Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
§1O God! hoe hebben wij getreurd,
Door U verstooten en gescheurd!
Gij zijt op ons vergramd geweest:
Keer weêr tot ons, wij zijn bevreesd.
Gij hebt, o Heer! het gansche land
Geschud, gespleeten door uw hand:
Het wankelt; het gevoelt uw slagen;
Ai! red, genees het van zijn plaagen.
| |
§2Gij hebt uw volk een harde zaak
Doen
| |
[Folio 33r]
| |
zien, door uw gestrenge wraak;
Door twist op twist het land gekrenkt,
En ons met zwijmelwijn gedrenkt.
Maar nu hebt Gij een heilbanier,
Tot roem van uw geducht bestier,
Hen, die U vreezen, op doen steeken:
Zoo is uw waarheid ons gebleeken.
| |
§3Geef, Heer, opdat van angst en strijd
't Beminde volk moog' zijn bevrijd:
Geef heil door uwe rechtehand,
En red het zuchtend vaderland.
God sprak weleer in 't heiligdom,
Dies juich ik met uw volk alom:
'k Zal Sichem deelen, Sukkoth meeten;
Die zullen mijn bezitting heeten.
PAUZE.
| |
§4Nu zie ik Gilead gered,
Gehoorzaam luistren naar mijn wet;
Manasse kent mij als zijn' Heer,
En knielt eerbiedig voor mij neêr:
Aan 't hoofd van mijne legermagt,
Toont Efraïm zijn moed en kracht;
Mijn Iuda, tot die eer verkooren,
Zal mijne rijkswet elk doen hooren.
| |
§5Het trotsche Moab, overheerd,
Strekt mij ten waschpot, diep verneêrd.
Ik werp op Edom mijne schoe,
En eigen hem ten knecht mij toe:
En gij, o Palestina! juich,
Iuich over mij met eerbied, buig
U neêr, om mij, die tot regeeren
Gezalfd ben, als uw' Koning t' eeren.
| |
§6Wie voert mij in een vaste stad,
Daar zich mijn vijand veilig schat?
Wie zal mij door een sterke hand
Geleiden tot in Edoms land?
Zult Gij 't niet zijn, geduchte God,
Die ons verstiet tot 's vijands spot;
Onz' uitgetoogen legermagten
Vergeefs naar hulp en heil deedt wachten?
| |
§7Geef Gij ons hulp in tegenheên;
Bij U is raad, bij U alleen:
't Is vruchtloos, waar men zich meê vleit;
Want 's menschen heil is ijdelheid.
Wij zullen dappre heldendaên
In God verrichten: hoe 't moog' gaan,
Hij, die van ons wordt aangebeden,
Zal onze weêrpartij vertreeden.
|
|