Over de Literatuur van den Dag
C. en M. Scharten-Antink
‘Een huis vol menschen’.
Een Huis vol Menschen behoort tot dat geringe aantal boeken, die datum nalaten in eene literatuur, eene beteekenis blijven behouden jaren zelfs na hunne verschijning en zóó zich voor altijd bij eene letterkundige beweging aansluiten, deze om zoo te zeggen karakteriseeren. Als zulks mogen we in de Hollandsche roman-beweging der laatste half-eeuw rekenen, boeken lijk Menschenwee, van Querido, Geertje, van Johan de Meester, Eline Vere, van Couperus, De Kleine Joannes, van F. Van Eeden, Feesten, van Jac. van Looy, De Bruidstijd van Annie de Boogh, van H. Robbers, Zondagsrust, van Frans Coenen, misschien nog een paar andere: ze geven de weerde van onze literatuur aan en bakenstokken hare evolutie.
Bij die reeks, dunkt me, moet ook Een Huis vol Menschen worden aangesloten, als hebbende verwezenlijkt een nieuwe en ineens decisieve vorm van Hollandsche roman-kunst. Erin vinden we eenigszins eene proeve van Hollandschen interpsychologischen roman. Dat men nu niet meene in E.H.v.M. den roman van de menigte te vinden: dât niet. Het lag ook niet in de bedoeling van de schrijvers het groot levend organisme van de maatschappij, het polymorphisch wezen der massa aan te durven. Dat collectif leven, weergegeven in enorme proportie, met de noodige wijdheid van lijn, kunnen we vinden in boeken zooals Shakespeare's Julius Cesar, Tolstoï's Oorlog en Vrede, Zola's Germinal, Flaubert's Salambo, in zekere romans van Balzac, waarin heel Parijs wemelt, en ten onzent in Querido's Menschenwee, namelijk in de foorbeschrijving. In die werken - altans in de gedeelten ervan die ik hier bedoel - is de menigte zelf de handelende hoofdpersoon, die de actie bepaalt; het geweten der verschillige individus versmelt tot een nieuw collectief geweten, het geweten der menigte, dat in zijne uitingen afwijkt zoo wel van de wetten der individueele zielkunde als van die der sociologieGa naar voetnoot(1). Die interpsychologie vindt men in Een Huis vol Menschen niet: de eerste rol wordt in dit boek gelaten aan de individus apart genomen.: Maar eigenaardig mogen we in dit boek noemen de samenvoeging in het kader van één roman van twintig of meer menschenlevens, de bewerking in één verhaal van een avonturen-serie die aanleiding tot tien verhalen had kunnen geven. Want deze roman geeft
niet - zooals het opschrift misschien zou laten vermoeden - de roman van het Huis - het huis, als huis. ware dan hoofdzaak geworden, zou als motief het leven der inwonende menschen overheerscht hebben, zooals in Zola's Ventre de Paris het motief der hallen, den gang der eigenlijke marktbevolking overtreft - maar de roman van de verschillende individus - als individu heelemaal vereenzaamd (zooals Dr Valency, Mlle Villetard, Mme Bertin) of verzameld in huishoudelijken band (de families Celestin-Josette, Dutoit-Herz, Leguenne, Lourty e.a.) die erin onderkomen hebben gevonden. Tusschen die vele, in princiep heelemaal particuliere romans bestaat zelfs maar een litterair verband. De verschillende menschen leven hun leventje afgezonderd, gescheiden, komen slechts zelden in betrekking, in aanraking. De verbindende lijnen zijn de concierge Charpentier en de werkvrouw Jeanne Bonnard. Juist door die bijzondere samenstelling, ontbreekt er eenigszins eenheid aan dezen roman, en dat valt licht te begrijpen: we staan hier niet voor den ontwikkelingsgang van één levensfragment, voor de paralleele psychologie van twee, drie, vijf personen, in eenzelfde gebeurtenis, in eenzelfde avontuur gemengd, maar voor de uitwerking - de gelijktijdige studie - van een groot aantal levens en karakters, zonder onderlinge gemeenschap. M. en C. Scharten-Antink hadden heel gemakkelijk de vriendschap van Celestin, Iristide en Josette, de lijdensgang van Mevr. Lourty gehuurd met eenen later zinneloos wordenden erotomaan, de late minneangst van Mmo Dutoit, de pastoorshoeden-verkoopster, levend in vrije huwelijk met het geslepen maar goedhartig Joodje Herz enz. enz., tot zoovele speciale romans kunnen vormen; de stof ontbrak niet. Door de verbinding, de samenvoeging van al die disparate elementen in één boek echter, heeft hun roman een episch belang gekregen, iets van een
algemeen-wereldlijke waarde, gevend inderdaad in een geheel vele typen van menschelijkheid. Dat Parijsch immeuble wordt een schema van Al-Leven; 't is een wereld op zich, met hare hoogten en laagten, hare verscheidenheid en hare afwisseling. Daarin, in dat gevoel van grootschheid en van algemeenheid, ligt juist het epische van dit boek. We vinden erin geschraagd door eene zeer breede geestesbeweging, in symbolen van eeuwige humaniteit, vastmetselingen van allerlei tafereelen, van allerlei vormen, vermarmeringen in pracht van levensuitingen. Want zoo precies kunnen we de epiek definïsseeren: de kunst die zich vereenigt met alle vormen van het leven en ons van dat leven geeft de voeling van den gemeenschapsband der menschen. Schenken boeken lijk Menschenwee, en Levensgang, lijk Geertje, Langs de Wegen, De Wandelende Jood, niet, in paroxisme van volheid - en onder een meer technisch oogpunt, met hoogste dramatische sterkte, in ontzaglijkheid van bouw, meest grootschheid van conceptie en inhoud - de wereldlijke ethiek van het menschelijk broederschap, de voeling van het eeuwige en het universeele van het bestaande? Het verschil tusschen den roman dien we episch mogen noemen en den gewonen analyze-roman ligt daarin: dat we er niet slechts de menschen tegenover zich zelf, meer in afzondering van eigen klein wee of geluk, maar in gemeenschap met heel het wereld-zijn, krijgen. Hieruit besluite men nu echter niet tot de noodzakelijke minderheid van den uitsluitelijk individueel-psychologischen roman; zoo'n roman kan overigens ook in zekere mate een episch karakter verwerven; men gedenke Madame Bovary, Minnehandel, Kunstenaarsleven.
Heel moeilijk valt het aan een roman dien ondergrond van humaan bewustzijn te geven, en terzelfder tijd dat gevoel van grootschheid, dat het leven op u doet aandruischen en overmeesteren. Onder dat opzicht, is het niet voldoende heel een stad te evoceeren, eene kolossale massa te doen bewegen, om episch werk voort te brengen Een duizendtal Musée Grévin-soldaten vormen inderdaad, nog geen leger. De scheppingsadem, de groote rythmus der beweging moeten het boek daarbij bezielen. Een kunstenaar hoeft de grootsche stof, het breede gegeven, waarover hij beschikt, nog grootsch te verwerken, èn dramatisch te voelen èn dramatisch weer te geven.
Dat is - om deze eenige nota's, over roman-techniek met een ander voorbeeld te verduidelijken - hetgene Mr Constant Eeckels bijv. in zijn Strijd - we maken liefst melding van dit gelijktijdig met E.H.v.M. verschenen werk - niet vermocht. Om een gegeven zoo immers als dat daar door Eeckels aangedurfd: de strijd der duizende verschoppelingen eener moderne groote havenstad, het wentelende zwoegersleven van hare menigvuldige proletariërs-bevolking, te heffen op de hoogte van een blijvend kunstwerk, moest de schrijvers voornamelijk kunnen geven de epische synthese en den zuiverdramatischen ondergrond van zijn wereld. Dat kon Eeckels niet, van nature uit: Eeckels is niet speciaal episch aangelegd, allereerst omdat zijne geaardheid te verre buiten alle naturalisme staat. De epiek in De Strijd is dan ook heel zwak. Ten bewijze: de beschrijving van het groot warenhuis Tietz in Het Huis op den Hoek; vergelijk die beschrijving eens met die van een echt episch kunstenaar, zooals Emile Zola bijv. - als epicus mag Zola wel worden aanzien als den geweldigsten van allen en waar we te spreken hebben over epiek in romankunst moeten we altijd zijne werken citeeren, frescos zoo buitengewoon als Germinal, La Terre, La Débâcle, L'argent - wanneer hij dezelfde materie behandelt, zooals in Au bonheur des Dames.
Niet dat ik C. en M. Scharten-Antink's roman met Zola's productie eenigszins wil vergelijken. Ik deed het reeds opmerken: Een Huis vol menschen vertegenwoordigt studie van individueel psychologie; vaste vergelijkingsbasis ontbreekt dus, hoofdzakelijk. Maar zoo het niet geeft algemeen massa-leven, zoo brengt ons toch Een Huis vol Menschen in rechtstreeksche voeling met eene menschenserie, die organisch als een onderdeel der wereld, volledig op zich, en als een typisch fragment ervan mag aanzien worden, wekt ons humaan bewustzijn, het weten onzer solidariteit.
Dit wat aangaat - indien ik me zoo mag uitdrukken - de bouw, de samenvoegings-architectonie van den roman, waarvan het algemeen karakter is: verscheidenheid en sterkte, dichte soliditeit in afwisseling.
Daarbij zijn de verschillige verhalen behandeld met 'n zacht-vriendelijke sympathie, 'n vergevensrede, teederheid, 'n zoetaardige weemoedigheid, die aan het boek leenen eene zeer gave ontroeringsmacht: 'n geraffineerde emotie doorzindert al zijne zinnen. Langs dien kant vinden we in den roman een aangenaam-stemmend vrouwelijk element en kan men in de compositie den overwegenden invloed van Margo Antink's feministische fijngevoeligheid raden, die we reeds vroeger in Sprotje en Catherine mochten bewonderen. Wanneer die teerheid verzwakt, niet heelemaal op de hoogte, in onmiddellijk verband met de actie wordt gehouden, schijnt zelfs, hier en daar, over den roman - 't is hier vooral op het voornaamste avontuur: Josette's en Aristide's artisten-liefde en Celestin's zwijgende jalouzie, dat ik doel - een straaltje van in discrediet geraakte romantiek; zoo vinden we in het lieve grisetteken, Aristide's maîtresje iets Mimi-achtig weer, zooals in Aristide's en Celestin's leven een paar trekken van Mürger's Vie de Bohême schijnbaar ontleend. Aan deze opmerking moet echter geen overwegend belang worden gehecht: waarom zou alle romantiek uit de literatuur moeten verbannen, vermits het leven zelf - dat ons alles als mogelijk doet bestatigen, ons duizenderlei vormen van gevoel en van gedrag aanschouwelijk maakt - in den grond dikwijls zoo heelemaal romantisch is? Streng gesproken, kan de romantiek daarom niet uit de literatuur verbannen worden. In alle literatuur is daarbij nog altijd eene zekere aanpassing, eene zekere vervorming, eene zekere schikking, eene zekere inkleeding van het leven, een deel conventie, een deel romantiek dus. Flaubert zelf, in den minst romantischen, den onverbiddelijkst objectieven, den strengst werkelijk-naturalistischen roman dien we kennen, in L' Education Sentimentale, heeft moeten het leven synthetiseeren, het
wringen in een niet heelemaal natuurlijke fatale modus. Wanneer de romantiek maar niet wordt eene caricatuur van de werkelijkheid - zooals, bijv. in Louise Duycker's werk - eene gewilde verminking der wereldsvormen, een verconfijtsel van het bewegende, bruischende levenssap, zie ik niet in waarom we ze absoluut zouden veroordeelen; in Een Huis vol Menschen althans vind ik niets bepaald onnatuurlijks, niets stellig onmogelijks, niets anti-reeëls.
Tot mijn spijt heb ik nog niets kunnen zeggen over het cosmopolitisme in dezen roman: een bijzonder-merkwaardig resultaat heeft hier gegeven de griffeling van de echt fransche beschaving op het hollandsch temperament van het echtpaar Scharten; zooals dikwijls, heeft het cosmopolitisme, de inleving in eene vreemde cultuur, ten gevolge gehad eene baselijke individueele verfijning. Natuurlijk - en juist daarom - is dit boek reeds door enkele menschen bekritiseerd geworden als te weinig specifiek-hollandsch. Mijne meening over alle specifiek nationalisme drukte ik reeds uit in de Vlaamsche Arbeid in de lange princiepenstudie die ik, in tijdschrift, aan het onbeduidend Dichters der Heimat dat van Mr. Aran Burfs wijdde. In literatuur, hangt alles af van het temperament van den kunstenaar. In eene literatuur kan men dan wel, van uit een historisch-traditionneel oogpunt, tusschen die verschillende temperamenten zekere algemeene eigenschappen, zekere trekken van verwantschap weervinden, die een kunstenaar voor een vlaamsch of een hollandsch of fransch of spaansch doen erkennen. Men stelt die verwantschapskarakteristieken echter niet als eischen, in princiep, men dringt ze niet op. Alle met opzet nationaal werk vervalt.
Ook heb ik nog niets kunnen schrijven over de meesterlijke plastiek en het evenwichtige, zekere en subtiele taalvermogen in dit boek. Een Huis vol Menschen zou tot eene heel lange en grondige studie kunnen aanleiding geven, vooral daar men - zooals men het reeds uit deze korte recensie kan opmaken - in zoo'n opstel gelegenheid zou vinden, verscheidene hoofdzakelijke punten van Roman-techniek te behandelen. Die studie kwame velen ten pas.
In afwachting, raad ik aan al de vlaamsche lezers, die zich aan de hollandsche literatuur-beweging onzer dagen interesseeren, deze roman te lezen in langen tijd werden we niet meer met 'n boek zoo grootsch van opzet en zoo episch van aanleg, zoo verfijnd van ontleding en zoo sterk van detaillatie, zoo fijn gevoelig, eindelijk, en zoo artistiek geschreven, begunstigd. Het zal nog lang en door velen genoten worden. Het blijft.
André de Ridder.