Het Boek. Jaargang 3
(1914)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Boekbesprekingen.J. Marx, Handschriftenverzeichnis der Seminar-Bibliothek zu Trier (Trierisches Archiv, Ergänzungsheft XIII). Trier, Fr. Lintz, 1912 (136 S.). 8o. Mk. 6.Dat de bibliotheken van het aloude Trier veel bevatten, dat ook voor Nederland van belang is, werd reeds in 1888 geconstateerd door Prof. P.J. Blok in zijn Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland en Oostenrijk ('s Gravenhage 1889). Vooral in de 15e eeuw schijnt er, te oordeelen naar datgene wat te Trier zooal berust, een levendig geestelijk verkeer met Noord-Nederland bestaan te hebben; wat wel in hoofdzaak te danken zal zijn aan de toenmaals hier zoo bloeiende Karthuizers, die in voortdurende betrekking stonden tot hun medebroeders te Trier. Een catalogus van Triersche handschriften is dus voor Nederland dubbel welkom. Keuffer, Kentenich en Becker hebben reeds grootendeels de hss. van de Triersche Stadtbibliothek beschreven (7 fase., Trier 1888-1911), Marx geeft ons nu de hss. van de Seminariebibliotheek. Rest nu nog alleen te maken een catalogus van de Dombibliothek, waar óók nog dingen te vinden zijn in betrekking tot Nederland (vgl. Blok, blz. 85; De Katholiek, dl. 128, 1905, blz. 184). In het geheel beschrijft Marx 184 hss. Van verschillende daarvan is de afkomst bekend, zoodat de Catalogus een welkome bijdrage levert tot de reconstructie van eenige middeleeuwsche kloosterbibliotheken in en nabij Trier. Eén hs., n. 124 (Benedictijner brevier 15e eeuw), is afkomstig uit de St. Paulus-abdij te Utrecht en bevat daarenboven fol. 51b een afschrift van een schuldbekentenis van het Kapittel ‘ecclesie sancte marie thorensis diocesis leodiensis’ (Thorn?) aan de St. Paulusabdij (dd. 1 Mei 1560), en fol. 277b een inventaris van keukengereedschap. Een ander hs., n. 127, een bloemlezing uit verschillende geestelijke schrijvers bevattende, is geschreven door ‘frater Johannes donre de traiecto’, die toentertijd te Hemmenrode verbleef, later abt geworden is van de St. Mathias-abdij der Benediktijnen te Trier, en in 1484 te Keulen stierf. Het is de abt Johannes Donner, over wien meer te vinden is bij Brower-Masenius, Metropolis, I (Koblenz 1855), 416. Het hs. schijnt een zgn. ‘Rapiarium’ van Donner te zijn (zie over dergelijke boekjes Catalogus codd. mss. Bibl. Univ. Rheno-Trajectinae, II, 1909, cod. 298 en 330). Ook hs. 122, een Windesheimsch Rituale van 1601, is voor Nederland natuurlijk niet zonder belang, evenals hs. 158, dat de besluiten van het Praemonstratenser kapittel bevat, hetwelk van 11 tot 21 Juli 1643 te Antwerpen gehouden is. Zooals aan den geheelen Catalogus te zien is, heeft Dr. Marx zich ontzettend veel moeite gegeven, om bij de verschillende traktaten, die hij in de hss. vond, telkens naar gedrukte uitgaven te verwijzen. Wie zulk een bezigheid nooit aan de hand gehad heeft, kan zich moeilijk voorstellen, hoeveel geduld en Ausdauer er soms noodig is, voordat men één enkele verwijzing klaar heeft. Daarom verdient de Schrijver dan ook allen lof, te meer, daar zonder zulke verwijzingen een Catalogus van hss. zeker de helft van hare waarde verliest. Veel moeite had de Schrijver zich kunnen besparen, indien hij de tot nu toe verschenen Initia-verzamelingen en ander bibliografisch en bio-bibliografisch materiaal bij de hand hadde gehad, bijv, de Bibliotheca hagiographica latina, het Repertorium hymnologicum van Chevalier, het Répertoire des sources historiques van denzelfden Chevalier, den Nomenclator litterarius | |
[pagina 189]
| |
van Hurter, te..Initia Patrum van de Keizerlijke Academie te Weenen (1865), de Initia Patrum van Vattasso (1906-1908), de Initia saec. XIII, XIV, XV van Little (1904) en meer van dergelijke werken. Ongetwijfeld zouden die hulpmiddelen hem dagen, ja weken arbeids bespaard hebben. Ook de Catalogus zelf zou er bij gewonnen hebben, daar verschillende traktaten, die nu als anoniem gecatalogiseerd zijn, tot hun waren schrijver hadden kunnen worden teruggebracht, en hier en daar litterair-critische aanteekeningen hadden bijgevoegd kunnen worden, die van veel nut zouden geweest zijn voor de gebruikers van den Catalogus. Gelukkig heeft echter Dr. Marx het uitstekende idee gehad, achteraan (S. 134-136) een lijst te geven van de ongeveer 200 initia der werken, welker schrijvers hem onbekend gebleven zijn. Daardoor is het mogelijk, zonder veel moeite zijn werk aan te vullen. Alleen zijn die initia over het algemeen te kort, en staat men, wanneer er meerdere traktaten in omloop zijn, die met dezelfde woorden beginnen, somwijlen in twijfel, aan wien ze moeten worden toegeschreven. Een vluchtige proeve van aanvulling, waarbij ik de Heiligenlevens en de berijmde en rhytmische stukken niet betrek, daar zij in de genoemde Bibliotheca hag. lat. en in Chevalier's Repertorium hymnologicum zonder eenige moeite te vinden zijn, moge hier volgen. Men kan er uit zien, hoe het verzamelen van en werken met initia de alleenzaligmakende methode is bij de beschrijving der middeleeuwsche handschriften. Bij hs. 38 (Thomas de Perseigne) had verwezen kunnen worden naar den gedrukten tekst bij Migne, Patrologia latina, t. 206, col. 17 ss. De Franciscaan Paulus Reatinus heeft dit werk in 1653 uitgegeven op naam van Joh. Duns Scotus. Dit werd echter in 1655 door den Magister Sacri Palatii te Rome verboden, zoodat de exemplaren voorzien werden van een ander titelblad met den naam van Thomas er op (vgl. Migne, 1. c., col. 10-16). - Hs. 43.12 is van Rogerius Baco. - 44.15. De auteur hiervan is Ant. Haneron (niet Hauron). - 60.5 is niet van Dionysius den Karthuizer. - 61.7 is van Marbodus Redonensis (Migne, 171. 1737). - 68 is van Sint Hildegardis (Pitra, Spicilegium Solesmense,VIII. 7). - 71.3 moet zijn Guilielmus de Lanicia (vgl. codd. Utrecht 168 en 169). - 71.7 van Dionysius den Karthuizer of van Bonaventura, of van geen van beiden? Het initium bij Marx is te kort. - 72.2. De daar vermelde briefwisseling tusschen Hugo de S. Victore en Waltherus van Mortaigne staat wèl bij Migne: Hugo's brief t. 76. 845; Walterus t. 186. 1052 (vgl. Cat. codd. Utrecht, II, p. 275, ad cod. 205). - 77.1 zal waarschijnlijk wel van Guerricus zijn (het initium is weer te kort om zekerheid te geven); vgl. cod. Utrecht 387 en Cat. II, p. 277. - 78.1 is van Defensor Monachus (Migne 88. 597). - 78.8 is van Dionysius den Karthuizer of Hendrik van Kalkar. De litteraire traditie omtrent dit traktaat, beginnende ‘Volens purgari’ is zeer ingewikkeld. - 81.9 is inderdaad identiek met 109.3. - 81.10 is hetzelfde als 129.4. Of het een fragment is uit den Stimulus amoris van pseudo-Bonaventura, verdient nader onderzoek. Er bestonden meerdere redacties van den Stimulus. - 84.1 is van Arnulfus de Boeriis (Migne 184. 1175).-97.1 en wellicht ook de daarna volgende nrs. 2-4 zijn van ‘Gratia Dei’ (Radulphus van Laon?). Zie Denifle, Luther und Luthertum, 2e Aufl., Bd. 1. 2 (Mainz 1905), S. 37. - 104 is geen Chorbuch, doch een gewoon Getijdenboek. Hetzelfde geldt van hs. 125, dat geen Brevier is. - 105. 3, Acta sociorum S. Francisci, werden in 1902 uitgegeven door Paul Sabatier. - 109.6. Het Paradisus | |
[pagina 190]
| |
conscientiae alsmede de Sermo de S. Benedicto vindt men beide onder de werken van Werner Rolevinck, Karthuizer, den schrijver van den bekenden ‘Fasciculus temporum’. Of hij dezelfde is als de bij Marx genoemde Reinerusde Daventria, lijkt mij zeer twijfelachtig. - 110. Dit hs. is vooral interessant, omdat het naast traktaten vanThomasa Kempis, Gerlacus Peeters, en Joh. van Brunswijk nog eenige anonieme traktaten bevat, die zeker grootendeels van den Karthuizer Jacob Gruytrode zijn, wiens werken men zoowel in het Latijn in Nederlandsche incunabelen als in middelnederlandsche vertalingen in handschriften en incunabelen terugvindt. - 110.8 bevat het veelverspreide Speculum sacerdotum van pseudo-Bonaventura. - 116.2 is gedrukt op naam van Beda (ed. Colon. 1688, III, 371; niet bij Migne), doch is waarschijnlijk van Remigius van Auxerre (Oudin, I. 1693; II. 331). - 118. Het A Igorismus metricus is van Alexander de Villa Dei, en werd door J. Orchard Haliwell opnieuw uitgegeven (London 1839 in Rara mathematica, pag. 73-83). Over de Massa computi van denzelfden Alexander de Villa Dei zie D. Reichling, Das Doctrinale des Alex. de Villa-dei (Berlin 1893), S. XLI. - 126.2 is de Formula honeste vite van pseudo-Bernardus (Migne, 184. 1167), en behoort volgens Hurter, 113. 90, nota 1, aan Bernardus Silvestris. - 129.2 is een fragment (Cap. XIII-XV), vat De anima Liber IV van pseudo-Hugo de S. Victore (Migne, 177.185). Vgl. cod. Utrecht 142, fol. 1-6, waar het óók op naam van Anselmus staat evenals in het Triersche hs. - 129.8. Het Speculum peccatorum, dat hier op naam van Hendrik de Hassia staat, is gedrukt in Migne, 40. 983, op naam van pseudo-Augustinus. Ook wordt het toegeschreven aan Gregorius I en aan Richard Rolle de Hampole (vgl. codd. Utrecht 166, 173, 174, 204 en 332, alle in tom. II). - 130. 11. De slotwoorden van het Tractatus de Missa: ‘......desidero correctorem’ vindt men terug bij Migne 217.914 aan het eind van het traktaat De sacro altaris mysterio van Innocentius III. Als curiositeit zij hierbij vermeld, dat de middeleeuwsche liturgici die slotwoorden van Innocentius 111 zoo mooi vonden, dat zij ze veelal aan het einde van hun eigen verhandelingen over de Mis overnamen. De gelijkheid van het ‘desinit’ bij dergelijke traktaten is dus in casu slechts heel toevallig. - 130.17. Of dit traktaat, beginnende ‘Septies in die’ overeenkomt met een der twee verhandelingen, waarvan samen niet minder dan 7 hss. te Utrecht berusten, is niet uit te maken, daar het initium bij Marx te kort is. Zie verder cod. Utrecht 159, fol. 80b en de verwijzingen aldaar; cf. ibid. pag. 274, Addenda. - 131.7 zijn de Sententiae ex S. A ugustino van Prosper Aquitanus. In Migne zijn ze zelfs tweemaal (nl. 45.1059 en 51.42 7) gedrukt. - 135.4 is wellicht het Speculum Ecclesiae van St. Edmond van Cantorbury (Bibliotheca Patrum, Parisiis 1624, V. 767-788); het initium bij Marx is weer te kort. - 138.3 is uit het Liber spiritualis gratiae van Mechtildis de Hackeborn. Hetzelfde fragment is ook in 152.2 opgenomen. - 148.5, 7, 8 en 10 zijn alle waarschijnlijk van Jac. Gruitrode (zie boven bij hs. 110). - 148.6 en 152.3 zijn daarentegen van Dionysius den Karthuizer. - 152.12. De Generalis modus formandi meditationes is een traktaatje, dat zeer veel verspreid is. Zeer terecht wordt in de inhoudsopgave van den codex de naam van Gerard Zerbolt van Zutfen genoemd, want het is niets anders dan een fragment (Cap. XXIV) van diens werk De spiritualibus ascensionibus. Over de litteraire geschiedenis van die ‘Generalis modus’ alleen zou reeds een heel artikel te schrijven zijn. Men kan | |
[pagina 191]
| |
het traktaatje terugvinden onder de werken van Thomas a Kempis en Dionysius den Karthuizer, en anderen schrijven het toe aan Florentius Radewijns. - 164.2 zijn de bekende Hondert articulen van Suso in middelduitsche vertaling. In hs. 77. 6 vindt men den Latijnsche tekst. Uit al deze aanvullingen kan men zien, wat er met initia te bereiken is. En nu is het onderzoek werkelijk slechts vluchtig geweest, en zijn, zooals gezegd, de Heiligenlevens en berijmde of metrische stukken nog niet eens vermeld. Enkele gegevens, die hierboven zijn medegedeeld, heb ik te danken aan een collectie van initia, welke ik voor eigen gebruik heb aangelegd; maar verreweg de meeste kan men direct of langs een omweg vinden, met behulp van de gedrukte initia van Vattasso en LittleGa naar voetnoot1). Behalve op de reeds boven genoemde personen en traktaten, die voor Nederland van speciaal belang zijn, moet nog gewezen worden op de Sermones (hs. 55) van den Karthuizer Hendrik van Coesfeld († 1410), die o.a. Prior was te Geertruidenberg. Het hs. bevat blijkens de beschrijving niet alleen de Sermones estivales, maar ook de hiemales, en zoowel De tempore als De sanctis. Verschillende traktaten vindt men ook van Dionysius den Karthuizer, die te Roermond woonde, twee van Gerard Zerbolt van Zutfen, een van Gerlacus Petri en verschillende van Thomas a Kempis (zie die hss. in het Register bij Marx, en gedeeltelijk ook hierboven). Als toegift op den Catalogus der hss. geeft Dr. Marx nog een lijst van ruim 60 incunabelen, welke de Seminar Bibliothek bezit. Ze zijn alle reeds vermeld bij E. Voulliéme, Die Inkunabeln der... Büchersammlungen der Stadt Trier (Leipzig 1910), waarnaar Marx ook telkens verwijst. Of daarbij ook opgenomen zijn de incunabelen, die hier en daar bij de handschriften zijn ingebonden, blijkt niet; het schijnt van niet. Onder de incunabelen vindt men er slechts twee van Nederlandschen oorsprong, nl. n. 51, Isidorus, De summo bono, Lovanii, Joh. de Westfalia, 1486 (Campbell 1023), en n. 55, de editio princeps van het Speculum exemplorum, Daventriae, Rich. Paffraet, 1481 (Campbell 1568). Dit laatste werk wordt nog steeds halstarrig op naam van den Karthuizer Aegidius Aurifaber geplaatst, ofschoon het onmogelijk van hem kan zijnGa naar voetnoot1). Naar de aan teekeningen van Prof. Blok te oordeelen (Verslag, 1888, blz. 84-85), berusten er ook in de Stadtbibliotheek te Trier verschillende Neerlandica. Alleen is het maar jammer, dat de Catalogus van de hss. der Stadtbibliothek hier in Nederland zoo weinig bekend is. Ongetwijfeld zou daaruit nog veel meer zijn op te diepen, dat voor Nederland van belang kan zijn, dan Prof. Blok heeft aangewezen, daar diens aanteekeningen natuurlijk slechts een voorloopig en algemeen onderzoek betroffen.
Woerden. B. Kruitwagen. O.F.M. | |
G. Lanson. Manuel bibliographique de la littérature française moderne 1500-1900. IV. Révolution au Dix-neuvième siècle. Paris. Hachette 1912. XX et p. 925-1526. 8vo. 6 frs.Met deze vierde aflevering is deze belangrijke bibliographie bewerkt door den schrijver van de veel ge- | |
[pagina 192]
| |
bruikte ‘Histoire de la littérature française’ ten einde gebracht. Beperking in de keuze van de op te nemen litteratuur was in dit gedeelte nog noodzakelijker dan in de vorige daar de te bewerken stof steeds omvangrijker werd. De bewerker heeft dan ook niet meer willen geven dan een bibliographie der verschillende stroomingen en scholen, doch die van eenige groote dooden en van een twintigtal nog levende schrijvers niet willen weglaten. In de meeste gevallen zullen zij, die de Fransche taal en letterkunde bestudeeren, hier materiaal genoeg vinden; de bewerker verwijst zelf verder naar Lorenz, naar Vicaire's Manuel en naar de ‘Bibliographie de l'histoire de Paris’ van Tourneux. Behalve de letterkunde in engeren zin is ook de geschiedenis vrij uitvoerig behandeld; afzonderlijke hoofdstukken zijn gewijd aan ‘Mémoires’ en aan ‘Lettres’; ook aan de voornaamste couranten en journalisten is eene uitvoerige bibliografie ten deel gevallen. |
|