Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De toekomst van de BilderdijkstudieGa naar voetnoot*Iemand die ik goed ken trof tien jaar terug op de zolder van een Utrechts antiquariaat een grote partij Bilderdijkiana aan. De handelaar was duidelijk erop uit om die boeken kwijt te raken, gezien ook zijn vraagprijs van honderd gulden de kubieke meter. Pas bij het afrekenen klonk de verbaasde vraag: waarom is er niemand die Bilderdijk verzamelt? Voor deze ervaren antiquaar zat er, zakelijk gesproken, in Bilderdijk weinig perspectief. Ook de koper had zo zijn ervaringen. Thuis merkte hij dat diverse boeken overdekt waren met potloodaantekeningen. Wat zat er anders op dan dat gekriebel uit te gummen? Toen die schoonmaakoperatie bijna voltooid was, bleek dat het hier ging om onverkochte exemplaren van prof. J. Wille, wiens bibliotheek in 1961 bij J.L. Beijers te Utrecht geveild wasGa naar eind1.. Voor Wille's eigenhandig geannoteerde Bilderdijk-collectie bestond toen kennelijk geen belangstelling, zelfs niet in de eigen kring. En thans? Wie vandaag een willekeurig antiquariaat binnenstapt, vindt daar meestal stapels Bilderdijk - even versmaad als de Campo Weyermans gezocht zijn. Getuigt het dan niet van naïviteit om te spreken over de toekomst van de Bilderdijkstudie? Mijn antwoord is: allerminst. De marktwaarde van een schrijver vormt maar een beperkte graadmeter. Mode en tijdssmaak spelen hier een geduchte rol. In het geval van Bilderdijk moet men bovendien bedacht zijn op een permanent overaanbod als gevolg van zijn enorme produktiviteit. Grote oplagen kunnen dan de rest doen. Zeldzaam zijn de geschriften van Bilderdijk zeker voor het merendeel nooit geweest. Intussen hangt de wezenlijke waarde van een auteur louter af van kwaliteitsfactoren zoals geestelijke diepgang, veelzijdigheid, originaliteit en vormbeheersing. Hoe verschillend hij ook is beoordeeld, aan de importantie van Bilderdijk is nooit door iemand getwijfeld, door hem zelf wel het allerminst. Met Bilderdijk zit het wel goed, maar hoe zit het met de Bilderdijkstudie?
De toekomst van de Bilderdijkstudie lijkt geen geschikt onderwerp voor een wetenschappelijke beschouwing. Prognoses hebben nogal eens de eigenschap er falikant naast te zitten. Bovendien ontbreekt de mogelijkheid tot verificatie op korte termijn. Maar het zal ook duidelijk zijn dat de toekomstige ontwikkelingen hier al min of meer bepaald zijn door vroegere onderzoeksvragen en -resultaten. Men kan daarom nooit spreken over de toekomst van de Bilderdijkstudie zonder voorafgaande reflectie over het verleden. Wat werd tot dusver ondernomen, wat is er bereikt en wat ging er mis of bleef zelfs helemaal achterwege? Pas in het verlengde van zulke | |
[pagina 2]
| |
vragen heeft het zin om suggesties of wensen te formuleren voor verder onderzoek. Omwille van de overzichtelijkheid zal ik mijn lijst van desiderata splitsen in vier onderdelen. Ze betreffen achtereenvolgens: de bibliografie van en over Bilderdijk; diens levensbeschrijving; de uitgave van brieven en andere documenten; en de tekstinterpretatie op verschillend niveau. Afsluitend wil ik dan nog iets zeggen over de Bilderdijkstudie in haar totaliteit. Prioriteiten, mogelijkheden èn begrenzingen - daarover gaat mijn wapenschouw. | |
BibliografieHet eerste probleem waarmee ieder die iets over Bilderdijk wil uitzoeken wordt geconfronteerd is van puur bibliografische aard. Hoe te weten òf er - en zo ja, wáár - al eens eerder over een bepaald onderwerp is gepubliceerd? Bilderdijk en de vrijmetselarij, Bilderdijk en de muziek, Bilderdijk als toneeldichter, Bilderdijk en de verbeelding, Bilderdijk en het sentimentalisme - in hoeverre zijn die vraagstellingen nieuw? Ik vermoed dat het bestuur van Het Bilderdijk-Museum ook menigmaal zoekende is naar nog openliggende thema's voor de jaarvergadering. Natuurlijk doet zich dit probleem voor bij elke schrijver van formaat. Maar meestal zijn er dan toch wel pogingen gedaan om te komen tot een secundaire bibliografie. Bij Bilderdijk echter word je alleen al afgeschrikt door die onafzienbare massa her en der verspreide bijdragen. Deze nogsteeds aanzwellende massa bevat uiteraard veel dode ballast, maar zal nu op korte termijn toch eens eindelijk bibliografisch in kaart moeten worden gebracht. Daarna wordt het een kwestie van periodieke aanvullingen op het hoofdwerk. Tegelijk dient ook de primaire bibliografie van Bilderdijks eigen geschriften samen met die van Katharina Wilhelmina Schweickhardt ter hand te worden genomen. Nog altijd is men voor een overzicht dienaangaand aangewezen op de uit 1833 daterende Lijst der werken, samengesteld door de Utrechtse stadsvendumeester en verzamelaar E.L. GlindermanGa naar eind2. en op een gelijknamig vervolg uit 1853 door de verzamelaar Bastiaan KlinkertGa naar eind3.. Deze liefdegaven (want dat zijn het) beantwoorden in de verste verte niet aan de eisen die men tegenwoordig mag stellen aan een auteursbibliografie. Hier past echter een waarschuwing. Wie bibliografie zegt denkt thans meteen aan de zogenaamde analytische bibliografie. Deze vorm van bibliograferen heeft zich onder Angelsaksische invloed ontwikkeld tot een hyperspecialisme, waarbij elke fase van kopij tot druk met alle drukvarianten uitputtend beschreven wordt. Dikwijls komt het neer op eindeloze exemplaarvergelijkingen met opgave van positie der katernsignaturen of zogenaamde fingerprints. Als voorbereiding voor een afzonderlijke tekstuitgave is zoiets zinvol. Ook voor een betrekkelijk klein oeuvre is een uiterst gedetailleerde auteursbibliografie verdedigbaar. Maar een Bilderdijk-bibliografie volgens de analytischdescriptieve methode van bijvoorbeeld P.J. Verkruijsse met betrekking tot SmallegangeGa naar eind4., dat wil zeggen op basis van partiële collatie, zou een monstrum worden dat, zelfs wanneer er de financiële middelen voor te vinden waren, zijn onmiddellijk doel zou voorbijschieten. Als onmiddellijk doel beschouw ik betrouwbare, handzame informatie, die ook door niet-specialisten te begrijpen valt. Nu schrijven bibliografen steeds meer uitsluitend voor andere bibliografen. De discussies over de auteursbibliografie in het tijdschrift DokumentaalGa naar eind5. geven hiervan een indicatie. Ik acht dat een heilloze ontwikkeling en bevind me hierbij in gezelschap van niemand minder dan Geoffrey Keynes, die als voorzitter van de Bibliographical Society of London (in het hol van de leeuw dus) juist deze bezwaren naar voren bracht. Keynes deed dat in een in maart 1953 uitgesproken Presidential Address, getiteld Religio Bibliographici, en voor alle zekerheid drukte hij die tekst ook nog eens af achterin zijn autobiografie The Gates of MemoryGa naar eind6.. Ten volle de waarde erkennend van de door Fredson Bowers geformuleerde basis-principes voor bibliografische beschrijving, bepleitte hij tevens een zeker pragmatisme in de toepassing. In zijn eigen woorden: ‘less pedantry and more humanity’Ga naar eind7.. Ik geloof dat W.Gs. Hellinga bij ons altijd dat evenwicht gevonden heeft. Een zo omvangrijk oeuvre als dat van Bilderdijk biedt menige bibliografische puzzel. Denken we alleen maar aan de dichtbundel Mijn Verlustiging, waarvan de twaalf (?) vroegste afdruksels uit 1779 per exemplaar verschillenGa naar eind8.. In zo'n geval lijkt een uitgebreide bibliografische beschrijving geboden. Maar ook dan moet het mogelijk zijn om de relevante informatie in een voor de niet-bibliograaf toegankelijke vorm te presenteren, al ware het slechts in samenvatting. | |
[pagina 3]
| |
BiografieHoezeer ook een Bilderdijk-bibliografie de hoogste prioriteit verdient, omdat al het volgende ervan afhankelijk blijft, in mijn ogen mag ze toch nooit een doel op zichzelf worden. Idealiter fungeert ze als eerste trap voor de lancering van een ambitieuzer project: een nieuwe Bilderdijk-biografie. Op dit gebied is, anders dan bij de bibliografie, al belangrijk voorwerk geleverd. Bijna een eeuw geleden, in 1891, verscheen de tweedelige biografie door R.A. KollewijnGa naar eind9., die tot op heden als hèt standaardwerk over Bilderdijk geldt. Als een wetenschappelijke publikatie zolang gezag houdt moet zij over kwaliteiten beschikken. Welnu, Kollewijn heeft in opmerkelijk korte tijd een boek geschreven dat het oudere werk van Da Costa De mensch en de dichter Willem BilderdijkGa naar eind10. als biografie ver overtreft. Hij is nuchter, zakelijk, onpartijdig, wat des te meer te waarderen valt omdat Bilderdijk zelf het tegendeel van kalme objectiviteit vormt. Zijn controversiële optreden verleidt zijn beoordelaars onwillekeurig tot verguizing of adoratie. Kollewijn echter behoorde niet tot die kampvechters. Hij zegt het zelf zo: ‘noch door liefde noch door afkeer heb ik mij bij het schilderen van Bilderdijk's leven willen laten verblinden’Ga naar eind11.. Dat zijn biografie wat het feitenmateriaal aangaat inmiddels aanvulling en correctie behoeft doet aan déze verdienste althans niets af. Maar er zijn ernstiger bezwaren aan te voeren tegen Kollewijns Bilderdijk-biografie. Allard Pierson heeft deze bezwaren overtuigend naar voren gebracht in een vijftig pagina's lange recensie, die veel weg heeft van een requisitoorGa naar eind12.. Ik zou er misschien hier geen aandacht aan hebben geschonken, ware het niet dat een toekomstig biograaf van Bilderdijk naast Kollewijn vooral ook Piersons kritiek tot zijn gidsen mag rekenen. Het begin is niet veelbelovend: ‘Het leven van Bilderdijk is bij uitnemendheid onbelangrijk. Het laat zich in weinige woorden mededeelen: hij was advocaat in Den Haag, balling in Duitschland, privatiseerend geleerde in Leiden en Haarlem; gaf tallooze werken uit; verloor tal van kinderen; worstelde met finantieele moeilijkheden; overleefde zijn tweede vrouw ruim anderhalf jaar en stierf. Ziedaar nagenoeg alles. In geen enkele gebeurtenis van gewicht is hij betrokken geweest. [...] Wat is er met zulk een naar het uitwendige volkomen onbeduidend leven aan te vangen?’Ga naar eind13. Die premisse van Pierson zal niemand na het bekend worden van verdere biografica meer willen onderschrijven, onderstel ik. Er spreekt ook geringschatting uit voor de politieke gebeurtenissen uit de Patriottentijd. Gebeurtenissen waarin Bilderdijk wel degelijk zijn rol heeft gespeeld. Nooit was hij marionet of instrument van anderen. Men vergelijke slechts de wijze waarop hij op de staatkundige omwenteling van 1795 reageerde met die van de eveneens Oranjegezinde Hieronymus van Alphen. Terwijl Bilderdijk onder alle omstandigheden meester bleef van de situatie, voelde | |
[pagina 4]
| |
thesaurier-generaal Van Alphen zich op slag ontredderdGa naar eind14.. Bilderdijks leven was een aaneenschakeling van lotswisselingen en de historische context waarbinnen zich dit alles afspeelde vind ik fascinerend. Dit punt echter daargelaten, treft Piersons kritiek doel. Kollewijn was met al zijn ijver en waarheidsliefde niet meer dan een nauwgezet kronikeur, een nuchtere boekhouder zonder visie of diepgang. Zijn vlak getoonzette biografie laat ons juist daar in de steek, waar het gaat om motieven, achtergronden. De indruk van onbeduidendheid die Pierson opdeed kan ook een gevolg zijn van dit aan de buitenkant blijven van Bilderdijks biograaf. Wat Da Costa te veel had, had Kollewijn te weinig. Daarom vooral is zijn standaardwerk toch aan vervanging toe. Dat die opvolger van Kollewijn zich nog niet heeft aangediend hoeft geen verwondering te wekken. Er is nogal wat flair nodig om in een tijd van hyper-specialisatie leven, werk en ideeënwereld van een veelzijdige figuur als Bilderdijk te beschrijven. Het vereist, in de woorden van Montesquieu's biograaf Shackleton: ‘a multiplicity of competences, scientific, philosophical, legal, historical, and literary, rarely to be found in one man’Ga naar eind15.. Daarbij komt dat het biografisch onderzoek na de jaren vijftig, tenminste bij neerlandici, lang in diskrediet is geweest. Trouwens, wie van ons zou de tijd terugwensen, waarin deze vereniging tijdens haar jaarvergadering door de voorzitter vergast werd op een voordracht over de kwestie: ‘Mag Bilderdijk's tweede vrouw genoemd worden “lang geen makke tante”?’Ga naar eind16. Wij verlangen van een biograaf meer dan petite-histoire. Wij weten dat niet alleen teksten maar ook feiten interpretatie behoeven. De biograaf moet zijn held beter verstaan dan deze zichzelf heeft gekend. Onder de vele raadsels die Bilderdijk zijn biografen nog biedt behoort ook zijn politiek gedrag. De advocaat van Kaat Mossel heet OrangistGa naar eind17., maar wat betekende dit in zijn geval? Ik merk terloops op, dat wij wel beschikken over een reeks moderne monografieën over vooraanstaande Patriotten als Joan Derk van der Capellen, Willem Anthonie Ockerse en Wybo FijnjeGa naar eind18., maar dat hun Orangistische opponenten met inbegrip van stadhouder Willem VGa naar eind19. nog altijd wachten op evenredige aandacht. Dat geldt voor Rijklof Michaël van Goens als homo politicusGa naar eind20., voor Sigismund Pieter Alexander graaf van Heiden van ReinesteinGa naar eind21.; dat geldt ook voor Bilderdijk. Het ligt nu eenmaal in onze aard om meer geïnteresseerd te zijn in hen die op enigerlei wijze, althans in onze ogen, het progressieve denken representeren dan in de conservatief genoemde ‘losers’. Wij kennen de afloop van de geschiedenis en zijn daarom geneigd personen en situaties met terugwerkende kracht te veroordelen. Ook Bilderdijk is daarvan soms het slachtoffer geworden. Deze historische bijziendheid werkt fataal, wanneer het gaat om Bilderdijks positie te bepalen tegenover de geestelijke stromingen van zijn tijd, zoals: de Duitsprotestantse neologie, de vrijmetselarij, het sentimentalisme, de Kantiaanse wijsbegeerte, het romantisch nationalisme, de herlevende mystiek en het nieuwe paganisme. Terwijl Pierson aan een nieuw te schrijven biografie van Bilderdijk vooral de eis stelt van psychologisch indringingsvermogenGa naar eind22., meen ik dat het juiste verband tussen levensfeiten en historische context de moeilijkste opgave vormt. Prof. Geyl heeft in zijn essay Een eeuw strijd om BilderdijkGa naar eind23. gemeend een traditie van vergoelijking door Bilderdijkvereerders te kunnen aanwijzen. Die lijn loopt volgens hem van H.W. Tydeman via Da Costa en Alberdingk Thijm naar Gossaert, Wille en Bosch. Maar er bestaat ook een doorgaande lijn van antagonisten, die reeds daarom geen begrip kunnen opbrengen voor Bilderdijk, omdat hij voor hen het oude systeem, het anti-revolutionaire christendom, de classicistische vormentaal en dat alles in combinatie representeert. Onder deze omstandigheden moet een biograaf twee uitersten in zich verenigen: kritische distantie èn geestelijke affiniteit. Toch geloof ik dat de tijd nu geschikter is voor een nieuwe Bilderdijk-biografie dan pakweg twintig jaar geleden. Toen stond de studie van de 18e eeuw geheel in het teken van de Verlichting. De geseculariseerde wereld van de jaren zestig, wars van autoriteitsgeloof, meteen bereid om elk emancipatoir streven te ondersteunen, kosmopolitisch ingesteld - deze optimistische maatschappij herkende zichzelf in de geschriften van Voltaire en Diderot, om slechts deze twee namen te noemen. Een enorme stimulans ging er uit van Theodore Bestermans brieveneditie in meer dan 100 delen van VoltaireGa naar eind24.. Geen synthese verwierf zoveel gezag als Peter Gay's The Enlightenment uit 1967-69Ga naar eind25. met op het titelblad haast ostentatief ‘The Rise of Modern Paganism’ en ‘The Science of Freedom’. Datzelfde autonome humaniteitsdenken dat enkele decennia tevoren nog als bekrompen was voorgesteld, werd nu gefêteerd als het kostbaarste dat de 18e eeuw had voortgebracht. De Verlichting, dat was de 18e eeuwGa naar eind26.. In de daarop volgende jaren zeventig kwam aan deze euforie nog geen einde. Wel kreeg men steeds meer oog voor de verschillende modificaties, de regionale verschijningsvormen en de per land weer andere tijdsfasering van de Verlichting. Geleidelijk aan is er dan, sinds het eind van de jaren zeventig, weer een klimaat ontstaan dat ontvankelijker lijkt voor diverse contraverlichte tendenties in de 18e eeuw zelf. Men heeft opeens meer aandacht gekregen voor de schaduwkanten van de Verlichting, die - om slechts één punt te noemen - toch als een stoomwals is heengegaan over allerlei volksdevotiesGa naar eind27., die eeuwenoud cultuurgoed met de vuilnisman meegaf en op de gebruikers ervan vol misprijzen neerkeek. Denken we maar aan de houding van de Nederlandse volksverlichters tegenover de middeleeuwse sprookjes en prozaromansGa naar eind28.. Een duidelijke indicatie evenwel voor de meer genuanceerde wijze waarmee men tegenwoordig tegen de Verlichting aankijkt is de in 1984 te Harvard gehouden tentoonstelling met begeleidende catalogus. De titel is reeds programmatisch: The Dark Side of the EnlightenmentGa naar eind29.. Denk niet: wat heeft dit nu te maken met een nieuw te schrijven Bilderdijk-biografie? Want het heeft er alles mee van doen. Het verhaal van Bilderdijks leven kent nog vele blinde plekken. Verdere invulling daarvan op basis van nieuw feitenmateriaal is belangrijk. Maar belangrijker nog acht ik het bijstellen van de coördinaten waartegen dit levensverhaal geprojecteerd moet worden. Noem het een balans van micro- en macro-biografie, waarbij dat laatste de situering in het krachtenveld van de tijd betreft. Voor opvulling van de gesignaleerde lacune schiet | |
[pagina 5]
| |
ook het overigens voortreffelijke boek van H. Bavinck, Bilderdijk als denker en dichter (Kampen 1906) tekort. Hoewel de auteur een indringende beschrijving geeft van Bilderdijks opvattingen omtrent god, natuur, maatschappij, taal, poëzie en geschiedenis - steeds gebaseerd op het werk van de dichter zelf - blijft het geschetste beeld volkomen statisch. Het doet geen recht aan de ontwikkeling van Bilderdijks verbeeldingswereld, terwijl de verwijzingen naar andere denkers en dichters schimmig blijft. Op de relatie met Nederlandse tijdgenoten gaat Bavinck nauwelijks in. Daarom mag men zijn verhelderende studie ook niet beschouwen als afdoende complementair ten opzichte van Kollewijns biografie. Bij wijze van voorbeeld van wat ons nog te doen staat noem ik Bilderdijks relatie tot de Verlichting. Het thema komt in elke studie over hem wel ter sprake, met als communis opinio: Bilderdijk is tegen. Nu heb ik daarnet al aangegeven dat wie tegenwoordig de term Verlichting gebruikt, de vraag kan verwachten: over welke Verlichting spreekt u? Over de Franse, Duitse, Engelse, de gematigd-Newtoniaanse of de radicale Verlichting waarover Margaret C. Jacob schreefGa naar eind30.? Tot dusver beschikken we slechts over één speciale studie, namelijk de Amerikaanse dissertatie van Walter Lagerwey, Bilderdijk and the German EnlightenmentGa naar eind31.. Over de Franse en Engelse betrekkingen vindt men iets in de proefschriften van J. Smit en J. WesselingGa naar eind32., maar juist de positiebepaling van Bilderdijk ten opzichte van de Nederlandse Verlichting moet nog grotendeels gebeuren.
In zijn brochure De Bezwaren tegen den Geest der Eeuw van Mr. I. da Costa toegelicht uit 1823 tekent Bilderdijk in forse lijnen een soort ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse Verlichting, zonder overigens de term Verlichting te gebruiken. Ook de namen van de dramatis personae worden half versluierd. Duidelijk is wel dat de brochureschrijver niets moet hebben van Betje Wolff en van de Santhorster kring om Pieter Burman. Vol waardering is hij daarentegen voor een ‘rechtzinnig Beoordeelings geschrift’, dat helaas later in handen viel van de ‘afvalligen, dommen, en in beiden opzichte kwaadaartige K....!’Ga naar eind33. Bedoeld moet zijn de gewezen predikant Jacobus Kantelaar, terwijl met het tijdschrift De Nederlandsche Bibliotheek van Petrus Hofstede en Johannes Habbema in het geding is. Iets eerder bracht Bilderdijk al een ander tijdschrift ter sprake, volgens zijn zeggen de spreekbuis van een ‘Remonstrantsch-gezinde clique’Ga naar eind34.. Uit de samenhang valt op te maken dat hij de Vaderlandsche Letter-Oefeningen van de gebroeders Loosjes uit Haarlem op het oog heeft. Aan zijn biograaf nu de taak na te gaan in hoeverre Bilderdijk hier het verleden naar zijn hand zet. Mogen we hem vóór zijn uitwijking naar Engeland al tot de sympathisanten van Petrus Hofstede en tot de vijanden van Santhorst rekenen? Of zijn die scheidslijnen pas naderhand scherper gemarkeerd? Toen dr. mr. M.B. van der Hoeven op 14 december 1974 in deze kring sprak over ‘Bilderdijk als geschiedschrijver en jurist’, eindigde hij met de wens dat er in elk geval bij de 150e sterfdag in 1981 een nieuwe biografie op tafel zou liggen. Die hoop is niet vervuld. Maar het wordt nu hoog tijd, met het tweede deel van de wetenschappelijke brieveneditie in aantocht. | |
Brieven en andere documentenDe uitgave van Bilderdijks brieven vormt een lijdensgeschiedenis. Over het hoe en waarom bericht dr. Jan Bosch in de inleiding op het eerste deel van zijn in 1955 verschenen aanvullende uitgaveGa naar eind35.. Dit deel bevat alle toen bekende brieven uit de periode 1772-1794, voor zover althans niet eerder gepubliceerd. Waar dat wèl het geval was volstond Bosch gewoonlijk met toelichtende annotaties, terwijl zijn inleidend Forschungsbericht voor de gehele geplande brievenreeks bedoeld was. Hoe anders zijn die verwachtingen uitgekomen. De publikatie van het tweede deel, eveneens door Bosch, met de correspondentie uit de jaren 1795-1797 moest keer op keer worden uitgesteld, zodat de continuïteit met het begindeel ernstig gevaar liep. Niet alleen door het tijdsverschil van ruim dertig jaar, maar meer nog door veranderde inzichten met betrekking tot het editeren van schrijversbrieven. Dat proefschrift van Jan Bosch is een rijk gedocumenteerd, zij het niet gemakkelijk te raadplegen standaardwerk, geschreven door de beste Bilderdijkkenner die we hebben. Toch is het in 1955 verkeerde zuinigheid geweest om een notenapparaat te presenteren bij brieven die niet tegelijk aangeboden werden, zodat men naast deze aanvullende uitgave eigenlijk tien, vijftien andere boeken of tijdschriften moet opslaan. Deel II belooft in alle opzichten handzamer te zijn. Bijna 80% van de hier opgenomen 333 brieven wordt immers voor het eerst gedrukt. Hoofdbestanddeel vormen de 166 brieven aan en van Katharina Wilhelmina Schweickhardt. Voor het overige moge ik verwijzen naar de uitgebreide aankondiging door de editeur zelf in het jaarboek Voortgang van 1983Ga naar eind36.. Blijft intussen de vraag hoe het nu verder moet met de uitgave van Bilderdijks briefwisseling. Door het tevoorschijn komen in 1980 van liefst 85 brieven van Bilderdijk aan zijn uitgever P.J. Uylenbroek (1748-1808)Ga naar eind37., waaronder diverse van vóór 1795, behoeft het Eerste deel in elk geval aanvulling. Het beste zou zijn om thans alle bekende brieven uit die eerste periode zonder commentaar in een boekdeel te verenigen, maar ook valt te denken aan een afzonderlijke uitgave met commentaar van de correspondentie Bilderdijk-UylenbroekGa naar eind38.. Dit keuzeprobleem doet zich in verhevigde mate voor met de correspondentie na 1797. In de nog resterende 34 jaar heeft Bilderdijk honderden brieven geschreven en ontvangen. In het verleden is er wel eens | |
[pagina 6]
| |
door leden van onze vereniging gewerkt aan een derde deel van de door Bosch begonnen reeksGa naar eind39.. Concrete plannen bestaan er op dit moment niet. Het lijkt me trouwens ook onwaarschijnlijk dat er nog ooit een editie van alle brieven van of aan Bilderdijk uit de periode 1798-1831 van de pers zal komen. Wat een praktisch beletsel vormt is het feit dat al een brievenuitgave-Kinker door G.J. Vis en A.J. Hanou in de steigers staatGa naar eind40.. De correspondentie met Bilderdijk neemt hierin een belangrijke plaats in. Diezelfde brieven nog eens opnemen in een Bilderdijk-editie lijkt gekkenwerk. Ze helemaal weglaten brengt weer een herhaling van de in 1955 gevolgde, nu zo betreurde praktijk. Bovendien beschikken we al over een nagenoeg volledige uitgave van Bilderdijks correspondentie met Meinardus en Hendrik Willem Tydeman uit de jaren 1807-1831Ga naar eind41.. De meest voor de hand liggende oplossing zal daarom zijn om na deel II nog slechts afgeronde briefwisselingen te editeren, analoog aan de correspondentie met de Tydemans. Jan Bosch heeft eigenlijk al een aanzet gegeven voor die nieuwe koers door zijn publikatie in 1981 van Bilderdijks rebusbrievenGa naar eind42.. Bij de hier bepleite opzet van deeluitgaven zullen natuurlijk sommige Bilderdijk-brieven ongedrukt blijven. Het ideaal van een complete brieveneditie wordt feitelijk, om praktische redenen, losgelaten. Daarmee kan men alleen vrede hebben, wanneer er wel een absoluut volledige lijst komt van alle brieven met vindplaats en verdere gegevens. Zo'n lijst verdient na de bio-bibliografie zelfs de hoogste prioriteit. Behalve de brieven zijn er talrijke documenten betreffende Bilderdijk die voor het wetenschappelijk onderzoek van belang zijn. Hiertoe reken ik ook het iconografisch materiaal. Veel van de bedoelde stukken berusten in het Bilderdijk-Museum. Een inventaris van dit unieke bezit zal eindelijk elk excuus wegnemen voor een bezoek aan dit museum, anders dan tijdens de pauze bij de jaarvergadering! Winstpunt is alvast de verschijning sinds 1984 van een eigen mededelingenblad Het Bilderdijk-Museum, waarin kleine archiefvondsten en studies voortaan een plaats kunnen vinden. | |
TekstinterpretatiesAls vierde en laatste rubriek komen in dit overzicht nu de tekstinterpretaties aan de orde. Tot dusver heeft het de Bilderdijk-studie ontbroken aan een deugdelijk instrumentarium: geen bibliografie, een sterk verouderde biografie, een torso gebleven brievenuitgave en zelfs geen inventaris van het eigen bezit van het Bilderdijk-Museum. Met de oplossing van deze logistieke problemen zal het wetenschappelijk onderzoek van de hele periode gediend zijn. Maar het best eert men natuurlijk een dichter door zijn werk telkens ter hand te nemen. Teksten bij de vleet; zóveel dat voor het grote publiek een welgekozen bloemlezing de beste introductie vormt. Weerbarstige teksten ook, die zoals De Ondergang der Eerste WareldGa naar eind43. haaks staan op de tegenwoordige voorkeur voor korte lyrische poëzie. Het lijkt dan ook geen toeval dat juist het bundeltje erotica Mijn Verlustiging voor heruitgave in aanmerking kwamGa naar eind44.. Aan hetzelfde type gedichten wijdde Karel Meeuwesse zijn interpretatieve studie Willem Bilderdijk in het paradijsGa naar eind45., volgens mij de indringendste analyse op dit gebied,waarin ook aan de dichteres Katharina Wilhelmina Schweickhardt recht wordt gedaan. Een verrassend-speelse kant van de overwegend grimmige Bilderdijk toonde ons J. Bosch in zijn uitgave Hanenpoot, onder welke titel Bilderdijks prentenboek voor zijn zoontje Julius Willem in 1977 een verlate primeur beleefdeGa naar eind46.. We zagen al hoe Bosch vier jaar later met de rebusbrieven een tweede staaltje van Bilderdijks Speels vernuft liet zienGa naar eind47.. In dezelfde lijn van luchtig divertissement ligt nog een populaire heruitgave door Martien J.G. de Jong van Bilderdijks Aanmerkelijke LuchtreisGa naar eind48.. Maar het is niet mijn bedoeling om hier alle tekstuitgaven of interpretatieve studies te noemen die sinds Bosch' proefschrift verschenen zijn. Waar het mij om gaat is de aandachtsverschuiving, die meteen zichtbaar wordt als men ter vergelijking het leesprogram beziet dat prof. Wille in 1943 aan alle in Bilderdijk geïnteresseerden aanbevalGa naar eind49.. Dáár lag het accent helemaal op het ‘zwaardere’ werk: epos, leerdicht, geschiedkundig en theoretisch proza. Uit die sector is in recente jaren maar weinig onderzocht: behalve De Ondergang der Eerste Wareld eigenlijk alleen de kleine leerdichten De Geestenwareld en De TaalGa naar eind50.. Maar ik zie nog niet zo gauw een tekstuitgave verschijnen van voor ons moeilijk verteerbaar geworden werken als Het Nicotiaansche KruidGa naar eind51. of De ziekte der GeleerdenGa naar eind52.. Moet dat dan? Ik wil antwoorden met een wedervraag. Hoe valt de ongemene populariteit van laatstgenoemde bundel te verklaren? De lange lijst van meer dan 600 intekenaars wordt aangevoerd | |
[pagina 7]
| |
door Z.M. de Koning van Holland, die 100 exemplaren tegelijk besteltGa naar eind53.. Zelfs wanneer we rekening houden met het feit dat Bilderdijk de opbrengst van De ziekte der Geleerden had toegedacht aan de stad Leiden, die zo zwaar getroffen was door de ramp met het kruitschip op 12 januari 1807 - zelfs dàn staan we hier voor een levensgroot receptieprobleem. Want het enthousiasme voor dit omstandige dichtwerk is minder snel weggetrokken dan de Leidse kruitdamp. Kollewijn nog is vol lof voor de dichterlijke schoonhedenGa naar eind54., daarin bijgevallen door Te WinkelGa naar eind55.. Knuvelder daarentegen acht de literaire betekenis van De ziekte der Geleerden nihilGa naar eind56..
En hiermee kom ik aan het laatste, meer algemene punt dat ik aan de orde wil stellen: de kwestie van de Bilderdijk-waardering. Die kwestie voert ons weer terug naar het beginpunt van mijn rondgang. Ik denk dat wij niet de pretentie moeten hebben door voortgezette bronnenontsluiting en verdiept tekstonderzoek alle raadsels rond Bilderdijk te kunnen wegnemen.Integendeel, vaak zal blijken dat wat eerst onproblematisch leek later bij uitstek raadselachtig wordt. Maar waar het fluïdum van Bilderdijks persoonlijkheid of de werking van zijn poëzie ons, lateren, voor raadsels stelt, zouden we eindelijk kunnen beginnen met een onderzoek naar ontvangst en waardering tot op heden toe. Ik heb weinig behoefte aan een Bilderdijkiaanse pendant van het gedenkboek dat Atte Jongstra onlangs over de Multatulianen samensteldeGa naar eind57.. Dat zou hooguit een amusant curiosum worden. Als ik goed zie, heeft Bilderdijk ook - anders dan Multatuli - ver buiten de kring van zijn directe geestverwanten zijn stempel gedrukt op onze natie. Daarom zal niet alleen de neerlandistiek gediend zijn met een werk dat zowel de reputatie van Bilderdijk als de ‘fortune intellectuelle’ van zijn werk betreft. Zo'n boek - want minder kan niet - zou beter dan ik hier vermag de vitaliteit van de Bilderdijkstudie, ook voor de toekomst zichtbaar maken.
Nijmegen, december 1986 P.J. Buijnsters | |
[pagina 8]
| |
B.-M. hs. A 75
P.J. Buijnsters is hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de achttiende eeuw aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Publikaties o.m. over Van Alphen, Feith en Wolff-Deken. |
|