Boekengids. Jaargang 35
(1957)– [tijdschrift] Boekengids– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Nummer 7 Vijfendertigste jaargang Aug.-Sept. 1957Vlaamse romans
De eerste roman die Albert van Hoogenbemt publiceerde, ‘De stille Man’ mag tot de belangrijkste geschriften worden gerekend die door de Vlaamse letterbeoefenaars tussen de twee oorlogen werden voortgebracht. De waarde van het boek werd trouwens algemeen erkend en de schrijver ontving voor zijn debuut de Staatsprijs voor het Verhalend Proza. In zijn latere productie bleef Albert van Hoogenbemt nochtans beneden de maat waarmede het werk van iemand die ‘De stille Man’ had geschreven, mocht worden gemeten. Thans hebben wij de betere Van Hoogenbemt teruggevonden in zijn jongste roman De VluchtGa naar margenoot+
| |
[pagina 290]
| |
Prosper de Smet
ploffing (III, Ma. Zie rec. nr 42.321) Of liever, het heeft überhaupt geen zin van enig geestelijk plan te gewagen bij De Smet, tenzij men de woorden van de dronken Gust op de laatste bladzijde (‘Denieske, wij zijn toch twee sukkelaars, ik en gij’) wenst te interpreteren als een hunker naar diezelfde ‘vertroosting’, welke ook - ingevolge zijn ongeloof - de jonge held uit De Vlucht in het IJle ontberen moet. De straat, waarin het verhaal van Prosper de Smet zich binnen het tijdsverloop van één dag afspeelt, is gelegen in een volksbuurt aan de uitkant van de stad. Denise, wier man een kleine soepnegotie heeft, is 's morgens haar woninkje aan het schrobben wanneer zich op de binnenkoer van een voddenhandelaar een ontploffing voordoet. Een stuk ijzer slaat bij Denise door de ruit en komt voor haar voeten terecht. Dat is de eerste schakel van een reeks gebeurtenissen die de stemming van de hele zaterdag in het straatje zullen bepalen. 's Avonds wordt het gemeenschapsleven geconcentreerd in de herberg en wanneer de reeds aangevezen buurtbewoners uiteindelijk de rijke worstelaar-voddenhandelaar rekenschap zullen gaan vragen, wordt de handeling op een uiterst knappe wijze door de schrijver naar een hoogtepunt gevoerd. Al is de tendens die het naturalisme der vorige eeuw kenmerkte, hier niet meer aanwezig en al heeft de vorm sedertdien een beslist heilzame versobering ondergaan, de maar al te bekende naturalistische sfeer met haar beslotenheid, haar ruimteloosheid en haar onvermogen om aan het kleine te ontsnappen, beheerst dit boek volkomen. Laat mij er echter dadelijk aan toevoegen dat Prosper de Smet binnen zijn begrensdheid blijk geeft van een grote zin voor innerlijke harmonie, wat valt toe te schrijven aan zijn naaldscherp observatievermogen, zijn sfeerscheppende kracht en zijn beheerste vertellerskunst. Aan de ervaringen van zijn personages gedurende één enkele dag weet hij een zo diepe projectie te verlenen dat als het ware hun hele bestaan voor ons opdaagt. De figuren staan voor ons, waarachtig, ieder met haar eigen leed, eigen poses en eigen dromen. Doch hun leven is dat van mensen, onkundig van het historisch feit der Verlossing, voorttobbend op de tegenpool van de genade. Het verhaal is onderverdeeld in drie grote panelen: morgen, middag en avond. De schrijver vertrekt enigszins moeizaam en besteedt af en toe aan stofferingselementjes ietwat te veel aandacht waardoor, althans in de eerste twee fazen, de aktie soms wel dreigt te vervlakken. De vulgariteit krijgt haar deel, hoewel de schrijver zich voor overdrijving heeft behoed. Enkele onkiese taferelen en uitspraken - bovendien gesitueerd in een volkomen amoreel klimaat - schaden alleszins het boek en beperken uiteraard de lektuur er van tot lezers die tegen zedelijke schokken bestand zijn. Ga naar margenoot+ Ingenieur Fred Daelmans, de hoofdfiguur uit De Smeltkroes (III-IV, † Zie rec. nr 42.332) van Victor Vervloet vervalt niet tot ongeloof. In arren moede
Victor Vervloet
kant hij zich tegen God wanneer zijn vrouw hem verlaten heeft ten einde met zijn vriend Harry, die chirurg is, een nieuw leven te beginnen. Evenals de jonge Rudi uit De Vlucht in het IJle vertrekt Fred naar Kongo; een daad, ingegeven door walging, verbittering en woede tegen God die toeliet dat zijn levensgeluk werd verwoest. In de broesse zal hij hard worden als het staal waarmee hij bruggen bouwt. Met Harry, de chirurg, en de overspelige Diane loopt het mis. Gekweld door zijn geweten verlaat hij haar en geeft aldus tevens een schitterende carrière prijs. Ook Diane komt tot inkeer. Doodziek zal zij haar man in de wildernis gaan opzoeken. Door toedoen van een missiezuster komt op het uiterste moment de verzoening tot stand tussen de beide echtelieden. De verzoening met God volgt slechts nadat Fred, door een stalen balk neergeslagen, de dood voelt naderen. Uiteindelijk werkt toch immer de genade. In de jongste maanden hebben een paar als katholieke genaderomans bedoelde geschriften ons geërgerd en teleurgesteld. Victor Vervloet komt mij niet voor als een schrijver met grote mogelijkheden, maar hij schreef - in een vrij verzorgde taal - een boek dat eerlijk is en in zijn problematiek volkomen aannemelijk, spijt de soms nogal verrassende toevalligheden en de melodramatische dreigingen. Tegenover sommige psychologisch zwakker gemotiveerde feiten (als de geestelijke ommekeer bij Diane) staat als compensatie de lang niet onverdienstelijke karaktertekening. Het lijkt me wel of dààr de voornaamste oorzaak ligt waarom dit boek zo geredelijk te aanvaarden valt. Daarnaast is het me opgevallen dat Victor Vervloet | |
[pagina 291]
| |
goed zijn stof beheerst, dat hij zijn roman behoedzaam maar evenwichtig heeft uitgebouwd. Zijn stijl zou men een beetje pittiger hebben gewenst. Maar wellicht heeft deze debuterende auteur in dit werk vooreerst zijn mogelijkheden willen toetsen. De bibliothekarissen geef ik de raad zich dit boek aan te schaffen ten behoeve van hun volwassen lezers; wat de auteur verder zal presteren, daar ben ik wel benieuwd naar. Onder rec. nr 39.849 bespraken wij het eerste deel Herder op de Chelmosberg van de tweedelige roman ‘Herder over Hellas’ door Dom Renaat van Hecke. Na enkele maandenGa naar margenoot+ kwam nu ook het tweede deel van de pers, getiteld Pelgrims
Renaat van Hecke
naar het Orakel (IV. Zie rec. nr 42.353). De jonge Mitso, die op de Chelmosberg een oud graf ontdekte, studeert te Athene voor onderwijzer. De jeugdige vriendschap tussen hem en Charis, de dochter van zijn dorpspope, is tot hechte liefde gegroeid. Maar er wordt geroddeld, vooral daar Mitso zich aan de zijde schaart van de priester Papaioannioe die tal van idealistische lieden weet te winnen voor een leven dat door zuiver evangelisch denken en handelen wordt bepaald. De twee jonge mensen worden gescheiden en Mitso krijgt een leerbetrekking te Delphi. Vervolgens trekt hij zich terug in een klooster; aldaar zal hij ondervinden dat een leven op Athos niet zijn roeping is. Hij keert weer tot Charis, huwt haar en wordt priester gewijd. De oorlog komt en daarna de broederstrijd in Griekenland met de afschuwelijke kinderdiefstal door de kommunisten. Mitso gedraagt zich heldhaftig; zelf van hun vier kinderen beroofd, slagen hij en Charis er in een aantal kinderen uit de handen van de rovers te halen. Hij wordt werkelijk datgene wat zijn heldhaftige vader eens voor hem had gedroomd: herder van zijn volk. De hoedanigheden en gebreken van het eerste deel (zie onze rec. dienaangaande) treffen wij andermaal aan in dit boek dat nog iets meer lijdt onder het gebrek aan deining in het verhaal, te meer daar de sterker bewogen inhoud een fellere vormbewogenheid a.h.w. oproept. Doch alleen reeds wegens die inhoud is dit tweede deel spannender dan het eerste deel waarin de poëtische dosering groter is. Zijn wij al te vrijpostig wanneer wij het wagen achter deze roman naar een symbolisch oogmerk te zoeken? Droomde de schrijver, toen hij dit boek concipieerde en uitwerkte, ook niet voor zijn eigen volk een Papaioannioe en een Mitso die dat volk tot een redelijk nationaal besef en tot God zouden brengen? Ga naar margenoot+ Cyriel Verleyen die tot dusver uitsluitend kinderboeken schreef, heeft zich met Schipbreukeling
Cyriel Verleyen
op Zante (IV, † Zie rec. nr 42.355) aan zijn eerste roman gewaagd. Het is een geromanceerd levensverhaal van de grote Vlaamse geneesheer uit de 16e eeuw, Andries van Wesele, alias Andreas Vesalius, die de eeuwenoude anatomische dogmen van Galenos omverwierp krachtens een experimentele werkwijze die wij op onze dagen nog steeds als de enig geldende in de positieve wetenschappen aanzien. Hij werd als zoon van de hofapotheker van Karel V te Brussel geboren in 1514. Hij studeerde te Leuven, daarna te Parijs en eindelijk te Padua, waar hij de doctorsbaret ontving en op nauwelijks 23-jarige leeftijd benoemd werd tot hoogleraar in de chirurgie. In 1543 - hij was toen 29 jaar - publiceerde hij zijn door Jan van Calcar magistraal geïllustreerd standaardwerk ‘De humani corporis fabrica’, waarin hij de onaantastbaar geachte anatomische leer van Galenos omverwerpt, het bewijs leverend dat de geniale wijze van Pergamon dieren, maar geen mensen had ontleed. Kort daarop stelt Karel V Vesalius als zijn lijfarts aan. Zulks betekende praktisch het einde van diens wetenschappelijke carrière al heeft hij dan ook het anatomisch onderzoek nimmer volledig laten varen. Na de dood van de keizer zal Vesalius lijfarts worden van diens zoon, Filips II. Tijdens een reis naar het H. Land vindt hij als schipbreukeling zijn dood op het rotseiland Zante in de Ionische Zee. Bijna de volle aandacht van de schrijver gaat naar de periode tussen de aanvang van Vesalius' medische studiën en de benoeming aan het hof. Het is een aangenaam en boeiend boek geworden, gesteld in een verzorgd proza, dynamisch door zijn vele dialogen, opgebouwd uit vrijwel korte hoofdstukjes die de spanning in de hand werken doch anderzijds de epische ontplooiing enigermate remmen. De schrijver heeft zijn verhaal waarachtig trachten te houden zonder zich aan diepe peilingen te wagen in de psyche van zijn held. Zijn oogmerk is veeleer volkspedagogisch dan wel literair geweest. Ik denk er geen ogenblik aan hem daarvoor enig verwijt toe te voegen. Er is | |
[pagina 292]
| |
een lektuurgenre - als zodanig geenszins minderwaardig - dat de gewone lezer onmiddellijk aanspreekt door zijn helderheid en zijn eenvoud. Tot dat genre behoort dit boek van Verleyen en, binnen die beperking beschouwd mag het bepaald geslaagd worden geacht. Aan de kultuurhistorische achtergrond heeft de schrijver een nauwgezette aandacht besteed zonder de handeling er door te verzwaren. Bovendien wordt men bij de lezing herhaaldelijk verrast door levendig geschetste situaties en geslaagde typeringen. Het slothoofdstuk sluit evenwel zeer bruusk een leven af waarin nog geweldige dingen moeten gebeurd zijn die de auteur om een vrij onverklaarbare reden buiten beschouwing heeft gelaten. Ik stel mij de vraag of de laatste levensfaze van Vesalius, toen hij vertoefde middenin het wespennest der Inquisitie, voor hem niet de meest tragische is geweest. Zou deze onversaagde zoeker naar waarheid door de toenmalige omwenteling in de geesten volkomen onaangeroerd zijn gebleven? Heeft zijn pelgrimstocht naar het H. Land niet een diepere oorzaak gehad? Cyriel Verleyen vergenoegt zich met een epiloog, waarin wij de grootste medicus van zijn tijd zien sterven op de rotsen van Zante. Wat was er inmiddels met hem gebeurd na de dood van Keizer Karel? Mogelijk staat het niet in de bronnen vermeld, maar dàn juist krijgt de verbeelding van een schrijver haar volle kans! Ga naar margenoot+ Met Ik was Student (III-IV. Zie rec. nr 42.317) schreef de onvermoeibare Ernest Claes voort aan zijn herinneringen. Na zijn kollegejaren bleek de
Ernest Claes
priesterroeping niet aanwezig te zijn en voor de universiteit was er geen geld. Nest belandt als redakteur op de abdij van Averbode, waar wij onder zijn raak getypeerde kollega's de destijds populaire volksverteller Lodewijk Drijvers aantreffen. Daar, op dat redaktiebureau, begint ook zijn literaire aktiviteit. Wanneer hij soldaat moet worden vindt hij een combinatie: als hij ingeschreven is aan de universiteit kan hij zijn dienstplicht vervullen in de ‘compagnie universitaire’ te Leuven. Geld, papier en inkt moet hij gaan bedelen om zijn doel te kunnen bereiken. De ontberingen die hij als de enige onbemiddelde onder zijn medesoldaten lijden moest doen ons stil worden, en bij de sympathie die wij voor onze begaafde Vlaamse volksschrijver steeds hebben gekoesterd voegen zich eerbied en ontzag. En wij geloven hem waar hij schrijft: ‘ik weet alleen dat de werkelijkheid tienmaal harder was dan wat ik hier vertel... En nog minder hebben ze (zijn medestudenten) vermoed hoe alleen ik was, en hoe ik uit dat alleen-zijn mijn onverwoestbare levensmoed putte’. Door de prettige en harde herinneringen die hij ophaalt zijn de eerste liefdesavontuurtjes heengeweven; de tweede helft van het boek is gewijd aan het kazerneleven in het begin van onze eeuw: zeer aanbevelenswaardige dokumentatie voor de historici van het Belgisch leger!! Hoewel dit boek niet meer dezelfde afgewogenheid vertoont die zijn oudere ‘mémoires’ kenmerkt en het op sommige bladzijden wel eventjes naar het gezwam toezweemt, toch blijft Nest Claes steeds de toverroe hanteren wanneer het er om gaat situaties en typen te doen leven. Men bespare te jeugdige lezers sommige minder stichtelijke feiten die door de schrijver - waarheidshalve - worden verhaald. Een volgend deel wordt reeds aangekondigd. Het zal getiteld zijn ‘Ik en mijn boeken’. Zo komen wij eindelijk tot de literaire memoires van Claes, die wij met weinig geduld tegemoet zien. |
|