Biografie Bulletin. Jaargang 9
(1999)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||
‘Een persoonlijke queeste’
| |||||||||||||||||||
Op zoek naar Baron CorvoHet klassieke voorbeeld van een biografie waarin niet zozeer het leven van de hoofdpersoon als wel de door de bio- | |||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||
graaf ondernomen speurtocht naar dat leven centraal staat, is The quest for Corvo van A.J.A. Symons uit 1934. Symons doet in zijn boek verslag van zijn onderzoek naar Frederick Rolfe, een Britse excentriekeling die omstreeks 1900 een aantal merkwaardige romans schreef, waarvan de meeste pas na zijn dood werden gepubliceerd. Zo mogelijk nog merkwaardiger was het leven dat hij leidde: ‘full of self-created mysteries and miseries’. Afkomstig uit een bescheiden milieu was heel Rolfes streven erop gericht zich een plaats te verwerven tussen de rijken en machtigen of toch op zijn minst zo dicht mogelijk tegen hen aan te schurken. Na zich tot het katholicisme te hebben bekeerd, werd hij seminarist, maar sjeesde ‘omdat hij liever paus dan priester wilde worden’. Daarna volgde een zwervend bestaan, onder meer in Italië, waar hij zich de gefingeerde titel ‘Baron Corvo’ aanmat. Als een ware uitvreter wist hij jarenlang zijn gefascineerde vrienden en weldoeners met zijn mystificaties te bespelen. Na al het hem toegestopte geld in extravagantie en ontucht te hebben verkwist en na vrijwel iedereen door zijn scherpe pen en tong van zich te hebben vervreemd, overleed hij in kommervolle omstandigheden in Venetië. In de loop van de jaren twintig werd Rolfe herontdekt en kregen zijn werk en persoon bij een select aantal gepassioneerde bewonderaars de cult-status. Een van deze ‘Corvinisten’ leende Symons in 1925 Rolfes autobiografische roman Hadrian the Seventh (1904). Het boek maakte een verpletterende indruk op hem, en hij nam zich voor het leven van de ‘Baron’ te beschrijven. Het was het begin van een onderzoek dat tien jaar zou duren. Toen Symons eindelijk ging schrijven - zo kunnen we lezen in de biografie die zijn broer Julian aan hem wijdde -, brak hij zich het hoofd over de vraag hoe het verzamelde biografische materiaal het best kon worden gepresenteerd. Deze vraag was voor hem cruciaal. ‘The true biographer’, zo betoogde hij, ‘would pick his subject and his method with equal care, choosing them as a dandy chooses his suit’. Symons voelde weinig voor een conventionele biografie, waarin het levensverhaal chronologisch en in detail wordt weergegeven. Niet alleen vormden dergelijke werken doorgaans saaie lectuur, maar ook was Rolfes levensgeschiedenis, met zijn aaneenschakeling van ruzies en rechtszaken, daartoe niet geschikt. Volgens Symons moest het de taak van de biograaf zijn ‘not to record, but to reveal’. Na lang nadenken besloot hij de geschiedenis van ‘Baron Corvo’ te vertellen in de vorm van een ‘detective-avontuur’, waarin de speurtocht van de biograaf zou worden verweven met het levensverhaal van de gebiografeerde. ‘It will be unlike any biography ever written’, liet hij zijn omgeving vol zelfvertrouwen weten. The quest for Corvo, met als ondertitel An experiment in biography, is inderdaad een hoogst origineel boek, dat - o ironie! - vele malen beroemder werd dan welk geschrift van Rolfe ook. Volgens Julian Symons ontvingen de recensenten het werk van zijn broer positief. Weliswaar vroeg een enkeling zich af of iemand als Rolfe al deze moeite wel waard was, maar het merendeel van de besprekingen was lovend. Men prees de stijl en bewonderde ‘the ingenuity of the aut- | |||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||
hor's method, and the skill with which he had carried through his account to the end’. Sommige recensenten spraken zelfs over de ‘new mode of biography’, waarin de biograaf ‘holds up the mirror also to his own fastidious and amusing self’. Het mooiste compliment was waarschijnlijk afkomstig van broer Julian die, zestien jaar na het verschijnen van het boek en negen jaar na het overlijden van de auteur, gewaagde van ‘a biographical tour-de-force’, ja zelfs van ‘a work of art’, dat, zo voorspelde hij, ‘is likely to be rediscovered with no diminution of enthusiasm by successive generations of writers and readers’. Natuurlijk valt er het nodige aan te merken op The quest for Corvo. Geerten Meijsing, een Nederlandse ‘Corvinist’, deed dat enkele jaren geleden nog in een even erudiet als rommelig artikel in Maatstaf (1990). Hij kritiseerde de fragmentarische opzet van het boek, dat in feite bestaat uit een reeks portretten - ‘The reluctant brother’, ‘The divine friend’, ‘The queer collaborator’, ‘The final benefactor’ etc. -, die niet altijd iets bijdragen aan het beeld dat de schrijver van Rolfe wil oproepen. Ja, sommigen van de ten tonele gevoerde personen hebben hem zelfs nooit ontmoet. Meijsing vraagt zich af of hier eigenlijk wel sprake is van een biografie: ‘Aan het einde van The quest hebben we absoluut niet meer inzicht in het onderwerp van de biografie dan aan het begin’. Hij noemt Symons werk een ‘pseudo-biografie’, waarin de pseudo-baron alleen maar de hoofdfiguur lijkt te zijn: ‘de echte held van het verhaal is natuurlijk Symons zelf, die zich vrolijk, verontwaardigd en rijk maakt over de rug van zijn ongelukkigeJulian Symons
onderwerp’. Meijsing geeft grif toe dat de methode van de biografische speurtocht een spannend relaas oplevert, maar heeft ernstig bezwaar tegen het eindresultaat, omdat het tot stand gekomen portret niet is gebaseerd op waarheid, maar op vooroordeel. ‘Niet Rolfe wordt geopenbaard, volgens deze methode, maar de biograaf: niet zozeer het onderwerp van de queeste is van belang, als wel de queeste zelf’. | |||||||||||||||||||
Op zoek naar J.D. SalingerHet bekendste voorbeeld van een biografische speurtocht is waarschijnlijk In search of J.D. Salinger van Ian Hamilton uit 1988. In ieder geval heeft dit boek heel veel publiciteit gekregen. Die publiciteit | |||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||
gold overigens niet de vorm van het boek, maar betrof een hoogoplopend conflict tussen de biograaf en de gebiografeerde, J.D. Salinger. Deze Amerikaanse auteur van voornamelijk short stories publiceerde in 1951 één roman die hem wereldfaam bezorgde. Dat was The catcher in the rye, waarin hij de onvrede en het idealisme verwoordde van een jonge generatie die zich begon af te zetten tegen het conformisme, het materialisme en de hypocrisie van de naoorlogse Amerikaanse samenleving. In de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig genoot Salinger een ongekende populariteit. Evenals Rolfe werd ook Salinger een cult-figuur. De publieke rol van beroemde schrijver begon hem echter steeds meer tegen te staan, zodat hij in 1965 - mede hierom - besloot zich uit de openbaarheid terug te trekken en niet meer te publiceren. Onbedoeld werd hij meer dan twintig jaar later even uit dit geheimzinnige kluizenaarsbestaan gehaald toen Hamilton zijn boek over hem wilde publiceren. Salinger sleepte de biograaf voor de rechter, omdat deze zijn copyright zou hebben geschonden door te citeren uit door hem geschreven brieven die de ontvangers aan verschillende bibliotheken hadden gegeven. Salinger won de rechtszaak, zodat Hamilton gedwongen was zijn boek zo te herschrijven dat daarin geen passages uit de genoemde correspondentie werden geciteerd of geparafraseerd. In een in 1993 in het Biografie Bulletin gepubliceerde lezing heeft Hamilton nog eens uiteengezet hoe hij tot zijn boek is gekomen. Het enthousiaste verhaal van zijn zestienjarige zoon die in 1982 op school The catcher in the rye had gelezen, deed hem plotseling terugdenken aan zijn eigen puberteit. Ook hij was indertijd gegrepen door de roman en las die zo vaak dat hij hem bijna uit het hoofd kende. De onvermijdelijke vraag van zijn zoon, ‘Wie is J.D. Salinger?’, bracht hem tot het onderwerp van zijn boek. De zelfgekozen afzondering van de hoofdfiguur en diens resoluut afwerende houding tegenover iedereen die inbreuk wilde maken op zijn privacy leken een onoverkomelijk probleem. Maar Hamilton zag hierin juist een uitdaging, een bijzondere omstandigheid die zijn boek een bijzondere vorm zou geven. Aan het begin van In search of J.D. Salinger laat hij weten daarbij door een beroemd voorbeeld te zijn geïnspireerd: ‘I had it in mind to attempt not a conventional biography - that would have been impossible - but a kind of Quest for Corvo, with Salinger as quarry’. Hamilton begon zijn onderzoek in de naïeve veronderstelling dat Salingers teruggetrokken bestaan wel eens niets anders zou kunnen zijn dan spel, dan plagerij of pose: ‘Misschien wachtte hij op de echte serieuze benadering van de biograaf. Misschien wachtte hij wel op mij’. De methode die Hamilton voor ogen stond, hield in dat hij zou proberen Salinger te biograferen zonder persoonlijk met hem in contact te treden, zich louter baserend op zijn literaire werk, publiek toegankelijke documentatie en de informatie die hem door derden in interviews werd aangereikt. Zich bewust beperkend tot openbare bronnen wilde hij alles wat het onderzoek opleverde èn alles wat zich in de loop van het onderzoek voordeed - ‘the rebuffs’ evenzeer als ‘the triumphs’ - in zijn boek beschrijven. | |||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
Dit betekende dat de biograaf zelf een belangrijk personage in zijn eigen boek zou worden. Diep in zijn hart hoopte Hamilton door zijn omtrekkende onderzoekingen ‘een soort nieuwsgierigheid tegen wil en dank’ bij Salinger op te wekken, ‘a counter-curiosity’ die de Greta Garbo van de Amerikaanse literatuur ten langen leste uit zijn isolement zou halen en tot enige mededeelzaamheid verleiden. ‘Het boek zou helemaal niet afhankelijk zijn van zijn capitulatie, hoewel het laatste hoofdstuk verslag zou kunnen doen over wat er gebeurt als hij tenslotte wordt benaderd’. Zoals gezegd liep het anders. De ‘counter-curiosity’ van Salinger werd door het onderzoek inderdaad opgewekt, maar niet in de vorm van een toenadering, maar van een rechtszaak. Met het verslag daarvan heeft Hamilton toen het laatste hoofdstuk van zijn boek gevuld. Nog voor In search of J.D. Salinger werd gepubliceerd, had Hamilton al zijn twijfel over het eindresultaat dat hijzelf nadrukkelijk geen biografie wilde noemen: ‘It isn't much. Don't get the idea that it's a biography, because it isn't. But it's not too bad’, zei hij relativerend tegen zijn vrienden. Het boek werd door de recensenten kritisch ontvangen. Vooral de vorm en de toon stoorden hen. Wat het laatste betreft, zou de auteur ten opzichte van zijn onderwerp te weinig wetenschappelijke distantie in acht hebben genomen en zijn verbittering over het uiteindelijk resultaat van zijn inspanningen te zeer in zijn portrettering van Salinger hebben laten doorwegen. De recensent van The Spectator karakteriseerde het boek als ‘de autobiografie van een gedwarsboomde bewonderaar’, vanIan Hamilton
‘a fan who stands in the rain outside a stage-door even though he knows his autograph book may never be signed’ en die zich - ondanks blijvende verering - zo nu en dan overgeeft aan gepruil of zelfs aan wraakzuchtige gedachten jegens zijn idool. Wat de vorm van het boek aangaat, was er ergernis over Hamiltons opdringerige aanwezigheid. Vooral het laatste hoofdstuk met de beschrijving van de juridische tweestrijd tussen biograaf en gebiografeerde vond men in dit opzicht te ver gaan. Ook hier waren er critici die betwijfelden of een kleurloos schrijversleven als dat van Salinger al deze moeite wel waard was. De recensent van The New York Times Book Review relateerde deze scepsis aan de door Hamilton genoemde vergelijking van zijn boek met dat van Symons: ‘The quest for Corvo, a fine and original work, happens to be | |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
about a literary scoundrel, Fredrick Rolfe, a bizarre character whose squalid life was more fascinating than anything he wrote, while the obverse is true of J.D. Salinger, of whom Mr. Hamilton justifiably observes, “The action, for [him], was on the page”’. De meeste kritiek werd echter uitgelokt door het literaire procédé dat Hamilton in zijn boek toepaste. Om uiting te geven aan zijn ambivalente gevoelens ten aanzien van het schrijven van een biografie splitste hij zich als verteller in twee tegengestelde persoonlijkheden - enerzijds zijn integere, terughoudende en respectvolle ‘ik’ en anderzijds zijn geslepen, drammerige, immer op informatie azende biografische alter ego - die voortdurend met elkaar in debat zijn. | |||||||||||||||||||
Op zoek naar Netty NijhoffEvenals bij Symons en Hamilton werd de belangstelling van Marja Pruis voor het leven van haar hoofdpersoon gewekt door het lezen van een roman. In haar geval was dat Twee meisjes en ik (1931): ‘een prachtig, intiem en melancholiek boek’. Zij begon zich in het leven van Netty Nijhoff te verdiepen en raakte gefascineerd door ‘haar geheimen’, door de mysteries die deze schrijfster rond haar persoon schiep. In 1994 werd Pruis in de gelegenheid gesteld een tussenbalans van haar naspeuringen op te maken, toen ze, in opdracht, de biografische schets De lieflijke hel van het Hollandse binnenhuisje. Leven en werk van A.H. Nijhoff schreef. Daarbij bleek dat wat zij tot dan toe had bijeengebracht, slechts het topje van de ijsberg was. Pogingen om verder te komen mislukten, omdat de erven - in de persoon van Andreas Oosthoek, de biograaf van Netty's echtgenoot Martinus Nijhoff - het haar niet toestonden essentieel biografisch materiaal in te zien. Geconfronteerd met deze niet geringe tegenslag ging Marja Pruis zich afvragen wat zij eigenlijk zocht, wat ze nu precies van haar hoofdpersoon wilde weten. ‘En die vraag begon ik interessanter te vinden dan de vraag naar haar persoon’, vertelde ze in een interview aan Inge van den Blink. ‘Het mooiste boek dat ik over Netty Nijhoff kan schrijven, bedacht ik, is een boek dat het mysterie rond haar in stand houdt. Dat vond ik wel bij haar passen’. Naar het voorbeeld van The quest for Corvo en In search for J.D. Salinger besloot Pruis niet het leven van de hoofdpersoon, maar de naspeuringen naar dat leven in haar boek centraal te stellen. In dit relaas van ‘een persoonlijke queeste’ - de formulering is bewust gekozen - zou zij haar belangstelling voor Nijhoff en haar omgeving kunnen combineren met een beschrijving van de ‘lijfelijke kanten’ van het totstandkomen van een biografie. In een interview met Maartje Somers zei ze hierover: ‘Als je een biografie leest, neem je al die gegevens, al die citaten maar voor kennisgeving aan; van het speurwerk, de frustraties en de spanning merk je niets, terwijl een biograaf toch echt een beetje een speurder is, iemand die uren bezig is met gluren door het sleutelgat’. Dat Pruis zich niet helemaal aan de boeken van Symons en Hamilton heeft gespiegeld door van De Nijhoffs geen heuse ‘detective story’ te maken, hangt samen met haar persoonlijke opvatting over de biografie. ‘Je moet het idee hebben dat er iets wordt achtergehouden’, legde ze uit | |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
aan Van den Blink, ‘dat er een verborgen kern in een leven is. Ik denk dat het onbevredigend zou zijn als er in mijn boek een ontknoping was als in een echte detective. Dat is te banaal. Er moet iets blijven waarnaar je kunt raden’. Ook al is Marja Pruis niet de eerste auteur die de methode van de biografische speurtocht in Nederland heeft toegepastGa naar eind*, door De Nijhoffs deze vorm te geven heeft zij de vaderlandse recensenten behoorlijk in verwarring gebracht. Evenals Hamilton noemt Pruis haar boek welbewust geen biografie. Aan Van den Blink vertelde zij dat het het midden houdt tussen ‘een onderzoeksverslag en een biografische schets, waarin ik af en toe zelfs mijn fantasie laat meespreken’. Dat bleek te veel van het goede. Voor de meeste critici is het namelijk het een of het ander, maar niet drie dingen tegelijk! Daar kwam nog bij dat niet alle recensenten op de hoogte waren van De lieflijke hel van het Hollandse binnenhuisje, zodat hun ontging hoe De Nijhoffs zich tot deze conventioneel-feitelijke levensschets van Netty Nijhoff verhoudt. De verwarring werd compleet door de algemene onbekendheid met het genre van de biografische speurtocht. Niemand legde het verband met The quest for Corvo en In search of J.D. Salinger. De kritiek op De Nijhoffs vertoont opvallende gelijkenis met die op de boeken van Symons en Hamilton. Zoals eerder in het geval van Rolfe en Salinger werd ook nu betwijfeld of Netty Nijhoff alle inspanning wel waard was geweest: ‘Er moeten in de geschiedenis interessantere vrouwen te vinden zijn om je biografische krachten aan te wijden’, aldus de recensente van HP/De Tijd. Evenals haar twee voorgangers kreeg Marja Pruis in het algemeen lof voor de fraaie stijl van haar boek. Maar de zo sterk van de gangbare biografie afwijkende vorm en inhoud stuitten bij vele recensenten op onbegrip en wekten weerstand. Vooral het feit dat niet de gebiografeerde maar de biograaf centraal stond, ondervond veel kritiek, en ook Pruis werd verweten dat zij zichzelf te prominent op de voorgrond plaatste. Op dezelfde wijze als Meijsing indertijd Symons ervan betichtte dat hij het karakter van Rolfe had ‘gesubstitueerd’ voor dat van zichzelf, schreef nu de recensente van Trouw dat ‘waar Pruis naar voren treedt,... Nijhoff achter de horizon [verdwijnt]’, terwijl haar collega van de Volkskrant in dit verband vaststelde: ‘Liever schuift ze zichzelf voor haar onderwerp met kokette ontboezemingen’. Het grootste onbegrip sprak in dit opzicht uit de bespreking in NRC Handelsblad, waarin zelfs het vermoeden werd geuit dat ‘Pruis zichzelf moeilijk kan wegcijferen’. Het literaire procédé, waarvan de auteur van De Nijhoffs zich bediende, werkte de verwarring verder in de hand. Zoals Hamilton de twijfels en scrupules van de biograaf had vormgegeven door zich als verteller te splitsen in twee persoonlijkheden en daarvoor fel was bekritiseerd, zo riep Pruis de spotlust van de recensenten op door de biografe in haar boek te fictionaliseren tot een onzeker en onhandig personage, zonder duidelijk onderzoeksplan, zonder veel doorzettingsvermogen, snel gegeneerd en snel van haar stuk gebracht, en met een weinig vleiend oordeel over degenen die zij op haar speurtocht ontmoet. Alleen de critica van De Groene Amsterdammer | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
Marja Pruis (foto: Chris van Houts)
wees erop ‘dat de biografe niet zomaar Marja Pruis zelf is; welke biograaf is zo dom of koket om zichzelf zo te kijk te zetten? De biografe is een personage, een soort biograferende Elckerlyc...’. Gedegen besprekingen van De Nijhoffs verschenen in De Standaard en Trouw. De recensent van de Vlaamse kwaliteitskrant had oog voor de ingenieuze compositie van het boek. Hij wees erop hoe in de afzonderlijke hoofdstukken steeds één figuur uit het leven van Netty Nijhoff centraal staat, zodat de lezer op reportageachtige wijze getuige is van de ontmoetingen van de biografe met bijvoorbeeld ‘De zus’ (Gerda Wind), ‘De danser’ (Albert Mol), ‘De tweede vrouw’ (Georgette Hagedoorn) | |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
en ‘De zaakwaarnemer’ (Andreas Oosthoek). Maar dat Pruis, door haar boek op dergelijke wijze te componeren, zich rechtstreeks heeft laten inspireren door The quest for Corvo, ontging hem. Wat hem eveneens ontging, is het feit dat zij eerder al een beknopte levensschets aan haar hoofdfiguur wijdde. Zijn opmerking dat ‘als strikt feitelijke bron over het leven van A.H. Nijhoff... dit boek een moeilijk bestaan [zal] krijgen’, doet dan ook wonderlijk aan. De recensente van Trouw is wel bekend met De lieflijke hel van het Hollandse binnenhuisje, waarvan ze de status herkent en erkent. Maar in tegenstelling tot haar Vlaamse collega weigert zij weer het eigensoortige karakter van De Nijhoffs in te zien. ‘Een biograaf’, zo schrijft ze aan het slot van haar bespreking, ‘geeft zijn betrokkenheid met zijn onderwerp weer zonder dat hij zijn boek tot een persoonlijk verslag laat verworden, en hij laat zien hoe hij zijn kennis vergaard heeft, zonder dat hij de zoektocht tot hoofdzaak verheft’. Dat de biografische speurtocht een bijzonder biografisch genre is, blijft voor deze recensente verborgen. Critica of criticaster? En welke plaats neemt Joke Linders met haar bespreking tussen al deze recensenten in? Het antwoord is eenvoudig: zij zingt mee in het koor van de criticasters. Of beter: zij zingt ze na! Veel van de kritiek uit de eerder gepubliceerde recensies is terug te vinden in haar bijdrage, inclusief de aan de bespreking in NRC Handelsblad ontleende titel: ‘Veel Pruis en weinig Nijhoff’. Linders vindt De Nijhoffs maar niets, maar waarom zij dat vindt, blijft onduidelijk. Niet alleen is het moeilijk in haar bespreking structuur te ontdekken - vanwaar bijvoorbeeld dat ene tussenkopje ‘Vertwijfeling’? -, maar ook spreekt zij zichzelf bij herhaling tegen. Eerst is het boek met ‘grote vaardigheid en een prettig ironische ondertoon’ geschreven, maar een paar alinea's later heeft het ineens de stijl van ‘een romantisch meisjesboek’. Eerst zou niet blijken ‘wat Pruis tot haar biografisch onderzoek bracht’, terwijl onmiddellijk daarop wordt vastgesteld dat de roman Twee meisjes en ik ‘een belangrijke rol [speelt] in de zoektocht naar Netty Nijhoff’. Eerst is er de constatering dat we over Albert Mol slechts enige ‘faits divers’ te horen krijgen, en onmiddellijk daarna wordt opgemerkt dat we van hem ‘bijna nog meer aan de weet [komen] dan van het werk van A.H. Nijhoff’. Eerst vindt Linders dat de schrijfster te opdringerig aanwezig is en is ze zo geschokt door de confidenties van Pruis dat ze spreekt van een ‘pathologische gotspe’, daarna is ze weer teleurgesteld dat we te weinig van haar aan de weet komen om te kunnen spreken van ‘een overtuigend autobiografisch relaas’. Helemaal bont maakt Linders het wanneer zij Pruis eerst berispt voor het feit dat in haar boek te weinig aandacht wordt besteed aan het werk van Netty Nijhoff en aan ‘haar drijfveren als schrijfster, moeder en vrouw’ om vervolgens in de enige noot die aan haar beschouwing is toegevoegd melding te maken van De lieflijke hel van het Hollandse binnenhuisje, waarin, zoals gezegd, dit alles vijf jaar geleden al is beschreven. Inderdaad, Joke Linders zingt klakkeloos de criticasters na. Zij herhaalt veel van de eerder geuite kritiek en veel van de daar- | |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
bijbehorende misvattingen. In feite weet ze absoluut niet wat ze met De Nijhoffs in handen heeft. Zij verwachtte een feitelijk verslag van een vastgelopen biografisch onderzoek, want dat ‘is met name voor collega-biografen boeiend materiaal’. Wat ze kreeg, was een ‘queeste’ met een wel ‘erg impressionistisch karakter’, want ‘er wordt veel aangeduid, maar niets verklaard’. Linders weet dat er in het boek sprake is van een ‘vermenging van feit en fictie’, maar schrijft niettemin over de inhoud alsof het een weergave is van de werkelijkheid. Zoals vele andere recensenten weet ook zij zich geen raad met de gefictionaliseerde ik-figuur die de twijfels en scrupules van Marja Pruis als biografe verwoordt. Trouwens: twijfels...? scrupules...? Die heeft een echte biograaf niet, die bijt door, die gaat recht op zijn doel af, ook al blijft het belangrijkste materiaal voor hem ontoegankelijk. Zo niet dan is men lui, heeft men onvoldoende motivatie, ontbeert men doorzettingsvermogen, is men, naar het oordeel van Linders, ‘karakterologisch niet bestand... tegen wat er van een biograaf [wordt] verwacht’. Over een ‘gotspe’ gesproken! Misschien zou Linders er goed aan doen nog eens de slotalinea te lezen van de eerdergenoemde voordracht van Hamilton uit 1993, die in de in het Biografie Bulletin afgedrukte Nederlandse vertaling de titel draagt ‘De twijfels van een biograaf’. Bij deze verwijten blijft het niet. Aan het eind van haar bespreking trekt Joke Linders pas echt van leer. Dat Marja Pruis in haar boek het raadselachtige van Netty Nijhoff bewust in stand wilde houden, dat zij het mysterie van haar persoon en van haar leven heeft gekoesterd in plaats van het te ontrafelen, is voor Linders onaanvaardbaar. Volgens haar ligt daar dan ook ‘de verklaring voor het onbehagelijke gevoel dat De Nijhoffs... blijft opleveren’. Maar - zo zou men voorzichtig kunnen tegenwerpen - bevindt Pruis zich met haar benadering dan niet in goed gezelschap? Heeft niet S. Dresden, de grand old man van het Nederlandse biografendom, ons al in 1956 in algemene zin voorgehouden dat het doel van een biografie moet zijn ‘de verwarring en verwikkelingen van ieder mensenleven weer te geven en de lezer in dit labyrint te voeren. Haar zin ligt juist in de raadselachtigheid van leven en werk, die zij weet te handhaven’. Hoewel schrijvend vanuit een geheel andere biografische invalshoek is dat precies wat Pruis in haar boek heeft gedaan. De onbekendheid met de biografische literatuur blijkt, tot slot, ook uit een andere opmerking van Joke Linders. Na te hebben vastgesteld dat Marja Pruis niet uit het juiste biografenhout is gesneden, schrijft zij haar keuze het mysterie van Netty Nijhoff te respecteren toe aan ordinaire ijdelheid. ‘Marja Pruis had geen andere drijfveer’ - zo waarschuwt zij ons, argeloze lezers - ‘dan haar naam op de kaft van een boek te krijgen’. En het schandelijke daarvan is dat zij dit heeft willen doen ‘ten koste van... het genre van de biografie’, dat ze ‘de biografische traditie [heeft] gebruikt... als dekmantel’, voegt Linders daar verontwaardigd aan toe. Hier wrijft men zich toch de ogen uit! De biografische traditie...? Maar De Nijhoffs past juist wonderwel in de biografische traditie, met de ‘queesten’ van Symons en Hamilton als inspirerende voorbeelden. Dit alles overziende rijst de vraag of het Biografie Bulletin met zijn bespreking van | |||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||
De Nijhoffs niet in meer dan een opzicht schromelijk te kort is geschoten. Hadden de lezers van het tijdschrift niet met meer kennis van zaken over dit boek mogen worden geïnformeerd? Was het niet juist de taak van de recensente van het Bulletin in haar beschouwing de aandacht te vestigen op de biografische speurtocht als een bijzonder onderdeel van de biografische traditie? En zou zij dan niet, met die kennis en met dat inzicht, als vanzelf tot de conclusie zijn gekomen dat Marja Pruis op gedurfde, elegante en originele wijze een Nederlandse tegenhanger heeft geschreven van The quest for Corvo en In search of J.D. Salinger? De recensie die Joke Linders nu aan dit boek heeft gewijd, is naar inhoud en toon onder de maat, want onzorgvuldig, ondoordacht en onrechtvaardig. | |||||||||||||||||||
Geraadpleegde publicaties
|
|