hij leeraar aan het gymnasium te Haarlem in oude talen, - geschiedenis en - aardrijkskunde. In 1884 promoveerde hij in de oude letteren op genoemd proefschrift. Na zijne promotie vertoefde hij een maand te Parijs, waar hij enkele college's o.a. die van Boissier volgde, de Bibliothèque Nationale bezocht, en kennis maakte met Delisle en Omont. Hij schreef vervolgens verschillende studiën over oude Romeinsche geschiedenis, die - ook in het buitenland - zeer de aandacht trokken.
Reeds in 1885 had hij de studie, thans in de rechten, hervat, met het oorspronkelijk doel zich aan het archiefwezen te wijden. In 1886 maakte hij met A. Telting en J. Simon Thomas, Indisch ambtenaar, een reis naar Rome en Italië, voor algemeene aanvulling van studie en kennis, waarvan enkele indrukken in geschriften en voordrachten zijn weergegeven. Gedurende deze reis, die ruim drie maanden duurde, bezocht hij verschillende Bibliotheken, o.a. die van het Vatikaan, waar hij ook werkte. In 1889 promoveerde hij in de rechten, op proefschrift: ‘De beperkte aansprakelijkheid van den schuldenaar in het hedendaagsche en het oude zeerecht’. Nog vóór zijne promotie had hij geschreven over ‘Wijziging der Grondwet in zake troonopvolging’, een studie, welke door wijlen Prof. J.T. Buys in diens groote werk ‘De Grondwet’ met waardeering wordt vermeld.
1 Juni 1889 werd hij benoemd tot assistent aan de Universiteits Bibliotheek van Amsterdam, als opvolger van J.F. Van Someren. Dit feit werd in 1914 door W.P. C. Knuttel (Maandblad voor Bibl.wezen 1914, II) herdacht.
16 Juli 1890 volgde hij Prof. Dr. H.C. Rogge als bibliothecaris der Universiteits Bibliotheek van Amsterdam op. Hoe aangenaam de verhouding tusschen hem en Rogge steeds is geweest, blijkt het beste uit zijn met groote piëteit geschreven artikel: ‘In memoriam H.C. Rogge, als bibliograaf en bibliothecaris’.
Den 21sten Augustus 1890 trad hij in het huwelijk met Alida Baudina Suringar, dochter van Prof. Dr. Willem Frederik Reinier Suringar en Sara Valckenier.
Sinds 1890 heeft hij aan het hoofd der Amsterdamsche Universiteits Bibliotheek gestaan, en de voldoening mogen smaken, dat zij, onder zijn beheer, steeds in omvang en belangrijkheid is toegenomen, zoowel door aankoopen, als door legaten, schenkingen en bruikleenen.
Enkele feiten en cijfers mogen hier spreken: In 1890 was een bedrag van ruim ƒ 7.000 voor aankoop van boeken toegestaan; thans kan voor aankoop en onderhoud ruim ƒ 26.000 worden besteed,