Ingezonden brieven
Het interessante artikel van Hans Goedkoop ‘Het intieme leven’ in het Biografie Bulletin 1991/3 bevat op pagina 5, waar hij het heeft over het boek Portrait of a marriage, enige onnauwkeurigheden.
1. De achternaam van Harold en Nigel is niet Nicholson doch Nicolson.
2. Het begin van de tweede alinea: ‘In feite meldde het boekje weinig nieuws...’ slaat nergens op. Portrait of a marriage verscheen voor het eerst in 1973, de biografie Vita van Victoria Glendinning pas in 1983.
3. Nigel noch Harold Nicolson waren Sir van geboorte. Harold werd pas Sir in 1953 door eigen verdienste! De knighthood (K.C.V.O.), hem toegekend vanwege zijn biografie van koning George V, kwam voor op de New Year's Honours van 1 januari 1953. Op 26 februari vond de audiëntie en investituur plaats op Buckingham Palace, waarbij Harold werd voorgesteld aan H.M. als Mr. Nicolson (Diaries and letters 1930-1964, Collins 1980, p. 357-358). De onderscheiding is niet erfelijk.
4. Volgens Hans Goedkoop zou Nigel Nicolson nauwelijks een rechtvaardiging hebben gegeven. In het voorwoord doet hij dat wel degelijk. Bovendien, het boek bestaat uit vijf delen: de delen 1 en 3 zijn een letterlijke weergave van Vita's autobiografie; de delen 2 en 4 zijn de commentaren van Nigel op 1 en 3. ‘Part 5 is the justification of the whole book.’ (Weidenfeld and Nicolson, geïllustreerde editie 1990, p.12).
Naschrift Hans Goedkoop:
Daar heb ik niet van terug.
Punt 1: u heeft gelijk. Punt 2: u heeft alweer gelijk. (Het maakt voor de redenering overigens niet zoveel uit; ten tijde van de latere tv-bewerking stonden beide boeken ter beschikking en werd voor Nicolson gekozen, niet voor Glendinning.) Punt 3: u heeft ongetwijfeld opnieuw gelijk. (Ook hier maakt het voor de redenering niet zoveel uit; Sir of niet, upperclass was de familie sinds jaar en dag.) Punt 4: daar heeft u, tot slot, naar mijn gevoel toch geen gelijk. Of half gelijk. De rechtvaardiging die Nicolson in zijn voorwoord geeft en in deel 5 uitwerkt, luidt: ‘Enkele vrienden van mijn ouders voorzagen moeilijkheden, maar de meesten deelden mijn overtuiging dat men dit soort ervaring in de jaren zeventig toch niet meer als schaamteloos beschouwt of als iets waar men niet over kan praten, temeer daar deze autobiografie [de delen 1 en 3 van Vita Sackvilles hand] geschreven is met diepe bewogenheid en met een zuiverheid en gaafheid die van universele waarde zijn.’ (Portret van een huwelijk, derde druk, Bezige Bij, Amsterdam 1987, p.11.) Hij geeft dus wel een rechtvaardiging, maar een paradoxale: de tekst rechtvaardigt zichzelf en heeft daarom geen verdere rechtvaardiging (belang voor de geschiedenis of voor het oeuvre van Vita Sackville) meer nodig.