aan ‘Boekengids’. Zij bewijst hoezeer de lectuurvoorlichting hem ter harte ging en dat hij dit werk van volksopvoeding niet te min achtte.
Ook een scheppend kunstenaar was Pater van Mierlo. Reeds in zijn jeugd had hij dichterlijke ambities. Waardevol zijn de omzettingen van Latijnse middeleeuwse gedichten; we noemden reeds De Laude Flandriae van Petrus Pictor, verder Isengrinus van Nivardus en de biecht van de Archipoeta. En gaf hij als meer dan zestigjarige (onder de schuilnaam J. Kampeneirs) nog geen bundel uit, Van den Eénen God. Filosofische Sonnetten, benevens een paar historische drama's in verzen? Wie minder belang zou hechten aan deze poëtische bevliegingen, zal toch niet ontkennen dat Pater Van Mierlo ook in zijn wetenschappelijke publikaties een echt artiest was. We bedoelen daarmede niet enkel zijn fijne esthetische smaak en zijn gezond kritisch oordeel, maar vooral de klare en logische gedachtengang, de scherpe formuleringen en de grote woordenrijkdom, die van hem een der voortreffelijkste stilisten in Vlaanderen maakten. Wanneer men nagaat hoe hij al de mogelijkheden van woordenschat, interpunctie en syntaxis wist uit te buiten om b.v. een hypothese aanvaardbaar te doen klinken, dan kan men niet anders dan een grote bewondering voor zulke virtuositeit koesteren.
Van de kunstenaar had hij ook de verbeeldingskracht. Dit betekent niet dat hij tegenover wetenschappelijke problemen aan het fantaseren ging of zich op een roekeloze manier in onverantwoorde interpretaties of bouwsels stortte. Dit betekent enkel dat hij achter de feitelijke gegevens de diepere mogelijkheden zag, dat hij de psychologische gaven van de dichter-profeet aan die van de detective paarde, om uit een woord een gehele tekst, uit een schim een levende mens, uit een enkel feit een ganse periode te reconstrueren.
Vóór alles evenwel bewonderen wij in de afgestorvene de geleerde: de professor, het academielid, de tekstuitgever, de literair-historicus.
De verhoudingen in dit land hebben het jammer genoeg niet mogelijk gemaakt dat hij aan een Vlaamse universiteit jarenlang de stempel van zijn persoonlijkheid zou hebben gedrukt op talloze geslachten van studenten-Neerlandici. Hij moest zich tevreden stellen met een professoraat aan de Facultés Notre Dame de la Paix te Namen. En toch heeft hij verwezenlijkt wat heel wat universiteitsprofessoren slechts moeizaam bereiken, namelijk dat vele jongere vakgenoten die hem wellicht nooit in levenden lijve zagen, of ten minste geen persoonlijk contact met hem onderhielden, hem als hun vertrouwde leermeester beschouwden. Zijn echt professoraat oefende hij uit in de Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, zijn katheder waren de reekspublikaties van deze instelling, en haar Verslagen en Mededelingen. Wat hij daarin over alle mogelijke literatuurwetenschappelijke problemen heeft geschreven, grenst aan het bovenmenselijke. Dat hij ten slotte als literair-historicus zulk totaal nieuw beeld van de Dietse middeleeuwen heeft ontworpen, was maar mogelijk omdat hij daartoe persoonlijk, in tekstuitgaven en monografieën, de grondslagen had gelegd. We denken daarbij vooral aan wat hij schreef over de mystici - plaagde men hem niet met de titel ‘ridder van Hadewych’? - over Hendrik van Veldeke, de Reinaert, Jacob van Maerlant, Elckerlyc, Mariken van Nieumeghen en Anna Bijns.
Wat zullen de vergaderingen van de Academie thans een saaie boel worden, nu ze de controversen van hun medelid zullen moeten missen!
Zijn vindingrijkheid koppelde Pater Van Mierlo aan een secure historische zin, zijn fijne smaak aan taalkundige onderlegdheid, zijn durf in de interpretatie aan eerbied voor de overgeleverde teksten, zijn verbeeldingskracht aan werkelijkheidszin. Hij was een filoloog in de edelste betekenis van het woord, wiens felle hartstocht naast de liefde tot God, de Kerk en zijn volk, de literatuur gold, waaraan hij - dat dankte hij aan zijn kloosterleven - het grootste deel van zijn tijd kon besteden.
De officiële instanties hebben de verdiensten van deze geestdriftige zwoeger herhaaldelijk erkend, en hem hun lof niet onthouden. In 1929 ontving hij reeds de prijs voor de beste monografie vanwege de provincie Antwerpen, die hem in 1939 ook de prijs voor het gezamenlijk oeuvre toekende. In 1940 werd hij bekroond met de interprovinciale prijs voor de monografie en ten slotte ontving hij de vijfjaarlijkse staatsprijs (1941-'45) voor kritiek en essay. Wanneer deze waardering hem in zijn levensavond voorzeker veel genoegen heeft gedaan, dan heeft hij zich nog meer erin verheugd te zien dat zijn levenswerk in grote lijnen algemeen werd aanvaard, en dat de jongere generaties erop voortbouwden. En als er af en toe pogingen tot afbraak werden ondernomen, dan had hij genoeg zin voor humor om objectief tegenover andere interpretaties dan de zijne te staan.
Jules Persyn, Willem de Vreese, C.G.N. de Vooys... Pater Van Mierlo was een der laatsten van een generatie geleerden die werkelijk onvervangbaar mogen genoemd worden. Voor vele gebieden der Nederlandse filologie kennen we uitstekende jongere specialisten. Geen enkele onder hen nochtans bezit de allesomvattende blik die Pater Van Mierlo tot de autoriteit maakte inzake een half millennium Nederlandse literatuurgeschiedenis.
De onvermoeibare zwoeger is ter ruste gegaan... Nu is ‘...hem werden cont / Dat fiere wesen inder minnen gront’, zoals zijn vereerde Hadewych dichtte.