volg daarvan viel de binnenlandse vraag naar bepaalde importproducten weg en kon de betreffende exporteur geen Duitse importeur meer vinden.
Het vierde mechanisme was ingegeven door militair-strategische overwegingen, namelijk om met het oog op een mogelijke blokkade in geval van oorlog de Duitse aanvoerlijnen van West-Europa naar Zuidoost-Europa te verleggen. De handel met West-Europa kwam daardoor, wat Duitsland betreft, eenzijdig in het teken van kredietverlening en het verdienen van harde valuta te staan. In de handelsrelatie met Nederland kwam daar nog bij dat Duitsland de import uit het moederland (Nederland) systematisch wegdrukte ten gunste van de import uit de koloniën (Nederlands-Indië en Suriname). De Duitsers wensten strategische grondstoffen, of, zoals Schacht, president van de Reichsbank, tegen Hirschfeld zei: ‘Tin in plaats van sla, desnoods tin gewikkeld in sla.’
Een aantal van die Duitse praktijken waren te voorzien geweest, er is ook voor gewaarschuwd. In 1936-'37 waren ze niet meer te negeren, evenmin als het Duitse expansionisme. De Nederlandse handelspositie met Duitsland had inmiddels ernstige schade opgelopen, meer dan voor enig ander van de kleine landen gold. De handelscijfers spreken daarover duidelijke taal. In diezelfde tijd veerde onze export naar Engeland op, want de belemmeringen in de handel met Duitsland deden tal van exporteurs besluiten hun afnemers elders te vinden. De export naar de Oslo-landen overtrof inmiddels die naar Duitsland.
De potentie van die handel was veel groter geweest als Hirschfeld, bevreesd de toorn van Duitsland en de Duitse handelsbelangen op te roepen, de gerechtvaardige wens tot het leveren van tegenprestaties niet had tegengehouden.
De Bruin werpt in zijn recensie tegen dat de Oslo-landen geen landbouwproducten afnamen, alsof dat in de handel met die landen het criterium was. In die landen waren de kansen voor onze industriële export juist gunstig.
Gelet op de feitelijke ontwikkelingen, zo luidt mijn conclusie, zou een grondige heroriëntering van onze handelspolitiek in de rede gelegen hebben. Het loslaten van de gouden standaard in de loop van 1936 en de vorming van een nieuwe regering in het voorjaar van 1937 schiepen daarvoor ook ruimte. Hirschfeld hield evenwel vast aan zijn koers en zette zijn minister er zelfs toe aan de betrekkingen met Duitsland te intensiveren.
Deze politiek leidde tot een zo groot echec dat minister Steenberghe die steeds in de pro-Duitse opstelling was meegegaan, in het licht van de uitzichtloze situatie in april 1939 uitriep: ‘Het is in het belang van ons land uit Duitsland in te voeren, aangezien daardoor uitvoer wordt mogelijk gemaakt.’
Steenberghe en Hirschfeld aarzelden niet om binnen het kabinet hun gewicht in de schaal te werpen teneinde wapenorders in Duitsland geplaatst te krijgen. Zij slaagden daarin maar tot levering kwam het niet. Met als gevolg dat in de meidagen 1940 de Nederlandse troepen adequate luchtafweer onthouden werd en ze tijdens de Duitse opmars bestookt werden met wapens die door Nederland besteld en betaald waren.
Door in 1936-'37 vast te houden aan een handelspolitiek waarvan toen al duidelijk was dat die totaal verkeerd uitpakte, roept Hirschfelds optreden ten volle de vraag op wat hem daarbij bewogen kan hebben. Wie, zoals ik, alle relevante gespreksverslagen uit de be-