guswerk herkennen. Jammer dat het vervolg tot dusver ongedrukt is gebleven; zou de Maatschappij hier niet eens tot doortasten kunnen besluiten, en als de kosten te hoog zijn, zouden er dan geene vermogende mannen of vrouwen te vinden zijn, die hier te hulp kwamen? Is het niet verkeerd, goed werk verborgen te houden, en een nuttig studiemiddel dat om zoo te zeggen klaar ligt, niet in handen te geven aan hen die er wat aan hebben zouden?
Ook zonder dit werk is Petit's gedrukte oeuvre al van een respectabelen omvang. Naast tal van kleinere dingen moeten we nog vier groote werken noemen: den Pamflettencatalogus, de Bibliografie der middelnederlandsche taal en letterkunde, de Bibliografische lijst van de werken der Leidsche hoogleeraren, en het Repertorium.
De eerste vormt een compleet geheel, aansluitend aan de werken van Tiele en Van der Wulp. Ook naast het werk van Knuttel behouden deze voortreffelijke boeken hun waarde, en bepaaldelijk het werk van Petit, waarin de rijke pamflettenverzameling van de Bibliotheca Thysiana beschreven is, zal wel geraadpleegd en gewaardeerd worden, zoolang de historische studie in eere is.
De middelnederlandsche Bibliografie en het Repertorium verouderen natuurlijk gaandeweg, maar de auteur zelf heeft ze nog voor een reeks van jaren voortgezet, en ze zoo nog voor eene heele generatie studeerenden dienstig gemaakt.
De ‘Leidsche hoogleeraren’ eindelijk zijn een fragment gebleven, en vragen we ons af, hoe dat komt, dan komen we tot niet zeer opwekkende gedachten. Een boek als dit moest bij de Leidsche heeren, die hun universiteit en hun wetenschap altijd nog al hoog plegen aan te slaan, toch wel harten verwarmd en beurzen geopend hebben! Voor de voortzetting, voor de completeering van zulk een monument moest een flink honorarium, en voldoend fonds voor uitgaaf beschikbaar gesteld zijn! Men moest blij zijn, iemand te hebben, die dit werk kon en wilde maken! En men heeft het laten liggen.
Maar we zullen met zulke beschouwingen niet voortgaan. Officieele waardeering van geleerden en van autoriteiten is den ijverigen bibliograaf in 't algemeen niet toegevloeid. Dat is nu eenmaal zoo de gang van zaken. Het helpt niet of men in die richting al preekt, zooals Brunet voor jaren in de inleiding van zijn groote werk de geletterde wereld hare tekortkomingen tegenover de bibliografie voorhield:
..... le fait le plus concluant peut-être en faveur de cette étude, c'est que souvent, parmi les gens de lettres, ceux qui semblent en faire le moins de cas, ceux qui par conséquent l'ont le plus négligée, ne manquent pas, toutes les fois que l'occasion s'en présente, de faire parade de connaissances bibliographiques, sans s'apercer voir le moins du monde que leur