Het Boek. Serie 2. Jaargang 28
(1944-1946)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||
Enkele notities over de incunabelen der gemeentebibliotheek van Venlo.In de trouwzaal van het Venlosche stadhuis bevindt zich een weinig bekende verzameling van 27 wiegedrukken. Meer dan de helft daarvan heeft toebehoord aan de Regulieren van Marïenzand (B. Maria Virgo in Arena) bij Stralen tot aan hunne suppressie in 1802; het zijn van de hieronder volgende lijst de nos. 1, 2, 5, 6, 8 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 24, 25. Eén druk (no. 4) is afkomstig van de Regularissen van Jerusalem te Venray, een andere (no. 23) van de Franciscanen in Keulen. Het is niet bekend, hoe al deze incunabelen van klooster- in gemeentebezit zijn geraakt. De banden zelve vertoonen nog de sporen van een tusschentijdsche opberging in graanzolders, die voor hunne conserveering weinig bevorderlijk is geweest. Slechts van vier (nos. 11, 14, 21, 27) is het zeker, dat zij in 1843 door den koopman Jan Adam Jüsten aan de stad zijner vroegere inwoning zijn overgedragen. Als men afziet van no. 1, dat enkele jaren geleden werd opgemerkt door het Albertus Magnus-Instituut te Keulen in verband met een voorgenomen uitgave van het Mariale, kan men zeggen, dat de Venlosche incunabelcollectie tot nu toe onbekend is gebleven; zelfs is zij ontsnapt aan de aandacht van de commissie voor den Gesamtkatalog der Wiegendrucke. Met het vervaardigen van een beschrijving of catalogus schijnt nooit een begin te zijn gemaakt. Dat te ondernemen, is trouwens geen lichte taak, want op weinige uitzonderingen na zijn alle drukken aan het begin en het einde defect. De beknoptheid van de hieronder volgende beschrijving behoeft niet alleen te worden verontschuldigd met een beroep op de bekendheid van de meeste der beschreven incunabelen of op de heerschende papierschaarschte. Verdere bijzonderheden als ontbrekende bladen en partes; afwijkingen in signatuur, folieering, typen, enz.; verluchting; en vollediger bibliographische verwijzigingen, zijn meer op hun plaats in een afzonderlijke uitgave of handcatalogus. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||
De voornaamste drukkerssteden, Mainz en Bamberg, zijn in deze lijst heelemaal niet vertegenwoordigd. Keulen daarentegen, dat als drukkersstad den vierden of vijfden rang had, neemt hier verreweg de belangrijkste plaats in. Met uitzondering van een enkel Paffraet-nummer (no. 14) ontbreken Noord- en Zuid-Nederlandsche en Fransche drukken geheel. De Keulsche invloed in Mariënzand, dat tot het diocees Keulen behoorde, behoeft niet te verwonderen. Onder de Keulsche drukkers zijn het vooral de typisch Keulsche drukkers, wier producten in Mariënzand aftrek vonden, zooals de vader van den Keulschen stijl, Ulrich Zell, en de Italianiseerende Joannes Koelhoff. De drukken van de Broeders van het Gemeene Leven en van die drukkers, die hun letters modeleerden naar het schrift der Fraters, zijn hier zeer sporadisch, zelfs die van Arnold Therhoernen. Wel was de communauteit van Mariënzand in het verleden ontstaan uit een gemeenschap van Fraters en maakte zij deel uit van het Kapittel van Windesheim, maar dit verband schijnt geestelijk en cultureel van minder ingrijpenden aard te zijn geweest dan de onderhoorigheid aan den Keulschen bisschopsstoel en de uitstraling der Keulsche universiteit. De parel der Venlosche verzameling is zonder twijfel no. 2 (Alexander de Nevo, Super IV libros decretalium), dat kort na 1 Aug. 1474 in Venetië de persen verliet van den Franschman Nicolas Jenson. Van de 307 bladen ontbreken er vier, het schutblad en de drie laatste. De tekst der decretalen is gezet in type 3, de commentaar in type 2, beide in 2 kolommen van resp. 15 tot 61 en 78 regels. De katernen zijn nogal regelmatig afwisselend 8 en 10 bladen groot. De bladen zijn met de hand gesigneerd en bezaaid met initialen in rood en blauw, die soms verfraaid zijn met rankwerk. Wijzen de typen naar het atelier van Jenson, het watermerk (weegschaal) wijst ondubbelzinnig op herkomst uit Venetië. Te oordeelen naar het voorwoord, dat gedateerd is op 1 Aug. 1474, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||
en naar het gebruik van type 3, die volgens Haebler na 1480 bij Jenson niet meer in zwang was, moet deze Alexander de Nevouitgave tusschen 1474 en 1480 zijn gezet. Afb. 1. Alexander de Nevo, Super IV libros decretalium. Venetië, Nicolas Jenson, 1474/80. Bl. 3r, sign. (a2), col. b. (tekst). Ware grootte.
Gemeentebiliotheek, Venlo. De vondst van dezen Alexander de Nevo mag wel een groot geluk heeten. In de eerste plaats, wijl er van Alexander's commentaar op de Decretales, tot nu, slechts één Jenson-editie bekend was, namelijk die, welke men vindt vermeld (doch niet beschreven) bij no. 894 van den Gesamtkatalog, en welke het licht zag op 28 Juni 1474 in een omvang van 389 bladen en met een voorwoord van 22 Mei 1473. In de tweede plaats, omdat er van dezen unieken Jensondruk maar één enkel exemplaar bekend is en wel in de stadsbibliotheek van Vicenza. Zooals uit de voorgaande beschrijving blijkt, komt het Venlosche exemplaar niet overeen met dat van Vicenza en moet derhalve worden beschouwd als het eenige bekende exemplaar van een onbekende editie van den min of meer in nevelen gehulden Paduaanschen canonist Alexander de Nevo. Zelfs in Italië heeft Th. Accurti, die in 1930 en 1936 enkele | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||
aanvullingen op den Gesamtkatalog publiceerde, het bestaan van dezen druk niet kunnen ontdekken. Om soortgelijke redenen verdient ook no. 22 (Nicolaus de Lyra, Postilla super Bibliam) bijzondere aandacht. Het is een zeer onvolledig exemplaar van een vier- of vijfdeelige editie, onvolledig, doordat alleen pars 2 (Esdras tot en met Ecclesiasticus) aanwezig is. De druk, die tweetypig is, schijnt van een Straatsburgsch karakter te zijn, vooral wegens het voorkomen van de M21 90 als tekstletter. Een nadere determinatie van dezen foliant van 374 bladen, waarvan het titelblad ontbreekt en waarvan de commentaar gezet is in 2 kolommen van 66 regels, zou ik niet durven geven. De twee eenige Straatsburgsche edities, vermeld bij Proctor en zijn voorgangers, zijn ééntypig en ongedateerd. Toch zou de conclusie, dat het Venlosche exemplaar tot een onbekende editie behoort, op dien grond alleen voorbarig zijn. Het onderzoek der uitgaven van den veelgelezen Minderbroeder is nog weinig gevorderd en wordt eerst de laatste jaren van bepaalde zijde degelijk ter hand genomen. Eenigszins, zoo mag men zeggen, wordt daarop vooruit geloopen door P. Glorieux, die in zijn Répertoire des maîtres en théologie de Paris au XIIIe siècle (Paris 1934, vol. II p. 216) drie Straatsburgsche drukken der Postilla vermeldt: een van 1482, een van 1492 en een zonder datum, waarvan er geen identiek is met de drukken, welke Proctor geeft. Aan de opgave van P. Glorieux heeft men echter weinig, daar zij niet door beschrijvingen wordt vergezeld. Naar den ouderdom te oordeelen, zou het Venlosche exemplaar tot den druk van 1492 kunnen behooren. Het zijn zeker niet de minst belangrijke verrassingen, die geboden worden door de fragmenten van onbekende drukken, welke gevonden werden in sommige der Venlosche incunabelen. Aan een drietal daarvan mag hier een korte bespreking te beurt vallen. Voor een uitvoerige beschrijving en voor de vermelding van nog andere vondsten zal later de aandacht worden gevraagd. Het gaat hier over een onbekende uitgave der Legenda Aurea door Anton Koberger, alsmede over twee onbekende uitgaven van commentaren van Hermannus Torrentinus door Jacob van Breda te Deventer. Het was te verwachten, dat Anton Koberger in Neurenberg, een der eerste ‘boekenfabrikanten’ uit het einde van de 15e eeuw, zich met ijver zou werpen op de uitgave van de Legenda | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||
Aurea (Gulden Legende) van den Dominicaan Jacobus de Voragine, aartsbisschop van Genua (1299), een der ‘best-sellers’ onder de werken van laat-middeleeuwsche vroomheid, dat zijn aftrek zeker niet te danken had aan de oorspronkelijkheid van den schrijver, die onlangs door de onderzoekingen van J.J.A. Zuidweg (Dissertatie Amsterdam 1941) tot een bedroevend kleinen omvang is teruggebracht. Van den koning der Neurenbergsche drukkers, waaraan Oskar Hase in 1885 een uitvoerige monographie wijdde, zijn niet minder dan acht incunabeluitgaven der Legenda Aurea bekend. Hieraan moet nu een negende worden toegevoegd uit de jaren 1482-84, vermoedelijk uit 1484. Een blad daaruit is geplakt achter in den band van het Venlosche exemplaar van Sint Antoninus' Chronicon, dat hierboven onder no. 3 werd beschreven. De onbekende uitgave, waaraan dit fragment is ontleend, was gezet in de typen 8 en 9 in 2 kolommen van elk 68 à 69 regels. De kleine spatie tusschen de regels is een afwijkende bijzonderheid, die de vermelding waard is, de overige uitgaven der Legenda door Koberger in de typen 8 en 9 tellen immers per kolom slechts 54 regels. Die vermindering van spatie, eigenlijk een manier om zuiniger te drukken, getuigt niet zoozeer van technischen vooruitgang als wel van winstbejag door vulgarisatie. Uit de vergelijking der verschillende Legenda-drukken blijkt, dat Koberger waarschijnlijk in 1484 bij de typen 8 en 9 tot vermindering der spatie is overgegaan. De tekst van het bewaarde blad behelst een gedeelte der titels 11 en 23 uit de Vita van Catharina van Siena († 1380). Het leven dezer heilige komt natuurlijk niet voor in de oorspronkelijke Legenda, maar is daaraan eerst toegevoegd na 1461, het jaar van Catharina's canonisatie. Men vindt het in alle Koberger-uitgaven der Legenda Aurea en wel heelemaal aan het einde. De tekst, die blijk geeft van groote nonchalance in stijl en ergerlijke historische vergissingen, levert stof voor een interessante studie. Uit den band van een postincunabel der Venlosche bibliotheek (Augustinus, De doctrina christiana libri IIII. Coloniae, Godefrifus Hittorpius, 1527) kwamen snippers van twee onbekende Nederlandsche postincunabeluitgaven te voorschijn, die hier in het kort vermeld mogen worden, in afwachting van de uitvoerige beschrijving, welke Mej. Kronenberg daarvan eerlang zal geven in het derde deel harer bekende Bibliographie. Het betreft hier | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||
uitgaven van commentaren van Hermannus Torrentinus door Jacob van Breda te Deventer. Het geeft een zekere voldoening, iets nieuws te kunnen brengen omtrent den Zwolschen grammaticus Hermannus Torrentinus († ca. 1520), over wien eigenlijk niet meer bekend is dan Foppens in zijn Bibliotheca Belgica weet te vertellen en wiens saaie en stijve figuur door Mej. Kronenberg in De Nieuwe Taalgids van 1923 ons meer sympathiek is geworden. Ook welkom zijn de nieuwe gegevens omtrent de werkzaamheid van Jacob van Breda, die van ca 1485 tot en met 1519 nabij de Fratersscholen in Deventer gevestigd was als drukker van schoolboeken mitsgaders eenige devotieboeken. De tekst van twee der bedoelde snippers komt overeen met dien der bladen H ij en J i van Nijhoff-Kronenberg, no. 1152 (NK 1152: Hymni et sequentie cum diligenti difficiliorum vocabulorum interpretatione Hermanni Torrentini), dat in 1516 werd gedrukt bij Jacob van Breda te Deventer. Ook de typographische uitvoering is geheel daaraan gelijk. Kleine verschillen in regelverdeeling, afkorting en tekst wijzen er nochtans op, dat men hier te doen heeft met overblijfsels van een geheel onbekende uitgave door Jacob van Breda, die voorloopig gedateerd kan worden tusschen 1493 en 1519. Tien andere snippers zijn afkomstig van een uitgave der Evangelia et epistolae met commentaar van Hermannus Torrentinus door denzelfden drukker. Tot nu was slechts één dergelijke uitgave bekend; het eenig bekende exemplaar daarvan wordt bewaard in de Bibliotheca Publica Leniniana te Moskou (NK 3001). De verschillen tusschen het Venlosche en het Moskousche exemplaar, welke konden worden geconstateerd aan de hand der fotographische reproducties van het laatste, door Mej. Kronenberg vriendelijk ter beschikking gesteld, springen duidelijk in het oog. Zoowel afkortingen als regelverdeeling loopen uiteen; zelfs de houtsneden op de titelbladen verschillen. Het staat dus zonder twijfel vast, dat de tien snippers behooren tot een onbekende uitgave van Torrentinus' Evangelia door Jacob van Breda. Wat de dateering aangaat, houd ik mij ook hier voorzichtigheidshalve aan de tijdgrens 1493-1519. Van de twee nieuwe Deventersche quartodrukjes kunnen de volgende typographische bijzonderheden nu reeds worden vermeld. De bladen zijn gesigneerd met majuskels en Romeinsche | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||
cijfers en tellen 24 regels tekst. De commentaar staat ten deele in margine. De tekstletter gelijkt op de middeltype van Lettersnider, de M75 98, zoo te verstaan, dat zij voorkomen en grootte heeft van de M75 98, maar (behalve op het titelblad der Evangelia) hoogte 120. Het kleine lettertje van den commentaar heeft het voorkomen van een der typen van Jacob van Breda's stadgenoot en collega Richard Paffraet. Volgens Holtrop gebruikte Jacob van Breda eerst genoemde type, zijn type 8, voor het eerst in 1489, de tweede, zijn type 5, voor het eerst in 1493. Afb. 2. Evangelia et epistolae cum difficiliorum vocabulorum interpretatione Hermanni Torrentini. Deventer, Jacobus de Breda, 1493-1519. Titelblad (fragment) met houtsnede, voorstellend de Bruiloft van Cana. Ware grootte.
Gemeentebibliotheek Venlo. Onder de tien snippers der Evangelia is er - haast als bij een wonder bewaard - een van het titelblad met een zeer merkwaardige houtsnede, waarvan hierbij een facsimile gaat. Ofschoon deze van onder is afgesneden, kan haar oorspronkelijk formaat toch bij benadering worden bepaald op 42 × ca 50 mm. Het geheel stelt klaarblijkelijk de bruiloft van Cana voor. Temidden van de aanzittenden ziet men Christus met zegenend gebaar, aan zijn rechterhand de H. Maagd en aan zijn linkerzijde een jongen man, die zich door een kroon als den bruidegom doet onderkennen. Te oordeelen naar de lange haren, is de bruidegom voorgesteld met de trekken van St. Jan. De bruid ontbreekt. Om redenen van kieschheid lieten de Middeleeuwsche kunstenaars meestal een der twee personen van het bruidspaar weg. Het heette immers volgens een legende, dat de bruid, niemand anders dan Maria Magdalena, door Joannes zou zijn verlaten omwille van Christus. Tot zoover beantwoordt de voorstelling aan het schema der Middeleeuwsche iconographie. Alleen het jongensfiguurtje terzijde op den voorgrond is minder gewoon en is dan ook minder gemakkelijk te verklaren. Eerst gingen mijn gedachten uit naar een folkloristisch element, dat men wel eens op latere van dergelijke voorstellingen, o.a. bij Jeroen Bosch, aantreft: een knaap, die het bruidspaar St. Jansminne toedrinkt. Mej. Kronenberg evenwel wees mij op een eenigszins gelijkende voorstelling in een incunabel, waar men op den grond een rij van 5 kannen ziet en een voorovergebogen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||
jongensfiguur, bezig uit een soortgelijke 6e kan in een kleine te schenken. Deze jongen staat rechts op den voorgrond, dus aan de andere zijde dan op de Venlosche houtsnede, maar zijn houding stemt zoo volkomen overeen met die van de laatste, dat wel haast zeker kan worden aangenomen, dat de jongen ook daar aan het schenken was. De houtsnede, die hier ter vergelijking wordt aangevoerd, vindt men geciteerd bij W.M. Conway, The woodcutters of the Netherlands in the fiftheenth century (Cambridge 1884), p. 257 (Section 12.21). Zij komt o.a. voor in bovengenoemde Epistelen ende evangelien, in 1493 uitgegeven door Jacob van Deventer. (Campbell, 703). Een voorstelling der bruiloft van Cana als vignet is dus bij Jacob van Deventer niet ongewoon. Het stijlverschil tusschen de houtsneden van Campbell 703 en Venlo is evenwel aanzienlijk; de eerste is van een ouder, meer Gothisch type, met langgerekte figuren. Dit is op zich zelf al een reden om de houtsnede van Venlo dichter bij 1519 te dateeren dan bij 1493. Ook het formaat en de vrouwenfiguur aan Christus' rechterhand verschillen aanmerkelijk. De laatste is bij Campbell 703 jong en heeft loshangende haren en zal dus wel eerder de bruid dan Maria uitbeelden. Uit aanteekeningen met de pen op de bedrukte en op een aantal bijliggende blanke snippers blijkt, dat het Venlosche exemplaar der Evangelia als schoolboek heeft dienst gedaan. Men heeft er dan ook schrijfoefeningen te verwachten, hetzij in den vorm van letteroefeningen als b.v Adam-Abraham-Anthonis-Andreas, hetzij in den vorm van ductusoefeningen als b.v. de wel vier maal herhaalde spreuk: ‘Nae den mael dat Adam ons irste vader, dairnair Salomo, Sampson al tsamen, syn bedraegen van wyve, wie sal dan umbedraegen blyven?’ De hoofdschotel wordt natuurlijk gevormd door grammaticale oefeningen van het soort als deze: ‘van salme, van steore, van alen, van scollen, van spirinc, van ossen, van scapen, van lammeren, van swine, van case, van melcke, van wye, van vogelen, van enden, van swanen, van cranen, enz.’ of ‘toren, dover man, toer, umbehelinch’. Ook de rijmkunst was dezen Oost-Nederlandschen scholier al eigen, zooals blijkt uit een berijmde aanroeping tot God, hem te helpen, ‘umb waill to sscriven’ en een ander gedichtje met het aardige macaronirijm ‘Virgilius-dus’. Enkele meetkundige figuren doen zien, dat ook de exacte vakken in dit veelzijdige onderwijs een plaatsje hadden. Dr. P.C. Boeren. |
|