Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 4]Claes vanden Langhe Water (Nicolaus de Aqualonga) over de onbevlekte ontvangenis van Maria.Onder de middeleeuwsche theologen heeft zich, vooral sedert ongeveer 1300, een hevige, soms heftige strijd ontwikkeld over de vraag, of de H. Maagd Maria onbevlekt ontvangen was, d.w.z. of zij van de algemeene wet, dat ieder mensch met de erfzonde geboren wordt, was vrij gebleven. De theologische school der Dominikanen bestreed deze meening, de Franciscaansche school verdedigde ze, en mocht eindelijk in 1854 hare meening zien zegevieren, toen Paus Pius IX de Onbevlekte Ontvangenis tot dogma verklaarde. Vooral in den loop der 15e eeuw nam de strijd groote verhoudingen aan. Het Concilie van Basel sprak zich in 1439 ten gunste van de Onbevlekte Ontvangenis uit, doch daar dit Concilie toen reeds een schismatiek karakter droeg, had deze uitspraak geen bindend gezag. Natuurlijk konden ook de uitspraken der Universiteiten van Parijs, Keulen en Mainz, alle drie ten gunste van de Onbevlekte Ontvangenis, geen bindende beslissing geven. Men streed dus lustig door, totdat de Hervorming de gemoederen tot bedaren bracht, daar andere strijdpunten het algemeen programma kwamen wijzigen. Tientallen van middeleeuwsche namen zouden in betrekking tot den strijd over de Onbevlekte Ontvangenis kunnen genoemd worden, doch daarvoor zij verwezen naar HurterGa naar voetnoot1). Alleen mogen hier vermeld worden eenige Nederlanders, die over de Onbevlekte Ontvangenis in polemische geschriften optraden, nl. de Karmelieten Philippus Kersbellius, ✝ 1485 (vgl. Hurter, 1114), en Johan van Oudewater (de Aquaveteri, Palaeonydorus), ✝ 1507; de Augustijn Rutger Sicamber van Venray, de Maastrichtsche proost Matthias Herbenus, de Benediktijnen Willem Heyk en Eberhard van KempenGa naar voetnoot2), en de be- | |
[pagina 130]
| |
kende Generaal der Trinitariërs Robert Gaguin, ✝ 1501. Zij allen mengden zich in den strijd naar aanleiding van, of althans tijdens de phase, waarin de bekende Spanheimer abt Johannes Trithemius en de Dominikaan Wigandus Wirt tegenover elkander stondenGa naar voetnoot1). Bij deze namen van Nederlanders behoort nog gevoegd te worden die van Nicolaus de Aqualonga of Claes vanden Langhe Water, over wien ik nergens iets vermeld vind, dat eenig licht geeft omtrent zijn persoon. Ook aan Pater Kronenburg, die de geheele nederlandsche litteratuur over Maria heeft doorgewerkt, was niets omtrent hem bekend, zooals ZHEw. mij onlangs meldde. Met onzen Claes kwam ik voor het eerst in kennis in Juni 1911, toen de firma R.W.P. de Vries te Amsterdam mij een boekje ter onderzoek toezond getiteld: De conceptione vel electione eternali beate virginisGa naar voetnoot2). Dit traktaatje is van den duitschen Augustijn Johannes Paltz (Pfaltz, Palatinus; ook Joh. Jenser, Genser of Zenser genoemd), ✝ 13 Maart 1511Ga naar voetnoot3). Dat Paltz een verhandeling over de Onbevlekte Ontvangenis had geschreven, wist men wel, doch men meende tot nu toe, dat het traktaatje niet gedrukt was (vgl. Hurter, 1127). Dit blijkt nu wèl het geval te zijn; zelfs hebben wij in het boekje van de firma De Vries de derde uitgave voor ons liggen, zooals blijken zal. Na de genoemde verhandeling De conceptione vel electione eternali beate virginis (bl. 1a-15a), welke begint met de woorden ‘Est autem duplex conceptio, una eternalis’ (etc.), volgt nl. een naschrift van Nic. de Aqualonga (bl. 15a-b), waarin hij vertelt, dat Joh. Paltz de schrijver van die verhandeling is, dat deze zelf het werkje eerst liet drukken, dat het daarna herdrukt werd op aansporen van Herman van Hessen, aartsbisschop van KeulenGa naar voetnoot4), en dat het nu voor den derden keer gedrukt wordt door toedoen van Nic. de Aqualonga. | |
[pagina 131]
| |
Daarna begint onze Claes over zichzelven te praten. Hij spoort alle menschen aan, een exemplaar van het boekje te koopen, hetzij voor zichzelf, hetzij om het aan de armen te geven. Aan de kloosterlingen, die geen eigen geld bezitten, raadt hij aan, hun vrienden te vragen, dat zij een exemplaar voor hen koopen. Want - zoo filosofeert hij verder - papier en drukker moeten óók betaald worden; en daar ik zelf arm ben, hoop ik uit den verkoop ook nog een centje over te houden. - Zoo moest het mes dus van twee kanten snijden. Op bl. 16a volgt daarop een houtsnee (90 × 63 mM.), voorstellende een man (buste) met lange haren, hetgelaat naar rechts, de handen samengevouwen. Bij den rechterschouder staat het getal 38, en om het hoofd loopt een banderol met de woorden: ‘Contra hostes tuos da virtutem michi maria’Ga naar voetnoot1). Wellicht is dit het portret van Nic. De Aqualonga zelven, en duidt het getal 38 zijn leeftijd aan. Daarna gaat Claes ongeveer op de volgende wijze voort: Reeds in 1498 heb ik geklaagd over hen, die ‘tam in brabancia quam in flan- | |
[pagina 132]
| |
dria’ tegen de Onbevlekte Ontvangenis preekten. Doch daar wil ik niet verder over spreken, daar (die klacht?) ‘in diuersis habetur locis excopiata ex littera mea principali acetiamimpressa’ (bl. 16b). En wie dien brief niet ‘in scriptis meis nee in pressura’ (in druk!) heeft, en dien toch graag bezit, wende zich tot Johannes Trithemius, ofwel tot AEgidius Delfus ‘doctorem theologie parisiensem In hollandia oppido naeldwijc residentem’Ga naar voetnoot1), ofwel tot ‘magistrum Cornelium scoenvorst notarium iuratum in cancellaria bruxellis residentem in brabancia’ (bl. 16b), die eigenhandig dien brief hebben overgeschreven (bl. 17a). Dan volgen verschillende documenten over de Onbevlekte Ontvangenis: een uittreksel uit de acten van het Concilie van Basel (bl. 17a-b), uit de Statuten van de Universiteit te Parijs (bl. 18a-b), uit die van de Universiteit van Keulen (bl. 18b-19a), en de Revocatio van den Dominicaan Joh. VeriusGa naar voetnoot2). Ook heeft Nic. de Aqualonga nog een verklaring uitgelokt, zooals hij zelf vertelt (bl. 20a-21b), van de Universiteit te Mainz, en deze verklaring, gedateerd 13 Oct. 1501, wordt ook in het boekje afgedrukt (bl. 21b-23a). Eindelijk volgt nog een slotwoord van Nic. de Aqualonga (bl. 23a-24b), waarin hij zichzelven nog al eenige pluimen op den hoed steekt, en daarna eindigt de tekst bl. 24b onderaan met het colophon: ‘Presens hoc finitur opusculum de cristifere virginis conceptione cuius nos sanet deprecatio. Amen. Telos’. Natuurlijk was mijn nieuwsgierigheid geprikkeld door deze eerste kennismaking met Nic. de Aqualonga, en aanstonds ging ik op zoek naar verdere levensbijzonderheden over hem, en vooral ook naar de ‘littera principalis’, die hij in 1498 had samengesteld en had laten drukken, en waarin hij klaagt over hen, die ‘tam in brabancia quam in flandria’ tegen de Onbevlekte Ontvangenis preekten. Zijn persoonlijke bekendheid met Trithemius, AEgidius Delfus, en den mij overigens niet bekenden Cornelius Scoenvorst, alsmede het feit, dat hij zelf een verklaring van de Universiteit te Mainz had uitgeloktGa naar voetnoot3), | |
[pagina 133]
| |
deden mij veronderstellen, dat Nicolaus de Aqualonga toch wel in de bio-bibliografische litteratuur bekend zou zijn. Waar ik ook zocht, alles was tevergeefs. Alleen vond ik, zonder eenige nadere aanwijzing, zijn naam vermeld onder de ruim 2000 auteurs, die Petrus de Alva y Astorga, O.F.M. zegt geconsulteerd te hebben voor zijn werk Radii solis zeli seraphici coeli pro Immaculatae Conceptionis mysterio (Lovanii 1666; vgl. ald. het voorwerk, sign. c 1 recto), doch in de ruim 1100 klein-gedrukte folio-bladzijden van dit boek, heb ik den naam van Nic. de Aqualonga niet verder kunnen ontdekken. Eerst in October 1914 kwam ik onzen Nicolaus de Aqualonga weer tegen, maar nu onder zijn meer huiselij ken naam: Claes vanden Langhe Water. Hij wordt vermeld in een onbeholpen versje, blijkbaar door een voorstander van de Onbevlekte Ontvangenis opgesteld, en gedrukt achter een (Leidsche?) uitgave van Thomas a Kempis, gedateerd 3 Nov. 1505, bl. 191b-192aGa naar voetnoot1). Het versje luidt als volgt: T Is nv kenlic allen goeden clercken
En[de] al minnaers der heiliger kerken
Dat maria reyn en[de] scoon was ontfanghen.
Si waren beter gebeert dan gehangen
Die vermetelic anders sou willen segghen
Dan die van parijs haren ontfanc wt leggen
Maer sij zijn nv meest deel ouer al bekeert
Die anders gepreect hebben ende geleert
Men vinter niet veel meer van so quaden snater.
Dies moet god loonen claes vanden langhe water
Die om deer gods zijn lijf niet en heeft gespaert
Maer ouer al berespt hijse onueruaert
Want hi haer eer en[de] salicheyt beminde
So en de hijs niet als een onbekende
Maer hy sorchde datse so gehaet souden zijn
Datse niet crijgen en souden broot bier of wijn.
Want nv dese claes niet en spreect partilic.
so mogen wi met recht wel seggen vrilic
Die ons seyt dat ons meesteet
Tis ons vrient al ist ons leet/
Hierna volgt in den postincunabel het in de 15e-16e eeuw veelverspreide gebed van Paus Sixtus IV tot Maria in de Zon, waarin Maria als onbevlekt ontvangen wordt geprezen. Blijkbaar dient het versje als een inleiding tot dit gebedGa naar voetnoot2). | |
[pagina 134]
| |
Zooals men ziet, wordt in regel 6 de sententie bedoeld van de Universiteit van Parijs ten gunste van de Onbevlekte OntvangenisGa naar voetnoot1), en wordt het verder aan de actie van Claes vanden Langhe Water toegeschreven, dat er niet veel tegenstanders meer zijn. Dit is alles wat ik tot nu toe over Nic. de Aqualonga heb kunnen vinden. Dat hij een Nederlander moet geweest zijn, staat, dunkt mij, uit zijn bekendheid met nederlandsche personen en provincies wel vast. Ook schijnt het vermelde boekje van de firma De Vries nederlandsch drukwerk te zijn. Of onze Claes afkomstig is uit Noord Nederland? ‘Het Lange Water’ was vroeger de naam van een kreek, die bij Bergen-op-Zoom uit de Schelde kwam, en ook de Linge in Gelderland en Zuid-Holland heette vroeger ‘Het Lange Water’Ga naar voetnoot2). Onze Claes zij hiermede in de belangstelling der lezers van ‘Het Boek’ aanbevolen, opdat hij te gelegener tijd in het ‘Nederlandsch Biografisch Woordenboek’ van Blok en Molhuysen, de plaats kunne innemen, die hem rechtens toekomt.
W. fr. B.K. |
|