Voorwoord
Zwarte schapen: de geschiedenis is er vol van. Tragikomische figuren die langs de marges van het bestaan lopen en vaker wel dan niet in de afgrond van de geschiedenis zijn gestort. Soms zijn ze ronduit mislukt in het leven en kleeft er iets treurigs aan hen, maar soms hebben ze van hun mislukking een succes weten te maken, en zijn ze boven zichzelf uitgestegen - losers, larger than life.
Wij, brave burgers, slaan hen gade en kunnen een gevoel van huivering niet onderdrukken. Hun vreemdsoortige opvattingen, buitenissige stelsels en hardnekkig volgehouden falen bevreemdt en fascineert tegelijk. Met een verbazend gemak prikken de zwarte schapen in onze omgeving dwars door onze hecht doortimmerde systemen en zorgvuldige opgebouwde zekerheden. Ze vertegenwoordigen de gezagsondermijnende vrijheid die op steenworp afstand verwijderd ligt, en staan op de rand van een peilloze diepte waar wij maar een stapje verder van vandaan zijn. In dit nummer krijgen de zwarte schapen vrij spel. We openen met een artikel van Jaap Bos over Pim Fortuyn, een van Neerlands meest omstreden politici uit de afgelopen decennia, die van zijn marginaliteit een handelsmerk wist te maken. Clemens Hogenstijn schrijft daarna over burgerbaron Joan Derk van der Capellen tot den Pol, bekend vanwege het opruiende geschrift Aan het volk van Nederland, waardoor menig verongelijkt politicus zich heeft laten inspireren, Fortuyn niet uitgezonderd. Daniel Knegt neemt nog zo'n halfbakken revolutionair onder de loep: Gustave Hervé, de man die van socialist in fascist transformeerde en desalniettemin nergens bij hoorde. Dennis Kersten besteedt aandacht aan de eeuwige boosdoener Alfred ‘Bosie’ Douglas, de lover van Oscar Wilde die de dichter in het verderf zou hebben gedreven - maar was dat wel zo? Die vraag kan ook gesteld worden bij het leven van Rudolph MacLeod, waarover Marijke Huisman schrijft. MacLeon had de pech dat hij korte tijd met Mata Hari getrouwd is geweest. Zijn naam is er grondig door bezoedeld.
Naast slachtoffers van de geschiedenis onderscheiden we de schurken. Tessel Jonquière werpt zich op de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, die de geschiedenis is ingegaan als misschien wel de meest prototypische verrader die je kan bedenken, maar die volstrekt te goeder trouw heeft gehandeld. Dan de Friese vrijheidsstrijder Jancko Douwama, waarover Martha Kist schrijft: daarover oordeelt de geschiedenis ook ongunstig, maar opnieuw: is dat terecht? Zo ook oud-ministerpresident De Quay, waar in de herinnering van velen iets mee was, want was die niet fout? Cees Meyer onderzoekt wat daarvan waar is.
Het thema eindigt met een artikel van Ingrid Kloosterman over Frederik van Eeden, bepaald geen marginale figuur en eigenlijk ook geen zwart schaap. Toch had Van Eeden een duistere kant: hij was zeer