Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30
(2013)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Onbekende brieven van Juliana Cornelia de LannoyOp 3 januari 1781 werd de tiende jaarlijkse prijsvraag van het Haagse dichtkundige genootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlyt (hierna: ksgv) uitgeschreven. Ditmaal werd een dichtstuk verwacht op het historische onderwerp ‘De aanspraak van Keizer Karel den Vyfden aan zyn zoon Philips, bij de overdragt van de regeeringe der Nederlanden’.Ga naar eind1. Er kwamen slechts vier inzendingen binnen. Deze gedichten werden anoniem, onder een motto, ingezonden, vergezeld door verzegelde briefjes met de naam van de maker. Tijdens de vergadering van 9 februari 1782 werd het gedicht met als motto ‘Hac nitimur, hanc tuemur’ tot winnaar van de gouden eerpenning gekozen. De maker hiervan bleek Rhijnvis Feith te zijn. Hierop werden de briefjes van de twee verliezende inzendingen verbrand. In de publiekelijke bekendmaking in enkele dagbladen van 14 februari 1782 werd de inzender van het met zilver bekroonde vers, onder het motto ‘Moed verwint’, opgeroepen zich binnen veertien dagen schriftelijk bekend te maken.Ga naar eind2. Op 23 februari 1782 werd een buitengewone vergadering belegd. Na het voorlezen van de notulen werd de ontvangst van een brief van Juliana Cornelia de Lannoy van 15 februari vermeld, waarin de dichteres zich bekendmaakte als de schrijfster van het gedicht dat in de vorige vergadering met zilver was bekroond. Waarop de voorzitter vervolgt: ‘Dan helaas! - teffens koomt ook in een brief van den Hoog welgeboorene Heer C.W. Baron De Lannoij [de vader van Juliana Cornelia, L.M.], met bekendmaaking dat Haar Hoogwelgebooren op den 18en daaräanvolgende in het 43ste jaar haares Ouderdom te Geertruidenberg overleeden is.’ Hierop besluit het bestuur om de zilveren medaille na de eerstvolgende algemene vergadering aan de vader van de overledene te overhandigen. Er wordt een rouwbrief aan de baron De Lannoy verstuurd, en er zal een bericht in diverse kranten en in de Boekzaal der geleerde waerelt worden geplaatst.Ga naar eind3. Op de vergadering van 9 maart presenteert de voorzitter Thomas van Limburg zijn lijkdicht op de Lannoy.Ga naar eind4. Wat dan nog niet bekend is, is dat baron Carel Wybrandus een dag eerder is begraven. Hij werd een dag na de begrafenis van zijn dochter, en kort na het lezen van de rouwbrief van ksgv, getroffen door een beroerte.Ga naar eind5. Pim van Oostrum heeft beknopt en zakelijk verslag gedaan van de dood van Juliana Cornelia de Lannoy, in haar in 1999 verschenen proefschrift.Ga naar eind6. Ook gaf zij daarin een overzicht van alle bekende publicaties van De Lannoy (zowel in druk als in handschrift) en de integrale tekst van de twaalf tot dan toe bekende brieven van de dichteres.Ga naar eind7. Sindsdien zijn er meer archivalia omtrent De Lannoy aan het licht gekomen, waaronder (afschriften van) gedichten en drie teruggevonden brieven.Ga naar eind8. Hieraan kunnen nu twee ‘nieuwe’ brieven van De Lannoy worden toegevoegd en twee gedichten in handschrift, die sinds 1971 in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam aanwezig zijn. Deze handschriften gaan vergezeld van een brief van De Lannoys stiefmoeder Paulina Aleida de Lannoy (geboren Putman) aan het bestuur van ksgv, waaruit blijkt dat deze het geheel enkele weken na de dood van Juliana Cornelia heeft opgestuurd.Ga naar eind9. In de begeleidende brief van 12 maart 1782 (brief 3 hieronder) vermeldt de weduwe De Lannoy dat zij een niet verzonden brief van haar stiefdochter en een gedicht meestuurt, in de veronderstelling dat beide aan ksgv waren gericht. Het gedicht biedt zij aan ter eventuele plaatsing in een genootschapsbundel van ksgv. De meegezonden brief zal de hieronder gepubliceerde, ongeadresseerde brief van Juliana Cornelia van 26 juni 1781 (brief 1) zijn. Van de twee begeleidende gedichten is in ieder geval ‘De dapperheid’ door de stiefmoeder meegestuurd: in een P.S. excuseert zij zich voor een in alle consternatie omgestoten inktpot - het handschrift van ‘De dapperheid’ bevat inderdaad een verbleekte inktvlek in de linkerbovenhoek. Dat dit gedicht al drie jaar eerder onder de titel ‘Lycaön’ in De Lannoys Dichtwerken was verschenen, moet haar zijn ontgaan. Ook is het onwaarschijnlijk dat zij de meegezonden brief nog eens aandachtig zal hebben doorgelezen. Het andere gedicht uit deze verzameling, een vroege, gedateerde versie van het lijkdicht op A. van Hoey uit 1766 in De Lannoys handschrift, is vermoedelijk uit een andere bron afkomstig. De hierboven aangehaalde notulen van ksgv maken immers, net als de brief van de weduwe, melding van één ontvangen c.q. verstuurd gedicht. Brief 2, drie dagen voor Juliana Cornelia's dood geschreven, is hoogstwaarschijnlijk door een misverstand aan dit geheel toegevoegd. Om de omzwervingen van deze handschriften verder in kaart te brengen is een korte schets van de nageschiedenis van de twee belangrijkste achttiende-eeuwse dichtgenootschappen nodig. Vanaf 1818 ging ksgv verder als de Haagse afdeling van de ‘Hollandsche maatschappij van fraaye kunsten en wetenschappen’, waar sinds 1800 het Leidse zustergenootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen (kwdav) al deel van uitmaakte. Van kwdav is geen archief overgeleverd.Ga naar eind10. Het archief van ksgv werd omstreeks 1907 in een paar kisten aangetroffen op een zolder van de Tweede Kamer. Blijkens enkele aantekeningen ‘[...] bestond de Haagse afdeling in 1872 niet meer en berustte het archief onder Mr. D. Veegens [...]. Aangezien Mr. Veegens griffier van de Tweede Kamer was, verklaart dit de aanwezigheid van het archief op de zolder van de Tweede Kamer[.] De [Hollandsche, L.M.] maatschappij is omstreeks 1895 teniet gegaan.’Ga naar eind11. De notulen van ksgv vermelden op 23 maart 1782 de ontvangst van ‘[e]en brief van mevrouwe de douariere [!] De Lannoij, waarbij dezelve het Genootschap in zieltreffende bewoordingen dankzegt voor de, aan wijlen haar gemaal, gezonden brief van rouwbeklag, wegens het overlijden der freule De Lannoij, teffens daar bij voegende een dichtstuk, met een daar bij gehoorende brief van dezelve freule. Dan, waar uit aan bestuurders gebleeken zijnde, dat, en de brief, en het dichtstuk, door de overledene voor 't genootschap te Leijden [kwdav, L.M.] geschikt was, is daarom goedgevonden het een en ander door den secretaris aan het zelve genootschap te zenden [...].’Ga naar eind12. De brieven en het gedicht zijn dus in het voorjaar van 1782 naar kwdav in Leiden gestuurd. Dit genootschap fuseerde als gezegd in 1800 met twee andere genootschappen tot wat later de ‘Hollandsche maatschappij van fraaye kunsten en wetenschappen’ zou heten.Ga naar eind13. In 1807 werd het vergaderlokaal van kwdav zwaar beschadigd tijdens de Leidse buskruit- | |
[pagina 41]
| |
Portret van Juliana Cornelia de Lannoy (1780), door J. Houbraken naar het schilderij van Niels Rode. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, Collectie Winkler Prins, signatuur: Gt 281.
ramp, waarbij mogelijk het archief werd vernietigd. Niettemin werd nog in 1818 het boekenbezit van kwdav geveild, dat de kruitramp kennelijk gedeeltelijk had overleefd.Ga naar eind14. De veilingcatalogus van deze bibliotheek vermeldt echter geen archiefmateriaal van kwdav of handgeschreven werken van leden.Ga naar eind15. Het is dus mogelijk dat de brieven rond de fusie van 1800, òf na de kruitramp van 1807 òf tijdens de veiling van 1818 in omloop zijn gekomen, tenzij een bewonderaar van De Lannoy en kwdav-lid hierop al voor die tijd zijn oog had laten vallen. Toch lijkt het waarschijnlijker dat er omstreeks 1895, bij het tenietgaan van de ‘Hollandsche Maatschappij’ grote schoonmaak is gehouden.Ga naar eind16. Tenslotte dringt zich de vraag op waarom de secretaris van ksgv, Hendrik van der Burch, ook De Lannoys brief van 15 februari 1782 naar het Leidse zustergenootschap stuurde, waarin zij zich bekendmaakte als winnares van de prijsvraag van het Haagse genootschap. Deze brief was zeker niet aan kwdav gericht. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is een administratieve slordigheid in deze immers zo hectische periode. Brief 1: Juliana Cornelia de Lannoy aan Rhijnvis Feith, 16 juni 1781.Ga naar eind17. Vindplaats: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, Collectie Winkler Prins, signatuur: Gt 28a. | |
Wel Edele Heer!Ik heb met zeer veel genoegen de vernuftige Dichtwerken geleezen die gij de goedheid hebt gehad van mij toe te zenden. Het streelt mij grootelijks Mijnheer dat ik bij eenen kunstgenoot van uwe begaafdheid den graad van achting bezit met welke het u behaagt mij te verëeren, en waar van het uitmuntend bijschrift het welke gij wel op mijn beeldtenis hebt gelieven te maaken mij reeds ter proef heeft verstrekt. Ik heb de eer van U bij deeze gelegenheid mijne hartelijke dankzegging dieswegens te doen. Doe veel eer aan onzen zangberg, Mijnheer, en gelief mij het recht te doen van mij te tellen onder de geenen die het meeste het oprechte belang in uwen roem zullen stellen. Ik onderschrijf mij met die gevoelens van achting die het zoo aangenaam is aan waare verdiensten en begaafdheden toe te wijden.
Wel Edele Heer! UWE Dienstwillige Dienaares J.C. De Lannoy
Geertruidenberg den 26 Junij 1781
Toelichting: In 1780 verscheen, tegelijkertijd met haar Dichtkundige werken, een gegraveerd portret van de dichteres door Jacob van Houbraken naar het schilderij van Niels Rode uit 1778. Dit ‘afbeeldzel’ leverde een stroom lofdichten op, die later door Willem Bilderdijk in De Lannoys Nagelaten dichtwerken (1783) zouden worden gebundeld.Ga naar eind18. Eén daarvan was van Rhijnvis Feith (1753-1824), de rijzende ster aan het literaire firmament. Bilderdijk stond al sinds 1777 in schriftelijk contact met De Lannoy. Hij stuurde op Feiths verzoek diens puntdicht op het portret van De Lannoy aan haar op, waarop zij Bilderdijk vroeg om haar complimenten over te brengen, aangezien Feith haar niet persoonlijk had benaderd. Hieraan gaf Bilderdijk gehoor in een brief aan Feith van 21 april 1780.Ga naar eind19. In 1781 vond de waarschijnlijk enige ontmoeting plaats tussen Feith en De Lannoy. Feith zou hiervan verslag doen in zijn lijkdicht op De Lannoy. Een gedicht van De Lannoy, gedateerd 16 augustus 1781, in Feiths album amicorum is de sprekende getuige van deze ontmoeting: ‘Reik, reik me uw Album toe, ô Feith! 'k ben uw Vriendin’. Afgezien van dit vers ‘[...] is van haar zelf geen verder blijk van vriendschap voor hem overgeleverd,’ aldus Van Oostrum.Ga naar eind20. Hoewel niet met naam aan hem gericht, zal bovenstaande brief het antwoord van De Lannoy zijn op een schriftelijke toenaderingspoging van Feith. | |
[pagina 42]
| |
Brief 2: Juliana Cornelia de Lannoy aan de voorzitter van het dichtkundig genootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlyt, 15 februari 1782. Vindplaats: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, Collectie Winkler Prins, signatuur: Gt 28b. | |
Mijnheer!Het Prijsvaars met den zilveren Eerpenning bekroond en ten zinspreuk voerende Moed Verwint, is van mij. Dewijl de Heer Feith mijn Verwinnaar is stel ik er geen vernedering in om den tweeden rang te bekleeden, en ik geef u vrijheid, Mijnheer om zulks naar gewoonte bekend te maaken, maar men neeme mij niet kwalijk dat ik mij op èène zaak verklaar, ik kan niet wel besluiten om mij verstoken te zien van het recht om gebruik te maaken van mijn Dichtstuk. [I]k zal hier omtrent met alle bedenkelijke bescheidenheid te werk gaan, maar als het eens gebeurt dat ik een Tweede deel mijner Gedichten uitgeef, voeg ik 'er dit prijsvaars bij. [D]it ontwerp is echter nog zoo ver te zoeken dat het Genootschap noch den Drukker er niet door benadeeld zullen worden, en ik verwacht derhalven van de Vriendschap der Heeren Bestuurderen, dat zij zulks op de eene of andere wijs zullen inschikken[.] [G]eloof hen te verzeekeren van mijnen eerbied, en van mijn genoegen over mijne behaalde Overwinning, en geloof Mijnheer, dat ik met alle dichterlijke achting de eer heb van te zijn,
Mijnheer! U.W.E. dienstwillige Dienaares J.C. De Lannoy
Geertruidenbergden 15[en] Fchruary 1782
Toelichting: Gezien de datering van deze brief reageerde Juliana Cornelia binnen een dag na de publieke bekendmaking van de winnende gedichten.Ga naar eind21. Interessant is haar meningsverschil over het gebruiksrecht van haar poëzie. Al bij haar toetreden als honorair lid van het net opgerichte ksgv, tien jaar eerder, maakt De Lannoy bezwaar tegen de bepaling dat ksgv het exclusieve plaatsingsrecht van de ingezonden gedichten zou hebben. In tegenstelling tot het Leidse kwdav hield het Haagse genootschap voet bij stuk, zoals de bezorgers van De Lannoys Nagelaten dichtwerken zouden ondervinden: het winnende prijsvers mocht hierin niet worden afgedrukt.Ga naar eind22. Einde brief Juliana Cornelia de Lannoy, 15 februari 1782. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, Collectie Winkler Prins, signatuur: Gt 28b.
[Hs. Gt 28i] Brief 3: Douairière Paulina Aleida de Lannoy, geb. Putman aan het bestuur van ksgv, 12 maart 1782. Vindplaats: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, Collectie Winkler Prins, signatuur: Gt 28c. | |
g[eertrui]denber[g] den 12 Maart 1782Weledele Heer.
Mijn hert en Ziel sijn bij na besweeken en bevinde mijn geheel buijten staat om Uw mijn griefende en alder droevigste toe stand te melden, daar meede ik binnen de tijd van veertien dagen door Gods hand besogt ben o de Heere heeft mijn hart besogt, van mijn twee dierbaare Panden te ontneemen, een dochter die de Lust van mijn Leeven uijt maakte, en dat op soon onverwagte mannier o mijn Julia is mijn voor Eeuwig ontrukt, ó mijn Oogen sullen haar op Aarden niet weer aanschouwen, o Sij geniet een aldersaaligs geluk, ik sal streeven na dat genoegen dat sij nu ongestoord geniet, om op mijn tijd met haar dat schoone Hallaluia aan te heffen, daar hier op Aarden nog sijnde ons veel maal meede beesig hielden, o mijn huijs is als een eensaame woestijn, ja waar ik mijn heen wende vinde [ik] over[al] een akelege Eensaamheijd, o ik beswijk men Heer als ik dit melde, o mijn dierbaaren Gemaal die had de Eer Uw waarde brief die Heeren van het Genootschap ons na de dood van onse waarde dochter Zaaliger geliefde te vereeren, nog geleesen en of die eenige ontroering in sijn H.W: geb. heeft veroorsaakt weet ik niet, was seer wel, maar een uer of drie daar na wierd sijn Edele door een seer onverwagt toe val van Beroerte over vallen, die ten eersten alle kennis en spraak berooft, o mijn Heer in wat een toe stand bevond ik mijn weer, daar mijn hert nog bloede over mijn Dochter komt de Heere mijn weederom met Zoon alder bittersten slag besoeken, en dat wel dags na de begaffenis[!] van mijn Dochter, o Soo God mijn niet ondersteunde was besweeken, mijn waarde Man heeft vier dagen nog seer veel geleeden, en den vierden dag in een sagte rust ontslaapen, en laat mijn ongelukkig vrouw dit traanen dal van smert over, almijn hulpe is van den Heere die alleen sijn mijn verwagting van nu aan tot in Eeuwig heijd, o die sal ons niet begeeven nogverlaaten, mijn waarde Man Zaaliger konde dit aldergriffendste verlies van sijn dochter niet te booven kommen, sijn lighaam was te swak, o sijn Edele wilde mijn veel maal troosten, en had selven soo veele troost noodig. agh men Heer ik ben geheel van droefheijd verteerd, en ben niet in staat om in order te schrijven, wij sijn seer sensibel aan de brief die op de dood van mijn dochter van uw hebbe ontvangen en neem daarom de vrijheijd van dit nevens gaende digt stuk dat ik op de kaamer van mijn Dochter Zaaliger hebbe gevonden, met deese brief die sij seeker die dag nog heeft willen af senden, aan Uweledeles te senden, en het welke sij blooft had, soo dat niet twijfel of het sal nog in het bundel kunnen geplaats[t] worden tot onser troost, hier uijt sal uweledele kunnen sien hoe wel [zij] sig nog bevont[.] Nu men Heer ik twijfel niet of uweledeles suit het volgens bloften in uw werken dit Jaar plaatsen en na uweledele en Heeren bestuurders van mijn agting verseekert te hebben soo blijve
Uweledele seer bedroefde dienaresse PA: Douaricre [!] de Lannoij geb. Putman
Weledele Heer excuseert dit schrift | |
[pagina 43]
| |
[Achterzijde brief]:
P:S: het ongeluk wil dat door groote onsteltenis de in[kt]kooker is om gevallen, het geen mijn seer leet is, maar ik ben geen mensch weet niet te doen, al[le]s is mijn een last.
Toelichting: Juliana Cornelia de Lannoy verloor op elfjarige leeftijd haar moeder, Maria Aletta de Lannoy-Schull. In 1752 hertrouwde haar vader, majoor Carel Wybrandus de Lannoy, op zesenvijftigjarige leeftijd met de zesentwintig jaar jongere Paulina Aleida Putman, die Juliana's tweede moeder zou worden.Ga naar eind23. ‘...mijn dierbaaren Gemaal die had... Uw waarde brief... nog geleesen...’: drie uur na het lezen van de brief van ksgv werd Carel Wybrandus getroffen door een beroerte, vier dagen daarna zou hij zijn overleden. Deze rouwbrief werd op zijn vroegst op 23 februari 1782 geschreven (zie n. 3 van dit artikel). De begrafenis van Juliana Cornelia vond op 26 februari plaats. Als deze beroerte inderdaad ‘dags na de begaffenis’ (op 27 februari) plaatsvond, dan overleed Carel Wybrandus de Lannoy omstreeks 3 maart 1782.Ga naar eind24. | |
Berichten en advertenties26-2-1782 Hollandsche historische courant: overlijdensbericht van Juliana Cornelia de Lannoy, met als overlijdensdatum 19[!]-2-1782. Onderaan de pagina gevolgd door mededeling van ksgv van de brief 2 (15-2-1782) waarin De Lannoy zich bekend maakt als winnares van de zilveren eerprijs, en de mededeling van haar overlijden op 18-2-1782: ‘[...] zullende dierhalven dezelve eermunt aan haare naastbestaanden, na het houden der aanstaande Algemeene vergaderinge, worden ter hand gesteld.’ Hetzelfde bericht, hier gedateerd: 25-2-1782, ook in Maandelykse uittreksels, of Boekzaal der geleerde waerelt, Deel 136 (1782).
28-2-1782 advertentie in de Oprechte Haerlemsche Courant: ‘Izaac de Jongh, Boekverkooper t'Amsterdam, zal ter nagedagtenisse van de roemryke dichteresse, jonkvrouwe Juliana Cornelia baronesse de Lannoy, (overleden den 18 February), uitgeeven: Een verzameling van lyk- en graf schriften, door eenige dier beroemde dichteren onzes vaderlands [...] op zeer zwaar schryfpapier gedrukt en met een ongemeen fraai in't koper gegraveerde tytelplaat [...] om dezelve by haar Hoog-Welgeb. Dichtkundige Werken te voegen.’ Van deze uitgave is verder niets meer vernomen. De lijkdichten zouden uiteindelijk verschijnen als onderdeel van de door Willem Bilderdijk samengestelde Nagelaten dichtwerken van De Lannoy, uitgegeven door A. en J. Honkoop te Leiden. Aanvankelijk nam Thomas van Limburg de taak van samensteller op zich. In een later stadium bemoeide ook Juliana Cornelia's neef Johan Hendrik de Lannoy zich ermee. Deze laatste probeerde (mogelijk namens Bilderdijk) tevergeefs toestemming voor publicatie van de prijsverzen van ksgv te verkrijgen bij de voorzitter Johan van Hoogstraten.Ga naar eind25.
19-09-1782 en 10-10-1782 Oprechte Haerlemsche Courant: advertentie Wed. F. Staatman, Boekhandelaaresse in 's Hage, op de Kalvermarkt voor verkoping op 14 oktober van de bibliotheek van Juliana Cornelia de Lannoy, ‘waarvan de Catalogus alom te bekomen is...’ Van deze veilingcatalogus van het boekenbezit van De Lannoy zijn tot nu toe geen exemplaren bekend.
Lesley Monfils |
|