| |
| |
| |
Trou moet Blyeken te Haarlem en haar oude drukken in de Stadsbibliotheek
G.J. Jaspers
Het stichtingsjaar van de ‘Aloude Rhetorijkkamer der Pellicanisten ofte Speelkoornen onder de zinspreuk Trou moet Blycken’ is in de nevelen van de vijftiende eeuw gehuld. De stichting van dit letterkundige gilde moet in elk geval voor het jaar 1503 hebben plaatsgevonden. In 1503 werd namelijk door de Haarlemse stadsregering de rederijkerskamer De Wyngaertrancken onder de zinspreuk ‘Liefde boven Al’ gereglementeerd. Ga naar eind1 In de thesauriersrekening van de stad Haarlem van 1507 is sprake van twee kamers;
Blazoen van de rederijkerskamer Trou moet Blycken van J. Matham naar H. Goltzius Matham, ca. 1600 (foto F. van der Wijden, Haarlem).
in de rekening van 1541 heet Trou moet Blycken de oude kamer en in die van 1550 wordt Liefde boven Al aangeduid als de nieuwe kamer. De conclusie moet dus luiden dat, als de in 1503 gestichte kamer ‘de nieuwe’ heet, de ‘oude’ van voor dit jaartal dateert. Doorgaans wordt dit jaartal door de Pellicanisten gemakshalve als geboortejaar van hun kamer gehanteerd. Haarlem kende overigens nog een derde rederijkerskamer: Vlaamse inwijkelingen stichtten in de tweede helft van de zestiende eeuw een eigen kamer, Het Wit Angierken, onder de zinspreuk In Liefde getrouw. Onder andere bij het hierna te releveren Haarlemse Landjuweel van 1606, dat door Trou moet Blycken werd georganiseerd, bleek dat de relatie met Het Wit Angierken heel wat hartelijker was dan met De Wyngaertrancken, die hun zinspreuk althans tegenover de Pellicanisten niet waar maakten. De broeders van Trou moet Blycken noemden zich Pelli-canisten naar hun blazoen met het Christus-symbool, de pelikaan, die volgens oeroud volksgeloof met zijn eigen bloed zijn jongen voedt.
Over het fenomeen rederijkerskamers, hun leden en activiteiten is zoveel gepubliceerdGa naar eind2, dat hier volstaan kan worden met de omschrijving ‘genootschap ter beoefening van de schone letteren, i.c. de lyriek en de dramatiek volgens vaste regels’. De grootste bloei beleefden de rederijkerskamers in de tweede helft van de vijftiende en de eerste helft van de zestiende eeuw.
Een goed voor de dag komende rederijkerskamer was voor de stad of het dorp van herkomst statusverhogend. Immers, als ‘thuis’ of'op verplaatsing' tijdens een landjuweel de artistieke krachten met andere kamers gemeten werden, vertegenwoordigde men de cultuur van de eigen woonplaats. Het kwam er daarbij op aan de opgegeven ‘prijsvraag’ zo overtuigend mogelijk in liedekens, refreinen, zinnespelen en optochten op poëtische en dramatische wijze te beantwoorden. Deze ‘prijsvraag’ stond op de Caerte die de organiserende kamer andere kamers toezond. Het antwoord had de vorm van een Spel van Sinne, een Refereyn en een Liedeken. Bij de opgave stond tevens vermeld welke prijzen er te winnen waren voor de beste artistieke prestaties. Ook
| |
| |
werden er vaak prijzen uitgeloofd voor het fraaist uitgevoerde blazoen en voor de kamer die de verste reis naar het landjuweel had gemaakt.
De opdrachten van de Caerte vinden wij ook geformuleerd in de vaak langademige titels van de werken die verslag doen van de verschillende landjuwelen (vgl. de oude drukken van Trou moet Blycken hieronder: de nrs. 1-3a, 18, 28-31 en 35-38). Ook de manuscripten van Trou moet Blycken bevatten menige ‘prijsvraag’, bijvoorbeeld: Hoe komt een blinde pelgrim naar Jeruzalem? of: Welke vrouw had de meeste liefde aan haar man betoond?Ga naar eind3 De deelnemers aan het befaamde Const-thoonende Juweel dat in 1606 door Trou moet Blycken werd georganiseerd kregen de opdracht de deugden uit te beelden die de mens barmhartig maken en de ondeugden te vertonen waardoor hij een gierige dwaas wordt:
‘Wat deucht oijt wracht een mensch
barmhertich, liefdich, goet?
Ende wat verschricklijck quaet een
In de thesauriersrekeningen van Haarlem lezen wij niet alleen dat de stad aan Trou moet Blycken keer op keer een beloning (in geld of tonnen bier) gaf voor de geleverde artistieke prestaties, maar ook welke stukken de Pellicanisten op Sint Jansdag (24 juni) en Sint Aelbrechtsdag (Adelbert, een gezel van Willibrord, missioneerde in Noord-Holland, feestdag 25 juni) hadden opgevoerd. Zij hadden in 1507 bij de Blyde Incomste van keizer Maximiliaan in Haarlem twee tableaux vivants verzorgd: een voor het Michaelsklooster en een voor het Carmelietenklooster. In 1534 speelde men het spel Ecce Homo, 't welck den gemeenen volcke zeer bequaem gedocht heeft, vermits die vermaninge tot devocien die dair inne gelegen was'. In 1535 gaf de stad (weer) ‘drie tonnen biers’, nu ‘voir het spelen van een Cluyte ende vrolicheijt voor der stede huys ende elders tot recreacie ende vermakelijcheijt van den gemeenen volcke’. Op 25 juni 1541 speelde Trou moet Blycken Een spel uyten ouden testament vanden vernyelinge van Senacherab (koning van Assyrië, die tevergeefs Jeruzalem belegerde en door zijn eigen zonen werd vermoord in 681 v. Chr.) en op Sint Aelbrechtsdag in 1544 werd het Spel van Coninck Josaphat van Jerusalem opgevoerd (Josaphat, koning van Juda van 870-849 v. Chr., vgl. 1. Kon. 22, 41-51)- In 1545 trok men naar Gouda om daar ‘metten andere
Titelblad van Den boom der schrtftueren, Middelburg ca. 1539 (foto E.H. Kuhlmann, Haarlem).
camere van Hollant te weesen ende te speelen, omme aldaer tot eere deser Stede (= Haarlem) pryse te gecrygen’. De Pellicanisten kregen er maar liefst 12 ponden Vlaams groot voor (= 72 gulden). In 1546 speelden zij Van die verlossinge vande Kinderen van Ysrahel die deur die roode meergeleyt werden. Het waren on-getwijfeld dankbare spektakelstukken, die zich helaas niet meer in het archief van de Pellicanisten bevinden.
De binnendringende Hervorming en de opstand tegen Filips II hadden uiteraard ook repercussies voor het artistieke klimaat in de Spaarnestad. De aanvankelijk vrolijk-kritische houding van deze burgerliteraten tegenover het wereldlijke en kerkelijke gezag ging steeds onvriendelijker trekjes vertonen. Filips reageerde hierop met zijn plakkaat van 1559, dat literaire produkties verbood die de religie of geestelijke personen raakten. Daar was alle reden toe, getuige bij voorbeeld het Spel van Sinne, Den Boom der Schriftueren, dat in 1539 in Middelburg werd opgevoerd en waarin ‘Paus, Prelaet, Potestaat en Legaet’ er geducht
| |
| |
van langs kregen (vgl. hieronder, nr. 7).
In 1568 werd Heynsz. Adriaenszen, een Haarlemse schoenlapper die tevens factor van Trou moet Blycken was, op 29 juni gehangen, omdat hij ‘Liedekens, Balladen ende Echoos gedicht ende in 't openbaer verkocht hadde’. Samuel Ampzing, die dit voorval in zijn Beschrijvinge ende Lof der Stad Haerlem in Holland, Haarlem 1628 op p. 447 vermeldt, somt daarbij de 32 echo's op die deze factor (= het artistieke brein) van de Pellicanisten fataal werden. Ter illustratie van het niveau volgen er hier vier:
Wat sijn Papen Moniken en ook Jesu-
wijten. Hypocrijten.
Hoe ist met haer Vagevier ik woude
dat ik 't wist? uytgepist.
Waer voor achtmen nu Monnicken
ende Papen? apen.
Houden sy niet hoeren genoeg in hâc
vitâ? ita.
Toen Graaf Leicester in 1586 Haarlem bezocht, organiseerde Trou moet Blycken tableaux vivants, die het schrikbewind van Alva uitbeeldden. Intussen veroordeelden fundamentalistische predikanten het (rederijkers)toneel in felle bewoordingen. Bekendheid genoot in dit verband de fulminerende dominee Godefridus Udemans. Deze Veerse ziele-herder spreekt bijvoorbeeld in zijn Practycke. Dat is werckelycke oeffeninghe van de Christelycke hooftdeuchden, Middelburg 1612 op p. 285 van ‘lichtveerdige comaedien, tragaedien, batementen, camerspelen etc’.
De Haarlemse stadsregering maakte echter in 1606 gretig gebruik van de diensten van de Pellicanisten, die tot dusver tevergeefs bij de magistraat hadden aangeklopt om steun voor een landjuweel. De laatste dichterstrijd hadden zij in 1529 georganiseerd. Reeds in 1596 had de stad van de Staten van Holland toestemming gekregen om een loterij te organiseren ten bate van een nieuw te bouwen oude-mannenhuis. In 1606 was het zover en nu werd op handige wijze ingespeeld op de publiciteit die een groot landjuweel aan stad en loterij zou bezorgen. Bibliofielen kennen het in 1607 bij Zacharias Heynsz te Zwolle verschenen Constthoonende Juweel, dat het uitgebreide relaas van dit Haarlemse landjuweel bevat, dat van 21 tot 31 oktober 1606 gehouden werd en dat vooral bekend is om de uitslaande prenten, die de intocht van de veertien deelnemende kamers weergeven. De hoofdprijs werd gewonnen door de Leidse kamer De Witte Acoleijen. Maar ook de stad Haarlem behoorde tot de winnaars: de netto-opbrengst van de 308.037 verkochte loten bedroeg meer dan 50.000 guldenGa naar eind4, ruim voldoende voor de bouw van het geplande oudemannenhuis (het huidige Frans Halsmuseum). In december 1991 slaagde het Frans Halsmuseum erin de zilveren beker te verwerven die in 1606 was uitgereikt aan De Akerboom te Vlaardingen, die op dit landjuweel de van verst komende kamer was. Dit evenement, dat met een ‘grootschalig’ diner in het Prinsenhof werd besloten, was voor Trou moet Blycken een niet meer te evenaren hoogtepunt. Men nam nog deel aan de landjuwelen in Vlaardingen (1616) en Vlissingen (1641), maar de kamer veranderde langzaam van karakter en ging steeds meer op een herensociëteit lijken, hoewel men zich tot in de Franse tijd uitdrukkelijk niet als
een sociëteit wenste aangemerkt te zien. Dat had mede te maken met het sociëteitsverbod, dat destijds van kracht was.
In het reglement van 1689 is in het geheel geen sprake meer van opvoeringen
Zilveren beker, waarop ‘wandelende rederijker’ en inscriptie, die vermeldt dat deze beker bedoeld is als ‘de prys vant verst komen’. Deze beker werd waarschijnlijk gemaakt door de Haarlemse zilversmid Rutgert Akersloot en werd uitgereikt aan De Akerboom te Vlaardingen op het Haarlemse landjuweel van 1606 (foto T. Haartsen, Ouderkerk a.d. Amstel).
| |
| |
of landjuwelen. Het bevat nog slechts bepalingen over het lidmaatschap, het verplichte bezoek, het kaartspelen en andere gedragingen van de broeders. Die lieten blijkbaar bij tijd en wijle nogal te wensen over. In haar opdracht van het Constthoonende Juweel aan de magistraat van Haarlem maakte de kamer immers gewag van gehoorde kwalifikaties als: ‘Rederijkers, kannekijkers’.
Moge het oorspronkelijke karakter van de kamer mèt de rederijkerij verdwenen zijn, haar historische erfgoed wordt door de Broederschap der Pellicanisten tot op de huidige dag in ere gehouden. Daarbij gaat de inrichting van het bestuur (de Hoofden) van de Kamer op een eeuwenoude traditie terug. Het bestaat uit een voorzitter (Keizer), een ondervoorzitter (Prins), een secretaris (Vaandrig), een penningmeester (Fiscaal) en drie commissarissen (Vinders). Als personeel heeft deze broederschap een ‘Knegt’ in dienst als beheerder, conciërge en factotum in het gebouw van samenkomst. Dit gebouw is sinds 1922 het monumentale, uit de achttiende eeuw daterende pand Grote Houtstraat 115, waarvan de fraaie voorgevel wordt bekroond door twee pelikanen. Vroegere behuizingen lagen in de Kleine Houtstraat (nr. 37), in de Lange Begynestraat (ten tijde van het landjuweel van 1606, tegenover het Concertgebouw) en aan de Grote Markt, op de hoek van de Grote Houtstraat, waar men tot 1922 samenkwam. In 1840 had men aan de rand van de Haarlemmer Hout de Buitensociëteit als zomerverblijf in gebruik genomen (het huidige Dreefzicht). Daar werden ook dames toegelaten, hetgeen door menig lid als uitwas van de moderne tijd slechts met tegenzin werd getolereerd. Met het verlaten van de Buitensociëteit in 1922 was het dan ook gedaan met het damesbezoek. Ook het tijdelijke lidmaatschap, dat voor de officieren van het garnizoen was ingesteld, werd in die tijd afgeschaft. Tenzij een uitnodiging bij bijzondere gelegenheden het introduceren van dames uitdrukkelijk toestaat, zijn dames bij de ‘aloude kamer’ nog steeds niet welkom.
Werden de bestuursleden dus van oudsher met vorstelijke en andere interessante benamingen aangeduid, het verreweg belangrijkste ambt werd bekleed door de man die factor werd genoemd. Deze was instructeur, dramaturg en regisseur, kortom, de artistieke leider van de rederijkerskamer. Zijn functie kreeg bij de Pellicanisten een andere inhoud, doordat men niet meer aan landjuwelen
Het gebouw van Trou moet Blycken in de Grote Houtstraat met de pelikanen op de voorgevel (foto E.H. Kuhlmann, Haarlem).
deed. De factor kreeg meer en meer het karakter van huisdichter van de kamer, die per jaar in de maanden november en december een drietal rijmen moest produceren. Zijn - chronologisch gezien - eerste opdracht is voor het Ka-trijnemaal, dat gehouden wordt op of omstreeks het feest van de H. Catharina (25 november), van oudsher de patrones van de rederijkers, een Katrijnezang te dichten. Daarin dient de band tussen deze heilige en Trou moet Blycken te worden uitgedrukt. Daarnaast draagt de factor op 1 januari zijn jaarzang voor, waarin hij een overzicht geeft van het wel en wee binnen de kamer, in de stad, in Nederland en in de wereld. Vanaf 1702 zijn nagenoeg alle jaarzangen van Trou moet Blycken bewaard gebleven. Zij berusten in de Stadsbibliotheek van Haarlem. In het Gemeentearchief bevinden zich bovendien de jaarverzen van 1643, 1645 en 1694. De derde taak van de factor is de heilwens voor de Knegt. Op nieuwjaars- | |
| |
dag draagt deze dit vers dat hem door de factor in de mond gelegd is, aan de broeders voor, hetgeen om begrijpelijke redenen soms tot potsierlijke situaties leidt.
Onder de factors van Trou moet Blycken bevinden zich heel wat illustere persoonlijkheden uit het vaderlandse culturele leven. Zo bekleedde Lucas Schermer dit ambt van 1708 tot 1711, Pieter Langendijk in 1716 en van 1720 tot 1756, het jaar van zijn dood. In de negentiende eeuw komen wij onder anderen Adriaan van der Willigen (1816-1841) en Johannes van Vloten tegen (1882). Van de meer recentere factors mogen hier genoemd worden Harry Prenen (‘Midden in de winternacht’), die in 1960 factor van de kamer was, en Godfried Bomans, die in 1959 in zijn benoeming had toegestemd, zij het met enige tegenzin. Bomans, broeder sinds 1956, was op het Hoofdenmaal, het tijdstip waarop de factor zijn verzen aan de hoofden dient voor te leggen, niet veel verder gekomen dan wat tijdens het aperitief gekrabbelde regels. Het gevolg was dat er in december 1958 voor het eerst twee Hoofdenmaaltijden moesten worden gehouden. Hoe dan ook, op 1 januari 1959 had Bomans zijn Jaarzang klaar. Na verplichte onderdelen als een eerbetoon aan Koning Juliana, het herdenken van de overleden broeders en het memoreren van verschillende jubilea liet factor Bomans zijn licht schijnen op allerlei zaken die het vaderland beroerden. In 29 strofen zette hij het ‘eerlijke inbrekerswerk’ uit zijn jeugd af tegen de witteboordencriminaliteit van 1958:
‘Toen ik jongwas, had je knapen,
Die een brandkast konden kraken.
Eerst moest je je gezicht beroeten,
Dan de schutting over wroeten.
Met een hamer en een boor
Tobde je twee tuinen door
Die eertijds uw sluimering
Met een messteek wreed verstoorden,
Doen nu aan verduistering
Tot in d'allerhoogste rang...’
Het was de beruchte helmenaffaire, een inkoopschandaal, waarbij inferieur materiaal aan de landmacht was geleverd onder het ‘toezicht’ van kopstukken uit politiek en leger.
Voorts wijdde Bomans een vers van zeventien strofen aan het gevallen (laatste) kabinet Drees en vooral aan zijn streekgenoot de Bloemendaalse ongekroonde koning van de Nederlandse politiek van die dagen, mr. C.P.M. Romme. Hij vergelijkt hem met de koekoek, zittend in een klok,
‘Die plots uit zijn duister hok,
Als het uurwerk is gesprongen,
Opgewekt naar buiten wipt,
Even aan het daglicht nipt,
En roept: ‘Ik ben C.P. Romme,
Zonder mij is 't onbegonnen;
Kijk het vogeltje goed aan,
Daad'lijk op de foto staan.’
Daarna volgen er nog 42 strofen met het interne Trou moet Blycken-wel en wee en de Katrijnezang in 26 strofen. Met name dit laatste produkt is niet bepaald edele poëzie. Typisch Bomansiaanse trekjes vertoont zijn Heilwens van de Knegt, die de hoorder/lezer als ‘Erlebnisdichtung’ van factor Bomans herkent. Hij begint als volgt:
‘Hier sta ik weer, Uw aller waard
Van top tot teen beslagen.
Ik rammel als een karrepaard,
Dat voor een bruiloftswagen
Het zilver blij van zinnen draagt,
Omdat het meent te weten,
Dat achter hem een jonge maagd
In goud is neergezeten...’
Daarop werkt Bomans de allegorie van het nieuwe jaar als jonge bruid, die in de loop der maanden haar aantrekkelijkheid verliest, in zeventien strofen uit:
‘En is dan ook de zomer om
En komt de herfst voor ogen,
Dan denkt zo menig bruidegom:
Niettemin laat Bomans de Knegt de
broeders aanraden zonder lang aarzelen
te springen
Dat Vader Tijd bedrieglijk
Voor U heeft klaargezet’,
| |
| |
want nog steeds geldt het spreekwoord: ‘Bemint eer gij bezint’. En voor de teleurgestelden, die zich uit deze verbintenis willen losmaken, is er dan altijd nog Willem, de Knegt van Trou moet Blycken, ‘Uw dokter en uw waard, uw trooster, uw dienaar en uw knegt’, bij wie ze niets te vrezen hebben.
De eerste strofe van de Heilwens slaat op de uitmonstering van de Knegt. Bij feestelijke gelegenheden draagt deze namelijk over zijn groene rokkostuum een tweehonderd jaar oude bandelier met elf grotere en kleinere zilveren schilden en een fraai verguld schild. Deze bandelier was in het najaar van 1991 te zien in het Rotterdams Historisch Museum, waar er een bijzondere plaats voor was ingeruimd op de tentoonstelling ‘Rotterdams zilver’. Ga naar eind5 Twee van deze twaalf schilden uit de jaren 1601-1606 zijn namelijk door Rotterdamse zilversmeden gemaakt voor de rederijkerskamer in Schiedam en Vlaardingen, die ze meebrachten naar het landjuweel van 1606. Sindsdien behoren zij tot de ‘trofeeën’ van Trou moet Blycken.
Bandelier van de rederijkerskamer Trou moet Blycken met insignes als herinnering aan het landsjuweel van 1606; derde insigne van links: De Akerboom uit Vlaardingen, vierde van links: De RooRoosen uit Schiedam (foto H. van Senus, Capelle a.d. IJs-sel).
Van het roemrijke verleden van de kamer getuigen ook de 23 zilveren en kristallen bokalen en kelken met vaak fraaie en interessante inscripties. De belangrijkste afdeling van de collectie historische voorwerpen van Trou moet Blycken vormen de vijftien blazoenen die herinneren aan het grote landjuweel van 1606. Het zijn fraaie geschilderde panelen, die de deelnemende kamers aan de Pellicanisten schonken. Het betreft kamers uit Gouda (De Goutsbloemkens, 1437), Leiden (De Orangie Lelie en De Witte Acoleijen), Vlaardingen (De Akerboom), Den Haag (De Corenbloem), Schiedam (De Roo-Roosen), Katwijk (De Corenaren), Noortwijk (De Lelie onder de Doorn), Kethel (De Sonbloem), Haastrecht (Het Galisblomken), Amsterdam (Het Wit Lavender), Hazerswoude (De Haselenboom) en Haarlem (De Pellicaen en Christus aen het Kruys van Trou moet Blycken en het Wit Angierken).
Naast al deze van het grote verleden van Trou moet Blycken getuigende historische schatten beschikt de kamer over een indrukwekkend Oud Archief. De belangrijkste afdeling hiervan bestaat uit elf boeken met manuscripten van rede-rijkersspelen. Zij dragen de letters A t/m N en stammen uit de laatste decennia van de zestiende en de eerste van de zeventiende eeuw. Bovendien is er een registerband (= O), die behalve het register op de overige boeken een Spel van Sinne bevat. Spelen van Sinne vormen ook de inhoud van de boeken A-F. Boek G bevat Spelen van sotte Cluyten. De boeken H, K en L zijn in de loop der eeuwen zoekge- | |
| |
raakt. Boek K werd nog in de jaren tachtig van de vorige eeuw door Johannes van Vloten geraadpleegd, boek L stond W. Kops in 1772 nog ten dienste, toen deze zijn Geschiedenis der Rederijkers schreef. Boek I bevat tafelspelen. De boeken M en N zijn tot één band samengebonden.
Leren Trou moet Blycken-band met convoluut van acht werken: signatuur 960 B1-8 (foto E.H. Kuhlman, Haarlem).
Boek M bevat twee spelen, boek N een tafelspel Uit de registerband kan worden opgemaakt welke stukken de verdwenen boeken H, K en L hebben bevat. In H stonden volgens dit register spelen van sinne en in K en L sotte cluyten. De boeken A-G zijn folianten in een flexibele perkamenten band uit de tijd, I is een kwarto-oblongband eveneens in een flexibele perkamenten band en M/N is een kwartoband in gewoon perkament. Dit rijke archief met meer dan honderd spelen was steeds weer een begeerd onderzoeksthema. Ga naar eind6 Tot dit Oud Archief behoren bovendien o.a. veertien boeken met interne stukken, zoals kas-, kelder- en notulenboeken uit de jaren 1683 tot 1882.
Tot 1978 bevonden zich in dit Oud Archief als afdeling A een veertigtal oude drukken, daterend uit de jaren tussen 1532 en 1803. In eerstgenoemd jaar slaagde de heer C. van Dijk, directeur van de Haarlemse Stadsbibliotheek, erin deze drukken voor de Stadsbibliotheek te verwerven. Sindsdien maken zij als Trou moet Blycken-collectie deel uit van het bestand der oude drukken van deze bibliotheek. In hetzelfde jaar waarin Haarlem een groot cultureel verlies leed door de overbrenging van de inventaris van het Bisschoppelijk Museum in de Jansstraat naar Utrecht, waar zij deel ging uitmaken van de inventaris van het in het daarop volgende jaar geopende Rijksmuseum Het Catharijneconvent, werd althans de collectie oude drukken van Trou moet Blycken voor Haarlem veilig gesteld. Tot de naar Utrecht verhuisde inventaris behoorde ook de bibliotheek met talrijke middeleeuwse handschriften, incunabelen, postincunabelen en andere bijzondere oude drukken, afkomstig uit parochiebibliotheken en pastorieën van de stad en het bisdom Haarlem.Ga naar eind7
Het merendeel van de 40 drukken, die voor een gedeelte in convoluten zijn sa-mengebonden, steekt in negentien originele Trou moet Blycken-banden, waarvan elf in leer en acht in perkament. In het eerste geval gaat het om vroege zeventiende-eeuwse bruin leren banden, die voorzien zijn van acht koperen hoeken, twee scharnierstrippen en twee koperen sloten. De voor- en achterplatten vertonen het in goud gestempelde wapen van Haarlem met het devies Vicit Vim Virtus (= De deugd heeft het geweld overwonnen). Sommige banden hebben in plaats van deze goudstempeling een koperen ornament als centraal beslag. Aan het eind van de achttiende eeuw werden de ruggen van deze banden voorzien van dun zeemleer, waarop een rood schildje met in goud de titel en daaronder eveneens in goud: trouw moet blyken. De perkamenten banden zijn zonder versiering of beslag uitgevoerd. Zij dateren uit het laatst van de achttiende eeuw en hebben op de rug een soortgelijk schildje als de leren banden. Enkele werken zijn ingebonden in een contemporaine ‘normale’ perka- | |
| |
menten of leren band (de nrs. 8, 32, 33 resp. 34). De bundels Jaarzangen (nrs. 18 en 19) hebben een contemporaine kartonnen band en het veelbesproken Const-thoonende Juweel (nr. 20) steekt in een imitatie zeventiende-eeuwse leren band uit de negentiende eeuw.
Vijftien drukken hebben betrekking op het gepresenteerde op een landjuweel of - de meer eenvoudige variant daarop - een reeks haghespelen. Interessant zijn de verschillende drukken van werken van de Brusselse rederijker-edel-man Jan-Baptist Houwaert. Het exemplaar van zijn Pegasides pleyn is in de vier leren Trou moet Blycken-banden een juweel te noemen.
Bijzondere aandacht verdient Eenen troostelijcken Dialogus, oft tsamensprekinghe getrocken wt der heyligher schriftuere (nr. 10), een tot dusver onbekend werkje, dat in 1554 bij de Leidse drukker Claes Adriaenszoon Mast verscheen. Dit werkje maakt deel uit van een convoluut van acht drukken, waartussen het als zevende is gebonden (Sign. 960B1-8). Dit is waarschijnlijk de reden, waarom het zolang onontdekt bleef. Van de Leidse drukker Mast waren slechts vier drukken bekend, alle uiterst zeldzaam: Die sententie vanden Keyser roerende tstapelrecht van Dordrecht (z.j.), exemplaar in de Bibliotheca Thysiana, Leiden; Cronijcke
De schepping van Eva, gravure vermoedelijk door Joh. Wiericx in het achtste boek van J.B. Houwaert, Pegasides pleyn, Antwerpen 1583 (foto F. van der Wijden, Haarlem).
van Hollant, Zeelandtende Vrieslant, 29 maart 1553, exemplaar in UB, Amsterdam (976 E 11), Cronijcke van Hollant, Zeelandt ende Vrieslant, 1554, exemplaren in de British Library, Londen en de UB, Leiden (ex. Luza). Een deel van deze uitgave draagt het adres van Jan Ver-haech te Leiden, 25 juni 1554 (UB, Amsterdam, 976 E 12). Ten slotte waren er twee exemplaren bekend van De vijftien bloetstortinghen ons heeren Jhesu Christi met die seven ween onser liever vrouwen (z.j.), waarvan één in het Museum De Lakenhal (Leiden); het exemplaar in het Prentenkabinet van de RU Leiden bleek onvindbaar. Van Diversche Refereynen ende Liedekens wt Hollant ende Zeelandt (nr. 31) is een tweede exemplaar bekend. Het bevindt zich in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden en is incompleet (er ontbreken tien bladen aan). Buitengewoon zeldzaam is ook Den Boom der Schriftueren (nr. 7), waarvan een exemplaar in de UB Leiden en een exemplaar in de UB van de Ernst-Moritz-Arndt-Universitat te Greifswald berusten. Aan het Leidse exemplaar ontbreken vier bladen, terwijl dat in Greifswald (Sign. 80 (B0159) 6an Fv 28) het laatste blad mist.
Van de vertaling door Coornhert van Boccaccio's Vijftich lustighe historiën, Amsterdam 1597 (nr. 5), is één tweede exemplaar bekend in het Emmanuel College te Cambridge.Ga naar eind8 Een ander zeldzaam werkje van Coornhert is de Comedie vande Blinde voor Jericho (nr. 9). Kortom, met name de zestiende- en zeventiende-eeuwse drukken in deze collectie maken haar tot een bijzonder waardevol cultuurhistorisch geheel.
De Catalogus van Boeken en Schrifturen behoorende tot het Oude Archief der Sociëteit ‘Trou moet Blycken’Ga naar eind9 leert dat uit de in 1978 overgenomen collectie drie banden ontbraken, die in 1922 nog aanwezig waren. Het betreft Beschrijving van Graafschappen, Heerlijkheden enz. in de Nederlanden (Van Lennep: ‘Zeer defect, begint pag. 41’); Refereynen ghepronunchieerd op de intreden binnen der stede van Delf bij thien Rhetoryck Cameren, Delft, A. Heyndriks, 1581, waarbij De Lusthof van Retorica, Leyden, F. van Ravelinghen, 1596 en Der Redeiyckers stichtige t'samenkomste binnen Schiedam;
| |
| |
Den Nederduytschen Helicon, Alckmaar, J. de Meester, 1610. Van deze vijf titels bevinden er zich overigens twee [De Lusthofvan Retorica en Den Nederduytschen Helicon) in het bestand van de oude drukken in de Haarlemse Stadsbibliotheek.
| |
De Trou moet Blycken-collectie in de Stadsbibliotheek van Haarlem
In onderstaande lijst worden de volgende werken verkort geciteerd:
Belg. Typ. = E. Cockx-Indestege & G. Glorieux, Belgica Typographica (I-II), Nieuwkoop 1968 en 1977-1980. |
Bibl. Belg. = Bibliotheca Belgica, Bibliographie générale des Pays Bas, Fondée par Ferd. van der Haghen, Rééd. sous la direction de M.-Th. Lenger (I-VI), Brussel 1979. |
B.M.N.L. = Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (I-III), Leiden 1887-1889. |
Buisman = M. Buisman J. Fzn., Populaire prozaschrijvers van 1600-1815, Amsterdam 1960. |
Landwehr = J. Landwehr, Romeyn de Hooghe as Book Illustrator. A Bibliography, Amsterdam 1970. |
Nijhoff-Kronenberg = W. Nijhoff & M. Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie 1500-1540 (I-VIII), 's-Gravenhage 1923-1971. |
Van Someren = J.F. van Someren, Beschrijvende catalogus van gegraveerde portretten van Nederlanders (vervolg op Frederik Mullcrs catalogus van 7000 portretten van Nederlanders), 3 delen. Amsterdam 1888-1891. |
Voet = L. Voet (in collab. with J. Voet-Grisolle), The Plantin press (1555-1589): a bibliography of the works printed and published by Christopher Plantin atAntwerp and Leiden(I-VI). Amsterdam 1980-1983. |
Het gebruikte lettertype is afgekort aangeduid: Civ.(ilité), Got.(iek), Ital.(iek) en Rom.(ein). Griekse letters komen alleen in het Franeker drukje nr. 25 (Epitaphien) voor. Wanneer een uitgave gravures en/of houtsneden bevat, wordt dit eveneens verkort aangegeven.
1. AENWIJSINGHE, Der Reden-Ryckers stichtinghe, van des Werelts dwael-paden met hare verwerringe, veroorzaectdoor 'sMenschen eyghen-wijs vernuft.
Reden-rijckelick vertoont binnen den Dorpe vande Kethel op 't onsluyt der Vraghe,
Waer door de Werelt meest heyloos en blindich dwaelt?
Begonnen den tweeden Augusti Anno 1615. ende gheeyndicht den zevenden der zeiver Maendt. Met de Refereynen ende Liedekens ghewrocht opden Regel ende zin (inde Kaerte hier naer volgende begrepen) voorghestelt byde Son bloem inde Kethel voorsz.
Schiedam, Adriaen Cornelisz van Delft, 1616.
4o P4. A-Z4, Aa-Mm4 = 144bil.: (IV), p. 1-278, (I).
Got: hsnn.: blazoen (herh.).
Band: Perkamenten Trou moet Blycken-banó.
Sign.:960 B 19.
Ref.: Bibl. Belg. I, 32, A 76; B.M.N.L. 215. |
* De deelnemende kamers waren:
Het Wit Lavender (Amsterdam) |
De Rapenbloem (Delft) |
De Fonteyn (Dordrecht) |
De Nagelbloem (Goederede) |
Het Seghelbloemken (Gorinchem) |
De Corenbloem ('s-Gravenhage) |
De Gheele Fioletten ('s-Gravenzande) |
De Pellecaen (Haarlem) |
De WitteAngieren (Haarlem) |
De Wijngaertrancken (Haarlem) |
De Galisbloemken (Haastrecht) |
De Haselenboom (Hazerswoude) |
De Koornairen (Katwijk) |
De Witte Acoleye (Leiden) |
De Orangen Lely (Leiden) |
Het Wilde Heybloemken (Nieuwpoort, Z-H) |
De Lely onder de Doornen (Noordwijk) |
De blauweAcoley (Rotterdam) |
De willighe Rijsen (Rijswijk) |
De RoodeRoosen (Schiedam) |
De Akerboom (Vlaardingen) |
De Jesus-ooghen (Voorburg) |
De RoodeMadelieven (Warmond) |
De Wilde Appelboom (Zandvoort) |
De Witte Meirbloem (Zoetermeer) |
De volgende zes kamers werden (hors concours) |
voor het eerst toegelaten tot een landjuweel: |
Het Huysloock-bloemken (Benthuizen) |
De dubbelde Hofbloem (Bleiswijk) |
Het Mastbloemken (Nootdorp) |
De Ooghentroost (Oegstgeest) |
DePyeunie (Pioenroos?/Pijnakker) |
De Zegh-bloem (Zegwaard) |
|
2. ANTWOORT OP DE VRAGHE, uytghegeven by de Brabandsche Reden-rijck Camer 'tWit Lavender, Uyt Levender Jonst tot Amsterdam.
Vrage.
Wat's d'Oorsaeck meest, waerom ‘tverkeerde Werelts Rond,
|
| |
| |
Sich Waenwijs so bedrieght, en bloeyd in alle sond?
Ende op den Reghel:
De sulcke die zijn dwaes, en d'Werelt achtse wijs. Amsterdam, Paulus van Ravesteyn voor Abraham Huybrechtsz., 1613.
4o. (x)4,(XX)4, (XXX)2, A-Y4 = 98 ongen. bil. (laatste, bl. 95 en bl. 98 ontbr.).
Got.; hsn.: blazoen (herh.).
Band: Perkamenten Trou moet Blycken-band.
Sign.: 960 B17.
Ref.: Bibl. Belg. 1,81, A 77; B.M.N.L. 214. |
* De deelnemende kamers waren:
De Violieren en de Olyftack (Antwerpen) HetBerckenrijs (Breda) Het Goutbloemken (Gouda) |
De Wit Angieren en De Wyngaertrancken (Haarlem) |
De Haselier (Hazerswoude) |
Moyses Bosch ('s-Hertogenbosch) |
De Witte Acoleyen, In Liefde uyerich en D'Orange |
Lelie (Leiden) |
Het Bloemken Jesse (Middelburg) |
Het Lelycken onderden Doorn (Noordwijk) |
Vrolijck met weldoen (Rotterdam) |
Van't Oude 't Nieu (Sluis) |
Het Maechdeliefken (Warmond) |
|
De prijs voor de van verstkomende kamer kreeg Sluis: ‘Een schoon Soutvat’. |
|
3. BEROEP, CONST-RIJCK, ofte Antwoort, op de Kaerte uyt-gesonden by de Hollantsche camer binnen Leyden, onder t'woort Liefd' Es t'Fondament, aen alle nabuerighe Reden-rijcke vrye cameren in Nederlant, tegensden 6. Octob. Anno 1613.
Op de Vraghe ende Regels als volgt.
Vraghe. Waer door ter Werelt meest, en alder strecxt Godts Wet,
Van Waerheyt ende Vree, den voortgang wert belet.
Reghel: Door yver blint, veel twist men vim, in plaets van vreden.
Regel op t'Liedt. D'ervarenheyt die is, Meestersse van de waen.
Leiden, Jacob Janszoon Paets, 1614.
4o. (...)4, (... ...)4, (... ... ...)2, A-Q4 = 74 ongen. bil.
Got.; grav. (ingezet): blazoen (herh.).
Band: Perkamenten Trou moet Blycken-band.
Sign.: 960 B 18:2.
Ref.: Bibl. Belg. 1,227, B122; B.M.N.L. 215. |
* De deelnemende kamers waren:
Het WitLavender (Amsterdam) |
De H. Geest en de drie Santinnen (Brugge) |
De Seghelbloem (Gorinchem) |
De Goutsbloem (Gouda) |
De Corenbloem ('s-Gravenhage) |
De Pellecaen, De Wyngaertrancken en De Witte |
Angieren (Haarlem) |
Den vierighen Doorn ('s-Hertogenbosch) |
De Koornaren (Katwijk) |
De Sonnebloem (Kethel) |
D'Orange Lelie (Leiden) |
Het Bloemken Jesse (Middelburg) |
Het Lelycken onder den Doorn (Noordwijk) |
De blaue Acoleye (Rotterdam) |
De roode Angieren (Rijnsburg) |
De Madelieven (Scheveningen) |
De Akerboom (Vlaardingen) |
De roode Madelieven (Warmond) |
De witte Meerbloem (Zoetermeer) gevolgd door: |
|
3a. NEGENTIEN REFEREYNEN int Sot, Gheproncieert om Prijs, na de beroepinghe van alle de vrye Cameren in Leyden, den 8. October, Anno 1613.
Op den Reghel. Vooralte wijs ‘en valtgheen Prijs’ als Sotgheacht.
Leiden, Jacob Janszoon Paets, 1614.
4o. A-G4 = 28 ongen. bil.
Got.; grav. (ingezet tussen bl. 3 en bl. 4):
zotskap; hsn.: man in pij en met masker (vo titel).
Band: bijgebonden bij nr. 3.
Sign.: 960 B 18:3.
Ref.: Bibl. Belg. I, 227, B122; B.M.N.L. 215. |
4. DEN BIBEL. Tgeheele Oude ende Nieuwe Testament metgrooter naersticheyt naden Latijnschen text gecorrigeert.
Antwerpen, Willem Vorsterman, P.I.: 14 augustus 1532; P. II: 17 augustus 1532.
2o. A4, a-z6, 76, f6, aa-gg6, hh4, A-Z6, *6, **4, A-B6, C-D4(= P.I/O.T.) = 368 bil. (IV), 1-196, 1-148 (**); A8, B-06, P-Q8 (= P. II/N.T.) = 102 gen. bil.
Got.; hsnn., titel in rood en zwart.
Band: Contemp. leren Trou moet Blycken-band
(met centraal ornament, 1 slot ontbreekt).
Sign.: - (in depot gegeven).
Ref.: Nijhoff-Kronenberg 403.
Prov.: Op 3 mei 1610 gekocht bij Daniël, boeckverkooper op de Merkt voor f 10,- (Van Lennep, p. 83). |
* De landkaart ontbreekt. |
5. BOCCATIUS, JOHANNES (Giovanni Boccaccio), Vijftich lustighe Historien oft nieuwicheden van nieus overghesedt in Nederduytsche sprake deur Dirick Coornhert Secretaris der Stede van Haerlem.
Amsterdam, Ewout Cornelisz. Muller voor Cornelis Claesz., 1597.
4o. A-Z4, Aa-Ll4= 136 gen. bll: (I), fol. 1-133, (II). Got.
Band: Perkamenten Trou moet Blycken-band.
Sign.: 960 B 10:1.
Ref.: Buisman 178 (alleen dit exemplaar).
* Bibl. Belg. I, 763 heeft deze uitgave alleen geciteerd gevonden en twijfelt aan het bestaan; 2o exemplaar in UB Cambridge. |
6. BOCCATIUS, JOHANNES (Giovanni Boccaccio), De Tweede 50. lustige Historien ofte Nieuwicheden: Nu nieuwelijcks vertaelt in onse Nederduytsche Sprake, tot vermakelyckheydt van alle Jonghe Lustighe Lieff-hebberen der Historien.
Amsterdam, Egbert Adriaensz, 1605.
4o. A-Z4, Aa-Dd4= 108 bll.: (IV), p. 1-204, (II). Got.
Band: bijgebonden bij nr. 5.
Sign.: 960 B 10:2.
Ref.: Buisman 182.
* Uit het Frans vertaald door G.H. v. B. (= Gerrit Hendricksz. van Breughel (* Ca. 1573 in Antwerpen, +1635 in Amsterdam), boekdrukker en dichter, lid van Het wit Lavendel). |
7. DEN BOOM DER SCHRIFTUEREN van. VI. pers- |
| |
| |
onagien, ghespelt tot Middelburch in zeelantden eersten in Augusto int. iaerxxxix.
(Antwerpen?, Niclaes van Oldenborch?, ca. 1539-1540).
8o. A-E4= 20 ongen. bil. (laatste ). Got.
Band: Leren Trou moet Blycken-band met goudgestempeld wapen van Haarlem met devies op voor- en achterplat.
Sign.: 960 B 15:6
Ref.: Nijhoff-Kronenberg 472; incomplete exemplaren bevinden zich in de UB te Greifswald en te Leiden. |
8. BURG, H. VAN DEN, Mengelpoëzy.
Amsterdam, Hendrik Blank voor Johannes Ratelbant, 1718.
8o.*8, **4 (laatste ), A-Z8, Aa-Kk8, LI4 = 280 bll.: (XII), p. 1-528, (IV).
Rom.; Grav.: 32 vign. door J. Gocree.
Band: Blind gestempelde contemp. perkamenten band.
Sign.: 960 B 23.
Ref.: B.M.N.L. I, 362.
* Op bl. (IV) en (V) een opdracht: ‘Aan de Heeren Broederen, de Pellikaanisten, onder 't woord Trou moet Blyken’. |
9. COORNHERT, D.V., Comedie vande Blinde voorJericho.
Haarlem, Anthonius Ketel (voor Harper Joosten inde Papenstraet Inden Haghe), 1582.
8o. A-D8= 32 ongen. bil. (laatste ). Got.>
Band: zie nr. 7.
Sign.: 960 B 15:3.
Ref.: Bibl. Belg. I, 698, C 39. |
Titelblad van het enig bekende exemplaar van Eenen troostelijcken Dialogus, Leiden 1554 (foto F. van der Wijden, Haarlem).
10. DIALOGUS. Eenen troostelijcken -, oft tsamensprekinghe getrocken wt der heyligher schriftuere, waer afdeen personagie ghenaemt is Meest elck mensche doende sijn beclach de benautheyt die hy lijden moet op deser werelt in desen tegenwoordigen tijt. Daer op dat ander personagie genaemt is Schriftuerlijck troost vertroostende is met vele godlijcke Schriftueren, by sonder met eenen Vader onse. |
Leiden, Claes Adriaenszoon Mast, (15)54. |
8o. (x)8:8 ongen. bll. Got. |
Band: zie nr.7. |
Sign.: 960 B 15:7. |
Ref.: - (unicum). |
* Op blz. 8 ro het consent aan Willem arens desen Dialogus te mogen doen drucken, vercoopen ende distribueren (Brussel, 21 oktober 1553). |
|
11. GUAZZO, STEPHANO, Van den heuschen burgerlycken ommegangh, Een seer sin-rijeke, lieflijcke, ende nuttighe T'samen-sprekinghe, in vier Boecken verdeylt: waer in een yeder onderwesen ende gheleert werdt. hoe hy hem met allerley Lieden, heusch, beleeft, gheschickt, behoorlijck ende aengenaem, sal hebben te draghen. |
Door Gomes van Triere, geboren tot Mechelen in Brabant, uyt d'Italiaensche in Nederduytsche Tale overgheset. |
Alkmaar, Jacob Meester voor Gomes van Triere, 1603. |
4o. *4, A-Z8, Aa-Ee8, Ff6 = 234 bll.: (IV), p. 1-439. (X). Got. Band: Perkamenten Trou moet Blycken-band. |
Sign.: 960 B 11. |
Ref.: Scheepers 486 (= Veilingcat. Beijers, 6-7 jan. 1947). |
|
12. (HEYNS, ZACHARIAS), Pest-Spieghel. Waer in speelsche wyse, tot beteringhe des levens, claerlijck bewesen ende voor ooghen ghesteldt wordt dat de Peste niet by gheval, maer door Godes ghehengenisseden menschen tot een straffe overcomt. |
Amsterdam, Zacharias Heyns, 1602. |
8o. A-C8 = 24 ongen. bll. Got. |
Band: zie nr. 7.8 |
Sign.: 960 B 15:5. |
Ref.: Bibl. Belg. III, 459, H 63 (1 ex.: B.M.N.L.). |
* De personen:
Menich slechtaert |
Goet onderwijs |
Sondich bedrijf |
Verkeerde meyningh |
Goed aert |
Ootmoet |
Schrifturen troost |
Wolfsaert |
Thert vol vreesen |
Onverduldicheydt |
Magdalena |
|
|
13. HEYNS, ZACHARIAS, Vriendts-Spieghel. Waer in de Historie Joannis Bocatij de vriendtschap prijsende, Speelsche wyse klaerlijck t'aenschouwen voor ooghen ghestelt wordt.
Mids dat d'onvast geval den mensch brenght duysent wonden.
De vriendtschap overal seer kostlijck wordt bevonden.
Gliespeeh by de Canier Uyt Levender Juristen, den 25 Februarij Anno 1602.
Amsterdam, Zacharias Heyns, 1602.
8o. A4, B-D8, E4 = 32 ongen. bll. Op bl. 32Vo: t'Amsterdam by Herman de buck, inde Mol-steegh. Got.
Band: zie nr. 7.
Sign.: 960 B 15:4.
|
| |
| |
Ref.: Bibl. Belg. III, 458, H 62. |
*Naast de muzen Thalia en Erato en figuren uit de klassieke oudheid (Aristippus, Gisippus, Titus en Sophronia) treden personages op als Seldenthuys, Verneem-al, Dulcop en de dief Leeghwaghen. |
14. HOUWAERT, JAN-BAPTIST, Milenus clachte. Waer inne de groote tirannye der Romeynen verhaelt, ende den handel van desen tegenwoordighen tyt claerlijck ontdect wordt.
Met ghelijcke Clachte, Vanden Ambassadeur der Hebreen vermellende hoe schadelyck, de tirannighe gouverneurs sijn.
d'Antijcke Tafereelen, Daer in men claerlijck gheschildert ende beschreven siet degodloose regeringe der tirannen, midgaders den rechten middel om dlantin goeden voorspoet tegouverneren.
Leiden, Willem Silvius, 1577 (veranderd in: 1578). 4o. A5, A-J8, K6 = 83 bll.: (V), p. 1-156.
Civ.; drie hsnn. van Antonius van Leest.
Band: Leren Trou moet Blycken-band met wapen van Haarlem in goudstempeling (1 koperen hoek ontbr.).
Sign.: 960 B 5:2.
Ref.: Bibl. Belg. III, 532, H 13; Belg. Typ. I, 1529; Voet III, 1408 B; B.M.N.L. 318. |
* Houwaert baseerde dit werk op Antonio de Guevara's Marco Aurelia con el relox de principes (De Vorstenklok, 1529), gemoduleerd naar de omstandigheden in de Nederlanden. Later schaarde Houwaert zich aan de Spaanse kant. |
15. HOUWAERT, JAN-BAPTIST, Den generalen loop der werelt, Begrepen in ses vermakelijcke Boecken, Het 1. De Wertlijcke triumphe der planeten. 2. Den lastighen strijt der Mensche. 3. Den vreeselijcken camp der doot. 4. De loffelijcke memorieder afflijvighe. 5. Het gelucksalich Palleys der deught. 6. De persuasie tot de eeuwighe salicheyt. Amsterdam, Barent Otsz. voor Willem lansz. Stam, 1612. 4o. *7, A-RB, S6 = 149 ongen. bll.
Civ. en Rom.; grav.: titel (van Hendrick Micker?) en portret.
Band: zie nr. 14.
Sign.: 960 B 5:3.
Ref.: Bibl. Belg. III, 541, H 27; B.M.N.L. 319. |
16. HOUWAERT, JAN-BAPTIST, Pegasides Pleyn, ende den Lust-Hof der Maechden: Begrepen in sesthien amoureuse Poëtelijcke stichtende Boecken, uyter maten playsant, ende nootsakelijck gelesen voor Maechden, ionge Dochters, gehoude Vrouwen, Weduwen, ende Manspersonen.
Antwerpen, Christoffel Plantijn, (1582-)1583, 4 delen. 4o. I: +8, ++8, +++8, ++++4, *2, A-S8, T4, V-Z8, a-e8, f4, g-p8 = 326 bll.: (XXX), p. 1-591.
II: Aa-Ll8, Mm4, Nn-Xx8, Yy6, Zz8, aa-ii8, kk4, 11-xx8, yy2 = 344 bll.: p. 1-688.
111: AA-118, KK4, LL-XX8, YY6, ZZ8, aA-t'T'8, vV10 = 340 bll.: p. 1-679.
IV: Aaa-LII8, Mmm4, Nnn-Zzz8, Aaaa6, Bbbb-Kkkk8, Llll10, Mmmm-Yyyy8 = 356 bll. (bl. 356 ): p. 1-709 (foutief 715), (I).
Civ.; grav. (van A. de Bruyn en J. Wiericx) en hsnn. Band: Vier leren Trou moet Blycken-banden (van I en III ontbreekt een slot) met centrale ornamenten op voor- en achterplat.
Sign.: 960 B 6-9.
Ref.: Bibl. Belg. III, 534, H 15; Belg. Typ. I, 1531;
Voet III, 1412; B.M.N.L. 319. |
*- *2 in I bevat het erratum over het gehele werk. |
- Een ars amandi in zestien boeken: de eerste vijftien zijn bestemd voor de vrouwen, het laatste is bestemd voor de mannen, die op hun plichten jegens de vrouwen worden gewezen. |
- Ex libris: Trou moet Blycken 1610. |
|
17. HOUWAERT, JAN-BAPTIST. De vier wterste, Van de doot, Van het oordeel, Van d'eeuwich leven, Van de pyne der hellen. Warinne een ieghelijck (als in eenen claren spieghel) mach sien, ende leeren, hoe hy wel ende deughdelijck leven, salich sterven, ende in d'eeuwighe glorie comen sal: seer nootsakelijck, stichtelijck, ende uyter maten proffijtelijck voor alle sterjfelijcke menschen ghelesen. Schrifturelijck gheinventeert, ende Rhetoryckelyck ghecomponeert. |
Antwerpen, Christoffel Plantijn, 1583. |
4o. *8, **2, A-X8 = 178 bll.: (X), p. 1-335. |
Civ.; grav. (A. de Bruyn en J. Wiericx) en hsn. Band: zie nr. 14. |
Sign.: 960 B 5:1. |
Ref.: Bibl. Belg. III, 539, H 19; Belg. Typ. I, 1533; Voet III, 1413; B.M.N.L. 319. |
*Ex libris: Trou moet Blycken, 1 januari 1613. |
|
18. JAARZANGEN uitgesproken in de kamer der Witte Angieren, bekend onder 't woord ‘In liefde getrouw’, 1727-1757. |
Haarlem, Mozes van Hulkenroy, 1727-1757. |
4o. De omvang van de Jaarzangen varieert van 8 tot 16 pagina's. |
Rom.; grav. en hsnn. (drukkersmerken en vign.). Band: Contemp. kartonnen band. |
Sign.: 960 B 24. Ref. B.M.N.L. 220. |
*- In deze verzameling Jaarzangen treden achtereenvolgens drie factors op: van 1727-1731: Mozes van Hulkenroy, wiens Jaargangen beperkt blijven tot een omvang van 8 pp.; 1732-1745: Jan Olthof; 1746-1757: Abraham van Beaumont. |
- Jaarzang 1753 ontbreekt. |
19. JAARZANGEN uitgesproken by de Broederen der Wyngaardranken, onder het woord ‘Liefde boven al’, 1727-1803.
Haarlem: 1727-1733: Aaron van Hulkenroy; 1734-1744: Izaak van Hulkenroy; 1745-1758 Erfgen. van Izaak van Hulkenroy; 1762-1768 De Erve van Hulkenroy; 1769-1778 De Erve van Hulkenroy en Joannes Met; 1780-1791 loannes Met; 1792-1800 Joannes Met en Joannes Meylink; 1802-1803 J. van Walré en Comp.
4o. Rom.; grav. en hsnn. (drukkersmerken en vign.).
Band: In twee contemp. kartonnen banden.
Sign.: 960 B 25-26. |
*- De jaarzangen 1752, 1753, 1759-1761, 1765-1767, 1770, 1773, 1779, 1783, 1784, 1786 en 1801 ontbreken. |
- De omvang varieert van 8 tot 24 pagina's; met name factor Willem Hessen blijkt o.a. in 1741 zo lang van stof. |
- Afgezien van deze bundels Jaarzangen van De Witte Angieren en de Wijngaerdranken bezit de
|
| |
| |
Stadsbibliotheek van Haarlen de Jaarzangen van Trou moet Blycken 1705-1714, 1716, 1756-1781 (met enkele kleine hiaten) en van 1783 tot heden. |
20. JUWEEL, CONST-THOONENDE, By de loflijcke stadt Haerlem, ten versoeke van Trou moet blycken int licht gebracht.
Waer inne duydelick verclaert ende verthoont wordt alles wat den Mensche mach wecken om den Armen te troosten, ende zijnen Naesten by te staen. In twaelf Spelen van Sinne. soo veel Intreden, Refereynen ende Liedekens ghestelt in Redenrijck naer de volgende voorgegevenen Caerte van 't Speel-korenken.
Zwolle, Zacharias Heyns, 1607.
40o.***8, +++4, A-Z4, Aa-Bb4, Cc6, Dd-Zz4, Aaa-Sss4 = 270 ongen. bll.
Civ., Got., Ital., Rom.; grav. (o.a. de blazoenen van de kamers en de intocht van dertien kamers (uitsl. prenten), hsnn. (muziek).
Band: Imitatie van een zeventiende-eeuwse blindgestempelde leren band met koperen hoeken, scharnierstrippen en twee sloten.
Sign.: 960 B 16:1.4 |
Ref.: Bibl. Belg. III, 614-618, I 37; B.M.N.L. II, 3e afd., p. XII; Hummelen, p. 204 e.v.
*- Het katern Cc heeft twee extra bladen: ‘Dancksegginghe’ van de WitteAccoleyen. |
- Exemplaar met de twee extra dedicaties aan de magistraat van Haarlem (bl. 3 en 4), cf. ex. K.B. te 's-Gravenhage. |
- De legenda onder de uitslaande prenten in eerste staat (ital.). |
|
21. JUWEEL, HAERLEMS, tot nut vande oude Arme uyt liefde ten thoon ghestelt na de voorghegevene Caerte van 'tSpeelcorentken.
Zwolle, Zacharias Heyns, 1608.
4o. (x)2, A-F4 = 26 ongen. bll.
Civ., Got., Rom.; grav. (o.a. blazoen van Het Wit Angierken en uitslaande prent met de intocht van deze kamer in eerste staat).
Band: zie nr. 20.
Sign.: 960 B 16:2.
Ref.: zienr. 20.
gevolgd door: |
22. SCHONAEUS CORNELIS, Fabula Comica. In Commendationem aediflcij, egenis senibus Harlemi extruendi.
Zwolle, Zacharias Heyns, 1607.
4o. (x)2, A-E2, E6 = 18 ongen. bll.
Grav. (op titel en blazoen).
Band: zie nr. 20.
Sign.: 960 B 16:3. |
Ref.: zie nr. 20; B.M.N.L. 321. |
*- Cornelis Schonaeus (Goudanus) werd in 1575 rector van de Haarlemse Latijnse school. Deze latinist schreef tal van neo-Latijnse comedies in de stijl van Terentius, die door zijn leerlingen op de Grote Markt van Haarlem werden opgevoerd; zo ook de hiergenoemde Fabula comica, bedoeld als steun voor het te bouwen oudemannenhuis. Schonaeus legde in 1610 zijn rectoraat neer en stierf een jaar later op zeventigjarige leeftijd. |
- De laatste zes bladen (EΣ6) bevatten Voor-reden ende tusschen-spraken van 't voorgaende Latijns spel. |
23. LIVIUS, TITUS, Titus Livius, dat is, de Roemsche historie oft Cesten, doer den alderwelsprekensten ende vernaempsten historie-schrivere Titum Livium bescreven, waer wt niet alleene alle weereltlike staten tot vromicheyt ende ridderlike malike feyten beweget ende gedrongen, maer oock alle andere staten tot grooter recreatien ende ghenuechten des herten ghetrocken sullen worden; nu eerstmael in onser Nederlantscher spraken ghedruckt.
Antwerpen, Jan Grapheus (voor Jan Gymnick, boeckvercoopere), 1541.
2o. *6, c8, A-Z8, a-z8, Aa-Zz8, A-B8 = 582 bll.: (XIV), bl. 1-568, waarvan de beide laatste ontbr., bl. 567 in cont. handschrift, bl. 568.
Got.; talrijke zeer fraaie hsnn.
Band: Leren Trou moet Blycken-band met centrale ornamenten op voor- en achterplat; blindgestempeld op voorplat: CT1607.
Sign.: 960 B 1.
Ref.: Typ. I, 1958; B.M.N.L. 604. |
24. MANDER, KAREL VAN, Olijf-Bergh ofte Poëma van den laetsten Dach.
(Gouda), Jasper Tournay voor Passchier van Westbusch, Boeckvercooper t'Haerlem, 1609.
8o. *6, A-H8 = 70 bll.: (VI), p. 1-128. Got.
Band: Perkamenten Trou moet Blycken-Band.
Sign.: 960 B 13:1.
Ref.: Bibl. Belg. IV, 44, M102 (drukplaats: Enkhuizen);
B.M.N.L. 321. |
25. (MANDER, KAREL VAN), Epitaphien ofte Grafschriften ghemaect op het afsterven van Carel van Mander. in sijn leven cloeck Schilder ende Poët, overleden zijnde op den 11. September 1606.
Franeker, Rombertus Doyma voor Passchier van Wesbusch, Boeckvercooper tot Haerlem, 1609.
8o. A-D8 = 32 ongen. bll., waarvan het laatste.
Grieks, Got.
Band: zienr. 24.
Sign.: 960 B 13:2.
Ref.: Bibl. Belg. II, 268, E18. |
26. MANDER, KAREL VAN, Het Schilder-Boeck waer in voor eerst de leerlustighe Juechtden grondt der Edel Vrij Schilderconst in verscheyden deelen wordt voorghedraghen.
Daer nae in dry deelen, t'leven der vermoerde doorluchtighe Schilders des ouden, en nieuwen tyds. Eyntlyck d'wtlegghinghe op den Metamorphoseon pub. Ovidij Nasonis. Oock daerbeneffens wtbeeldinghe der figueren. Alles dienstich en nut den schilders Constbeminders en dichters, oock allen staten van menschen.
P. I: Haarlem, Paschier van Westbusch, 1604.
P. II: Alkmaar, Jacob de Meester (voor Passchier van Westbusch, 1603).
P. III: Haarlem, Paschier van Westbusch, 1604.
4o. *8, **8, A-Z8, Aa-Oo8, P10 (I en II) = 322 bll. (laatste ): (XVI), bl. 1-300, (IV, laatste ) en *8, A-R8, S2 (P. III) = 146 bll.,: (VIII), bl. 1-136, (II).
Got.; grav. twee titelbll. (Jacob Matham), portret ontbr.
Band: Leren Trou moet Blycken-band met centrale ornamenten op voor- en achterplat.
|
| |
| |
Sign.: 960 B 12.
Ref.: Bibl. Belg. IV, 45, M103. |
*- Door de kamer gekocht in 1606 (Ex libris: Troumoet Blycken). |
- De dichter-schilder Karel van Mander (*1548 in het Vlaamse Meulebeke) leefde na zijn leerjaren in Italië van 1583 tot 1603 in Haarlem, waar hij een van de stichters van de Academie was en leermeester van o.a. Frans Hals werd. Als hoofd van de Haarlemse kring van dichters beïnvloedde hij deze in de geest van de moderne Italiaanse kunst. Zijn Schilderboek schreef hij in navolging van Vasari. Het is het eerste historische werk over de kunst in de noordelijke helft van Europa en het belangrijkste biografische werk na Vasari, waarvan het belang vooral ligt in het gedeelte dat gaat over de Duitse en Nederlandse schilders vanaf Dürer en de gebroeders Van Eyck tot ca. 1600. Hij stierf in 1606 te Amsterdam. |
27. METEREN, EMANUEL VAN, Historie der Neder-Landscher ende haerder Na-buren Oorlogen ende geschiedenissen. Tot den Jare M. VIc. XII. 's-Gravenhage, Hillebrant Jacobssz., 1614.
2o. *8, A-Z8, Aa-Xx8, Aaa-Zzz8, Aaaa-Rrrr8, Ssss-Tttt6, Vvw2 = 694 bll.: (VIII), bl. 1-671, (XV).
Got.; grav.: titel, portret van Van Meteren en 86 portretten in de tekst (landkaart ontbr.).
Band: half bezaan, zwart rugschildje met titel, daaronder Trou moet Blycken.
Sign.: 960 B 2.
Ref.: Van Someren I, 28. |
28. REDENRYCK-BERGH, Vlaerdings, met middelen beplant Die noodigh sijn 't Gemeen, en voorderlyckhet Landt.
Amsterdam. Kornelis Fransz., 1617.
4o. a6, b-d4, A-Z4, Aa-Zz4, Aaa-Ooo4 (laatste ) = 258 ongen. bll. Got.; hsnn.: blazoenen, titelhsn. Band: Perkamenten Trou moet Blycken-band.
Sign.: 960 B 20.
Ref.: Bibl. Belg. IV, 866, R 40; B.M.N.L. II, XIII. |
*- De Caert vermeldt als opgave voor het Spel: Wat middel dat best dient genomen byder handt, Die 'tGemeen, noodichst is, en vorderlickst voor 't Landt? |
- Voor het Refrein:
Die syn Kind'ren opqueeckt met wel te doen sorchvuldich,
Wat zijn sij (zijnde groot) hem daarvoor weder schuldich? |
- Voor het Lied: Singt een Liedeken van vijfveerskens op den zin:
Door eendracht, die macht maeckt, is een Landt sterck en krachtich:
Maer door inlandtsch' onvree winnelick en onmachtich. |
- De prijswinnaars voor Spel, Refrein en Lied waren respectievelijk Het Seghelbloemken (Gorinchem), Den Olyfboom (Maeslant) en De Vijgeboom (Schiedam). |
29. REDENS-LUSTHOF, Vlissings, Beplant met Seer Schoone en bequame Oeffeningen. Ghestelt op de Vrage,
Wat oeffning is elck best, en noodigst voor 't gemeen?
Als oock een regel vastgestelt,
Geluckigh is het Landt, daer sulcke Volck'ren woonen.
Met een Liedt op desen sin,
Die God heeft tot sijn hulp, geen dingh hem hinder doet.
Dit alles beantwoordt met 63 verscheyden wercken, op den 1 Julij 1641. En is besloten met een knie-wercx regel,
't Is 't werck van Godes Geest te roepen Abba Vader.
Alles uyt-gegeven by de Reden-Camer tot Vlissingen, De Blaeu Acoleye, Den Geest ondersoecket al. Vlissingen, Jacob Jansz Piek, 1642.
4o. (*)4, (**)4, (***)4, (****)4, (*****)4, (******)4, A.Z4, Aa-Xx4, Yy2 = 202 ongegen. bll.
Got.; hsnn.: twee gehist. initialen.
Band: Perkamenten Trou moet Blycken-band.
Sign.: 960 B 21. |
Ref.: Bibl. Belg. IV, 868, R 42, B.M.N.L. 217. |
* Nieuw toegelaten kamers waren: De Lauwerier (Alkmaar), De Balsembloem (Gouda), De Meybloem (Hazerswoude), De Witte Lely en De Blauwe Acoleye (Veere). |
30. REFEREYNEN ENDE LIEDEKENS van diversche Rhetoricienen wt Brabant, Vlaenderen, Hollant, ende Zeelant: Ghelesen en ghesonghen op de Corenbloeme Camere binnen Bruessele, op haer iaerlijcxse Prinsfeeste, Anno xv c. Lxij. den Sessentwintichsten dach in Julio.
Op de Vraghe, Wat dat de Landen can houden in Rusten?
Ende de Liedekens, Als David speelde op sijnder Herpen, verdrijvende Sauls boosen Woet. Zeer lustich om te lesen ende te singene.
Brussel, Michiel van Hamont, 1563.
8o. A-W8= 168 bll.: (VIII), bl. 1-159, (I). Got.
Band: zie nr. 7.
Sign.: 960 B 15:1.
Ref.: Bibl. Belg. IV, 874, R 34; Belg. Typ. I, 4114. |
31. REFEREYNEN ENDE LIEDEKENS, Diversche, wt Hollant ende Zeelant, van verscheyden beminders der Consten ghelesen endegesongen inde Heerlijcheyt van Heenvliet. Ten versoecke van Peeter Sterlinx, den derden September 1580.
Opde vraghe, Int Wijse. Wat menschen treurich leven, en vrolic sterven.
Opde vraghe, Int Amoureuse. Waer wt de Liefde, haren oorspronck heeft?
Op den Reghel. Lydt deen des anders fouten, zoo kent ghy v selven.
Ende het Liedeken: Hoe het Nederlant eertyden gefloreert heeft,
Ende hoe desolaet tselve nu leyt. Seer Lustich om Lesen ende om Singhen Castijt sonder verwijt.
Antwerpen, Fransoys van Ravelinghen, 1582.
Ghedruct tot Mechelen by Gielis van Cranenbroeck, 1582.
8o. A-E8, F4= 44 ongen. bll.
Got.; hsn.
Band: zie nr. 7.
Sign.: 960 B 15:2.
Ref.: Bibl. Belg. IV, 876, R 35 (1 incomp. ex. =) B.M.N.L. 213. |
* De prijswinnaars waren:
DenAckerboom (Vlaardingen) |
De Vreuchden Blom (Brielle) |
|
| |
| |
De Accoleyen (Rotterdam) |
De Roode Roosen (Schiedam) |
De Nardus Bloeme (Zwartewaal) |
De Violieren (Nieuwenhoorn) |
REFEREYNEN, Negentien - int Sot. Zie nr. 3a. |
|
32. ROTGANS, LUKAS, Wilhem de Derde, door Gods genade, koning van Engeland, Schotland, Vrankrijk en Ierland, beschermer des geloofs, enz. enz. enz. In Heldendicht beschreven.
Utrecht, Francois Halma en Willem vande Water, 1698 (dl. I) en 1700 (dl. II).
4o. *5, **4, ***4, *****4, A-X4, y3 = 108 bll.: (XXI), p. 1-174 (dl. I); *2, A-Z4 = 94 bll.: (II), p. 1-184, p. 129-130 ontbr.
Rom.; grav. o.a. van Romeyn de Hooghe.
Band: Contemp. perkamenten band.
Sign.: 960 B 3.
Ref.: Landwehr 3, 92. |
33. ROTGANS, LUKAS, Wilhem de Derde, door Gods genade, koning van Engeland, Schotland, Vrankrijk en Ierland, beschermer des geloofs, enz. enz. enz. In Heldendichtbeschreven
Tweede Druk.
Amsterdam, Antoni Schoonenburg, 1735.
4o. Collatieformule: x4, verder als nr. 32, compleet.
Band: Contemp. blindgestempelde perkamentenband.
Sign.: 960 B 4.
Ref.: zienr. 32. |
* Exemplaar op groot papier. |
34. SCHELTE, DIRK, De Rymwerken, &c. in verscheide verdeelingen geschikt, zoo van stoffen, en voorwerpen, naargelegentheden van tyden en zaken. Amsterdam, Hendrik Schelte, 1714.
4o. (1), *4, A-Z4, Aa-Zz4, Aaa-Zzz4, Aaaa-Zzzz4, Aaaaa-Zzzzz4, Aaaaaa-Tttttt4 = 541 bll: (V), p. 11048, (XII). |
Rom.; grav. (portret). |
Titel in rood en zwart. |
Band: Fraaie goudgest. kalfsleren band. |
Sign.: 960 B 22. |
Ref.: B.M.N.L. 347. |
|
CORNELIS SCHONAEUS. Fabula comica, zie nr. 22. |
35. SPELEN VAN SINNE vol scoone moralisacien wtleggingen ende bediedenissen op alle loeflijcke consten waer inne men claerlijckghelijck in eenen spieghel, Figueilijck. Poelelijck ende Retorijckelijck mach aenschouwen hoe nootsakelijck ende dienstelijck die selve consten allen menschen zijn Ghespeelt met octroy der Con. Ma. binnen der stadt van Andtwerpen op d'Lant-Juweel by die veertien cameren van Retorijcken die hen daer ghepresenteert hebben den derden dach Augusti int Jaer ons Heeren. M.D. LXJ.
Op die Questie. Wat den mensch aldermeest tot conste verweckt.
Antwerpen, Willem Silvius, 1562.
4o. A-Z4, Aa-Zz4, Aaa-Rrr4, a-p4 (laatste ) = 312 ongen. bll.
Got.; hsnn.: theater, toneel, blazoenen, symbolische uitbeelding van de antwoorden.
Band: Leren Trou moet Blycken-band met centrale ornamenten op voor- en achterplat.
Sign.: 960 B 14:1.
Ref.: Bibl. Belg. V, 191, S 224; B.M.N.L. II, XIII; Belg. Typ. I, 4400. |
* Deelnemende kamers:
naast De Violieren (de ‘opsetters’) |
De Goubloeme (Antwerpen) |
Den OLijftack (Antwerpen) |
Der vreuchden Bloeme (Bergen op Zoom) |
Het Marien-cransken (Brussel) |
De Christus ooghen (Diest) |
De Lelie Bloeme (Diest) |
Tcouwoordenken (Herentals) |
De vierighe Doorn (s-Hertogenbosch) |
De Roose (Leuven) |
Degroeyende Boom (Lier) |
De Lischbloeme (Mechelen) |
De Pioene (Mechelen) |
De Goubloeme (Vilvoorden) |
De Leliekens van Dale (Zouteleeuw) |
|
36. SPELEN VAN SINNE: waer inne alle oirboirlijcke ende eeriijcke handwercken ghepresen ende verhaelt worden, tot grooter stichtinghe ende onderwijsinghe van eenen yeglielijcken van wat staten hy is. |
Ghespeelt met Octroy der Co. Ma. binnen de stadt van Antwerpen op Thaechspel naer Dlant-Juweel, bij die vier Cameren van Rhetorijcke die hen daer ghepresenteert hebben den vierentwintidisten dach Augusti int Jaer ons Heeren 1561.
Op de Questie:
Welck handtwerck, oirboirlijcste is van doene,
En eerlijcste, nochtans seer cleyn gheacht?
Antwerpen, Willem Silvius, 1562.
4o. a-c4, d10, e-p4 = 66 ongen. bll.
Got.; hsnn. (o.a. symbolische weergave van allerlei beroepen).
and: zienr. 35. |
Sign.: 960 B 14:2. |
Ref.: Bibl. Belg. V, 191, S 224; Belg. Typ. I, 4400; B.M.N.L. II, XIII. |
*De deelnemende kamers waren:
Den bloeyenden Wijnghaert (Berchem) |
Het korenbloemken (Brussel) |
Het Jenettenbloemken (Lier) |
Het Heybloemken (Turnhout) |
Eenstemming luidde het antwoord: De landbouwinghe. |
|
37. VERHAEL, Cort, Van tPrincipael, In Leyden bedreven. By Sotten meest, Die op Vrou Lors Feest Waren verschreven. |
Den xxvj. Mayus, Anno D.M. XCVJ. |
Doen loncker Mors,, Troude Vrou Lors Op t Leytsche Toonneel. |
Leiden, Jan Claesz. van Dorp, 1596. |
8o. a-b8 = 16 ongen. bll. |
Got.; hsn. op titel: twaalf narren rond de bruiloftstafel. |
Band: zienr. 7. |
Sign.: 960 B 15:8. |
Ref.: Bibl. Belg. V, 456, V124; B.M.N.L. 213. |
* Bevat Liedekens door de sotten van Gouda, Vlaardingen, Rotterdam, Haarlem, Katwijk, 's-Gravenhage, Delft. |
| |
| |
38. VERTOOGH, Nootwendich, der alleen suyverende Springh-Ader aller kinderen Gods: Vervaetin verscheyden Antwoorden der Redenrijcke tonghen, op de uytghegheven Caerte der Wijngaertrancxkens, onder ‘twoort Liefd’ boven al. Binnen de loffelijcke Stadt Haarlem. Anno 1613.
Welcke hoer Caert hebben uytghesonden aan alle vrije Kamers, en konst-lievende Gheesten int Nederlandt, waer van sy leghen den bestemden dach dese naer volghende wercken hebben ontfanghen, uyt Hollant, Zeelant, Brabant, Vlaenderen en Henegouwe, op de Vraghe, ende Reghel als volcht: Vraghe: Of Gods ghenade door Christi lijden en ‘sgheests kracht Ons salicheyt maer ten deel “of geheel” heeft ghewracht? Reghel: Want Reden leertdeucht, oock sich selfs verwinnen.
Haarlem, David Wachtendonck, 1614.
4o. (x)8, xx6, A-Q8, R2 = 144 ongen. bll.
Got.;hsn. (blazoen).
Band: zie nr. 3.
Sign.: 960 B 18:1.
Ref.: Bibl. Belg. V, 686, V125; B.M.N.L. 215. |
* Het zetsel van de katernen D en L is in het ongerede geraakt. |
39 VOORT, JERONYMUS VAN DER, Het Heerlijck Bewijs, van des Menschen ellende ende miserie onderworpen, van het begin der Menscheyt, tot dat hy wederom coemttot den grave, Oock hoe ongheluckich hy is buyten alle ander Dieren, aengaende de Natuere: (...) Noch so is hier achter by ghevoecht vanden selven Autheur een Refereyn vande omgekeerde rocken binnen Antwerpen.
Dordrecht, Peeter Verhaghen, 1595.
4o. A4, B-F8 = 44 ongen. bll. Got.
Band: zie nr. 14.
Sign.: 960 B 5:4.
Ref.: Bibl. Belg. V, 748, V 42 (1 ex. in de collectie Willems). |
Titelblad van Jeronymus van der Voort, Het Heerlijck Bewijs, Dordrecht 1595 (foto F. van der Wijden, Haarlem).
|
-
eind1
- Inventaris Gemeentearchief Haarlem, nr. 455.
-
eind2
- W.M.H. Hummelen, Repertorium van het Rederijkersdrama 1500-ca. 1620, Assen 1968, p. 389-399
-
eind3
- (J.C. Tadema), Vierhonderdvijftig jaar ‘Trou moet Blycken’ door een Pellikanist in vogelvlucht overzien, Haarlem 1953, p. 12.
-
eind4
- H. Kilian, ‘De Haarlemse loterij van 1606-1607’, in: Haerlem Jaarboek 1989, p. 28.
-
eind5
- N.I. Schadee, Zilverschatten - drie eeuwen Rotterdams zilver, Rotterdam 1991, p. 21 en p. 53.
-
eind6
- De vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen publiceert m.i.v. 1991 de elf nog aanwezige boeken in facsimile en transcriptie.
-
eind7
- Bonaventura Kruitwagen, Catalogus van de handschriften en boeken van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem, Amsterdam 1913.
-
eind8
- A.C. Schuytvlot, Coornhert 1522-1590. Catalogus van een tentoonstelling van brieven, documenten en vroege uitgaven uit eigen bezit, Amsterdam 1990, p. 49-
-
eind9
- O. van Lennep, Beknopte geschiedenis van ‘Trou moet Blycken’ 1503-1922, Haarlem 1922, p. 83 e.v.
|