat Albert Christiaensz | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
het zelf gedrukt heeft, tenminste als het ooit verschenen is. Hij vertelt de spion namelijk binnen veertien dagen te zullen drukken een vertaling van het bekende geschrift van Molinaeus over Trente (Conseil sur le fait du concile de Trente, Lyon 1564), Jammer genoeg, heb ik nergens een spoor van dit werkje kunnen ontdekken. Tenslotte iets over de boeken, waarvan het mogelijk of waarschijnlijk is, dat ze te Vianen gedrukt zijn. Belangrijk is al dadelijk het martelaarsboek van Haemstede, De geschiedenissen ende den doot der vromer martelaren. De bibliographische geschiedenis van de oudste drukken van dit werk is een aaneenschakeling van raadselen, die ik hier niet zal behandelenGa naar voetnoot1). Blijkens de titel, die Albert Christiaensz opgeeft, was zijn exemplaar er een van de tweede druk, die in 1565 zonder aanduiding van plaats of drukker verschenen is (afb. 6). Wie de bewerker is (Haemstede was in 1562 gestorven) weten wij niet, en evenmin, waar en door wie het gedrukt is. Een ding is zeker: de bewerker en (of) de drukker is dezelfde als die van de Historie ende ghesciedenisse Fabritii, het verhaal van het martelaarschap van Christoffel Smits of Fabritius, die in 1564 te Antwerpen terechtgesteld werdGa naar voetnoot2). Is de tweede druk van Haemstede te Vianen gedrukt? Positieve gegevens daarvoor brengt het verklikkersrapport niet, maar misschien wel een aanwijzing. Immers, het briefje, dat de spion toont, brengt de naam van Dirck Buyter in verband met het martelaarsboek. Dit wijst er op, dat deze drukker er iets mee te maken had. Het boek is waarschijnlijk gedrukt vóór Juni 1565, terwijl Buyter in Mei vertrokken is. Brederode schrijft, dat zijn drukker (dat kan zowel Buyter als Christiaensz zijn) een maand gevangen gezeten heeft. Het is niet onmogelijk, dat die gevangenschap iets te maken had met het drukken van het martelaarsboek, waarvoor de pastoor en de vicaris, hoe ‘goed’ ze ook waren, onmogelijk hun approbatie verleend kunnen hebben. Tenslotte was Brederode voorzichtiger dan men van iemand van zijn temperament verwachten zou. Ook het liedeke over Fabritius, Een nieuw geestelijk liedeken ge- | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
maakt van een vrome martelaar Christophorus Fabricius, had Albert Christiaensz voorradig en het is zeer waarschijnlijk door hem gedrukt. Het is het beroemde lied, dat begint met de woorden: ‘Antwerpen rijck, o keizerlijke stad’, het eerste lied uit het Geuzenliedboek. 't Eerst komt het voor in de zojuist genoemde Historie ofte gesciedenisse Fabritii (althans in de tweede druk van 1565; van de eerste druk van 1564 is geen exemplaar bewaard). Dit werk is waarschijnlijk geschreven door de Antwerpse predikant Joris Wybo, van wiens hand vermoedelijk ook het gedicht is. Zoals wij zagen, is het niet onmogelijk, dat dit werk evenals de Haemstede te Vianen gedrukt is. Het lied werd dus ook afzonderlijk als vliegend blad verspreid. Helaas schijnt er geen exemplaar van bewaard te zijn. Ik noemde het een beroemd lied en het is geen wonder, dat juist dit geestelijk lied onder de geuzenliederen is opgenomen. Het verschil tussen de offerliederen en de geuzenliederen ligt, naar Wieder aangetoond heeft, hierin: in de eerste groep wordt gebouwd op het vertrouwen, dat God als rechter zal optreden, terwijl de geuzen van het beginsel uitgaan, dat de mens zijn eigen rechter is: ‘help nu u zelf, zoo helpt u God’. In dit offerlied, waarin uitgeroepen wordt: ‘U tyrannie, sal die niet haest cesseren?’ openbaart zich dus de nieuwe geest van 1566, het wonderjaarGa naar voetnoot1). Albert Christiaensz toont de spion nog vier andere nieuwe liedekens ‘in een velle papiers geprint’, waarvan hij de begin- en de slotregels opgeeft. Deze liederen kennen wij uit de bekende verzameling der Veelderhande liedekens, waarvan twee verschillende uitgaven bestaan, een doopsgezinde en een sacramentalistische of evangelische. Het is merkwaardig, dat twee van deze liederen in de Doopsgezinde uitgave (van 1559, herdrukt in de uitgave van Biestkens van 1566)Ga naar voetnoot2) voorkomen en de beide anderen in de sacramentalistische versie van 1556Ga naar voetnoot3). De onderscheiding tussen beide groepen van liederen is blijkbaar niet zo scherp, want beide soorten komen hier broederlijk verenigd op een vel papier voorGa naar voetnoot4). Van een dier liederen volge hier, om er een indruk van te geven, de eerste strofe, het bekende: | |||||||||||
[pagina *11]
| |||||||||||
afb. 6
| |||||||||||
[pagina *12]
| |||||||||||
afb. 7
| |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
Ick arm schaep aen de groen heyde.
Waer sal ick henen gaen?
Van vrienden en maghen moet ic scheyden
En alleen op Christum staen,
Ende mij op hem verlaten:
Alder werelt jolijt in deser tijt
En mach mijn siele niet batenGa naar voetnoot1).
Bibliographisch is hier nog een merkwaardigheid. Er is namelijk strijd over de vraag, op welke wijze dergelijke liederen in die dagen verspreid werden. Leendertz meent, dat ze afzonderlijk op losse bladen verspreid werden, terwijl Kossmann denkt aan vellen van ongeveer 30 bij 40 cm, waarop gewoonlijk vier liederen naast elkaar gedrukt werden. Dankzij het verklikkersrapport krijgen wij nu een belangrijke aanwijzing voor Kossmanns opvattingGa naar voetnoot2). Op Christiaensz lijstje komen voorts twee boekjes voor, die behoren tot een in deze periode zeer geliefd genre, de pasquillen. Bij voorkeur gebruikte men deze vorm, waarin de figuren van Pasquino en Marphorio sprekend ingevoerd werden, voor antikatholieke schotschriften. De bekende Bazelse theoloog Caelius Curio Secundus gaf er een verzameling van uit in twee delenGa naar voetnoot3). Twee van dergelijke pasquillen, beiden vermoedelijk uit het Latijn vertaald, had Albert Christiaensz in zijn winkel en het is niet onwaarschijnlijk, dat hij ze zelf gedrukt had. Het eerste, waarvan het enig bekende exemplaar in de Utrechtse bibliotheek bewaard wordt, is getiteld: Een schoon suyverlick boecxken inhoudende het oordeel ende vonnisse dat gewesen is van den Paus Paulo Tertio over eenen broeder der Christenen ghenaemt Pasquillus (zonder plaats en drukker, 1565). Pasquillus treedt hier op als ‘vermaledijde Lutheraan’, die een geharnaste kritiek op het katholicisme levert. Het betoog is blijkbaar ingeslagen, want nog in de 17e eeuw is het boekje herdrukt. Van het andere pasquil is een exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek. De titel luidt: Een colloquie oft tsamensprekinghe van... Pasquillus ende Marphorius... zeer schoon ende lustich te lesen ende te hooren (zonder jaar en drukker, Knuttel 135; afb. 7). | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
Hierin beschrijft Pasquillus zijn reis naar de hel en het vagevuur, waarbij het niet ontbreekt aan schimpscheuten op katholieke instellingen. Het laatste boekje uit Albert Christiaensz' magazijn brengt ons midden in de grote strijd van die dagen. Het is de Nederlandse vertaling van het bekende pamflet Brief discours envoyé au roy Philippe, dat, gelijk Fruin aangetoond heeft, door Franciscus Junius opgesteld is. ‘Als manifest der Protestanten’ aldus Fruin ‘op het tijdstip toen het Compromis op het touw werd gezet, is het hoogst belangrijk. Er wordt in aangetoond, dat in geloofszaken geen dwang iets vermag, alleen overreding; dat het verbieden der prediking het overreden belet; dat het dooden van martelaars het uitstrooien is van nieuw zaad... en dat zolang de strijd nog niet beslist is, het toelaten van verschillende godsdiensten het eenige middel is om rust en vrede in het land te bewaren. Het betoog van deze waarheden is in zijn eenvoud treffend, en de stijl, vooral in het oorspronkelijk Fransch, uitmuntend’Ga naar voetnoot1). Uit de papieren van Paullus Merula heeft Fruin de geschiedenis van dit pamflet blootgelegd. Op 4 December 1565 had Junius het voltooid en werd het handschrift door Gilles le Clercq naar Lodewijk van Nassau te Brussel gebracht. Op 19 December kwam deze heimelijk naar Antwerpen en ried aan het geschrift te laten drukken. Dit is met grote spoed geschied, want, wat Fruin ontgaan is, de eerste Franse uitgave, waarvan de Amsterdamse bibliotheek een exemplaar bezit, draagt het jaartal 1565Ga naar voetnoot2). Kort daarna is het herdrukt en ook in het Nederlands vertaald onder de titel Een korte verhalinge gesonden aen konink Philips, met het jaartal 1566 (Petit 116). Dat deze vertaling reeds in het eind van Januari in Vianen voorhanden was, maakt het niet onwaarschijnlijk, dat het daar gedrukt is, evenals wellicht de Franse uitgave. De nauwe relaties van Lodewijk van Nassau en Gilles le Clercq met Brederode wijzen eveneens in die richting. Dit is alles wat wij van de drukkerij van Albert Christiaensz weten. Veel vraagtekens moesten er blijven staan. Van de enige druk, die zijn naam draagt en dus een typographisch signalement zou kunnen verschaffen, is geen exemplaar meer te vinden. De | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
typographie van de werken, die misschien door hem gedrukt zijn, vertoont, voorzover deze mij onder ogen kwamen, onderling weinig of geen gelijkenis. Eerst een diepgaand onderzoek van al het drukwerk uit deze jaren zal misschien meer licht kunnen brengen. Gegevens over zijn verdere ondergrondse arbeid ontbreken. In ieder geval is het duidelijk, dat hij als drukker en als boekhandelaar een actieve rol in de verspreiding van opstandige litteratuur gespeeld heeft. | |||||||||||
IV. De drukkerij van Goris HendrikszMet hoeveel list en beleid Marten Jacobsz ook te werk gegaan is, bij zijn onderzoek in Vianen is hem een belangrijk ding ontgaan. Er was namelijk nog een drukkerij in Vianen. Daarvan bezitten wij het overtuigend bewijs in een hoogst zeldzaam boek, waarvan slechts een enkel exemplaar, thans in de Groningse bibliotheek, bewaard is: een protestants Nieuw Testament naar de uitgave van Liesveldt, met privilege van Hendrik van Brederode en approbatie van de pastoor Willem van Varick van 5 Januari 1566, gedrukt door Goris Hendericxz te Vianen. Inderdaad een uitgave, die van moed getuigt. Het is de enige Protestantse Bijbeldruk, die op onze vaderlandse bodem het licht zag tussen de jaren 1544 en 1571Ga naar voetnoot1). Een gehele wereld ligt er tussen die jaren. In 1544 was de laatste uitgave van het hervormde Nieuwe Testament door Jacob van Liesveldt te Antwerpen gedrukt. Het kenmerkend protestantse stak niet alleen in de tekst, naar Luthers vertaling, maar vooral in de krasse aan Luther ontleende aantekeningen, In het volgend jaar werd Liesveldt gevangen genomen en onthoofd. Geen drukker waagde het sindsdien de draconische bepalingen te overtreden. De Liesveldt-Bijbel was het ‘over wiens bladen’ naar het treffend woord van Dr. Abraham Kuyper, ‘onze vaderen hunne tranen geweend, hunne bange zuchten geslaakt hebben; hij was de schuw verholen vriend hunner eenzame uren, het gouden kleinood, waarvoor goed en bloed werd veil geboden, en dat die wondere kracht wist in te storten, die het sterven van den martelaarsdood met fieren moed braveren deed’Ga naar voetnoot2). De eerste Nederlandse hervormde Bijbel, die na 1544 het licht ziet, wordt buiten de landsgrenzen gedrukt in Emden, de ‘her- | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
berg der kerke’ in 1556, door uit Antwerpen geëmigreerde drukkers, weldra gevolgd door andere Emdense Bijbels, waarvan de Deux-Aes-Bijbel (die Albert Christiaensz in voorraad had) de belangrijkste zou worden. Als men na de ballingschap weer in het vaderland durft te gaan drukken, is het deze Deux-Aes-Bijbel, die het eerst op de pers gelegd wordt, te Dordrecht in 1571 en 1572Ga naar voetnoot1). Het getuigt dus inderdaad van Brederodes ‘hoge moed’, dat deze Viaanse Bijbel openlijk met zijn wapen verschijnen kon. De pastoor Willem van Varick was blijkbaar wat minder moedig, want hij ondertekende de approbatie slechts met zijn naamcijfer (afb. 8). Wie was de drukker Goris Hendriksz, van wie wij bij deze gelegenheid voor 't eerst horen? Naar zijn naam te oordelen was hij een Zuiderling. Over zijn leven en bedrijf is niets bekend, behalve enkele losse gegevens, die ik her en der gevonden heb en waarvan ik iets zal meedelen, omdat zij een beeld geven van de verspreiding van clandestiene drukken in die dagen. Op 3 Januari 1567 wordt te Brugge gearresteerd wegens het verspreiden van verboden boeken een zekere Hans Spaen, agent van graaf Willem van den Berg, afkomstig uit Didam. Hij bekent de psalmen, van Datheen, die men op hem vindt, in Antwerpen gekocht te hebben van de vrouw van onze Goris HendrikszGa naar voetnoot2). Hoewel Margaretha uitdrukkelijk beveelt Spaen op te hangen, is hij blijkbaar ontsnapt, want op 15 April vinden wij hem als lasthebber van Brederode te Vianen bij de toebereidselen voor de oorlogGa naar voetnoot3). Op 11 Juni, dus na Brederodes uitwijking en de val van Vianen, zit hij gevangen te Utrecht, waar hij door vier Antwerpse burgers laat verklaren, dat hij Antwerpen niet verlaten heeft wegens deelneming aan de troebelen van Maart 1567, maar enkel om in Vianen schulden te gaan innenGa naar voetnoot4). Het geval van deze Spaen leert ons dus, hoe de Viaanse boeken door colporteurs in het Zuiden verspreid werden, en levert tevens een aanwijzing, dat Gorris Hendriksz wellicht ook schuldig staat aan het drukken van een der anonieme uitgaven van Datheens Psalmen uit 1566. | |||||||||||
[pagina *13]
| |||||||||||
afb. 8
| |||||||||||
[pagina *14]
| |||||||||||
afb. 9
| |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
Nog een ander spoor van Goris Hendriksz, waaruit blijkt, dat hij zelf ook veel reisde. Op 8 April 1568 wordt te Delft gevangen genomen de geleerde boekdrukker mr. Herman Schinckel, beticht van het drukken van Datheens Psalmen, de Bekeutenisse des geloofs en andere ketterse geschriften. Gevraagd hoe hij aan de bij hem gevonden ketterse boeken, voorzover hij die niet zelf gedrukt had, gekomen was, zegt hij: ‘Hier kwamen alle dagen vreemde lieden met veel goeds van Vianen, Emden, Antwerpen en andere plaatsen; die namen van mijn goed een deel en ruilden met mij ander goed, dat ook van de leer was...’ Namen van die vreemde lieden kent hij niet, behalve een zekere Hans uit de buurt van Nijmegen (zeer waarschijnlijk de juist vermelde Hans Spaen). ‘Kent gij niemand van Vianen?’ vraagt dan een van de rechters. ‘Neen, mijn heeren’ antwoordt Schinckel ‘dan, mij dunkt dat er een was van Vianen bij naam Goris’. Zo weten wij dus, dat Goris Hendriksz er zelf op uittrok om zijn boeken aan de man te brengen. Hoe gevaarlijk dit bedrijf was, bleek uit het lot, dat Schinckel wachtte: op 23 Juli werd hij gevonnist. De ‘Delftse martelaar’ stierf als christen en als humanist: op weg naar de brandstapel gaf hij aan zijn vriend Hadrianus Junius een conjunctuur op een corrupte plaats bij Seneca op (die juist bleek te zijn!)Ga naar voetnoot1). Aan de pers van Goris Hendriksz moet vermoedelijk ook toegeschreven worden een Viaans drukje, dat ons midden in de politieke geschiedenis brengt: de verzameling van officiële stukken over het Smeekschrift, door Brederode zelf uitgegeven met zijn naam en wapen, en te Vianen gedrukt zonder naam van drukker onder de titel: Propositie ende requeste opt stuck vande Inquisitie, ghedaen ende overgegeuen aen... dHertoginne van Parme ende Plaisance etc. Bij... Hendrick Heer tot Brederoede. Gedruckt tot Vianen met gratie ende preuilegio des voorschreuen Heere van Brederoede. Anno MCCCCCLXVI. (Knuttel 138; afb. 9). Om de strekking van deze uitgave duidelijk te maken, is het nodig iets nader op de geschiedenis van het Smeekschrift in te gaan. Terstond na de aanbieding op 5 April schijnen er over de aard en de uitwerking van de stap der edelen door vlugschriften (billets) onjuiste geruchten in omloop gekomen te zijn. Zoals uit de verdere ontwikkeling bleek, had het volk de indruk, dat de edelen | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
al hun wensen voetstoots ingewilligd gekregen hadden. De Calvinisten, die hun eisen wilden doordrijven, hadden er alle belang bij om deze voorstelling van zaken ingang te doen vinden. Die onjuiste geruchten hadden betrekking op tweeërlei. Ten eerste op de inhoud van het Smeekschrift. Terstond na de aanbieding circuleerden er reeds afschriften, die een afwijkende tekst gaven. Nuyens heeft het vermoeden uitgesproken, dat de oorspronkelijke, veel scherpere tekst (die door Oranje verzacht was) tòch in omloop gebracht wasGa naar voetnoot1). De edelen hadden er belang bij, dat hun optreden in het juiste licht gesteld werd, en zo zien wij, dat zij reeds bij hun tweede verschijning ten hove op 8 April aan Margaretha verzoeken om de authentieke tekst te laten drukken. Ook voor Margaretha was dat van het hoogste gewicht en nog dezelfde dag verleent zij aan de gezworen drukker Michel van Hamont te Brussel privilege om de officiële tekst onverwijld uit te gevenGa naar voetnoot2). Onderwijl was er een tweede gerucht in omloop gekomen: de Vliesridders zouden aan het Compromis beloofd hebben de afschaffing der inquisitie te garanderen. Over de echtheid van deze promesse der Vliesridders is veel gestreden. Rachfahl, die deze quaestie uitvoerig onderzocht heeft, maakt aannemelijk, dat het hier ging om een particuliere toezegging van enkele Vliesridders, die door het bestuur van het Compromis gebruikt werd om de leden moed in te spreken. Het stuk werd gepubliceerd tengevolge van een indiscretie, waarschijnlijk van Calvinistische zijde (Gilles le Clercq?), wie ieder middel tot agitatie welkom wasGa naar voetnoot3). Door Rachfahls beschouwing wordt duidelijk, waarom de publicatie der promesse, vermoedelijk door vliegende blaadjes, voor het Compromis hoogst pijnlijk was. Eveneens wordt nu begrijpelijk, waarop Brederode doelt, als hij op 24 April 1566 uit Vianen aan Lodewijk van Nassau schrijft: ‘Touchans de ses byllés quy sement par là je n'an pouvons, mes je ne scey quy ce fust quy an pryst la copye, c'est ungne chose mal antendu, je sey bien qu il n'y ast amme des nostres quy ne l'antande aultrement: y fault reguarder à le redresser par là...’ | |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
Maar het vervolg van Brederodes brief blijft ook na Rachfahls uiteenzetting duister. Hij schrijft namelijk verder: ‘je l'ey desja redressé par icy par l'avoyr tout faict inprymer an Flamman, altrement je n'y voyés aultre ordre.’Ga naar voetnoot1) Met de Viaanse druk van het Smeekschrift en de bijbehorende stukken voor ogen, die aan Rachfahl en andere onderzoekers onbekend gebleven zijn, wordt alles opgehelderd. Brederodes oogmerk met dit boekje was tweeërlei: aan de ene kant wilde hij door deze eigen authentieke uitgave de juiste tekst van het Smeekschrift in Nederlandse vertaling met zijn persoonlijk gezag dekken; aan de andere kant wenste hij, doordat zijn verzameling van stukken slechts het Smeekschrift, de apostille en de repliek bevatte, op negatieve wijze uit te drukken, dat hij de promesse der Vliesridders désavoueerde. Ook hier betoonde Brederode zich bedachtzamer en loyaler dan men van hem verwachten zou. Intussen lieten de Calvinisten zich hun propagandamiddel niet ontnemen, want al spoedig na Brederodes publicatie verscheen er een andere uitgave van dezelfde stukken ‘na de copie van Vianen’, waarin de promesse der Vliesridders wèl opgenomen wasGa naar voetnoot2). | |||||||||||
V. De Augsburgse confessieNa de aanbieding van het smeekschrift volgen de gebeurtenissen in het wonderjaar 1566 elkaar snel op: de vergadering van Sint Truyen, de openbare preek, de beeldenstorm... De nationale oppositie der edelen wordt op zij gedrongen door de religieuze oppositie der Calvinisten. Het Compromis wordt op sleeptouw genomen door de consistories, die de edelen, de leiders van de beraamde militaire révolte, van geld voorzien. Antwerpen wordt het centrum van de politieke agitatie in het Zuiden, Vianen wordt het bolwerk van het pronunciamento van de adel en de militaire toebereidselen in het Noorden. Over Brederodes werkzaamheid in deze maanden kan ik in dit bestek niet uitweiden. Elders hoop ik gelegenheid te krijgen om uiteen te zetten, dat deze, vooral in het Noorden, veel belangrijker geweest is dan men totdusver heeft aangenomen. Als bemiddelende figuur tussen de seigneurs enerzijds en de extreme Calvinisten anderzijds, tussen het vurige Zui- | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
den en het lauwe Noorden, tussen de politieke leiders en het militaire element heeft hij een rol van betekenis gespeeld. Dat de drukpersen van Vianen in die dagen niet stil gestaan hebben, mag veilig aangenomen worden, maar over de producten dier persen weten wij nog weinig positiefs. Eerst als alle politieke en religieuze geschriften, pamfletten en pasquillen uit die dagen typografisch gedetermineerd zijn, zullen wij daaromtrent nader ingelicht worden. Thans beschikken wij slechts over enkele gegevens, die overigens voldoende zijn om aan te tonen, hoe gewichtig het werk van de Viaanse drukkers geweest is. Twee gevallen, waarin een tip van de sluier opgelicht wordt, wil ik hier gaarne behandelen: de Viaanse druk van de Augsburgse confessie en de zg. concordantie van Vianen. In de jaren, die ons bezighouden, speelt het Lutheranisme, zoals Prof. Pont heeft aangetoond, in ons land nog een zeer geringe rolGa naar voetnoot1). Er is slechts één Lutherse gemeente: in Antwerpen, waar veel Oosterlingen wonen, gesticht in 1566. Wel is er een stroming om de Augsburgse confessie in Nederland algemeen ingang te doen vinden, maar deze gaat niet uit van religieuze, maar van politieke motieven. De ondergrondse leider van deze stroming is Willem van Oranje. Zijn doel is tweeledig. Door de aanvaarding van de Augustana wil hij de Nederlanden de voordelen doen erlangen van de Augsburgse vrede met het stelsel: cuius regio, eius religio. Fruin heeft dit plan rechtaf dwaas genoemdGa naar voetnoot2); het is dat ook, tenzij men Oranje verdergaande plannen toeschrijft, die een verandering van souverein zouden behelzen. Verder hoopt hij, dat, indien de Augsburgse belijdenis het radicale, compromittante Calvinisme verdringt, de Duitse vorsten de Nederlanders in hun strijd tegen Philips steunen zullen. Dit plan is dus zuiver politiek. Hoewel hij het nimmer op de voorgrond stelt, heeft Oranje met de hem kenmerkende geestelijke taaiheid eraan gewerkt tot het laatste toe, tot zijn uitwijking naar Duitsland, en ook daarna. In dit streven vond hij een medestander in zijn broeder Lodewijk, die, zelf overtuigd Lutheraan, naar een vereniging van alle protestanten onder de vaan van het Lutherdom streeft. Een episode in deze door Oranje heimelijk, door Lodewijk openlijk gevoerde strijd voor de Augsburgse confessie vormt nu, naar mijn mening, de geschiedenis van de Viaanse uitgave van deze belijdenis. | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
Ziehier de feiten. Als gevolg van het drastisch optreden van Alva tegen de verspreiders van verboden lectuur worden bij sententie van 27 Mei 1569 een aantal Antwerpse boekverkopers wegens het verkopen van ketterse geschriften voor eeuwig verbannen. Aan een van hen, Mattheus Damery, bediende van wijlen Jan de Laet, was het volgende te laste gelegd: men had hem betrapt, terwijl hij begonnen was de Augsburgse confessie te Antwerpen te drukken; op last van de Landvoogdes waren de afgedrukte vellen in beslag genomen, doch Damery had daarop kans gezien de confessie te Vianen te laten drukkenGa naar voetnoot1). Uit de correspondentie van Willem van Oranje blijken nadere bizonderheden over dit geval. Op 22 September 1566 bericht Margaretha aan de Prins, dat te Antwerpen in de Zaaier, de drukkerij van Jan de Laet, de Augsburgse confessie en werken van Luther gedrukt wordenGa naar voetnoot2). Oranje antwoordt de volgende dag, dat hij de markgraaf gelast heeft om in te grijpenGa naar voetnoot3). Op 26 September zendt Margaretha nadere gegevens over deze drukkerij, waar ook andere ‘livres et painctures séditieuses et pernicieuses’ gedrukt worden, en dringt op spoed aanGa naar voetnoot4). Drie dagen later bericht Oranje, dat de markgraaf een inval in de Zaaier gedaan heeft, waarbij alle exemplaren en quaternen in beslag genomen zijn. Gebleken is, dat de boeken gedrukt werden buiten medeweten van de drukker de Laet door een zijner gezellenGa naar voetnoot5). Uit het zoeven vermelde vonnis weten wij nu, dat deze gezel Mattheus Damery was, en eveneens, dat deze de moed niet opgaf, maar een drukker in Vianen, buiten het bereik van Margaretha, opdracht gaf om de Augsburgse confessie voor hem te drukken. Handelde Damery geheel op eigen initiatief? Het is zeer de vraag. Het was niet de eerste maal, dat een poging om een Nederlandse vertaling van de Augustana te verbreiden, ondernomen werd, maar mislukte. Wij kennen een brief van Lodewijk van Nassau van 16 October 1566Ga naar voetnoot5), waarin hij aan zijn broeder Jan zijn nood klaagt over de moeilijkheid om het Lutheranisme in ons land te propageren tegenover de stuwkracht van het Calvinisme | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
met zijn welsprekende Franse predikanten en zijn stroom van voortreffelijk geredigeerde propagandalitteratuur. Lodewijk vraagt dan om een bekwaam theologisch adviseur en om een lijst van geschikte boeken, maar hoe moet men daarvoor vertalers vinden? Een in Duitsland gedrukte Nederlandse vertaling van de Augsburgse belijdenis is door de Keulse stadsregering op verzoek van Margaretha in beslag genomen en het is onmogelijk gebleken de boeken uit ‘de klauwen van deze wolven’ los te krijgen. Over dit in Keulen in beslag genomen boek weten wij uit andere bron, dat het op last van Philips van Wesembeecke, broeder van de Antwerpse pensionaris, door Hirschhorn te Keulen omstreeks Augustus 1566 gedrukt wasGa naar voetnoot1). De onderstelling ligt voor de hand, dat Wesembeecke en wellicht Lodewijk van Nassau zelf, nu dit plan mislukt was, hun toevlucht namen tot een clandestiene drukker in Antwerpen, en dat zij, toen ook deze toeleg faalde tengevolge van het door Margaretha afgedwongen optreden van Oranje, een drukker in de vrijstad van de onafhankelijke Brederode in de arm namen. Is deze Viaanse uitgave bewaard? Er bestaan exemplaren van een Nederlandse vertaling van de Augustana uit het jaar 1566 zonder nadere aanduiding van plaats en drukkerGa naar voetnoot2). De tekst van deze uitgave is de zg. variata, d.w.z. de gewijzigde redactie, die in 1540 tot stand kwam en, vooral op het stuk van het Avondmaal, een minder scherp, verzoenender karakter heeft dan de onveranderde Augsburgse confessie van 1530. Prof. Pont oordeelt dan ook, dat deze uitgave niet uitgegaan kan zijn van de Lutherse gemeente te Antwerpen of elders, maar verspreid is door de stroming, die naar een verzoening der tegenstellingen streefdeGa naar voetnoot3). Dat deze druk van de Viaanse persen komt, is misschien a contrario te bewijzen: de Keulse uitgave is het niet, want daarvan weten wij, dat zij als fictieve plaats van uitgave Frankfort vermeldde; de uitgave van de Zaaier evenmin, want deze werd (als de bovenvermelde rap- | |||||||||||
[pagina *16]
| |||||||||||
afb. 10
| |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
porten althans de waarheid spreken) in beslag genomen, voordat zij afgedrukt was. Zo is het niet onwaarschijnlijk, dat de anonieme druk van 1566 uit Vianen komt en dat dit het boekje is, waarvan Oranje en Lodewijk voor de politieke ontwikkeling zoveel heil verwachtten (afb. 10). | |||||||||||
VI. De concordantie van VianenNu het tweede geval, waarin iets naar buiten blijkt van de activiteit der Viaanse drukkerijen in het wonderjaar. Van al wat er in het stadje gedrukt is, heeft de zg. concordantie van Vianen het meest gerucht gemaakt, maar ik moet er dadelijk bij zeggen, dat er, naar mijn mening, geen exemplaar bewaard is en wij over inhoud en strekking in het duister tasten. Het staat echter in zulk een nauw verband tot verschillende belangrijke politieke gebeurtenissen in deze maanden, dat het de moeite loont na te gaan wat er aan verspreide gegevens over het boekje bekend is. Deze gegevens verplaatsen ons naar een verder stadium van de pogingen van Oranje en Lodewijk. In het najaar scheen het of het streven naar meer eenheid onder de protestanten succes zou hebben. Enige malen traden de Calvinisten en de Lutheranen in Antwerpen gezamelijk op, zo bij het bekende Drie-millioenen-request. In November werd Lodewijks wens om Lutherse predikanten in ons land te zien optreden verwezenlijkt: een aantal theologen van deze richting deden hun intrede in Antwerpen. Hun optreden had echter de jammerlijkste gevolgen. In plaats van de vrede te bevorderen deed hun heerszuchtig en onverdraagzaam gedrag het sluimerende twistvuur met de Calvinisten heftig oplaaien; de disputen en strijdschriften waren niet van de lucht. De Calvinisten, in aantal en invloed de meerderen, gaven natuurlijk geen kamp. Onderwijl was het verzet tegen Philips tot daden gekomen. De Zuid-Nederlandse steden Doornik en Valenciennes, waar de Calvinisten de baas waren, verkeerden in staat van oproer, en overal meenden de Calvinisten, dat het ogenblik om te handelen was aangebroken. De kooplieden stelden hun kapitalen beschikbaar om troepen te werven en onder leiding van de lagere adel werd de werftrom geroerd. Maar de aangewezen man om de weerstand te leiden, Oranje, aarzelde... Tegen het eind van het jaar was hij naar het Noorden vertrokken, eerst naar Utrecht, daarna naar | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
Amsterdam, om het accoord uit te voeren. Noch van de eigen kracht der Nederlanders, noch van de steun der Hugenoten verwachtte hij veel; zijn hoop was gevestigd op de Duitse vorsten. Daarom bleef hij er door dik en dun naar streven om hun eis vervuld te krijgen: het ondertekenen der Augsburgse confessie. In het Noorden leek dit eerder te bereiken dan in het Zuiden, omdat in het Noorden de tegenstellingen minder scherp en minder dogmatisch waren. Had de Amsterdamse predikant Jan Arentsz niet van de kansel verkondigd, dat hij op het stuk van het Avondmaal het met de Luthersen eens was, hetgeen prompt de toorn van het Antwerpse consistorie opgewekt had? Vandaar dat Oranje in het Noorden een basis voor eenheid trachtte te leggen. Op de bekende vergadering in Amsterdam op 28 December werd dan ook een propositie van Lodewijk naar voren gebracht om de Augustana als formulier van enigheid te aanvaarden. Dat deze poging om de consistories mee te krijgen, geen succes kon hebben, verwondert ons achteraf niet, maar, naar uit hun brieven blijkt, hadden zowel Oranje als Lodewijk op dat tijdstip nog een redelijke verwachting, dat hun streven, althans in het Noorden, met welslagen bekroond zou worden. Zij spanden zich tot het uiterste in om door te zettenGa naar voetnoot1). Als een der middelen om dit doel te bereiken moet nu de concordantie van Vianen gezien worden. Voor het eerst vernemen wij daarover iets in een brief van Margaretha van Parma aan Oranje van 13 Januari 1567, waarin zij o.m. schrijft: ‘C'est, en effect, que suis advertie que, à Vianne, en Hollande, depuis ces troubles, se sont imprimez continuellement toutes sortes de livres, tant en françois, latin que flameng, fort pernicieux tant à la religion que la république, que l'on vend et distribue par tous les pais du Roy, mon seigneur, et ailleurs, tellement que là confluent plussieurs imprimeurs et ceulx qui en deppendent. Et, entre aultres, suis advertie que l'on a imprimé un livre pour concorder les erreurs de Calvin avec la confession d'Ausburg, dont on dit très-grande et quasi innumérable quantité estre imprimée, et que grand nombre a esté porté par le drossart dudict Vianne, en deux grans coffres, en Amestredam, et depuis illec vendus et dé- | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
party publicquement le jour de Noël dernier et ensuivant...’Ga naar voetnoot1) Reeds twee dagen eerder, op 11 Januari, had de Landvoogdes aan haar vertrouwensmannen, de Leuvense burgemeester Quarebbe en de secretaris De la Torre schriftelijk opdracht gegeven om zich onverwijld naar Brederode te begeven teneinde hem scherp te onderhouden over het versterken van de stad Vianen, over zijn troepenwervingen en over het drukken van de Viaanse concordantie. Uit deze lastgeving vernemen wij nog, dat de concordantie te Antwerpen opgesteld zou zijn, waarbij nog verteld wordt, dat voor het drukken van dergelijke werken ‘l'on employe tant de imprimeurs audict Vienne, et les sallarie-t-on si bien que fort grand nombre se y seroit retiré dudict Anvers’Ga naar voetnoot2). Op 12 en 13 Januari zendt Margaretha een rondschrijven aan alle steden om de concordantie te verbieden en in beslag te nemenGa naar voetnoot3). Ondanks deze snelle maatregelen van de Landvoogdes, maakt Oranje geen haast. Eerst op 21 Januari antwoordt hij uit Amsterdam: dat er drukkers te Vianen zijn, heeft hij wel eens gehoord, maar of het waar is en of zij verboden boeken drukken, weet hij niet; naar de concordantie heeft hij laten zoeken, maar er geen spoor van kunnen vinden; Brederode zal hij over de zaak schrijven, enz.Ga naar voetnoot4). Enige waarde behoeven wij aan deze verzekeringen van Oranje niet toe te kennen. Op het punt van Macchiavellisme had Margaretha in hem haar meester gevonden! Intussen waren Quarebbe en De la Torre spoorslags naar Vianen vertrokken. Brederode troffen zij daar niet en zij reisden nu verder over Amsterdam naar Haarlem, waar Brederode op het Huis te Kleef vertoefde. De beide gezanten zullen wel met een bezwaard gemoed de onplezierige opdracht aanvaard hebben om de even trotse als opvliegende Brederode ernstig over zijn misdragingen te onderhouden. Maar, o wonder, de ontvangst was allerminzaamst. Brederode kwam s'avonds Quarebbe persoonlijk tegemoet, gaf de volgende dag ter ere van de gezanten een feestmaal en stelde hun een in uiterst diplomatieke bewoordingen gestelde verdediging ter hand. Toen het uur van vertrek geslagen was en de beide heren reeds in hun koets gezeten waren, kwam hij naar buiten met een grote kan wijn om hun een afscheidsdronk te brengen. | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
De bizonderheden over het bezoek van Margaretha's afgezanten kennen wij uit de verdediging van Coornhert. Deze bracht namelijk, volgens zijn eigen verklaring, toevallig over een familie-aangelegenheid een bezoek aan Brederode, toen gemeld werd, dat de gezanten in aantocht waren. Brederode hield hem die avond ten eten en, daar de bespreking nog niet afgelopen was, kwam Coornhert de volgende morgen terug. Brederode toonde hem toen een schriftelijke verdediging tegen de beschuldigingen van de LandvoogdesGa naar voetnoot1). Later, toen Coornhert over zijn relaties met de ‘grote Geus’ aangevallen werd, stelde hij deze natuurlijk zo onschuldig mogelijk voor. Uit andere bron weten wij echter, dat Oranje door zijn spionnen te Brussel tijdig op de hoogte gebracht was van de onverwachte zending van Quarebbe en De la Torre. Brederodes vurig temperament kennend, liet hij hem ijlings door een vertrouwd persoon waarschuwen en tevens schriftelijk weten op welke wijze hij zich uit de moeilijkheden redden konGa naar voetnoot2). Het is, dunkt mij, niet twijfelachtig, dat Coornhert degene was, die Oranjes boodschap overbracht en de punten voor de apologie opgaf. Hier hebben wij dus tevens de verklaring voor het onbegrijpelijk bescheiden optreden van Brederode. 't Is jammer, dat Coornhert ons niet meegedeeld heeft, wat de concordantie van Vianen inhield. Brederodes verdediging maakt ons evenmin wijzer als de uitvluchten van Oranje. Er waren inderdaad twee drukkerijen in Vianen, voert Brederode aan, maar deze hadden uitdrukkelijk opdracht niets onvertogens te drukken; van de concordantie had hij nooit iets vernomen, maar hij zou een streng onderzoek instellen enzGa naar voetnoot3). In een brief aan Margaretha wordt dit alles nog eens uitvoerig herhaaldGa naar voetnoot4). Welk geschrift is het nu geweest, dat in zo hevige mate de bezorgdheid van de Landvoogdes gaande gemaakt heeft? Daaromtrent zijn verschillende gissingen gemaakt, die o.i. alle onhoudbaar zijnGa naar voetnoot5). De bespreking daarvan ligt meer op theologisch en historisch dan op bibliographisch terrein. In ieder geval heeft het ge- | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
schrift niet de uitwerking gehad, die de verspreiders beoogden, en de Brusselse regering vreesde. Eindigen wij dus met de conclusie, dat er van de concordantie van Vianen totdusver geen exemplaar gevonden is. Misschien dat een gelukkig toeval dit merkwaardige stuk eens aan het licht brengt en tevens aan alle hypothesen een eind maakt. | |||||||||||
VII. De drukkerij van Augustijn van HasseltOnderwijl was de spanning toegenomen. Vianen was nu het centrum geworden van het diplomatieke en militair bedrijf, het hoofdkwartier van Brederode, aan wie, nu Oranje zich op de achtergrond hield, de rol van leider van de opstand toegevallen was. Op hem waren alle blikken gericht. In Parijs op de foire de St. Germain en aan de porte St. Denis verkocht men het portret van het ‘wonderkind van het wonderjaar’ ‘alsof hij Scipio ware’Ga naar voetnoot1). Het kleine Vianen werd de ‘vergaarbak van alle sectariërs’ genoemd, of, zoals Viglius het uitdrukte, de hydra van het oproerGa naar voetnoot2). Hoeveel men van Brederode en van Vianen verwachtte, kunnen wij toelichten met een voorbeeld, dat met ons onderwerp, de boekdrukkerij te Vianen, direct verband houdt. Het betreft een merkwaardige episode uit het leven van de drukker Plantijn. Deze, een geboren Fransman, die zich in 1549 als boekbinder te Antwerpen gevestigd had, treedt in 1555 als boekdrukker op. Hij blijkt dan in nauwe relatie te staan tot een geheimzinnige spiritualistische secte, het Huis der Liefde, geleid door de profeet Hendrik Niclaes, die hem blijkbaar ook finantieel steunt. Als tij- | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
dens een zakenreis van Plantijn zijn werklieden een verboden boekje gedrukt hebben, wordt de drukkerij verbeurd verklaard. Plantijn reist van Parijs naar Kampen, waar Hendrik Niclaes dan verblijft, en woont daar bij een andere drukker van het Huis der Liefde, Augustijn van Hasselt. Na enige tijd keert Plantijn te Antwerpen terug en associeert zich met twee schatrijke kooplieden, de neven van Bomberghe, beiden lid van het Calvinistisch consistorie. Zijn zaken nemen nu een grote vlucht. Augustijn van Hasselt treedt bij hem in dienst. Uit de geheime kroniek van het Huis der Liefde weten wij, dat Plantijn in het laatst van 1566 deze Augustijn met een volledige drukkerij-inventaris naar Vianen gezonden heeft om daar protestantse boeken te gaan drukken. Zoals zovelen in den lande, verwachtte Plantijn blijkbaar, dat de opstand het pleit zou winnen, en daarom wilde hij alvast op een veilige plaats in het Noorden zijn bedrijf vestigen, teneinde terstond van de gunstige conjunctuur te kunnen profiteren. Zijn associé's, de Bomberghes (een broeder van een hunner, Anthonie van Bomberghe, was onderbevelhebber van Brederode), zo niet Brederode zelf, hebben in deze onderneming stellig de hand gehad. De profeet Hendrik Niclaes, een voorzichtig man, had het plan echter ten sterkste ontradenGa naar voetnoot1). De sluwe Plantijn had zijn spel op meesterlijke wijze weten te bedekken. Terwijl hij Augustijn te Vianen installeert, knoopt hij zelf met Philips II onderhandelingen aan over het drukken van de Polyglot-Bijbel. Als hij ziet, dat de zaak der protestanten misloopt, stuurt hij Augustijn een brief, waaruit blijken moet, dat deze zich geheel eigenmachtig, in strijd met Plantijns opdracht, te Vianen gevestigd heeft. Tegenover Pighius, gewezen secretaris van Granvelle, beklaagt hij zich bitter, dat het werk op de Antwerpse drukkerij niet opschiet, omdat zijn gezellen hem in de steek laten en naar Vianen vertrekken. De listige stratagemen van Plantijn om zich een alibi te scheppen en zich niet te compromitteren, zijn op vernuftige wijze door Bouchery uit zijn correspondentie aan het licht gebrachtGa naar voetnoot2). Margaretha's klachten over het toestromen van door hoge lonen aangelokte typografen naar Vianen worden duidelijk, nu | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
blijkt, dat Brederode en de hoofden van het Antwerps consistorie doende waren om aldaar naast de bestaande, ongetwijfeld bescheiden drukkerijen van Albert Christiaensz en Goris Hendriksz, een groots opgezet etablissement te vestigen. Heeft deze drukkerij van Plantijn en Augustijn van Hasselt inderdaad gewerkt? Wij weten het niet, maar zeker is, dat binnen enkele maanden aan al deze activiteit noodgedwongen een einde kwamGa naar voetnoot1). | |||||||||||
VIII. De val van VianenNu komt de slotacte van het ‘voorspel’. Terwijl Lodewijk van Nassau naar Duitsland vertrokken is om de hulpactie te organiseren, beraadslaagt Brederode als hoofd van de opstand met Oranje te Breda. Het derde Smeekschrift, bedoeld als ultimatum aan Margaretha, wordt ingediend en van de hand gewezen. De wind is inmiddels uit een andere hoek gaan waaien: Brussel voelt zich weer sterk! Alleen snel handelen en militaire actie kan nu voor de opstand de kans nog doen keren. Brederodes onderbevelhebber, Anthonie van Bomberghe, weet Megen vóór te zijn en bezet Den Bosch. Megen trekt verder en legert zich in Utrecht. Brederode ziet het gevaar, dat Amsterdam gaat bedreigen, en vertrekt naar die stad, terwijl hij zijn bolwerk Vianen, dat Megen in de rug blijft bedreigen, zwaar versterkt achterlaat. Zijn onderbevelhebbers in en om Antwerpen beramen stoute plannen om zich meester te maken van Zeeland en wellicht van Dordrecht. Al deze plannen vallen in duigen door de noodlottige slag bij Ausstruweel, waar Toulouses geuzenbenden in de pan gehakt worden (13 Maart). Even later (24 Maart) valt het heldhaftige Valenciennes, waar de vaan van de opstand het eerst ontrold was. Bomberghe moet Den Bosch prijs geven en elf dagen later gebeurt, wat de nederlaag van de opstand voor lange tijd bezegelt: Oranje verlaat Antwerpen (22 April) om over Breda naar Duitsland uit te wijken. Brederodes positie in Amsterdam is nu onmogelijk geworden. Op aanwijzing van Oranje verlaat hij de stad (27 April) en ontkomt naar Emden. Zijn troepen, die achtergebleven zijn, vechten nog even door, slaan aan het plunderen en trachten dan te ontkomen. Een week later wordt Brederodes stad Vianen bezet (3 Mei). Dat betekent voor jaren het einde van de onafhankelijkheid van het | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
kleine gebied, dat in de geschiedenis van het voorspel zulk een gewichtige rol gespeeld heeftGa naar voetnoot1). Brederodes bezittingen worden verbeurd verklaard en allen, die in zijn dienst gestaan hadden, weldra aan de wraak van de Bloedraad overgeleverd. Zijn verder bedrijf, zijn wanhopige pogingen om in Duitsland een leger op de been te brengen teneinde Nederland binnen te vallen, tot zijn ontijdig overlijden in Februari 1568, vallen buiten ons bestek. Wat gebeurde er met de drukkers? Uit de sententiën van de Bloedraad is bekend, dat Albert Christiaensz en zijn vrouw verbannen werdenGa naar voetnoot2). In 1567 treffen wij hem te Norwich, waar zovele Nederlandse ballingen een toevlucht vondenGa naar voetnoot3). In de volgende jaren gaat hier een belangrijke Nederlandse drukkerij aan het werk, die van Anthonie de SolemneGa naar voetnoot4). Deze laatste kennen wij uit de tijd van het voorspel, niet als drukker, maar als makelaar in specerijen te Antwerpen. In Juni 1567 verlaat hij deze stad en laat bij die gelegenheid notarieel vastleggen, dat hij noodzakelijk naar Culemborch moet om schulden te innenGa naar voetnoot5). Evenals Hans Spaen werd hem de grond blijkbaar te heet onder de voeten! Is de onderstelling te gewaagd, dat bij de onderneming te Norwich Albert Christiaensz de eigenlijke drukker en De Solemne de geldschieter was? Over het lot van Goris Hendriksz weten wij niets. Augustijn van Hasselt is met zijn drukkerij naar Wezel gevlucht, waar wij ook Anthonie van Bomberghe aantreffen. Daar heeft hij psalmbundels gedrukt en waarschijnlijk ook geschriften van Hendrik Niclaes. Zijn bedrijf in Wezel moet Plantijn menig angstig ogenblik bezorgd hebben, want één woord van Augustijn zou voldoende geweest zijn om Plantijn de grootste moeilijkheden te bezorgen. Daarom was het een uitkomst voor hem, toen Hendrik Niclaes aanbood de drukkerij over te nemen en naar Keulen te verplaatsen en tevens Augustijn van Hasselt in zijn dienst te nemenGa naar voetnoot6). | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
VIII. BesluitIn het voorgaande zijn de verschillende historische en bibliographische gegevens, die over de drukkerijen van Vianen en de aldaar gedrukte boeken in de bronnen te vinden zijn, verzameld. Zoals reeds in de inleiding gezegd is, zal een volledig overzicht van de werkzaamheid der Viaanse persen eerst mogelijk zijn, indien eenmaal alle drukwerk uit deze periode aan een historisch en typographisch onderzoek onderworpen is. Tot slot nog een enkel woord over enkele boeken, die ten onrechte aan de drukkerijen van Vianen zijn toegeschreven. Zo beschuldigt de goed-ingelichte katholieke historicus Heuterus Brederode ervan drie allerverderfelijkste werken te Vianen op de pers te hebben laten leggen: de Koran, Apiaria en het tractaat De tribus impostoribusGa naar voetnoot1). Van 16e-eeuwse Nederlandse uitgaven of vertalingen van de Koran heb ik, ondanks de populariteit van de spreuk: liever Turks, dan Paaps, nooit een spoor gevonden. Onder Apiaria is ongetwijfeld Marnix' Biëncorf te verstaan. Het staat echter vrijwel vast, dat de eerste uitgave van dit werk in 1568 te Emden gedrukt isGa naar voetnoot2). Wat tenslotte het beruchte De tribus impostoribus betreft, hebben wij uit Pressers dissertatie kunnen leren, dat dit boek een phantoom isGa naar voetnoot3). De beschuldiging jegens Brederode blijft er overigens niet minder merkwaardig om. Verder is er bij de oude katholieke historici nog al eens sprake van boekjes en platen, waaruit het streven van Brederode om graaf van Holland te worden, naar voren zou komen. Dergelijke boekjes zijn niet teruggevonden en het is niet waarschijnlijk, dat ze ooit gevonden zullen worden. Brederodes eventuele pretentie op de grafelijkheid blijft een cardinaal punt in zijn biographie. Bakhuizen, die deze zaak nauwkeurig onderzocht heeft, komt tot de conclusie, dat Brederode zelf deze aanspraak nimmer naar voren gebracht heeft, maar dat er in het einde van 1566 een partij was, die om politieke redenen Brederode als pretendent beschouwdeGa naar voetnoot4). Naar het mij voorkomt, bestond die partij al eerder. Reeds in het | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
midden van 1566 leefde bij het volk de overtuiging, dat Brederode graaf van Holland zou wordenGa naar voetnoot1). Het pleit voor zijn karakter en zijn inzicht, dat hij zich niet voor dit wagentje heeft laten spannen. De voorgaande studie bood niets dan een klein brokje bibliographie, de geschiedenis van een paar kleine drukkerijtjes gedurende nauwelijks vijf jaren. Toch is de gehele geschiedenis van ons volksbestaan tijdens de kritieke periode van het ‘voorspel’ in deze uiterlijk zo weinig ooglijke boekjes weerspiegeld. De verschillende geestelijke stromingen hebben wij ontmoet: van de mystiek van Thomas a Kempis tot het strijdvaardige Calvinisme; het leven der vrome martelaren naast het begin der revolutionaire geuzenpoëzie; felle satyren tegen de kerk van Rome naast verzoeningspogingen tussen de protestantse groeperingen. Wij zagen katholieken, lutheranen, doopsgezinden, calvinisten en libertijnen aan het werk, en de onderling botsende politieke denkbeelden: de bedachtzame politiek van Oranje, het idealisme van Lodewijk van Nassau, naast het radicalisme der consistories en de agressieve houding van de militaire adelspartij. En al deze tegenstellingen werden min of meer verbonden door de man, die Bakhuizen van den Brink de grondlegger van de Nederlandse vrijheid genoemd heeft, Hendrik van Brederode, vrijheer van Vianen.
H. de la Fontaine Verwey | |||||||||||
AanhangselHet verklikkersrapport van Marten Jacobsz. (Brussel, Archives générales du Royaume. Papiers d'Etat et de l'Audience, no. 30, bl. 32-37, uitgegeven door Dr A. van Hulzen, Utrecht in 1566 en 1567. Groningen 1932 - diss. Utrecht, p. 129-133)Ga naar voetnoot2). | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
Informatie preparatoir, genomen bij mij, Leo Gilkens, raet ende Procureur-Generael tUtrecht, den XXIXen January anno XVc. LXVI binnen Utrecht, volghende de scriftelicke commissie van dAlteze in date den XXIIen dach January XVc. LXV [Brabantse stijl, dus 1566].
Om secretelicke te voltrecken ende effectueren mijn Gen. Vrauwe commissie, in date 22, heb ick voor mij, den XXVIIIen der voors. maent, deur mijn substituyt ontboeden den persoen van Marten Jacobssoen, inwoender der stad Utrecht, die mijn substituyt kende secreet ende bequaem om te vereyschen ende vuyt te treden int heymelicke tgene mij belast es bij de voors. commissie; denselven verwittegende ende onderrechtende te gaen tot Vyanen, omme aldaer te vraeghen nae Dierck Butter, die ick verstaen hadde printer geweest te zijn tot Vyaenen ende van Vyanen tot Antwerpen vertooghen anno XVc. LXV in May, ende oeck te vraeghen nae deze tegenwoordige prenter ende van denselven te copen suspecte boeckens, liedekens ende diergelicken, indient doenlick waere, die welcke Marten date voorscreven mij van sijn wedervaeren onderrecht ende gerelateert heeft bij eede zulcx alst volcht.
Marten Jacobssoon, inwoender der stede Utrecht, oudt XXIX jaeren, heeft bij eede, die ick hem solemnelicke affgenomen heb, verclaert, dat hij huyden den XXIXen January voorscreven geweest es tot Vyanen voor den huyse, aldaer Dierck Butter, boeckprinter van Vyaenen, te woenen plach, ende heeft gevraecht van een vleeshauer, woenende in diezelve woninge, waer die voorscreven Dierck woende, die hem ter antwoerde gegeven heeft, dat dieselve Dierck vuyt het uys vertoegen was. Sulcx heeft hij, deposant, denselven vleyshauer gevraecht nae den boeckprinter van Vyanen, die hem, die sprickt, heeft gewesen nae het slot van Vyanen te gaen, seggende, dat de boeckvercoper woende int midden van de straet, drie ofte vier huysen opten rechter sijde van de herberge, daer den hoorn vuythanckt. Dienvolghende es hij, deposant, gegaen ten huyse van den tegenwoerdigen printer van Vyaenen ende cloppende aen de deur van de huyse es de huysfraue van den printer vuyte koecken int voorhuys gecome, hem, die sprickt, vraeghende wat hem gelieffde, die daerop geseyt heeft: ‘ick begeer den meester van den huyse selffs te spreecken’, die nyet lang daernae bij hem, deposant, es gecomen, hem vraeghende wat sijn begeerte was. Ende heeft hij den selven printer gevraecht, off hij, printer, die geschiedenisse ende den doot der vrome martelarenGa naar voetnoot1) ende andere verboden suspecte liedekens [had], daerop responderende geseyt heeft: ‘jae’. Sulcx heeft hij, deposant, begeert die gehaelt te werden, als die voors. printer die oeck gehaelt heeft vuyt zijne coecken; ende sijn sij beyde nae veele woerden de coep eens geworden voor negentien stuvers, die hij den printer betaelden op anderhalve stuver nae, hem beloevende die tsullen brengen donderdach daeraenvolghende; ende vraeche mitsdien den printer zijn huysfraue, die tegenwoerdich was, | |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
ofte hij, printer, hem, die sprickt, de boecke wilde laten volghen, dan nyet, twelck hij consenteerde opte beloftenisse voorscreven. Ende soe hij deposant, den voorn. printer ter hande stelde een seecker brieffken, daerinne het boeck voorscreven was geteykent mette naem van Dierck Butter, eertijts printer van Vyanen, heeft de voorn. printer hem, deposant, gevraecht off hij van Antwerpen quam, die daerop neen geseyt heeft; heeft deselve printer hem weder gevraecht off hij, deposant, dan van Utrecht quam, die daerop seyde, dat hij woende tot Yselsteyn ende vandaer gecomen was ende wederkeren wilde, belovende opten daeghe voorscreven gewisselicke tot Vyanen te sullen comen hem te betaelen ende meer suspecte boecken van hem te coopen, indient hem deposant alsoe geviel. Seyt dat hij, deposant, anders nyet en koste gemercken, ofte die voors. boeckprinter, genaempt Albert, als die selve printer hem verclaerde, en was beducht metten eersten ende bevreest om achterhaelt te werden, zoe hij maeckte int beginsel swaericheyt om hem, deposant, deselve boecke te laten volgen, maer zoe hij, deposant, tegens hem seyde, dat hij(t) wel heymelicke soude houden, zoewell als hij, printer, wetende de swaricheyt, daerinne hij anders vallen soude, heeft hem de boecke laeten volghen. Ende stondt ondertekent: Marten Jacobssoen, mijn hant.
Den XXXIen January 1566. Marten Jacobssoen voors., inwoender deser stede Utrecht, seyt bij eede, dat hij deur mijns procureurs versoeck op huyden geweest es andermaell tot Vyanen ten huyse van Aelbert Christiaenss., printer der selver stede, woenende int middel van de straet, die nae het slot van Vyaenen gaet, hem betalende twee blancken, die hij denselven printer schuldich gebleven was, als hij, deposant, in sijn eerste getuychenisse naerder verhaelt heeft, daertoe hij hem gedraecht om te vermijden repetitie; vraeghende off hij geen boecken ofte liedekens geprint hadde, die tegens het dexsel, dinsettinge van de heylige misse, het weerdighe, heylige sacrament spreeckende waeren, daerop dieselve printer hem, deposant, ter antwoerde gegeven heeft: neen. Ende dit vuytdien als hij, deposant, anders nyet vuyt sijn gedaente vermercken conde, dat dselve printer bevreest was van achterhaelt te werden, want die huysfraue van denselve printer, Marichen genaempt, vraechde hem, die sprickt, off oick hierinne eenighe swaericheyt gelegen soude moegen zijn, daerop hij, deposant, seyde: neen, ende dat hij vuyt gesonden was van een manspersoon, wesende vant nyeuwe licht, die oestwaert ende westwaert hadde gereyst ende eertijts soedanighe boecken gecoft hadde van Dierck Butter voorscreven, die hij noch hadde in sijn bewaernisse, ende desnyeteweyniger meer boecken vant neuwe licht begeerde te hebben. Dit hoerende die voors. printer ende zijn huysfraue hebben te voorschijn gehaelt dInstitutie Calvini ende een Eemdersche bibelGa naar voetnoot1), in borden gebonden met sloetwerck, welcke bibel de voorn. printer in tegenwoerdicheyt van zijn huysfrau hem loeffde twee philippus guldens; heeft hem noch te voorschijn gehaelt twee cleyne boecxkens, waeraff het dicxte, beginnende ‘een schoon suverlick boecken, inhoudende het oerdeel ende vonnisse, dat gewesen es van den Paus Paulo tercio’ etc.Ga naar voetnoot2), eyndende ‘van de voorsichticheyt Goedts’, folioGa naar voetnoot3), den welcken | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
de voorn. printer gebonden heeft in pargament in sijn presentie, dandere ingebonden in pargament was beginnende ‘een colloquie ofte tzamenspreeckinge van twee personagien, waeraff die een Pasquillus ende die andere Marphorius genaempt es’,Ga naar voetnoot1) ende een derde ‘Gaet in vreede Godts’ etc. endende ‘inder ewicheyt, amen’Ga naar voetnoot2). Item noch een nyeuwe geestelicke liedeken, gemaect van een vrome martelaer, genaempt Christophorus Fabricius, tot Antwerpen verbrant, beginnende ‘Antwerpen rijck’ ende endende ‘soe crijght ghij slevens croone’Ga naar voetnoot3). Item noch vier nyeuwe andere lidekens, in één vel(l)e papiers geprint, de eerste beginnende ‘Mijn Godt, waer zall ic heynen gaen’ ende eyndende ‘in shemels tent’, de tweede ‘ick roep U, hemelsche vader, aen’, ende eyndende ‘daer will ic u weyden’, de derde ‘broeders ende susters’, ende eyndende ‘in alle euwicheyt blijve staen’, het vierde ‘ick aerm scheap’ ende eyndende ‘voor de waerheyt moeten lijden’Ga naar voetnoot4). die hij betaelt ende naer hem genomen heeft, voerhoudende denselven printer, dat, indien hij meer verborgen ende verhoeden boecken hadde, dat hij, printer, dieselve bij gescrifte soude stellen om dengeenen, die hem gesonden hadde, te laeten lesen, soe hij, deposant, die naemen van deselven boecken nyet en wist te onthouden, diewelcke printer de naevolghende naemen in sijn, deposants, tegenwoerdicheyt ende aensien bij gescrifte gestelt heeft ende daer onder sijn eygen handt naegescreven als van woerde te woerde volcht: Joannis Sledans boeck, noch Institutie Calvini, noch Eemdersche bibels, groete, noch bibels van Niclaes Bestkens, noch Somma der cristelicke religie Henrici Bullingere, noch opt stuck van Concilium van Trent doer mijn heer Carl de MoliniGa naar voetnoot5), noch een corte verhalinge gesonden aen Coninck Philips, aengaende het vervolchGa naar voetnoot6), ende was onderteykent: Albert Christiaenss. Seyt dat Molyns boeck noyet van te voorens gedruckt en was geweest ende dat hijt drucken soude binnen veertien daeghen; hiermede etc. Ondertekent: MARTEN JACOPS LEO GILKENS |
|