Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 8
(1905)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XV]
| |
Handelingen der zevende algemeene vergadering van de vereeniging ‘Gelre’, gehouden op 18 mei 1904 te geldernGa naar voetnoot1).Bij de aankomst aan het station te Geldern werden de leden van Gelre ontvangen door het bestuur van den ‘Historischen Verein für Geldern und Umgegend’ en begaf men zich door de met vlaggen getooide straten naar het stadhuis, waar de heer Hambachs, burgemeester der stad Geldern, de vergaderden in de ridderzaal ontving en welkom heette. Hij wees er op, dat beide vereenigingen, Gelre en de plaatselijke historische vereeniging, eenzelfde doel hebben, de beoefening der rijke Geldersche geschiedenis en uit het verleden lessen te putten voor het heden en de toekomst. Hij verklaarde, dat men zich geëerd en verheugd gevoelde over het besluit om de algemeene vergadering daar te houden en sprak de hoop uit, dat de dag bij alle deelnemers een aangename herinnering zou achterlaten. De voorzitter van Gelre dankte den burgemeester voor deze vriendelijke woorden en voor de hartelijke ontvangst den leden van de zijde der burgerij bereid, en verklaarde, dat deze dag in de annalen van Gelre als een hoogst belangrijke zou worden geboekt. Vervolgens werden de historische verzamelingen en de bibliotheek van den Historischen Verein in oogenschouw genomen, waarbij vooral een model van de stad Geldern ten tijde van het beleg in 1703 en de muntverzameling, die vele zeldzame exemplaren bevat, de aandacht trokken. | |
[pagina XVI]
| |
Na het museum was de kerk aan de beurt; men werd er ontvangen door den heer Bless, deken, die de bezoekers o.a. wees op de koperen grafplaat van Catharina van Egmond, zuster van hertog Adolf, een kostbare monstrans, geschenk van hertogin Elisabeth, weduwe van hertog Karel, en een kroniek in handschrift van het gewezen Karmelitenklooster te Geldern. Te half 12 begon in het restaurant van den heer Joh. Kratz de vergadering van GelreGa naar voetnoot1). Deze werd blijkens de presentielijst bijgewoond door de heeren J.J. Wildschut, Mr. W.E.J. Baron van Balveren, P.N. van Doorninck, E.W. Baron Sloet, Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt, Jac. van Hoorn Hzn., J.N. Baron van Hugenpoth tot Aerdt, Dr. J. Timmer, B.F. Baron van Verschuer, Mr. W.J.L. Umbgrove, J. Craandijk, J.B. Roelvink, J. Gimberg, Mr. W.F. Hiddingh, J.D. Wagner, W.F.K. Baron van Verschuer, F.C. Colenbrander Jr., A. Baron van Dedem, Mr. H.H. Everts, Jhr. Mr. Dr. N.C. de Gijselaar, J.V. Schattenkerk, Jhr. M.E. Radermacher Schorer, C.A. Hiebendaal, P. Leendertz, H.S. Nederburgh, Mr. H.A. van de Poel, F.H. Ampt, Mr. H.M. van der Zandt, J.G. Cromhout, J.W. des Tombe, Jhr. A.L. van Schuylenburch van Bommenede, J. Real, H.D.J. van Schevichaven, Mr. J.D. Pasteur, J.C. Baron van Haersolte, E.F.A.M. Scheidius, F.A. Hoefer, J.A. Heuff Azn., Dr. J.S. van Veen, Mr. J.C. Baron Creutz, Mr. J.J.S. Baron Sloet, Dr. R. Scholten, L. Henrichs, Hambachs (vertegenwoordiger van den Historischen Verein für Geldern und Umgegend, die lid van ‘Gelre’ is) en (na de ballotage) F.J. van Burgsteeden, leden van Gelre, en door de heeren Julius Symons (Kaldenkirchen), Theodor Müllenmeister (Nieukerk), H. van Cuyck (Pont), F. Samans, A. Holthausen, L. van Ham, Emil Nettesheim, Franz Weber, Jean van de Locht, Philipp Fischer, Joh. Elsemann, Joh. Kratz, Heinrich Brey, H. Aengeneyndt, Emil Stammen, E. Forthmann (allen Geldern), Walther Bösken (Alpen), Emil Edling (Kaldenkirchen), Clemens Hönnekes (Kervendonk), Wilhelm Roeven, Pater Kilian O.C. (beiden Crefeld) en G.A. Müller (Düsseldorf), leden van den Historischen Verein. De voorzitter opende vervolgens de vergadering met de volgende toespraak:
‘Het getuigde van een ver zienden blik, toen in de constitueerende vergadering van onze vereeniging in 1897 een amendement op art. 4 der voorloopige statuten werd aangenomen, waardoor het mogelijk werd onze jaarvergaderingen ook buiten de provincie te houden. | |
[pagina XVII]
| |
Daardoor kon dan ook ons zoo ijverig lid P.N. van Doorninck aan het bestuur het voorstel doen ook eens in Geldern te vergaderen. Dat voorstel werd door ons ernstig overwogen en mocht verleden jaar op de vergadering te Wageningen de algemeene sympathie verwerven. Wel werden er enkele bezwaren tegen het vergaderen in een ander land geopperd, maar die bleken niet onoverkomelijk te zijn. En zoo houden wij dan onze vergadering dit jaar onder de schaduw van de Pruissische vlag. Wij wenschen daarmede als het ware een bedevaart te houden naar de plek, die de bakermat van onze geschiedenis is, waar hare wieg staat. Want de geschiedenis der graven en hertogen van Gelre, die tevens die van het land is, begint, zoover zij tot ons gekomen is, in dit gedeelte. De lotgevallen van het Overkwartier, het tweede in de volgorde der vier kwartieren waarin het Hertogdom Gelre verdeeld was, waren tot de afzwering van koning Filips als heer der Vereenigde Nederlanden dezelfde als die der andere. Toen bleef dit kwartier aan de Spaansche zijde, tot bij den vrede van Utrecht in 1713 Gelder voor goed onder het koninkrijk Pruissen kwam, nadat de stad in 1703, na een heldhaftige verdediging, was ingenomen door de Pruissen. Wordt dus na 1581 de band, die het Overkwartier met de overige deelen van het voormalig hertogdom verbond, verbroken; toch vormde het gedurende een reeks van eeuwen een zeer belangrijk deel er van. Wij weten welk een belangrijke en gewichtige rol dat hertogdom in de geschiedenis van ons land vervuld heeft, al wordt zijn aandeel daarin dan ook nog steeds bij het leeren der vaderlandsche al te veel verwaarloosd. En wij kunnen haar onmogelijk grondig beoefenen, zonder voortdurend in aanraking te komen met die van het kwartier, waarvan Gelder de derde stad in rangorde was. Hier ook leefde de weduwe van onzen roemruchtigen hertog Karel nog 34 jaren na diens dood. Het is dus niet zoo vreemd dat wij, beoefenaars van en belangstellenden in de Geldersche geschiedenis, behoefte gevoelden eens samen te komen op deze plek, die zoo herhaaldelijk in onze geschiedboeken genoemd wordt; waaraan onze schoone provincie haren naam ontleende, al wordt het mij, die steeds veel van sagen gehouden heb, uit mijn jonge jaren nog zoo bijgebleven verhaal van den draak van Pont zeker wel niet meer aan de lieve jeugd verteld. Daar is nog een andere reden waarom wij hier ons te huis gevoelen als in een huis, waarin wij vroeger jaren lang woonden, en dat wij dan weer eens terugzien. Vorsten mogen de grenzen der landen veranderen en verleggen, maar taal en zeden kunnen zij niet dwingen. Al is Gelder nu reeds meer dan twee eeuwen onder Pruissisch bestuur, de taal, die hier het volk spreekt, kan geen Oost-Pruis verstaan, doch wij wel. En zoo kunnen wij hier vergaderen en spreken in onze moedertaal, zonder dat dit onbeleefd is tegenover onze Duitsche medebroeders, want zij verstaan, velen zelfs spreken haar. | |
[pagina XVIII]
| |
Welkom dan hier, leden van Gelre, onder wie ik tot mijn vreugde weer vele oude getrouwen, die nimmer op onze vergaderingen ontbreken, zie, en die zich niet door den verderen afstand hebben laten afschrikken. Welkom, gij leden van den “Historischen Verein”, die collectief als lid hier aanwezig zijt, en wel aan onzen arbeid wilt deelnemen. Welkom, gij bezoekers, die door Uwe tegenwoordigheid toont belang te stellen in het doel, waarvoor onze vereeniging werd opgericht. En hiermede open ik onze zevende jaarvergadering.’
Daar een der aspirant-leden den wensch te kennen had gegeven de vergadering bij te wonen, werd de ballotage der nieuwe leden nu het eerst aan de orde gesteld, waarbij de heeren E.W. Baron Sloet en F.C. Colenbrander Jr. zich op verzoek van den voorzitter bereid verklaarden het stembureau te vormen. De uitslag der stemming was, dat met algemeene stemmen tot leden werden aangenomen de heeren: F.J. van Burgsteeden, gep. kapitein der genie, te Velp. Mr. A.H. Brandt, burgemeester der gemeente Rheden, te Velp, beiden voorgesteld door Mr. H.M. van der Zandt. K.G. van der Mandele, luitenant-kolonel, provinciaal adjudant, te Arnhem. Dr. W. van Schothorst, leeraar H.B.S., te Amersfoort. J.A. Kloek, gep. kapitein-luitenant ter zee, te Nijmegen, allen voorgesteld door Dr. J.S. van Veen. B. Tichelman, predikant te Well. A. Hoeflake, notaris te Ammerzoden, beiden voorgesteld door de heeren F.A. Hoefer en H.D.J. van Schevichaven. A.D.P.V. van Löben Sels, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, te Arnhem, voorgesteld door Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt. Nadat dit gedeelte der werkzaamheden afgeloopen, aan de leden van het stembureau dank betuigd en de heer van Burgsteeden ter vergadering gekomen was, verleende de voorzitter het woord aan den secretaris, die in dezen vorm aan de vergadering mededeeling deed van de fata der vereeniging in het afgeloopen jaar:
‘Waar onze voorzitter zooeven uitdrukking heeft gegeven aan de voldoening, die zonder twijfel ons allen vervult, nu wij op het punt staan onze zevende jaarvergadering op dezen klassieken bodem te houden, daar behoef ik mij niet verder in bijzonderheden te begeven, maar wil mij bepalen tot de enkele mededeeling, dat ook ik mij daarover hartelijk verheug. En nu vraag ik voor eenige oogenblikken Uw aandacht, daar ik, gelijk mijn plicht als secretaris mij voorschrijft, U de gewone mededeelingen ga doen aangaande den toestand en de werkzaamheden van ons ‘Gelre’. | |
[pagina XIX]
| |
Beginnen wij met den toestand. Ten aanzien van den ‘nervus rerum’ onthoud ik mij van opmerkingen, het aan onzen penningmeester overlatend U daarover in te lichten. Alleen wil ik mij in zoover op zijn terrein begeven, dat ik U mededeel, dat het batige slot van dit jaar geringer zal zijn dan dat van vorige jaren. De oorzaak hiervan ligt in de uitgave van het lijvige werk van Dr. Weststrate, die een meer dan gewone krachtsinspanning van de kas heeft gevorderd. En nu ons ledental! In het afgeloopen jaar zijn 24 nieuwe leden toegetreden, tegenover welke winst een verlies staat van 14 en wel 11 door bedanken en 3 door overlijden, de heeren L.J. Nyenhuis, Dr. W. Pleyte en Mr. A.N. Baron de Vos van Steenwijk. In het geheel heeft 1903 ons dus een winst van 10 leden gebracht, een aantal, kleiner dan dat van vorige jaren. Moet men hieruit afleiden, dat ‘Gelre’ nu ongeveer zijn zenith bereikt heeft en dat wij nu zullen moeten zorgen op ons peil te blijven? Ik hoop van neen; en wanneer ik opmerk, hoe dikwijls leden gewonnen worden, die eigenlijk nog nooit van het bestaan van ‘Gelre’ gehoord hadden en nu met graagte de gelegenheid aangrijpen om kennis te nemen van hetgeen er op het gebied der Geldersche geschiedenis en oudheidkunde verricht wordt, dan meen ik tot het besluit te mogen komen, dat er nog zeer velen zijn, die in de termen vallen om lid te worden. Maar hoe hen te vinden en op te wekken? Ik ben van oordeel, dat in dit opzicht de leden zéér veel doen kunnen door in hunne omgeving te wijzen op hetgeen ‘Gelre’ doet. Met groote waardeering moet het bestuur erkennen, dat er onder de leden zijn, die reeds menig zieltje gewonnen hebben, en zoo komt van zelf de verzuchting mij op de lippen: Kon elk lid van ‘Gelre’ eens één nieuw lid werven: hoe oneindig krachtiger nog dan zij nu reeds is, zou onze vereeniging dan zijn! Want, mijne Heeren, ijverige medewerkers en schrijvers zijn zeer welkom, maar zonder een groot aantal leden, die de kas stijven, zijn de schrijvers machteloos. Moge de naaste toekomst ons in dit opzicht aangename en bemoedigende ervaringen doen opdoen! Een zeer verblijdend verschijnsel is de toenemende belangstelling in de algemeene vergaderingen, die zonder twijfel in verband met het doel onzer vereeniging van groot belang zijn. Waar toch leden uit verschillende streken bijeen komen, daar kan door mededeeling van locale bijzonderheden en het beantwoorden van vragen veel nut gesticht worden. Te weinig is m.i. aan dit voordeel tot dusver de aandacht geschonken. In dit jaar werden door ons aangenomen voorstellen tot ruilverkeer van de Rijkscommissie voor de beschrijving van monumenten van kunst en geschiedenis te 's Gravenhage en van den Oberhessischen Geschichtsverein te Giessen. Het voorstel van laatstgenoemde vereeniging is ons een aangenaam bewijs, dat de wijze, waarop wij arbeiden, ook buiten onze grenzen waardeering vindt. | |
[pagina XX]
| |
Overgaande tot onze werkzaamheden moet ik in de eerste plaats melding maken van den bundel Bijdragen en Mededeelingen, die op zijn gewonen tijd verscheen, ditmaal met een medgezel, die zeker allen leden welkom is geweest. Ik bedoel het boek van Dr. H.A. Weststrate over den Patriottentijd, waarvan in mijn vorig jaarverslag reeds sprake was. Ik sprak toen de hoop uit, dat de leden het gunstige oordeel van het bestuur over dat werk zouden deelen; welnu, de ervaring heeft, geloof ik, geleerd, dat het bestuur wijs gedaan heeft door zich dit buitenkansje niet te laten ontgaan, en niemand zal zich, naar wij hopen en vertrouwen, beklagen over de daartoe vereischte buitengewone uitgaven, waarvan ik straks gewaagde. In het najaar werd aan de leden verzonden het vierde stuk van het door onzen voorzitter en mij bewerkte Register op de leenaktenboeken, waarvan nu de afdeeling Overkwartier op het register van persoons- en plaatsnamen na gereed is. Wanneer ik nog vermeld heb, dat ‘Gelre’ in den afgeloopen zomer door eenige zijner bestuursleden vertegenwoordigd is bij de opening der Oudheidkamer voor Zutphen en de Graafschap, dan is daarmede alles gezegd, wat ik te zeggen had en zou ik kunnen eindigen, ware het niet, dat ik U wilde herinneren aan den Gelderschen volksalmanak, die met zijn zeventigsten jaargang de eeuwige rust is ingegaan. Wij behoeven er niet aan te twijfelen, dat het den uitgever strijd heeft gekost de uitgave van den almanak te staken, maar terecht, naar ik meen, wilde hij hem liever nu vrijwillig van het terrein laten aftreden dan hem langzamerhand aan verval van krachten zien bezwijken. Het was nl. gebleken, dat het debiet gestadig afnam, en daar door de oprichting van ‘Gelre’ zijn oorspronkelijke reden van bestaan was vervallen, kunnen wij niet anders dan het besluit van den heer Gouda Quint billijken. Maar ons, beoefenaars van en belangstellenden in de geschiedenis van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen, past een woord van dankbare herinnering aan dat bescheiden jaarboekje, dat in een tijd, waarin de muze der Geldersche geschiedenis een kwijnend leven leidde, naar de mate van zijn krachten en van zijn omvang de liefde voor de geschiedenis en de zeden van Gelderland wakker heeft gehouden en eerst door het optreden van een krachtiger strijder genoopt is de wapenen neder te leggen. Zulk aftreden kan niet anders dan eervol worden genoemd. Het ruste in vrede!’
Aan de orde was nu de verkiezing van een bestuurslid. Het resultaat der stemming was, dat als zoodanig het aftredende lid, de heer J.A. Heuff Azn., herkozen werd, waarmede zoowel hem als der vereeniging door den voorzitter geluk werd gewenscht. De heeren Nederburgh en van Doorninck verklaarden zich op verzoek van den voorzitter bereid de rekening over 1903 na te zien en beloofden na de pauze hunne bevindingen daarover te zullen mededeelen. De penningmeester gaf daarop een kort overzicht van | |
[pagina XXI]
| |
den stand der kas, waaruit bleek, dat de ontvangsten (waaronder het saldo van 1902). hebben bedragen f 5076,76, de uitgaven f 1725,59, zoodat 1903 een overschot van f 3342,17 heeft opgeleverd (zie bijlage II). Op voorstel van het bestuur werd besloten de volgende algemeene vergadering te Zalt-Bommel te houden, waarop de secretaris mededeelde, dat hem door den heer D.W. van Dam te kennen was gegeven, dat hij zou trachten tegen dien tijd een kleine tentoonstelling van oudheden uit Zalt-Bommel en omstreken te organiseeren. Ter voldoening aan een verzoek van de regelings-commissie van het in Augustus te Deventer te houden Taal- en letterkundig congres om Gelre daarop te doen vertegenwoordigen, werden de heeren Heuff en Hoefer uitgenoodigd zich daarmede te belasten, welke heeren zich daartoe welwillend bereid verklaarden. Hiermede was het eerste deel der agenda afgehandeld. Alvorens de vergadering te schorsen, deelde de voorzitter nog mede, dat bij het bestuur was ingekomen een voorstel van den heer van Doorninck, luidende: ‘In de algemeene vergaderingen van Gelre kan elk spreker over niet meer dan 15 minuten beschikken voor zijn voordracht.’ De voorzitter gaf te kennen, dat het bestuur besloten had dit voorstel in de volgende vergadering te behandelen en dat het, voorzien van de toelichting van den voorsteller, in den beschrijvingsbrief zal worden opgenomen. De heer Hoefer meende ten sterkste de aanneming van dit voorstel te moeten ontraden. Na de heropening der vergadering werd door de commissie tot het nazien der rekening verslag van hare bevindingen gedaan, hetgeen ten gevolge had, dat den penningmeester met dankzegging décharge werd verleend. De rollen werden nu omgekeerd: de leden van Gelre werden nu toehoorders bij de huishoudelijke verrichtingen van den Historischen Verein für Geldern und Umgegend, na welker afloop de heer J. Real de leden der beide vereenigingen bezighield met een voordracht over de Fossa EugenianaGa naar voetnoot1). Vervolgens werd het woord gegeven aan den heer A. Holthausen. Deze schetste de lotgevallen van het slot Haag en zijne bezitters van de vroegste tijden af tot op den tegenwoordigen tijd, zeker een uiterst gepaste voorbereiding van het bezoek, dat de aanwezigen op uitnoodiging van den eigenaar straks aan dat kasteel zouden brengenGa naar voetnoot2). Na een aangename wandeling, waarop o.a. de overblijfselen der | |
[pagina XXII]
| |
Fossa Eugeniana getoond werden, bereikte men Schloss Haag, waar de leden der beide vereenigingen door den eigenaar, graaf Wilhelm von und zu Hoensbroech, erfmaarschalk van het hertogdom Gelre, ontvangen werden. Met de meeste welwillendheid werden de bezienswaardigheden van het kasteel, als kostbare oude meubels, gobelins, schilderijen, porcelein en glaswerk, wapenen enz., getoond, die door de aanwezigen met groote belangstelling werden bezichtigd. Nadat de vóór eenige jaren gebouwde kapel in oogenschouw was genomen en in den tuin door de echtgenoote en dochters van den gullen gastheer een frissche dronk aan de gasten was gereikt, werd met hartelijke woorden van dank van de vriendelijke slotbewoners afscheid genomen en langs een anderen weg de terugtocht naar de stad aanvaard, alwaar men zich in het hotel Dahlhausen aan een maaltijd vereenigde, die zich door een uiterst gezelligen en opgewekten toon kenmerkte. Zonder twijfel heeft deze bijeenkomst bij alle deelnemers een uitnemenden indruk achtergelaten en er niet weinig toe bijgedragen, dat de banden tusschen het oude Overkwartier en de Nederkwartieren, al heeft de politiek hen gescheiden, weder hechter zijn geworden. |
|