- Af en toe schrijft U ook verzen, is het niet?
- Ja, als ik daar zin in heb. Soms dient de dagelijkse ‘pointe’ zich aan op rijm. Ik kan het niet verhelpen.
- Fantaisie, fantaisie,..., lacht mevrouw.
- Ik beleef veel genoegen aan het schrijven, bekent Louis Ryckeboer. Toen de duizendste Uil verscheen, heeft De Standaard mij gevierd. Naast mijn kroniek, publiceerde men een artikel van Claes en langs de andere kant een artikel van Timmermans. Zij maakten mijn lof en gingen op zoek naar het diepere in mijn humor. U weet wel: verdriet dat op zijn kop staat! Toen ik hun vriendelijke, mooie stukjes had gelezen, kreeg ik de indruk dat ik een zeer beklagenswaardig man was, met een vijver verdriet in mijn binnenste. Ik geloof dat dit niet waar is. Ik ben helemaal geen droevig mens...
Ik denk bij deze woorden van Ryckeboer aan een parodistisch stukje uit ‘Boerenjongens’, waarin de spot gedreven wordt met de rondvragen aan letterkundigen over de wijze waarop zij schrijven. ‘Ik schrijf met de machine, in 't zwart op wit papier, handelsformaat, in de dag zo en 's avonds met kunstlicht. Nu en dan leun ik achterover voor als er gedachten zouden zijn, die achter mijn rug zouden door willen. De tekst die ik geschreven heb, staat vlak voor me, alsof hij reeds uitgegeven was en die, welke nog komen moet, zit binnen in me; het is wanneer de tweede de eerste heeft vervoegd, dat ik klaar ben. Ik schrijf voor mijn eigen genoegen, zoals ik uit eender noodzaak sigaretten rook; er zijn mensen, die de rook van mijn sigaretten niet verdragen, omdat ze van slechte hoedanigheid zijn, maar vermits ik er smaak in vind? Onder het schrijven zelf, doe ik soms vondsten, waarvan ik ondervind, dat ze niet het geringste effekt maken op de lezer, maar, mezelf getrouw ben ik een enthoesiast lezer van mijn eigen proza, lach hardop als het plezant wordt, huil om mijn ernst en vind mijn schrifturen fraaier dan die van andere grote schrijvers in oorspronkelijke versie of in vertaling...’
* * *
De kleine, schuin gedrukte kommentaren op het dagelijkse gebeuren, de vluchtige poëtische bespiegelingen, de ironische en wijsgerige bedenkingen van een flaneur door stad en land, de gekke capriolen van een moderne grapjas, behoren in vele buitenlandse kranten tot de beste rubrieken. Menige krant heeft ze tot een werkelijke ‘instelling’ verheven. Vooral bij de Fransen is het dagelijks krantencursiefje, het ‘billet du jour’, als het ware een zelfstandig literair genre geworden. Dat is ook het geval in Nederland, waar men klinkende namen kan noemen: Mr Elias van de Praetvaria, Kronkel alias Carmiggelt, Godfried Bomans.
In Vlaanderen hebben de ‘kursiefjes’ niet zo'n grote bloei gekend. Onze volkskranten zijn nog niet zo lang bezig, het peil van de centenbladen te ontgroeien. En het genre vereist om te beginnen een grote taalvaardigheid, van lezer en schrijver, een handigheid en een vlotheid die toelaat, van weinig of niets een halve kolom lezenswaardige kopij te maken. Onze betere kranten waren tot vóór kort bijna uitsluitend strijdbladen, waarin de ironische glimlach, het relativerende grapje, moeilijk aan bod kwamen: de halve-kolom-kursiefjes werden platgeknepen tussen de hoge kolommen vetjes. Wij zijn een volk van hoofdletters. Wij hebben het moeten zijn. Pas nu beginnen wij voorgoed de sierlijke tekens uit de ‘onderkas’ te ontdekken en krijgen wij plaats om ze te gebruiken. De Kronkels zijn bij ons zo weinig talrijk om dezelfde reden als die welke het gebrek aan goede beoefenaars van andere kleinkunstgenres uitleggen. Als men in harnas moet rondlopen, verbergt het vizier al te vaak de glimlach. IJzeren handschoenen beletten het sierlijk hanteren van een lichte ganzeveder. De uitzonderingen bevestigen de regel. Johan de Maegt, die twintig jaar geleden stierf, heeft jarenlang een ‘Verloren Hoekje’ geschreven, waarin hij de Brabantse natuur, het leven van mens en dier en plant, op een wonderlijke poëtische wijze bezong. Ironie en humor kwamen er weinig aan te pas. Hij leverde stemmingskunst, met veel zon. Als ik door Brabant rijd, zie ik het landschap met de kleuren zoals hij die in zijn dagelijks hoekje heeft geschilderd. Hij was een sprookjesschrijver met een perskaart.
De tweede uitzondering is Ryckeboer (wij doen hem poseren voor hem en voor zijn schrijvende familieleden). Hij is meer ironisch en sarkastisch kommentator dan verteller. Hij beschrijft geen taferelen of gebeurtenissen, tenzij om er in een flitsende zin of in een koldereske uitbeelding kommentaar op uit te brengen. Kleine gebeurtenissen uit het dagelijkse leven, zowel als krantenartikels en politiek leveren hem de stof voor zijn kursiefjes.
Naar onze mening is hij op zijn best in stukjes zoals men die vindt in ‘Boerenjongens’. Het is de humor van de werkelijkheid, de humor zoals Tati die dikwijls beoefent: de prettige, eigenaardige, dwaze kleine kanten van het leven afgekeken. ‘Boerenjongens’ is een soort van Bijbel van het dagelijkse gebeuren in huis en tuin, op straat, in de administratie. De kleine gekheden van elke dag, die wij allemaal ontmoeten, staan er in genoteerd. In ‘Be-