| |
| |
| |
| |
De Verver.
In 't houtwerk van den timmerman
Daar stopt hij reet en scheur,
En verft dan alles net en vlug
Recht kunstig verft hij met 't penseel
Het hout of 't marmer was,
En wat zal schittren maakt hij dan
Met lak zoo glad als glas.
De verver is een kunstenaar,
Zijn werk bewaart het hout,
En maakt, dat alles nieuw weer lijkt,
| |
De Blikslager.
Hij tikt maar met zijn hamer
En knipt met zijne schaar,
En zet, uit dunne platen.
Hij knipt en buigt en klinkt maar,
En klopt maar rik-ke-tik, -
En maakt zoo duizend dingen
Van koper, stort of blik.
| |
| |
| |
| |
| |
De Timmerman.
Van 's morgens vroeg tot 'd avond da[...]
Met schaaf en beitel, zaag en boor.
Zoo vlijtig als 't maar kan.
Hij schaaft tot planken, keurig glad,
En maakt er deur en vensters van
In 't huis, waaraan hij bouwt.
De trap, de vloer, de zolder, 't dak,
Deur, venster - 't is zijn werk:
Hij meet en zaagt en schaaft en klopt
En bouwt het hecht en sterk!
| |
De Hoefsmid.
De jongen trekt den blaasbalg.
Het vuur moet gloeiend heet,
En 't doffe, zwarte ijzer
Is kersrood, eer je 't weet.
Dan gaat de smid aan 't haamren,
En 't ijzer, rood van gloed,
Krijgt door zijn felle slagen
Den vorm, dien 't hebben moet.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
De Wever.
De wever zit in zijn weefstoel
Voor 't ingeschoten draad, -
Ei, ziet, hoe snel zijn spoeltje
Rechts-links,-links-rechts weer gaat!
En telkens slaat er een draadje
Weer door de schering heen:
Klik-klak! zoo klinkt het telkens,
Als zei het: ‘Al weer een!’
Stil in zijn weefstoel, dag aan dag,
Van al die draden, één voor één.
| |
De Schoenmaker.
Stijf om houten leest geslagen.
Buigt hij 't leer in elk fatsoen, -
Naait en spijkert het tot laarzen,
Tot pantoffel, smil of schoen.
Sterke zolen, flinke hakken
Maakt hij aan de schoenen vast
Waarmee strakjes weer een jongen
Liefst door slijk en modder plast!
| |
| |
| |
| |
| |
| |
De Metselaar.
Op den steiger, hoog omhoog.
Zie 'k hem dikwijls staan,
Altoos met zijn schootsvel voor
Steen voor steen in laag bij laag
En de muur van 't nieuwe huis
Kunstig voegt hij steenen saam.
Dat het vlechtwerk lijkt,
Zoodat later 't nieuwe huis
Met fraaien gevel prijkt.
| |
De Kuiper.
Klop, klop, zoo gaat zijn hamer den heelen dag;
De hoepel dringt de duigen saam bij iedren slag; -
Dan slaat hij vast den bodem in het vat
En schaaft en snijdt den kanten glad.
Van 's morgens, dat de haan kraait, tot 's avonds laat.
Is hij aan 't schaven, snijden, en klopt en slaat; -
Zoo maakt van rechte staven met een hoep of wat,
Hij emmer, tobbe, karnton of een watervat!
|
|