Een onterechte verbetering
In memoriam A.G. van der Horst
In het voorwoord van de hereditieGa naar eind1. van Bilderdijks Kort verhaal van eene aanmerkelijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking maakte ik melding van enkele teksten van drs. A.G. van der Horst, die eind juli 2001 op 95-jarige leeftijd overleden is. Die teksten, een drietal, zijn vruchten van zijn occupatie met Bilderdijks ‘Astronomische Roman’ (naar Bilderdijks eigen aanduiding in een brief van 15 juli 1811Ga naar eind2.) in de jaren '50-'60 van de vorige eeuw.
De omvangrijkste tekst van het drietal is thans te vinden in het tweede deel van de reeks Amstelveense Gastcahiers (in noot 2 vermeld). Alleen in een onvoltooide handschriftversie is bewaard gebleven de causerie die Van der Horst in december 1962 voor de ‘Vereniging Het Bilderdijk-Museum’ heeft gehouden. Met zijn toestemming heb ik daarvan gebruik gemaakt voor de Uitleiding van de genoemde hereditie.Ga naar eind3. De derde tekst is integraal achter die Uitleiding op pp. 72-78 afgedrukt. Ze behandelt de ‘Geschiedenis van het handschrift van L(ucht)R(eis)’ en is gebaseerd op de uitgegeven briefwisseling van Bilderdijk met de heren Tydeman.
In de weergave van deze tekst vindt men tweemaal een opmerking van mijn hand. Alleen voor de eerste vraag ik hier aandacht.Ga naar eind4. Men vindt haar op p. 72. Het effect ervan is - en dat werd toen ik haar maakte ook door mij beoogd - dat (niet de door Van der Horst genoemde J.D. Meyer máár) G.J. Meijer tezamen met Jeronimo de Vries het handschrift van LR ‘hem [Bilderdijk] [...] hebben afgekocht’.
Toen Van der Horst de hereditie van LR had bestudeerd, reageerde hij met een brief d.d. 30 november 1995. Daarvan citeer ik hier het deel dat betrekking heeft op mijn opmerking hierboven:
Naar aanleiding van uw noot op blz. 72, met verwijzing naar blz. 15/16, merk ik op, dat inderdaad in Briefwisseling Tydeman I, 286 slechts Jo de Vries als koper van de ‘Astronomische Roman’ genoemd wordt, maar even later worden ‘Hy en de Heer Meyer’ als Bilderdijks weldoeners genoemd en even later spreekt Bilderdijk zelf ervan dat zij [en dat zijn Jeronimo de Vries en die Heer Meyer] ‘niet ongenegen’ zullen zijn het ms over te zenden. Ik kan uit het verband en uit alle andere plaatsen in de uitgegeven Briefwisseling Tydeman niet opmaken, dat hier een andere Meyer (met ij of y) bedoeld wordt dan Jonas Daniël, die ook samen met Jeronimo de Vries betrokken was bij het andere onderwerp in de betrokken brieven, namelijk de besprekingen over het ‘Berigt’ over de geplande uitgave van een door Bilderdijk te schrijven Geschiedenis van Holland. Tydeman schrijft herhaaldelijk over een bijeenkomst, waarbij Meyer [in margine: Jonas Daniël] tegenwoordig was, op een van de eerste dagen van September 1810 (o.a. in Tydemans brief van 20 november 1810 - Briefwisseling Tydeman I, p. 243 tweede alinea). Nadien wordt daar op terug gekomen en het onderwerp speelt telkens door de correspondentie van 1811 heen.
Maar misschien beschikt U over andere gegevens, waaruit blijkt dat Bilderdijk reeds in de jaren 1810/1811 zo bevriend was met de toen dertigjarige G.J. Meyer, dat hij deze tot zijn weldoeners kon rekenen. Zeker is wel, dat Bilderdijk zijn bijdragen over Shakespeare e.a. grote figuren (Camoëns, Cervantes) uit de wereldliteratuur kende.
De kern van mijn reactie op deze passage uit mijn antwoordbrief van 10 januari 1996 kan als volgt worden weergegeven:
Uw hoffelijke kritiek op mijn identificatie van Meyer/Meijer is volkomen terecht. Over andere gegevens beschik ik niet. Dat ik G.J. Meijer op p. 15-16 noem, en niet aan Jonas Daniël Meyer heb gedacht, lijkt me (thans) te wijten aan een zekere verblinding bij het zien van G.J. Meyers beroep, domicilie en (latere) connecties met Bilderdijk. Mijn formulering ‘bedoeld zal zijn G.J. Meijer’ (p. 72) is wel voorzichtiger dan het ‘Bedoeld moet wel zijn deze Meijer’ (p. 16). In beide gevallen is de sterke suggestie ten onrechte, en heeft U gelijk.
In mijn slotalinea sprak ik de hoop uit dat een of andere zorgvuldige recensent hem zou bijvallen, en het door mij gewekte misverstand uit de wereld helpen.
Die hoop is niet vervuld. Even heb ik nog verondersteld dat mijn toen al hoogbejaarde criticus zijn kritische commentaar wereldkundig zou maken. Maar dat is niet gebeurd. Dit is naar mijn mening tekenend voor de bescheiden geleerde die de hoffelijke Van der Horst was. Het is jammer dat zijn plan een dissertatie over Bilderdijks ‘Astronomische Roman’ te schrijven geen doorgang heeft mogen of kunnen vinden. Het interessante materiaal dat de aanzet ervan is geweest, kan men nog steeds in het Bilderdijk-Museum raadplegen.
P.E.L. Verkuyl
juli 2001