Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
Stem 18. | |
§1Gezegend zij de HEER, die t' allen tijde
Mijn rotssteen is, mijn handen leert ten strijde,
En tot den krijg mijn vingers toebereidt:
Mijn hooge burg, mijn goedertierenheid;
Die mij bevrijdt; mijn schild, op wiens vermogen
Ik vast vertrouw; wiens arm mij wil verhoogen;
Die heerschappij en roem en sterkte geeft,
En die mijn volk mij onderworpen heeft.
| |
§2Wat is de mensch? Wat is in hem te prijzen?
Dat Gij, o HEER! hem gunsten wilt bewijzen:
Dat Gij hem kent? wat is des menschen kind,
Dat Gij het acht, en zoo getrouw bemint?
Hij mag den naam van ijdelheid wel draagen:
Zijn tijd is kort, en al zijn levensdagen,
Hoe groot, hoe sterk hij op deez' aarde zij,
Gaan snel, gelijk een schaduwe, voorbij.
| |
§3Daal neder; neig, in gramschap fel ontstooken,
Uw heemlen; raak de bergen dat zij rooken,
En bliksem, HEER, uw bliksems op den grond;
Verstrooi hen; zend uw pijlen uit in 't rond;
Verniel hen: steek uw handen uit den hoogen;
Ontzet mij, toon uw godlijk alvermogen,
En ruk mij uit een zee van ramp en nood;
Der vreemden hand dreigt mij een' wissen dood.
| |
§4Hun mond is vol van lastren, en van liegen;
Hun rechtehand bevlekt zich met bedriegen.
Ik heilig U, na al mijn zielverdriet,
Getrouwe God, een nieuw en vrolijk lied:
Ook zal mijn luit en harp van U niet zwijgen,
Die koningen de zege doet verkrijgen,
Die uwen knecht, die David gunstig redt,
En door uw' arm van 't booze zwaard ontzet.
PAUZE.
| |
§5Ontzet mij, red mij uit der vreemden handen,
Wier leugenmond mij wreevlig aan durft randen:
Hun rechtehand wordt door de list bestierd,
Daar z' aan
| |
[Folio 84r]
| |
't bedrog den ruimen teugel viert.
Zoo zullen zich, als planten, onze zoonen,
In hunne jeugd, reeds groot en sterk vertoonen;
De dochters zijn, als steenen, naar den eisch
Gehouwen, op de hoeken eens paleis.
| |
§6Zoo word' in 't land de handel ruim gedreeven,
En voorraad steeds na voorraad uitgegeeven:
Zoo blijk' uw gunst, die 't vee in overvloed,
Bij duizend, ja tienduizend werpen doet.
Ons rundervee zij sterk en wel gelaaden;
Geen uitval of geen inbreuk moog' ons schaaden;
Dat geen gekrijsch de rust der stad verstoor',
Noch iemand daar van boozen oproer hoor'.
| |
§7Welzalig is het volk, dat, dus gezegend,
Dit heuglijk lot door 's Hemels gunst bejegent;
Welzalig is het volk, dat, bij 't genot
Van overvloed, den HEER heeft tot zijn' God!
|
|