| |
| |
| |
Verschenen boeken
Ewan Lentjes, Henk Hoeks e.a., Leo de Bruin, typograaf. Rimburg, Huis Clos 2010, 126 p., isbn 9789079020096, €19,50
‘Nice jackets, Sir! Very nice. Wilt u mijn complimenten overbrengen aan uw book designer.’ Henk Hoeks, medeoprichter van de Nijmeegse uitgeverij sun, herinnert zich hoe een vertegenwoordiger van een gerenommeerd Engels uitgevershuis probeert hem af te wimpelen op de Frankfurter Buchmesse. Hij vertelde deze anekdote op de uitvaart van de book designer in kwestie, Leo de Bruin, die op 6 februari 2008 plotseling overleed. De tekst van de uitvaartrede is opgenomen in de prachtig vormgegeven bundel Leo de Bruin, typograaf.
De Bruin was sinds het begin van de jaren tachtig de vaste typograaf van sun, voorheen de Socialistiese Uitgeverij Nijmegen en thans onderdeel van het uitgeversconcern Boom. De boeken die door hem werden vormgegeven, omvatten vrijwel het gehele fonds van de uitgeverij: architectuur, filosofie, geschiedenis en kunst. Daarmee sloeg de uitgeverij, die van oudsher voornamelijk linksgeoriënteerde, maatschappijkritische uitgaven verzorgde, een nieuwe weg in. Door De Bruins keuze voor heldere typografie, met strakke lijnen en een duidelijk onderscheid tussen tekst en beeld, kreeg het nieuwe fonds een eigen, herkenbaar gezicht.
Naast een zestal beschouwingen en herinneringen bevat de bundel een bibliografie van het door De Bruin verzorgde werk dat tussen 1970 en 2008 verscheen. Ook is een ruime keuze aan afbeeldingsmateriaal van dit werk opgenomen. Dat maakt het boek niet alleen interessant voor liefhebbers van typografie en boekverzorging, maar ook voor bibliografen en boekhistorici.
In het eerste, breed opgezette artikel gaat ontwerpcriticus Ewan Lentjes onder meer in op de veranderende manier waarop sinds de jaren tachtig tegen typografie werd aangekeken. Vanaf die tijd namen de mogelijkheden toe om meer beeld toe te laten in
| |
| |
de boekverzorging. Daardoor zagen typografen als De Bruin zich genoodzaakt om een nieuwe houding te vinden ten aanzien van tekst en inhoud. Lentjes noemt De Bruin in dat opzicht een moderne traditionalist: hij bleef zich richten op de tekstuele kwaliteit, maar gaf die met nieuwe middelen vorm.
Vervolgens bekijkt Henk Hoeks het werk van De Bruin in de context van de geschiedenis van het bedrijf waarvoor hij jarenlang werkzaam was. Nadat sun de radicaal linkse oriëntatie van de jaren zeventig had afgezworen, ging ze zich voortaan bezighouden met een cultuurkritisch en -filosofisch programma. De Bruin kon deze transformatie vertalen naar een nieuwe huisstijl, zonder daarbij rekening te hoeven houden met bestaande formats.
Een kritisch geluid komt van de Vlaamse auteur Eric De Kuyper, die De Bruins ontwerp voor zijn bundel Te vroeg... te laat... zelfs ‘totaal mislukt’ noemt. Hij stelt dat een wat speelsere stijl De Bruin niet lag, terwijl sommige boeken (vooral romans) daar wel om vroegen. Toch meent De Kuyper dat het kleine, handzame formaat heeft bijgedragen aan het succes van zijn boeken.
Zowel Lentjes als Hoeks plaatst de experimentele keuzes die De Bruin maakte in een historische context en beiden wijzen de typografie van grote voorgangers als Eric Gill en Jan van Krimpen aan als belangrijkste referentiekader. Inhoudelijk bestaat er daardoor op meerdere punten overlap tussen beide artikelen. Toch zijn de auteurs erin geslaagd om de persoonlijkheid en het werk van De Bruin met veel enthousiasme en kennis van zaken te beschrijven. Of ook Eric De Kuyper, de schrijver wiens boeken in de nice jackets van Leo de Bruin gestoken waren, tevreden terugkijkt op zijn samenwerking met de ontwerper, blijft de vraag. (David Veltman)
| |
Garrelt Verhoeven en Sytze van der Veen, De Hollandse Mercurius. Een Haarlems jaarboek uit de zeventiende eeuw. Haarlem, Bubb Kuyper 2011, 96 p., isbn 9789081818902, €9,95
Haarlem was in de zeventiende eeuw een belangrijk kunstcentrum. Frans Hals is, naast Rembrandt en Vermeer, een van de grote drie van de Hollandse schilderkunst in de Gouden Eeuw. De basis voor het Haarlems succes werd gelegd door de Vlaamse immigranten die vanaf de jaren tachtig van de zestiende eeuw de stad overspoelden. Behalve kunstenaars brachten zij ook boekdrukkers en -uitgevers voort. Gillis Rooman was een Vlaming, Passchier van Wesbusch en Vincent Casteleyn eveneens. Toch bleef de roem van Haarlem als boekdrukkersstad achter bij die van andere Hollandse steden, Leiden en Amsterdam voorop. Nationale faam verwierf Haarlem als bakermat van de oudste krant de Opregte Haarlemse Courant, die vanaf 1656 verscheen, aanvankelijk tweemaal per week, later in een frequentere verschijning. Iets eerder, in 1651, kwam de eerste jaargang van de Hollandsche Mercurius op de markt. Dit jaarboek zou zonder onderbreking tot in 1691 verschijnen. In 2004 kwam bij het Haarlemse veilinghuis Bubb Kuyper een volledige set van deze jaarboeken onder de hamer. Via het antiquariaat kwam de serie terecht bij de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Deze verwerving vormde de aanleiding tot de uitgave van een boekje waarin de geschiedenis van de Hollandse Mercurius op aantrekkelijke wijze is opgetekend.
Initiator van de Hollandse Mercurius was Pieter Casteleyn, zoon van de eerdergenoemde Vincent. Zijn inspiratie voor de uitgave en de naam vond hij bij een Franse voorloper, Le Mercure François. Casteleyn trad niet alleen op als uitgever, hij was ook de belangrijkste auteur en de maker van de titelprenten waarvan de Mercurius steevast was voorzien. Hoofdzaak van het jaarboek was de internationale politiek, waarbij de aandacht vooral uitging naar de buurlanden Duitsland, Engeland en Frankrijk. Om het economische succes niet te fnuiken, ging de uitgever-auteur omzichtig te werk. Al te gevoelige onderwerpen werden zo veel mogelijk vermeden en Casteleyn wachtte ervoor met een van de strijdende facties in het vaak roerige Holland te worden geassocieerd. Hoewel hij zijn publiek behaagde door het serieuze nieuws af te wisselen met wat lichtere kost, bezondigde hij zich zelden aan sensatie. Sensatie paste immers beter in een pamflet dan in een jaarboek.
De Hollandse Mercurius was vrijwel meteen een commercieel succes en vond zijn weg ook buiten Haarlem en zelfs buiten de grenzen van de Republiek. En zoals gebruikelijk was in de zeventiende eeuw, leidde succes tot nadrukken. Casteleyn wist eerst in 1668 een privilege voor zijn Mercurius te regelen, maar dat voorkwam
| |
| |
niet dat andere uitgevers probeerden op Casteleyns voorspoed mee te liften door allerlei varianten of persiflages te produceren. Casteleyn had intussen de handen vol aan de productie van het jaarboek. Als auteur was hij vrijwel het hele jaar bezig kopij te verzamelen. Hij voerde daartoe een uitvoerige correspondentie waarvan menig historicus zou willen dat die bewaard was gebleven. Ook herdrukte hij oudere jaarboeken zodat klanten bij aankoop van een nieuw deel eerdere delen konden aanschaffen. In bibliografisch opzicht ontstonden zo soms merkwaardige reeksen waarbij de verschillende delen allesbehalve in chronologische volgorde zijn gedrukt. Na het overlijden van Pieter Casteleyn in 1676 werd de uitgave overgenomen door zijn broer - en concurrent - Abraham, die vanaf dat moment de twee belangrijkste Haarlemse troeven in handen hield, de Hollandse Mercurius en de Opregte Haerlemse Courant. Abraham overleed al in 1681, maar zijn weduwe Margaretha van Bancken zette de uitgave voort tot 1691, toen er een einde kwam aan de befaamde jaarboeken. Concurrentie van nieuwe initiatieven lijkt een belangrijke reden voor het stopzetten te zijn geweest.
De Hollandse Mercurius is niet alleen een interessant voorbeeld van een commercieel uitgeversproduct, maar het is ook een rijke bron voor (cultuurhistorisch onderzoek naar de tweede helft van de zeventiende eeuw. Alleen al het feit dat de Mercurius (en de Courant) zo'n gretige aftrek vonden, zegt iets over de nieuwsgierigheid van de bevolking, een nieuw verschijnsel waarop uitgevers handig insprongen. De auteurs Garrelt Verhoeven en Sytze van der Zee besteden hieraan uitvoerig aandacht, evenals aan andere zaken als de illustraties (dat de auteurs in de ets van koningin Christina door Casper Casteleyn een Haarlemse deerne vermoeden, gaat te ver; zij is eerder een kleindochter van een van Goltzius' Muzen), de uitgeverspolitiek, de verhoudingen in de familie Casteleyn en de aanvaringen met de autoriteiten. En dit alles is verpakt in een breder verhaal over Haarlem als stad van kunst en cultuur. Het boekje is bovendien overvloedig geïllustreerd.
Voor de lezer kan het handig zijn te weten dat een flink aantal prenten uit de Hollandse Mercurius, inclusief de titelprenten, is gedigitaliseerd op de website Het Geheugen van Nederland als onderdeel van de collectie van het Nederlands Legermuseum in Delft. Voor wie nog meer wil zien: hij of zij schaffe dit boekje aan of begeve zich naar een van de bibliotheken waar deze kronieken zijn in te zien. (Jef Schaeps)
| |
| |
| |
Die zaak van prachtdrukken. De briefwisseling tussen Julius de Praetere en L.J. Veen bezorgd door H.T.M. Van Vliet Kalmthout, De Carbolineum Pers 2011, 178 p., €200
Onafhankelijk van elkaar raken de Vlaamse sierkunstenaar Julius de Praetere (1879-1947) en de Nederlandse uitgever Lambertus Jacobus Veen (1863-1919) rond 1900 in de ban van de nieuwe boekdecoratie. De een schaft een handpers aan, de ander begint met wat familiekapitaal een eigen uitgeverij, maar beide heren streven hetzelfde na: mooie boeken maken in de stijl van art nouveau.
‘Denk s.v.p. om de dikte van den rug van het boek, m.a.w. dat de teekening van den rug in evenredigheid is met [de] werkelijke dikte van het boek.’ Dit schrijft Veen op 4 maart 1901 aan De Praetere bij de overname van 150 exemplaren van de tweede druk van Streuvels' Lenteleven. Iedereen die weleens een ingenaaid boek uit het fin de siècle in handen heeft gehad, weet hoe nauw het kijkt. Het is het begin van een zakelijke correspondentie, die krap drie jaar later doodbloedt. De Praetere laat zijn ambities dan maar varen. Veen en De Praetere mogen dan wel hun boekenliefde delen, de uitgever is de kunstenaar in zakelijk opzicht de baas.
De Praetere giet zijn structurele tekort aan geld soms in mooie, wanhopige zinnen. De titel van deze uitgave is ontleend aan een brief van 25 maart 1903: ‘ik heb aan die zaak van prachtdrukken te veel geld verloren. Zoudt Ge niet denken dat nu, dat er een tiental tijdschriften mijn druk ophemelen, mijne biographie vragen, enz. het tijd wordt wat te rusten... langs geldelijken kant, vooral wanneer men kapitalist is zooals ik!!!’ Intussen buit Veen zijn positie als uitgever uit: hij schakelt boekhandelaren in Antwerpen en Gent in om de inkoopprijs van een door De Praetere gedrukt boek te drukken. Nederland-België: 1-0.
De briefwisseling is voortreffelijk uitgegeven door De Carbolineum Pers. Alle 178 pagina's zijn door Boris Rousseeuw met de hand gezet uit de loden letter Goudy Old Style. Ter illustratie zijn dertien originele kleurenfoto's ingeplakt: boekbanden van De Praetere, briefkaarten van Veen. De editie is iets minder voortreffelijk. Ondanks 95 eindnoten blijft de lezer met enkele vragen zitten. In de transcriptie van een enkele brief is een foutje geslopen. Erg storend is dat overigens niet. (Nick ter Wal)
| |
John Landwehr, Mijn herinneringen aan de wereld van het oude boek. Zonder plaats, eigen beheer 2011, 181 p., €29,50
Eind vorig jaar verscheen Mijn herinneringen aan de wereld van het oude boek van John Landwehr, decennialang een van de belangrijkste kenners en verzamelaars van het oude Nederlandse geïllustreerde boek. Naast een voor- en nawoord bestaat zijn publicatie uit vijf hoofdstukken die gaan over hem als verzamelaar, over zeventiende-, achttiende- en negentiende-eeuwse boeken en oude kinderboeken. Een register en een notenapparaat completeren het geheel. Achterop staat een lijst van zijn boekpublicaties, die helaas incompleet is. Zo mis ik zijn boeken over emblemata en Romeyn de Hooghe.
Allereerst kijkt Landwehr terug op zijn leven als verzamelaar. Zijn liefde voor oude boeken ontwaakte toen hij als gymnasiast met een vriendje op de boekenmarkt van zijn geboorteplaats Rotterdam de boekenkraam van Pfann uit Hilversum ontdekte. Algauw ontwikkelde de jonge Landwehr zich tot een verzamelaar van en een handelaar in oude boeken. De oude heer Kern van antiquariaat Nijhoff hielp hem daarbij door hem wegwijs te maken in catalogi en bibliografieën. Het is verbijsterend om te lezen welke bijzondere oude boeken voor welke prijzen toen verhandeld werden.
Na de Tweede Wereldoorlog liep Landwehr stage bij antiquariaat Nijhoff, deed veilingervaring op bij Van Stockum en leerde belangrijke verzamelaars als Bob Luza en dito antiquaren als Max en Nico Israël kennen. Van 1949 tot 1961 werkte en verzamelde hij in Nederlands-Indië. Teruggekeerd in Nederland trad Landwehr in dienst van uitgeverij Sijthoff, ontdekte daar kinderboekjes uit het fonds en leerde Coen van Veen kennen, destijds de topverzamelaar van oude kinderboeken en -prenten.
Het is merkwaardig dat Landwehr geen enkel woord wijdt aan de periode waarin hij als directeur-veilingmeester bij Van Gendt werkte. In die periode zijn er natuurlijk ook vele bijzondere oude boeken door zijn handen gegaan. Het siert Landwehr dat hij niet allerlei sappige anekdotes over verzamelaars, antiquaren en boekwetenschappers vermeldt, want zulke verhalen zijn vaak te persoonlijk en blijken soms niet te kloppen.
Na zijn pensionering ging Land- | |
| |
wehr op zoek naar wat er aan boeken en documenten betreffende de voc was gepubliceerd. Deze intensieve speurtocht leverde vele bijzondere oude publicaties op en resulteerde in 1991 in een gedegen handboek: voc. A bibliography of publications relating to the Dutch East India Company 1602-1800.
Van de zeventiende-eeuwse boeken die Landwehr beschrijft, wordt een aantal uitgebreid behandeld, zoals het werk van de befaamde boekillustrator Romeyn de Hooghe, waarover hij ook een boek publiceerde. Zeer bijzonder is een manuscript dat hij kocht, waarin 150 gedichten en liederen zijn opgenomen, zoals amoureuze, drink- en tafelliederen die door studenten werden gezongen. De meeste aandacht van Landwehr krijgt de voc. Door de gedegen beschrijving en de bijbehorende prenten krijgt de lezer een duidelijk beeld van deze vermaarde handelsonderneming en haar tijd. Ook de wic komt uitgebreid aan de orde. Bij de achttiende-eeuwse uitgaven gaat het om vrij onbekende prenten met dansende en schermende dwergen die de draak steken met mode en gewoonten, en over horn- en hanenboekjes. Steeds krijgt men ook informatie over belangrijke graveurs.
In de bijdrage over de negentiendeeeuwse boeken richt Landwehr zich vooral op kookboeken en boeken en prenten over vreemde volkeren. Het is interessant om te lezen wat men toen per dag at en wat men over die volkeren wist. Landwehr schrijft boeiend en uitgebreid over diverse genres uit zijn ooit zeer uitgebreide collectie oude kinderboeken, zoals boekjes over rekenen, de omgekeerde wereld, ambachten en abc-, beweegbare en insteekboeken. Hij geeft er bovendien vele mooie illustraties bij. Interessant is een boekje van Hazeu uit 1797, waarin de jeugd bepaalde soorten kinderboeken worden aanbevolen, en het Nommerkransje, een schitterend geïllustreerd telboek uit 1835 dat eveneens een goed beeld van die tijd laat zien.
Voor degenen die nooit of nauwelijks iets van of over Landwehr hebben gelezen, is deze zwanenzang een boeiende introductie. Wie zijn werk wel kent, zal aanvullingen ontdekken die de moeite waard zijn. In elk geval geeft deze rijk geïllustreerde publicatie een interessant overzicht van enkele eeuwen oude Nederlandse geïllustreerde boeken. (Frits Booy)
| |
Jan Aarts, Frits Hoogewoudt, Chris Kooiman, Ex libris in exil. Duits-joodse vluchtelingen in Nederland 1933-1940. Amsterdam, De Buitenkant 2011,78 p., €17,50
Met niet aflatende ijver, speurzin en enthousiasme hebben de auteurs jarenlang gewerkt aan een project om de ex libris van Joden in Nederland in kaart te brengen. Zij zochten in allerlei archieven, op boekenmarkten en op ruilbijeenkomsten van ex-librisverzamelaars. Een belangrijke bron van informatie vonden zij ook in de collecties van musea en particulieren. Hun zoektocht naar ex libris en hun onderzoek naar de bezitters ervan heeft een indrukwekkende hoeveelheid informatie opgeleverd. Met de publicatie van het boek Ex libris in exil, een aflevering in de mooie reeks Uitgelezen boeken, lopen de auteurs vooruit op een afrondend en groot werk waarin de circa 16.000 ex libris van Joden in Nederland behandeld zullen worden.
De onderhavige publicatie is slechts het verslag van een deelonderzoek. Het betreft de ex libris van Duits-Joodse vluchtelingen in Nederland van 1933-1940. Ook worden ex libris vermeld van enkele Oostenrijkse en Tsjechische Joodse vluchtelingen. Als deze publicatie slechts een voorproefje is van het uiteindelijke grote werk, dan staat er nog heel wat te wachten. Tot tweemaal toe heb ik de tekst doorgenomen omdat deze voor mij zoveel nieuwe informatie bevatte, dat ik een tweede lezing niet alleen nodig maar ook opnieuw interessant vond.
In het eerste deel van het boek wordt uitgebreid ingegaan op de positie van de Duitse Joden in Duitsland (of is het Joodse Duitsers in Duitsland?). Deze vraag stellen geeft al een belangrijke aanzet tot een discussie. Een aantal Joden was gehecht aan het bildungsideaal van de Duitse burgerij. In eigen Joodse kring maakte men zich juist bezorgd om een te grote mate van assimilatie aan de Duitse samenleving. Uiteindelijk heeft dit geleid tot enerzijds Joden die het zionisme voorstonden en die kozen voor emigratie naar Palestina om daar een eigen Joodse staat op te bouwen en anderzijds tot Joden die voor de volle honderd procent probeerden om én Duitser én Jood te zijn. Deze laatste groep was er wel op gericht om binnen een assimilerende context de eigenheid van de Joodse cultuur te vitaliseren. De bekende Joodse filosoof Martin Buber pleitte voor een Joodse renaissance en een
| |
| |
eigen Joodse kunst. Een aantal in exlibriskring bekende kunstenaars gaf hieraan vorm en ontwierp onder andere ex libris met symbolen uit de Joodse traditie. De successen van deze Joodse ex-libriskunstenaars, zoals Lilien, Budko en Behmer, hingen ook ten nauwste samen met de algemeen opbloeiende interesse voor het ex libris in Duitsland, zoals ook bleek uit de oprichting van de Ex-Libris-Verein zu Berlin in 1890. Deze vereniging telde in 1898 262 leden waarvan 30 van Joodse afkomst. Een van hen, H.M. Hirsch, nam zitting in het bestuur van de ex-librisvereniging. Over collectioneur Hirsch later meer.
Na de uiteenzetting van de positie van de Joden in Duitsland en de Joodse (ex-libris)kunst in Duitsland geven de auteurs een overzicht van alleen die Duits-Joodse vluchtelingen in Nederland uit de periode 1933-1940 die over een of meerdere ex libris beschikten. De belangrijkste biografische en iconografische gegevens worden steeds per persoon beschreven. Dit gedeelte van de publicatie (pp. 23-71) bevat schokkende en soms uitermate wrange gegevens. De hoeveelheid aan gegevens en gebeurtenissen die de onderzoekers boven water hebben gekregen, is ronduit verbluffend en maakt duidelijk dat zij met een enorme toewijding aan dit project hebben gewerkt. Het tragische lot dat tal van Joden heeft getroffen in de periode 1933-1940 en daarna laat zich aflezen aan de in dit boek vermelde levensloop van de gevluchte Joodse ex-librisbezitters. In dit kader wil ik slechts enkele voorbeelden uit het geheel lichten.
De in 1899 geboren Hans Krieg was kind van een welgestelde lederwarenfabrikant die zijn Joodse geloof had ingeruild voor een vurig Duits nationalisme. Als leverancier aan het Duitse leger wist hij zijn bedrijf tijdens de Eerste Wereldoorlog tot grote bloei te brengen. Hans Krieg vluchtte in 1933 naar Amsterdam van waaruit hij in 1943 werd gedeporteerd naar Westerbork.
Boekhandelaar Louis Lamm ontpopte zich tijdens de Eerste Wereldoorlog als een vurig patriot, die op allerlei manieren de vaak vrijwillige Joodse bijdrage aan de Duitse krijgsverrichtingen promootte. Hij liet in zestien rijnaken zijn voorraad boeken verschepen en vluchtte in 1934 naar Nederland. Hij werd uiteindelijk samen met zijn dochter in Auschwitz omgebracht. Een zoon en dochter van hem waren eerder naar Palestina geëmigreerd. Dat gezinsleden op verschillende plaatsen en werelddelen terechtkwamen treft, zoals in de biografieën te lezen valt, vele gezinnen.
Otto Landsberg, bezitter van een redelijk bekend ex libris, bracht het in 1919 tot minister van Justitie. Hij was lid van de spd. Otto was zich als Jood zeer bewust van het antisemitische gevaar. Al in 1890 had hij behoord tot de oprichters van de Verein zur Abwehr des Antisemitismus. In 1933 was hij zelf slachtoffer van de anti-Joodse hetze en vluchtte hij naar Nederland.
De eerdergenoemde H.M. Hirsch werd in 1925 bestuurslid van de Duitse ex-librisvereniging. In 1933 werd hij als Jood gedwongen zijn activiteiten voor de vereniging te beëindigen. Nadat hij was gevlucht, werd hij in 1939 lid van de Nederlandsche Exlibris Kring. In 1942 kwam hij in Auschwitz om het leven. De uitzonderlijk waardevolle ex-libriscollectie van Hirsch werd uiteindelijk in 1978 geveild te Amsterdam. Ikzelf was bij die veiling aanwezig, kocht ook enkele lotnummers (onder andere een lot met tien ex libris van Fingesten en een lot met 68 stuks kleingrafiek van Sattler). Die veiling zorgde voor een doorbraak van de prijzen die tot dat moment voor ex libris in Nederland werden betaald. Zo bracht lot 236 met drie ex libris van de Joodse kunstenares Fré Cohen f640 op. Het ex libris van Willi Knabe voor Adolf Hitler (lot 128) kostte f300. Het is wrang dat Hirsch in de tijd dat hij opdrachten gaf aan Knabe en aan Winkler-Leers om voor hem een ex libris te maken, kunstenaars had verkozen die later collaborateurs bleken te zijn.
De bekende violist Theo Olof vluchtte in 1935 naar Nederland. Hij heeft onder andere ondergedoken gezeten bij kunstenaar Jan Bons die later na de oorlog ook een ex libris voor hem zou maken. Het beeldt een vrouwelijk naakt met viool uit. Dankzij de hulp van velen maar vooral van Mies Boissevain heeft Olof de oorlog overleefd. Zijn ouders zijn in de oorlog omgebracht.
De in ex-libriskringen zeer bekende kunstenaar Uriel Birnbaum vluchtte na de Anschluss vanuit Oostenrijk naar Nederland. Op het ex libris voor zijn vrouw plaatste hij een gebouw uit het park Schönbrunn dat van oudsher gold als een monument van militaire eer en Habsburgse roem. Voor Birnbaum was het een verheven symbool van het verdwenen Habsburgse rijk dat hij als soldaat had gediend en waar hij naar terugverlangde.
| |
| |
Naast de hier vermelde gebeurtenissen hebben de auteurs nog tal van schokkende feiten betreffende gevluchte Joden geboekstaafd. Hun geschiedenissen hebben mij op bijzondere wijze geïmponeerd. En dit gaat dan alleen nog maar over een zeer selecte groep Duits-Joodse vluchtelingen.
In een afsluitend hoofdstuk wordt ten slotte gepoogd bepaalde patronen te ontdekken in de beschreven groep. Welke beroepen hadden zij, waar kwamen zij precies vandaan en in welke jaren kwamen zij in Nederland aan? De getallen zijn echter te klein om daaruit significante conclusies te kunnen trekken. De publicatie eindigt met het vermelden van bronnen voor de biografische gegevens en de vindplaatsen van de ex libris.
Een klein puntje van kritiek op dit indrukwekkende boek: de kwaliteit van de afbeeldingen van de besproken ex libris is niet altijd goed. (Henk van Buul)
|
|