Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 113
(1998)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
[Nummer 4]België in januari 1940: door Duitsland bedreigd, door Groot-Brittannië en Frankrijk onder druk gezet
| |
[pagina 458]
| |
Oorlogswolken pakken samenNa de verpletterende overwinning van Duitsland op Polen in september 1939 duurde het niet lang, vooraleer het duidelijk werd dat Führer Adolf Hitler zich niet met dit ene succes tevreden zou stellen. In de winter van 1939/1940 voelden velen aan dat de Duitse agressie zich vroeg of laat ook tegen het Westen zou keren. Men wist alleen niet wanneer. ‘De voorbereidingen zijn getroffen, maar de beslissing is nog niet gevallen’, verklaarde minister van buitenlandse zaken Paul-Henri Spaak op de kabinetsraad van 10 november 1939. Op de vergadering werd uitvoerig ingegaan op de gevolgen voor België van een mogelijke Duitse inval in Nederland. Na discussie besloot de regering dat België in voorkomend geval de neutraliteit zou kunnen opgeven en de garanten te hulp zou kunnen roepenGa naar voetnoot4. Door vanaf 2 september 1939 een politiek van loyale neutraliteit te voeren, wensten de Belgische regering en de koning de oorlog uit het land te houden. Daarom diende alles vermeden te worden wat aan de oorlogvoerende landen aanstoot zou kunnen geven of een voorwendsel zou kunnen bieden om België in de krijgsverrichtingen te betrekken. Het aanknopen van eerder afgebroken stafbesprekingen met Frankrijk en Groot-Brittannië werd dan ook afgewezen. Toch betekende dit niet dat België zich op het gebied van militaire informatie volledig van deze beide garanten isoleerde. Op het niveau van de militaire attachés was het uitwisselen van inlichtingen immers wel mogelijk geblevenGa naar voetnoot5. Na 2 september 1939 nam België met betrekking tot de internationale contacten een zeer gereserveerde houding aan. De Franse opperbevelhebber en verwoed tegenstander van de Belgische onafhankelijkheidspolitiek, generaal Maurice Gamelin, was daarover zeer misnoegd. Hij was steeds blijven hopen dat België de kant van de geallieerden zou kiezen. Voorstander van het principe van ‘oorlog elders’ (‘une guerre ailleurs’), liet Gamelin zich na 2 september 1939 bitter en vijandig uit over Belgiës neutraliteitspolitiek en deed hij ook geringschattend over Belgiës eventuele weerstand tegen een Duitse aanvalGa naar voetnoot6. Men kan stellen dat de frustratie die generaal Gamelin vanaf 1936 | |
[pagina 459]
| |
met betrekking tot de Belgische buitenlandse politiek had opgebouwd, van september 1939 tot mei 1940 sterk op de Frans-Belgische relaties heeft gewogen. Behalve Frankrijk drong ook Engeland bij de Belgische overheid op meer militaire informatie aanGa naar voetnoot7. Volgens koning Leopold III diende België te waken over ‘de scrupuleuze inachtneming van zijn verplichtingen als neutrale mogendheid’. Men diende dus ‘de handen vrij te houden’ en zo te proberen het land de oorlog te besparenGa naar voetnoot8. De evolutie van de Belgische onafhankelijkheidspolitiek naar een statuut van volledige vrijwillige neutraliteit was volgens minister Spaak een logische evolutie die helemaal in de lijn lag van de politieke traditie van België. Volgens de minister was het ‘de enig mogelijke politiek, de enige die het land één kon houden en de enige die het land toeliet te overleven’Ga naar voetnoot9. Aan Frans-Britse zijde was er voor deze zienswijze echter zeer weinig begrip. Ter voorbereiding van het kamerdebat over het budget van Buitenlandse Zaken pleegde minister Spaak op 18 december 1939 overleg met het Koninklijk Paleis. De minister bezorgde de koning via Robert Capelle, de secretaris van de koning, inhoudelijke informatie over de toespraak die hij de volgende dag in het parlement wenste te houden. Paul-Henri Spaak stelde dat de Belgisch-Nederlandse solidariteit een feit was en dat de onafhankelijkheid en de neutraliteit van Nederland voor België van vitaal en kapitaal belang waren. Verder wilde hij meer dan ooit tevoren elk voor de Belgische buitenlandse politiek gevaarlijk automatisme vermijden en ‘de handen vrij houden’. Na aanvankelijk de tekst van Spaak te hebben goedgekeurd, vond Robert Capelle na een tweede lezing dat de minister te veel de indruk gaf dat België Nederland in bescherming nam. Na overleg met de koning bezorgde Capelle aan minister Spaak nog dezelfde dag een door de koning geïnspireerde tekst, waarin duidelijk werd gesteld dat ‘de onafhankelijke en neutrale opstelling van Nederland voor België van kapitaal belang was’, dat ‘elk automatisme dat voor de Belgische buitenlandse politiek gevaarlijk zou zijn vermeden diende te worden’ en dat men ‘de handen vrij’ diende te houden. Minister Spaak had op 18 december ook een gesprek met de Nederlandse gevolmachtigd minister baron van Harinxma thoe Slooten. De volgende dag, op 19 december, verklaarde de minister van buitenlandse zaken in de Kamer dat de Belgische buitenlandse politiek meer dan ooit elk automatisme diende te vermijden en dat België de handen vrij diende te houden. Toch, zo voegde minister Spaak er aan toe, betekende | |
[pagina 460]
| |
dat niet dat een eventuele wijziging van de Nederlandse toestand België onverschillig zou latenGa naar voetnoot10. In de eerste dagen van 1940 werden te Brussel verschillende berichten over een mogelijke aanval van Duitsland op de Lage Landen ontvangen. Zo liet graaf de Kerchove de Denterghem, Belgisch ambassadeur te Rome, op 2 januari weten dat de Italiaanse minister van buitenlandse zaken, graaf Ciano, hem op de hoogte had gebracht dat een Duitse aanval op België en Nederland rond 15 januari mogelijk was. Burggraaf Jacques Davignon, Belgisch ambassadeur te Berlijn, meldde op 4 januari dat Adolf Hitler besloten leek naar de wapens te grijpen en dat eerlang een offensief kon worden verwacht. Men diende dus op alles voorbereid te zijn, maar de ambassadeur meende dat het versterken van de Belgische militaire verdediging de potentiële aanvaller misschien toch nog op andere gedachten zou kunnen brengenGa naar voetnoot11. Prinses Marie José, zuster van koning Leopold III en echtgenote van kroonprins Umberto van Italië, had van haar kant op 2 januari aan haar broer Leopold bericht dat graaf Ciano van mening was dat een Duitse aanval op België zeer nabij leekGa naar voetnoot12. Aan Britse zijde werd aanvankelijk gedacht dat al deze berichten de bedoeling hadden België te intimideren, maar nadien verklaarde Lord Halifax ten overstaan van de Belgische ambassadeur te Londen dat hij de informatie toch ernstig nam. Tegelijk drong hij erop aan dat België zich volledig aan de zijde van Nederland zou scharenGa naar voetnoot13. De diplomatieke informatie liet het ergste verwachten, maar toch leek het erop dat Nederland meer dan België gevaar liep om door Duitsland te worden aangevallen. Uit een gesprek dat Tony de Lantsheere, Belgisch ambassaderaad te Londen, op 4 januari had met William Strang, chef van het Central Department op het Londense Foreign Office, bleek dat Nederland, wanneer het door Duitsland zou worden aangevallen, Groot-Brittannië te hulp zou roepen. In een brief van 16 januari aan Robert Capelle meldde De Lantsheere dat men in Britse diplomatieke kringen evenwel niet goed wist hoe de hulp aan Nederland zou worden georganiseerdGa naar voetnoot14. | |
[pagina 461]
| |
De Belgische minister van landsverdediging generaal Denis was intussen tot de overtuiging gekomen dat een eventuele Duitse aanval op België en Nederland voor de Fransen en de Britten meer voordeel dan nadeel zou meebrengen. Want volgens een rapport van Edmond Cartier de Marchiennes, Belgisch ambassadeur te Londen, zou een Duitse aanval op België op dat ogenblik ‘meer en meer aan de Franse en de Britse verlangens’ beantwoorden. Na hun interventie in België zouden de Frans-Britse troepen volgens Denis het grootste gedeelte van België kunnen controleren. De Duitsers zouden in dat geval het grootste gedeelte van Nederland, evenwel zonder de kust, beheersen. De voordelen van een dergelijke situatie voor de Fransen en de Britten waren volgens minister Denis duidelijk: op militair vlak zouden zij een aantal vliegvelden in België, alsook de Noordzee controleren en zo de economische blokkade van Duitsland kunnen handhaven. Toch diende men er volgens de minister rekening mee te houden dat de Duitsers in Nederland belangrijke luchtmachtbases zouden controleren, maar dit zou volgens hem niet opwegen tegen het Frans-Britse militaire overwichtGa naar voetnoot15. Dat de Belgische minister van landsverdediging de Franse strategie goed aanvoelde, wordt gestaafd door een nota van generaal Gamelin, waarin deze op 16 november 1939 stelde dat het voor Frankrijk van grote betekenis was op Belgisch grondgebied door te dringen. Immers, zo schreef de generaal, ‘zo brengen wij de oorlog buiten de landsgrenzen en beschermen wij beter ons industriegebied in het noorderdepartement’Ga naar voetnoot16. Begin december 1939 had prins Eugène de Ligne, Belgisch diplomaat verbonden aan de algemene directie van het ministerie van buitenlandse zaken te Brussel, in een vertrouwelijke brief aan baron Capelle al gemeld dat hij, voortgaand op contacten te Parijs, meende dat men in hoge Franse legerkringen ‘de tegenstander wilde vernietigen op het slagveld dat daartoe het meest geschikt was en dat het Belgische leger aan deze bekommernis dreigde te worden opgeofferd’Ga naar voetnoot17. De Franse ambassadeur te Brussel Paul Bargeton had eerder (op 9 november 1939) aan minister Spaak verklaard dat Frankrijk het liefst zou hebben dat België bij een Duitse aanval op Nederland tussenbeide zou komenGa naar voetnoot18. In september reeds had ook luitenant-generaal baron Vinçotte, Belgisch militair attaché bij de Belgische ambassade te Londen, er in een rapport al op gewezen dat men in Groot-Brittannië niet zou aansturen op een Franse aanval op Duitsland via België, ‘maar dat dit niet wilde zeggen dat men niet met een zeker genoegen Duitsland het initiatief zou zien nemen om ons aan te vallen’Ga naar voetnoot19. | |
[pagina 462]
| |
Op 12 december 1939 ten slotte, deed de Franse generaal buiten dienst Walch in de Franse pers een aanval op de houding van de neutrale mogendheden. Hij sprak toen ook de verwachting uit ‘dat de slagvelden die nu nog verboden terrein waren, morgen toegankelijk zouden zijn’Ga naar voetnoot20. België in de oorlog betrokken zien was dus duidelijk iets waar een aantal Fransen en Britten niet afkerig van was. Begin januari 1940 meldde R. Gérard, Belgisch correspondent van het persagentschap Belga te Parijs, verscheidene aanvallen vanuit Franse leidende politieke kringen tegen koning Leopold III. Gérard opperde dat ‘het Frans-Belgisch misverstand’ door de Fransen gewenst was en dat het tegen de monarchie, tegen de Belgische onafhankelijke buitenlandse politiek en tegen Belgisch Kongo werd uitgespeeldGa naar voetnoot21. Al geloofden velen aanvankelijk nog dat Duitsland niet onmiddellijk van zin was België aan te vallen, de berichten uit het buitenland waren weinig hoopgevend. In een nota die baron Van der Elst, Belgisch consul-generaal te Wenen, op 10 januari 1940 aan minister van buitenlandse zaken Spaak stuurde, wordt gewaarschuwd dat volgens ingewonnen inlichtingen Duitsland in de komende lente Nederland zou bezetten en dat België ‘daarbij meteen zou kunnen worden meegenomen’. Ook vreesde de Belgische consul dat indien de strijd tussen het Duitse leger en de geallieerden op Belgische bodem zou worden uitgevochten, dit op ‘een brutale en alles verwoestende wijze’ zou gebeurenGa naar voetnoot22. De Belgische leiders hielden in het begin van 1940 ernstig rekening met een nakend Duits offensief. Daarom besprak de koning op 10 januari 1940 met minister van buitenlandse zaken Paul-Henri Spaak een ontwerp van een nota die België aan Frankrijk en Groot-Brittannië zou overhandigen in geval van een Duitse aanval op Nederland. In deze tekst verklaarde België de neutraliteit op te geven en werd aan de garanten militaire bijstand gevraagd, een beslissing die reeds eerder, op 10 november 1939, door de kabinetsraad was goedgekeurd. Toch bleef bij dit alles het wachtwoord: ‘geen automatisme’Ga naar voetnoot23. | |
Het januari-alarm van 1940Dat er wel degelijk plannen voor een Duitse aanval op België bestonden, werd bevestigd door het overbekende incident met het Duitse militaire vliegtuig dat op 10 januari 1940 bij Maasmechelen (in de Belgische provincie Limburg) een noodlanding diende te maken. Bij de documenten die de piloot te vergeefs probeerde te vernietigen, vond men Duitse plannen voor een aanval op BelgiëGa naar voetnoot24. | |
[pagina 463]
| |
Koning Leopold werd op 11 januari door zijn militair adviseur generaal Raoul van Overstraeten over de gevonden Duitse documenten ingelichtGa naar voetnoot25. De koning besliste daarop dat Van Overstraeten de Franse en Britse militaire attachés te Brussel op de hoogte zou brengenGa naar voetnoot26. Robert Capelle vond het wenselijk om - na akkoord van de koning - een eerder geplande ontmoeting met de Duitse ambassadeur Vicco von Bülow-Schwante op 12 januari te laten plaatsvinden. Noch de secretaris van de koning, noch de ambassadeur repten gedurende het onderhoud ook maar met één woord over het gebeuren te Maasmechelen. De Duitse ambassadeur was er blijkbaar niet van op de hoogte, leek niet erg ongerust en wees erop dat een eventuele Duitse invasie niet vóór mei moest worden verwacht. Tegelijk pleitte hij, in het belang van de vrede, voor een ontmoeting tussen Hitler en de koning. Dit plan werd door Capelle onmiddellijk afgewezenGa naar voetnoot27. Als enig lid van de regering werd eerst minister van landsverdediging generaal Denis over het incident met het Duitse vliegtuigje ingelicht. Met hem en met stafchef Van den Bergen besprak Van Overstraeten op 12 januari een aantal militaire maatregelenGa naar voetnoot28. Na overleg met Denis, met stafchef Van den Bergen en met generaal Van Overstraeten, bracht de koning op 12 januari ook minister van buitenlandse zaken Spaak op de hoogte. Deze kwam de dag daarop in een lastig parket, toen hij door de Nederlandse regering om meer uitleg over de in België heersende alarmtoestand werd gevraagd. Aangezien Spaak de Duitse documenten niet had gezien, wist hij echt niet wat hij moest antwoorden. Intussen had Eerste Minister Hubert Pierlot het bevel gegeven om de gezinnen van 250 rijkswachters die te Eupen gekantonneerd waren te evacueren. Toen de koning dit vernam, was hij verontwaardigd omdat deze maatregel niet vooraf met hem was besproken. In de loop van de avond van 13 januari 1940 pleegde koning Leopold overleg met de ministers Denis, Spaak en Pierlot. Tijdens dit gesprek kwam generaal Van Overstraeten melden dat hij had vernomen dat de Duitsers wisten dat België hun aanvalsplannen kende. Daarop vroeg de koning aan Spaak en Pierlot om hem met de militairen alleen te laten. De koning en de generaals kwamen overeen dat de Fransen en de Britten over alles zouden worden ingelicht. Na het vertrek van de generaals deelde de koning de getroffen beslissing aan de Eerste Minister en aan de minister van buitenlandse zaken mee. De koning en de ministers gingen daarop in een bedrukte stemming uiteenGa naar voetnoot29. | |
[pagina 464]
| |
Dezelfde nacht nog werden de Franse en de Britse ambassadeurs door minister Spaak ingelicht over het feit dat ‘de Belgische regering ernstige redenen had om aan te nemen dat op 15 januari 's ochtends een Duitse aanval op België, Nederland en Luxemburg zou plaatsvinden’. De Belgische minister van buitenlandse zaken vroeg daarbij om bijstand. In hun antwoord benadrukten de diplomaten dat het voor België van levensbelang was om onmiddellijk stafbesprekingen te beginnenGa naar voetnoot30. De volgende dag, zondag 14 januari, werd minister Spaak om 11.00 uur door de koning op het kasteel te Laken ontvangen. De vorst wenste dat elke politieke en diplomatieke actie zeer voorzichtig zou gebeuren. 's Namiddags deelde minister Spaak aan baron Capelle mee dat de Britten om stafbesprekingen vroegen om een eventuele Britse interventie na een Belgische vraag doeltreffend te laten verlopen. Omdat de toestand ernstig was, werden de Eerste Minister, minister Spaak en de minister van landsverdediging op hun verzoek nog dezelfde dag om 20.45 uur door de koning gehoord. Aangezien België nu de Duitse intenties kende, zo argumenteerden de ministers, ‘kon er met de Fransen en de Britten worden gepraat’. De ministers waren van mening dat er misschien geen stafbesprekingen dienden plaats te hebben - dat was immers vanaf eind 1936 door België en vooral door de koning niet meer gewenst - maar zij stelden voor om via militaire kanalen inlichtingen uit te wisselen. De koning aanvaardde ‘dat België kon praten’, maar hij stond erop dat er niets via de diplomatieke weg zou gebeuren, aangezien de hele kwestie volgens hem een militaire aangelegenheid was. Volgens de koning diende minister Spaak aan de Britse ambassadeur te melden dat stafbesprekingen tegen de Belgische politieke houding (met andere woorden tegen de neutraliteit) indruisten, dat die houding niet zou veranderen, maar dat er door middel van de militaire attachés inlichtingen konden worden uitgewisseld. Na discussie werd het voorstel van de koning door de ministers aanvaard. Er werd afgesproken dat minister Spaak de Britse ambassadeur de volgende ochtend (15 januari) om 10.30 uur zou ontmoetenGa naar voetnoot31. | |
MisverstandenOp maandag 15 januari 1940 zorgde een coup de théâtre voor heel wat verwarring. Die dag vroeg de Franse regering voor haar troepen toegang tot het Belgische grondgebied. Deze vraag, die 's namiddags te Brussel aankwam en de Belgische topministers verbijsterde, was een niet voorzien gevolg van een geheime zending die | |
[pagina 465]
| |
koning Leopold, zonder zijn regering in te lichten, had toevertrouwd aan de Britse admiraal Roger KeyesGa naar voetnoot32. De koning had, nadat hij kennis had genomen van de in het Duitse vliegtuig ontdekte documenten, op 11 januari de Britse Lord naar Brussel geroepen. Op 13 januari vroeg de vorst hem aan de Britse regering waarborgen te vragen voor het geval België in de oorlog betrokken zou geraken. Het betrof garanties met betrekking tot de integriteit van het grondgebied, de onafhankelijkheid van het land, de integriteit van de kolonie en hulp voor de financiële en economische wederopbouw van België na de oorlogGa naar voetnoot33. De ‘zaak-Keyes’ heeft in de historiografie reeds heel wat inkt doen vloeienGa naar voetnoot34. Toch blijft het nuttig een en ander nogmaals te onderzoeken. Op 13 november 1939, kort na het november-alarm en na de gezamenlijke vredesoproep van koning Leopold en koningin Wilhelmina (7 november), werd Lord Keyes door de koning te Laken ontvangen. De admiraal was blijkbaar niet door de koning uitgenodigd, maar had zelf om een audiëntie verzocht. Hij had instructies van Sir Winston Churchill (de Britse Lord of the Admirality - de minister van marine) en wilde weten hoe België zou reageren indien Nederland door Duitsland zou worden aangevallen. De koning zou toen gezegd hebben ‘dat de Nederlanders de Belgen niet gevraagd hadden hen te hulp te komen indien zij zouden worden aangevallen en dat de Belgen niet om hulp gevraagd wilden worden’. Wel achtte de koning het waarschijnlijk dat België bij een eventuele aanval op Nederland de Franse en Britse troepen op zijn grondgebied zou toelatenGa naar voetnoot35. Volgens baron Capelle had Roger Keyes bij de koning de indruk gewekt dat de Britse leiders het niet onaardig zouden vinden dat er via Belgische bemiddeling geheime onderhandelingen met Berlijn zouden plaatsvindenGa naar voetnoot36. Hiermee zat de Britse | |
[pagina 466]
| |
admiraal helemaal op het spoor van koning Leopold III, die toen met de gedachte speelde zijn vredesvoorstellen persoonlijk aan Adolf Hitler voor te leggenGa naar voetnoot37. Op 17 november 1939 had ten huize van Robert Capelle in het grootste geheim een gesprek plaats tussen de koning en ambassadeur Von Bülow-Schwante. Van het gesprek is geen rapport bekend, maar uit het verslag van Capelle van het gesprek dat hij onmiddellijk na het vertrek van de koning met de Duitse ambassadeur heeft gevoerd, blijkt dat er volgens Von Bülow misschien toch wel iets geprobeerd zou kunnen worden. De ambassadeur vond echter dat de tijd nog niet helemaal rijp was en wenste ‘niet met lege handen’ naar Berlijn te gaan. Daarom had hij de koning gevraagd eerst nog in het geheim met een vooraanstaand Engelsman contact te hebben om elementen voor een gesprek te verzamelenGa naar voetnoot38. Lord Keyes was intussen terug naar Londen afgereisd en bracht op 18 november verslag uit bij het War CabinetGa naar voetnoot39. Het antwoord van de Britse Eerste Minister op het voorstel om vredescontacten met Duitsland aan te knopen was afwijzend: ‘er was geen sprake van iets te ondernemen om de weg naar onderhandelingen te openen’Ga naar voetnoot40. Koning Leopold zou in die dagen (eind november-begin december 1939) met de gedachte hebben gespeeld om aan de Engelsen garanties te vragen voor de politieke toekomst van België in geval van oorlog en in geval van een Belgisch beroep op de garanten. Toen de vorst Robert Capelle op 18 december 1939 van het voornemen op de hoogte bracht om in een brief (die hij op 16 december samen met generaal Van Overstraeten had opgesteld) aan de Britse koning George VI de bedoelde garanties te vragen, heeft hij de koning erop gewezen dat hij het over de grond van de zaak eens was, maar dat volgens hem de kwestie ‘van regering tot regering’ diende besproken te worden en dat de koning niet zonder het akkoord van de regering mocht handelen. Koning Leopold vond de diplomatieke weg niet discreet genoeg. Volgens Capelle wilde de koning het plan aan minister Spaak voorleggen, maar kon hij deze van zijn zienswijze niet overtuigen. Volgens Van Overstraeten had de minister van buitenlandse zaken opgeworpen dat hij manoeuvres vreesde die het land tot akkoorden of allianties zouden bewegen. De secretaris van de koning meende ook dat een discrete actie van de koning niet geheim kon blijven, ‘zeker niet wanneer men wist welk vertrouwelijk contact er tussen Londen en Parijs bestond’Ga naar voetnoot41. | |
[pagina 467]
| |
Dat de koning voor zijn geheime contacten met Engeland gebruik maakte van de bemiddeling van Lord Keyes is niet zo verwonderlijk. De Britse admiraal onderhield immers sedert het einde van de Eerste Wereldoorlog goede contacten met het Belgische vorstenhuis. Dit verklaart waarom hij aan de Britse Eerste Minister mededeelde dat koning Leopold volgens hem deed wat zijn vader, koning Albert, zou hebben gedaan indien hij nog in leven was geweestGa naar voetnoot42. Deze bemerking was zeer terecht. Koning Leopold III was er vanaf het begin van zijn regering op bedacht het voorbeeld van zijn vader te volgen en te handelen in zijn geestGa naar voetnoot43. Toen een Duits aanvalsplan op België was ontdekt en een invasie onafwendbaar leek, meende koning Leopold dat het de hoogste tijd was om aan de Britten waarborgen te vragen. Volgens generaal Van Overstraeten vond minister Spaak het niet verstandig deze vraag te stellen omdat hij voor een koehandel vreesde. Vervolgens dacht de koning erover op Lord Keyes een beroep te doenGa naar voetnoot44. De Britse oorlogsveteraan en huisvriend van de Belgische koningshuis werd op 11 januari 1940 naar Brussel ontboden. Het War Cabinet was op 13 januari van de demarche van de koning op de hoogte. Dezelfde dag bereidde koning Leopold met generaal Van Overstraeten de ontmoeting met Lord Keyes voor en stuurde deze daarna op pad met de vraag om garantiesGa naar voetnoot45. De Duitse aanval werd immers voor de volgende dag verwachtGa naar voetnoot46. Op 15 januari kwam een duidelijk ongemakkelijke Keyes - ‘als een vos die zich door een kip had laten vangen’ - tot grote ontzetting van de koning melden ‘dat de Britse regering bereid was de uitnodiging van de Belgische regering aan de Britse troepen om het Belgisch grondgebied binnen te trekken te aanvaarden en dat zij meende te weten dat de Franse regering dezelfde houding had aangenomen’. Keyes zei ook dat de Britten verklaarden dat zij bereid waren aan België de gevraagde garanties te verstrekken, maar | |
[pagina 468]
| |
dat koning Leopold wel zou begrijpen dat, indien de Belgische uitnodiging de regering van Zijne [Britse] Majesteit niet op tijd zou bereiken om de Franse en Britse troepen een strategisch voordeel van een stellingname te verzekeren vóór het Duitse leger een aanval zou lanceren, de waarde van zulke uitnodiging zowel vanuit Belgisch standpunt als vanuit dat van de bondgenoten fel zou verminderen. Koning Leopold antwoordde dat indien de toezegging van de gevraagde garanties zou betekenen dat België onmiddellijk in de oorlog betrokken zou worden, hij dit niet kon aanvaarden en ‘dat hij het recht niet had het leven van de Belgen vrijwillig op te offeren’Ga naar voetnoot47. De koning en Van Overstraeten probeerden Keyes te doen begrijpen dat het van kapitaal belang was dat de Duitsers ‘de misstap’ zouden begaan. Uiteindelijk leek Keyes dit te verstaan en verzuchtte: ‘toute la question est de faire comprendre ces choses aux politiciens’Ga naar voetnoot48! Er was dus een en ander misgelopen. In een telefoongesprek met Winston Churchill - mist had het vliegtuig dat de boodschapper van de koning naar Engeland diende te brengen in Noord-Frankrijk aan de grond gehouden - had Lord Keyes gevraagd ‘of de Britse regering akkoord zou zijn met de gevraagde waarborgen’, en ook ‘dat hij meende dat, zo de garanties waren toegezegd, de Koning in staat zou zijn de ministers te overtuigen Franse en Britse troepen onmiddellijk op Belgische bodem uit te nodigen’. De vraag om garanties was door het Britse War Cabinet met gemengde gevoelens ontvangen. Men was geïrriteerd, maar greep wel de mogelijkheid om troepen te sturen met beide handen aan. Het antwoord loog er dan ook niet om, menend dat in ruil voor de toezegging van garanties ‘de koning zou proberen zijn regering ervan te overtuigen toe te stemmen in het uitnodigen van Franse en Britse troepen naar België te komen voorafgaandelijk aan een echte invasie’. Daarom was het War Cabinet ‘bereid de uitnodiging te aanvaarden dat Britse troepen naar België zouden komen en meende men dat de Fransen hetzelfde zouden doen’Ga naar voetnoot49. De Fransen reageerden nadat Alexander Cadogan de Franse ambassadeur had ingelicht. Zo werd de Belgische regering geconfronteerd met het verzoek om toelating tot een Franse militaire interventie op Belgisch grondgebiedGa naar voetnoot50. Dit Frans-Brits contact was een logisch gevolg van vroegere | |
[pagina 469]
| |
overeenkomsten en verklaringen. De Frans-Britse belangen waren gelijklopend, dat had de Britse Eerste Minister Chamberlain reeds op 6 februari 1939 verklaard. Op 9 januari 1940 had hij het over ‘that close that even intimate association’ tussen Frankrijk en Groot-BrittanniëGa naar voetnoot51. | |
Problemen voor de koning en voor zijn regeringDoor de niet voorziene gevolgen van de geheime missie van Roger Keyes was koning Leopold III in een zeer netelig parket terecht gekomen. Hij ontbood op 15 januari minister Spaak en verklaarde te weten dat Londen om de onmiddellijke opmars van Franse en Britse troepen in België vroeg. ‘Onaanvaardbaar!’ repliceerde de ministerGa naar voetnoot52. Namens de Franse regering die vond dat de Belgische regering op haar verantwoordelijkheid diende te worden gewezen, werd 's namiddags op dezelfde dag, 15 januari 1940, via Pol le Tellier - Belgisch ambassadeur te Parijs - aan België de toelating gevraagd voor een Franse militaire interventie op Belgisch grondgebiedGa naar voetnoot53. Op het kabinet van de minister van buitenlandse zaken had daarop een vergadering plaats waarbij, naast P.-H. Spaak ook Edouard le Ghait, kabinetschef van de minister, secretaris-generaal Fernand van Langenhove, directeur-generaal van de afdeling politieke zaken op het ministerie van buitenlandse zaken, Pierre van Zuylen, en de secretaris van de koning aanwezig waren. Zij kregen er kennis van het boven vermelde telegram van de Belgische ambassadeur te Parijs. In grote lijnen kwam de inhoud van het telegram neer op een vraag aan de Belgische regering de Fransen toelating te verlenen om hun troepen om 20.00 uur op Belgisch grondgebied toe te laten. Indien dit niet het geval zou zijn, zo stond er, dan zouden de Fransen hun stellingen niet meer verlaten vooraleer de Duitsers in België zouden zijn. Baron Capelle noemde dit ‘chantage’. Dat, zoals Robert Aron stelt, Van Langenhove en Le Ghait aan de eisen van de Franse regeringsleider Edouard Daladier wilden toegeven, werd later door Van Langenhove tegengesproken met het argument dat hij steeds de voornaamste voorstander van de onafhankelijkheidspolitiek is geweest. In het relaas van Capelle, | |
[pagina 470]
| |
waarop Aron zich baseert, staat echter dat Van Langenhove gezegd zou hebben: ‘We zullen er toch op een dag moeten instappen, waarom nu niet, wanneer de voorwaarden ons gunstig lijken’. Robert Capelle maakte zich daarop naar eigen zeggen boos en wees erop dat er nog hoop was om aan de oorlog te ontsnappen. In zijn verslag noteert de secretaris van de koning verder dat zowel minister Spaak als Pierre van Zuylen zonder aarzelen verklaarden dat men diende te weigeren, maar dat zij beiden betwijfelden of men de dans zou ontspringenGa naar voetnoot54. Ook generaal Van Overstraeten maakte in zijn aantekeningen melding van het feit dat Van Langenhove en Le Ghait aanvankelijk bereid waren de Franse interventie te aanvaarden, maar dat Van Langenhove later op de avond van mening is veranderdGa naar voetnoot55. Na overleg met de koning, verklaarden de ministers Pierlot, Spaak en Denis zich akkoord om aan de Franse regering een negatief antwoord te gevenGa naar voetnoot56. Op de kabinetsraad van dezelfde dag schetste minister Spaak een genuanceerd, maar zeer realistisch beeld van de internationale toestand. Hij stelde voor aan de Franse regering te antwoorden dat België vastbesloten was ‘zijn neutraliteitspolitiek voort te zetten en op zijn garanten slechts een beroep te doen als het zou worden aangevallen’. De minister wees erop dat de toestand gevaarlijk was, en verklaarde ‘dat één van de ons omringende landen een militaire actie tegen België aan het bekokstoven was en dat de twee andere oorlogvoerende landen in feite wensten dat die actie ook plaats vond’. Deze passage werd nadien op verzoek van de Eerste Minister uit de notulen van de vergadering geschraptGa naar voetnoot57. Om 21.00 uur verstuurde minister van buitenlandse zaken Spaak een kort telegram met het Belgische antwoord ten behoeve van de FransenGa naar voetnoot58. Om 1 uur 's nachts noteerde generaal Van Overstraeten dat men nu de ultieme kaart uitspeelde om te voorkomen dat België in een slagveld zou veranderen en dat de geallieerden met betrekking tot de waarborgen vals speeldenGa naar voetnoot59. In de loop van 16 januari had minister Spaak een onderhoud met de Duitse ambassadeur. In overeenstemming met wat hij op de kabinetsraad had aangekondigd en met wat met de koning was afgesproken, bevestigde de minister de Belgische neutraliteitspolitiek en liet hij duidelijk weten dat België ‘zich niet tot een misstap zou laten | |
[pagina 471]
| |
verleiden’Ga naar voetnoot60. Aan de Belgische ambassadeur te Parijs werd gemeld dat België geen beroep op de garanten had gedaan omdat dit voor België het begin van de oorlog zou hebben betekend, omdat België: 1 het morele gezag als neutrale natie wilde behouden, 2 een eventueel beroep op de garanten de solidariteit met Nederland zou aantasten en Nederland in de oorlog zou betrekken en 3 men hoopte dat Duitsland, nu het land wist dat België de Duitse aanvalsplannen kende, nog zou inbindenGa naar voetnoot61. In Franse regeringskringen bleef men de hele zaak vreemd vinden. Zo betoogde Daladier op 18 januari, in antwoord op de Belgische verklaring die hij de vorige dag had gekregen, dat Frankrijk nooit aan België had voorgesteld een preventief appel te formuleren, maar dat de mogelijkheid van zulk appel ten overstaan van de Franse en Britse regeringen was geformuleerd. Het was dus duidelijk dat de door Lord Keyes overgebrachte vraag van de koning om garanties als Belgisch preventief appel was geïnterpreteerdGa naar voetnoot62. Onthutst vroeg ambassadeur Le Tellier voor de volgende dag een audiëntie bij zijn minister en bij de koningGa naar voetnoot63. Koning Leopold lichtte ambassadeur Le Tellier zeer gedetailleerd in over de Frans-Belgische militaire contacten van 11 en 13 januari 1940. Hij benadrukte dat tussen de Franse militaire attaché en generaal Van Overstraeten op 11 januari was afgesproken dat er geen stafbesprekingen zouden plaatsvinden en dat er van Belgische zijde nooit om een interventie was gevraagdGa naar voetnoot64. Op 22 januari 1940 suggereerde minister Spaak aan de koning dat de Belgische ambassadeur te Parijs zonder dralen aan de Franse Eerste Minister zou schrijven dat de Belgische regering bij haar standpunt van 15 januari 1940 bleefGa naar voetnoot65. Aan Belgische zijde werd het incident dan ook gesloten met een verklaring die op 24 januari via de Belgische ambassadeur te Parijs aan de Franse regering werd overgemaakt en waarin kort en duidelijk werd gezegd dat de Belgische regering steeds het op 15 januari geformuleerde standpunt had aangehoudenGa naar voetnoot66. Intussen was Roger Keyes op 17 januari opnieuw door koning Leopold ontvangen. Hem werd gevraagd op papier te zetten dat de koning nooit om de onmiddellijke hulp | |
[pagina 472]
| |
van Britse en Franse troepen had gevraagdGa naar voetnoot67. Keyes gaf toe dat de Engelsen inzagen dat zij een verkeerde manoeuvre hadden gemaakt en dat zij in hun maag zaten met de geschreven verklaring die hij aan de koning had gegeven. Volgens Robert Capelle zou men in Engeland gewenst hebben dat het document vernietigd was, want, zo noteerde de secretaris van de koning: ‘deze stukken zijn compromitterend voor hen, maar erg interessant voor ons’Ga naar voetnoot68. De volgende dag nam Lord Keyes afscheid van koning Leopold. Hij verklaarde de door hem aan de koning overhandigde Britse verklaringen te betreuren omdat zij volgens hem een enorme misstap van de Britse regering betekendenGa naar voetnoot69. Vooraleer Keyes vertrok vroeg hij aan de koning nog wat België zou doen indien alleen Nederland zou worden aangevallen. De koning gaf geen precies antwoord, maar vroeg de admiraal of men in Engeland aan een mogelijkheid had gedacht om de hulp aan Nederland te organiseren zonder door België te trekken. Hierop antwoordde Keyes ‘dat die mogelijkheid werd bestudeerd’Ga naar voetnoot70. Later zouden zowel de Franse militaire attaché als de Britse ambassadeur te Brussel ‘het misverstand' met betrekking tot het preventief beroep toeschrijven aan Keyes’ hoge leeftijd. Sir Alexander Cadogan - een man die volledig op de politieke lijn van Winston Churchill zat - vroeg zich op 26 januari af waarom toch ‘these ridiculous unofficial busybody “emissaries”’ gebruikt warenGa naar voetnoot71. Later, op 1 maart 1940, zou Lord Halifax in een nota aan Churchill en Chamberlain melden dat hij het onprettige gevoel had ... dat men eertijds, toen er in januari via Lord Keyes een boodschap aan de koning der Belgen was gestuurd, had gehandeld onder invloed van een verkeerd verstaan van wat de koning werkelijk in gedachten had gehadGa naar voetnoot72. Volgens de interpretatie van koning Leopold was het hele incident een gevolg van ‘zekere manoeuvres aan Engelse zijde en was de vraag om garanties onderweg vervormd’Ga naar voetnoot73. Robert Capelle, die van de diplomatieke kwaliteiten van Winston Churchill duidelijk geen hoge pet op had, wees de Britse minister van marine als de | |
[pagina 473]
| |
schuldige voor het incident aanGa naar voetnoot74. Roger Keyes verklaarde op 16 februari 1940 te Londen ten overstaan van ambassadeur Cartier de Marchiennes en ambassadesecretaris De Lantsheere dat Winston Churchill en Anthony Eden aanvankelijk de onvoorwaardelijke vraag om garanties vanwege de koning gunstig hadden willen beantwoorden, maar dat het de Franse regering was geweest die het preventief beroep op België had voorgesteld. Keyes kondigde ook een verklarende nota aan en wilde graag opnieuw door de koning ontvangen worden. Koning Leopold gaf echter te kennen op dit verzoek niet te zullen ingaanGa naar voetnoot75. Omdat ook op het Britse ministerie van buitenlandse zaken een en ander onduidelijk bleef, werd Lord Keyes op 21 en 22 februari door de Secretary of State uitgenodigd om over het gebeuren van 13 en 14 januari tekst en uitleg te verschaffen. Keyes gaf toen toe dat zijn boodschap bij het War Cabinet aanleiding had gegeven tot een misverstand en dat de laatste paragraaf (nl. ‘dat de koning, wanneer de Britse Eerste Minister garanties zou toezeggen, zijn regering zou kunnen overtuigen tot het uitnodigen van Franse en Britse troepen op Belgische bodem’) een eigen interpretatie was geweest. Hij wees er echter op dat de koning er toen wel van overtuigd was geweest dat België de volgende dag door Duitsland zou worden aangevallen. Lord Keyes uitte de wens opnieuw naar België te kunnen gaan om andermaal met koning Leopold III een gesprek te hebben. Het Foreign Office oordeelde evenwel dat het beter was dat hij in de gegeven omstandigheden niet naar België zou reizenGa naar voetnoot76. Begin maart 1940 stuurde Lord Keyes via minister Spaak aan de koning een op 17 februari gedateerde verklaring over de gebeurtenissen van 14 januari 1940Ga naar voetnoot77. Daarop gelastte koning Leopold III ambassadeur Cartier de Marchiennes op 5 maart mondeling te antwoorden dat België bij het gekende standpunt bleefGa naar voetnoot78. Duitse waarnemers bleven intussen de situatie in en rond het neutrale België met argusogen volgen. Freiherr Friedrich Rabe von Pappenheim, Duits militair attaché te | |
[pagina 474]
| |
Brussel, getuigt in zijn memoires dat hij grote moeite deed om te weten te komen of er na het incident van Maasmechelen met een gezamenlijk Belgisch-Nederlands-Frans-Brits actieplan rekening diende gehouden te worden. Hij geeft toe daarover geen aanwijzingen te hebben gevondenGa naar voetnoot79. In Berlijn was men volgens de Belgische ambassadeur Davignon evenwel de mening toegedaan dat de Belgische defensie uitsluitend tegen één buurland - in casu Duitsland - was gericht en dat Frankrijk zijn troepen door België zou leiden. De Fransen zouden volgens de Duitse waarnemers in dat geval in zes uur tijd de Belgisch-Duitse grens kunnen bereiken. België werd in Berlijn dan ook als ‘een zogenaamd neutraal land’ bestempeld. Wijzend op de in het Duitse vliegtuigje gevonden documenten - waarvan hij op het ogenblik dat hij zijn nota schreef de inhoud niet kende - en herinnerend aan het feit dat hij voortdurend het bestaan van een Duits aanvalsplan tegen België had gesignaleerd, riep burggraaf Davignon op 19 januari 1940 de Belgische autoriteiten dringend op 'om tot het uiterste en loyaal de kaart van de neutraliteit uit te spelen'Ga naar voetnoot80. De Belgische ambassadeur te Berlijn telegrafeerde de volgende dag ook nog 'dat de zenuwoorlog verder ging, maar dat niets toeliet te geloven dat een offensief imminent was'Ga naar voetnoot81. | |
De geallieerde druk op België houdt aanOver de Franse intenties deden in België tegenstrijdige berichten de ronde. Waar enerzijds de Belgische militaire attaché te Parijs rapporteerde dat de Franse generaals Gamelin, Vuillemin en Armengaud wensten dat Duitsland België zou aanvallenGa naar voetnoot82, meldde baron Edmond Carton de Wiart anderzijds dat de Franse militaire attaché in België hem had verzekerd dat Frankrijk nooit op Belgisch grondgebied zou doordringen zonder daartoe te zijn uitgenodigd. Ook had de militaire attaché verklaard niet in een nakende Duitse inval te geloven, maar maakte hij wel duidelijk dat de strikte neutraliteit van België voor het Franse opperbevel ‘grote moeilijkheden meebracht omdat men er niets van de Belgische militaire plannen kende’Ga naar voetnoot83. Dat de Franse legerleiding te weinig informatie had over de Belgische militaire verdediging was een steeds weerkerende Franse klacht. Vooral de Franse ambassadeur te Brussel kwam daar zowel ten overstaan van de Belgische minister van buitenlandse | |
[pagina 475]
| |
zaken Spaak als ten overstaan van Pierre van Zuylen telkens op terugGa naar voetnoot84. Toch getuigt de Franse generaal Gamelin in zijn memoires dat er vanaf 21 november 1939 door Belgische militairen herhaaldelijk mondeling militaire informatie werd doorgegeven als antwoord op Franse ‘suggesties’, dat wil zeggen op Franse aanwijzingen betreffende de Belgische verdediging in functie van een militaire samenwerking met FrankrijkGa naar voetnoot85. Van zijn kant gaf koning Leopold op 19 januari 1940 aan de Belgische ambassadeur te Parijs de opdracht ‘de voor de Fransen relevante gedeelten’ uit de te Maasmechelen gevonden Duitse documenten aan generaal Gamelin door te spelen, maar dit was volgens de Franse militaire en politieke leiders onvoldoendeGa naar voetnoot86. Ook de Britten hadden op stafbesprekingen aangedrongen. In een nota van 14 januari, die op 16 januari op het War Office door generaal Beaumont-Nessbit aan de Belgische militaire attaché luitenant-kolonel Wouters werd overhandigd, stond zelfs dreigende taal. Men verneemt immers dat, indien er geen voorafgaande stafbesprekingen zouden worden gevoerd, ‘België op geen enkele belofte voor interventie of bijstand vanwege de geallieerden kon rekenen’, dat de geallieerden enkel in hun eigen belang zouden handelen en dat ‘indien de omstandigheden van het moment zo zouden zijn dat het om militaire redenen nuttig zou zijn België volledig door de Duitse troepen te laten bezetten, deze beslissing zou genomen worden zonder rekening te houden met de gevolgen voor België’Ga naar voetnoot87. Na het incident-Keyes waren voor België de moeilijkheden met Engeland niet van de baan. Op 20 januari 1940 hield Sir Winston Churchill voor de Britse radio een toespraak waarin hij België en de andere neutrale mogendheden verweet ‘in plaats van spontaan hun plicht te doen en samen met Groot-Brittannië en Frankrijk weerstand te bieden aan de krachten van agressie en kwaad, eerder een beklagenswaardig lot te prefereren’. Hij vergeleek de neutrale landen met ‘lieden die een krokodil te eten geven in de hoop dat de krokodil hen dan laatst zou opeten...’. In zijn rapport over de toespraak beklemtoonde de Belgische ambassadeur te Londen dat weinigen in Engeland de opinie van Churchill deelden en dat er maar weinig instemmend krantencommentaar was geweest. Toch stipte Cartier de Marchiennes aan dat de toespraak de indruk van de Britten verstevigde ‘dat zij voor de neutralen streden en dat het betreurenswaardig was dat die met de geallieerden geen gemene zaak maakten’Ga naar voetnoot88. België reageerde verontwaardigd op de toespraak van Churchill. Minister Spaak stuurde een boos telegram waarin hij de Belgische ambassadeur te Londen vroeg de | |
[pagina 476]
| |
Britse regering duidelijk te maken: 1 dat België niet kon aanvaarden dat men een document publiek maakte waarvan de teneur vertrouwelijk was medegedeeld; 2 dat de beschuldiging dat België zijn plicht niet deed onaanvaardbaar was, vooral omdat men niet tot een gewapende assistentie verplicht was; 3 dat de verwijten van serviliteit en onderdanigheid ten opzichte van Duitsland eveneens onaanvaardbaar warenGa naar voetnoot89. In het onderhoud dat de Belgische ambassadeur onder vier ogen met Lord Halifax over de toespraak had, probeerde de Britse Eerste Minister het incident wat te minimaliseren en suggereerde hij de ambassadeur de Belgische bezwaren rechtstreeks in een brief aan Winston Churchill op papier te zetten. Cartier de Marchiennes wenste geen schriftelijke polemiek, maar maakte erop attent dat de uitlatingen waarmee Winston Churchill probeerde de neutralen in het anti-Duitse oorlogskamp te betrekken door hun sarcastische toon ‘verbazend goed leken op de methoden die Goebbels dikwijls had gebruikt’Ga naar voetnoot90. Op het Belgische ministerie van buitenlandse zaken was men vooral verontwaardigd omdat Winston Churchill de in het Duitse vliegtuigje gevonden documenten ter sprake had gebracht. Omdat deze kwestie volledig door de militaire instanties in handen was genomen, kende men op Buitenlandse Zaken op het ogenblik dat Churchill voor de Britse radio sprak niet eens de letterlijke inhoud van de te Maasmechelen gevonden stukken. Dit was een onhoudbare toestand en baron Capelle had daarover overigens reeds op 19 januari ten opzichte van de koning zijn wrevel uitgedrukt. Op 3 februari 1940 zou de secretaris van de koning dan ook uitdrukkelijke de wens formuleren dat men op het ministerie ten minste de draagwijdte van de documenten zou kennenGa naar voetnoot91. Op 23 januari 1940 bracht de Daily Telegraph een tamelijk gedetailleerd artikel van een correspondent te Luik over de in het Duitse vliegtuigje gevonden documenten. In hetzelfde nummer stond ook een relaas van de Franse correspondent ‘Pertinax’ over ‘de aarzelingen’ van de Belgische regering om een preventief beroep op de Franse en Britse troepen te doen. Bij een preventief beroep op Frankrijk en Groot-Brittannië zouden de Fransen en de Britten de verdedigingslinie die door de Maas en het Albertkanaal werd gevormd, kunnen bezetten. Door te wachten op een Duitse inval en pas daarna een beroep op de garanten te doen zou, nog steeds volgens ‘Pertinax’, de Belgische regering een Frans-Britse interventie zeer bemoeilijkenGa naar voetnoot92. Het spreekt vanzelf dat, na alles wat er tussen 10 en 20 januari 1940 was voorgevallen, zulke berichten te Brussel zowel op het Koninklijk Paleis als op het ministerie van buitenlandse zaken | |
[pagina 477]
| |
met meer dan gewone aandacht werden gelezen. Het wantrouwen ten aanzien van de Fransen en Britten werd er door de toespraak van Winston Churchill bij een aantal Belgische diplomaten en politici niet minder omGa naar voetnoot93. Ook in Nederland reageerde men verstoord op de toespraak van de Britse Lord of Admirality. Minister van buitenlandse zaken E.N. van Kleffens gaf de Nederlandse gezant te Londen dan ook de opdracht bij de Britse regering krachtig te protesterenGa naar voetnoot94. In Duitsland stelde de pers naar aanleiding van de Belgische reactie tevreden vast ‘dat België zijn verplichtingen kende en zich niet door Churchill liet pramen’. Wel maakte het persagentschap Dienst aus Deutschland melding van een Frans radiobericht als zouden er Brits-Frans-Belgische besprekingen over een gemeenschappelijke verdediging van België worden gevoerd. Het agentschap merkte daarbij op dat een dergelijk initiatief voor België uiterst gevaarlijk was en volledig in tegenspraak met de neutraliteit. Van Duitse regeringszijde kwam er vooralsnog geen commentaar, maar ambassadeur Davignon drong er wel op aan dat hij de inhoud van de in het Duitse vliegtuig gevonden documenten zou horenGa naar voetnoot95. Dit was ook de wens van de Nederlandse ambassadeur te BrusselGa naar voetnoot96. Capelle en Van Zuylen wilden niet zo ver gaan, maar waren van mening dat de essentie van de inhoud van de Duitse documenten aan de noorderburen kon worden doorgespeeldGa naar voetnoot97. Winston Churchill werd op 26 januari door Foreign Secretary Lord Halifax op de vingers getikt. Deze verzocht zijn minister van marine dringend om ‘als hij in de toekomst weer over buitenlandse politiek ging spreken, hem eerst te tonen wat hij wilde zeggen’Ga naar voetnoot98. Dit verhinderde Churchill echter niet om de volgende dag in het Lagerhuis de pers van de neutrale landen op de korrel te nemenGa naar voetnoot99. In de Sunday Times van 28 januari 1940 verscheen evenwel een artikel waarin de houding van de neutrale mogendheden werd verdedigd en waarin werd duidelijk gemaakt dat de geallieerden enkel fair play, maar geen hulp verwachtten. Bovendien, zo betoogde de krant, was het opgeven van hun neutraliteit niet in het belang van Groot-Brittannië en strookte het niet met de Britse principes. Wel werd erop aangedrongen dat België en Nederland | |
[pagina 478]
| |
nauw zouden samenwerkenGa naar voetnoot100. Uiteindelijk verklaarde de Britse Eerste Minister op 31 januari in het Lagerhuis dat de neutralen de houding konden aannemen die hen het beste lagGa naar voetnoot101. Intussen deden allerlei geruchten de ronde over het bestaan van een geheim Belgisch-Nederlands militair akkoord. Zowel aan Nederlandse als aan Belgische zijde werd op deze berichten afwijzend en ontkennend gereageerdGa naar voetnoot102. Die reactie was overigens niet nieuw. In januari-februari 1939 en ook nog in november 1939 was een militaire samenwerking tussen Nederland en België van de hand gewezenGa naar voetnoot103. Dat Nederland zijn lot niet aan dat van België wilde verbinden, werd in januari en februari 1940 duidelijk in de Nederlandse pers verwoord. Robert Capelle besloot hieruit dat de Nederlanders de kansen op oorlog niet wensten te vergroten, dat zij zelfs niet zouden toestaan dat België te hulp zou komen en dat zij in geval van een aanval zelf wensten te beslissen wat er te doen zou staan. De secretaris van de koning zag in deze houding andermaal een bewijs dat België zijn lot niet aan dat van Nederland mocht verbindenGa naar voetnoot104. Dat men in Belgische en Nederlandse politieke kringen erg voorzichtig was met betrekking tot een mogelijke militaire samenwerking tussen beide landen is begrijpelijk, zeker wanneer men weet dat Duitse waarnemers België en Nederland voortdurend in het oog hielden. Dit nam echter niet weg dat er tussen beide landen militaire inlichtingen werden uitgewisseld en dat er - buiten het medeweten van de beide regeringen - tussen de Nederlandse opperbevelhebber I.H. Reynders en de Belgische koninklijke militaire adviseur R. van Overstraeten geheime contacten zijn geweestGa naar voetnoot105. Van zijn kant verklaarde de Duitse auteur Friedrich Sieburg op 31 januari 1940 aan Robert Capelle ‘dat de dag waarop België zijn lot aan dat van Nederland zou verbinden, het zijn eigen doodvonnis zou ondertekenen’. Het lot van België leek intussen de facto met dat van Nederland verbonden. Ontving men immers niet voortdurend berichten dat Adolf Hitler de Lage Landen wilde aanvallen? Een Belgische poging om in februari 1940 samen met Nederland een gemeenschappelijke grens- | |
[pagina 479]
| |
verdediging te organiseren ging evenwel niet door omdat de Nederlanders zulks als strijdig met hun neutrale status beschouwdenGa naar voetnoot106. Wel was de Nederlandse opperbevelhebber in januari 1940 overtuigd van het grote belang van een goede verdediging van het Zuiden van Nederland, want, zo verklaarde hij, ‘hoe groter de vertraging aan de Duitse legers bezorgd, hoe meer voordeel voor de geallieerden’Ga naar voetnoot107. Later, in februarimaart 1940, werden er Belgisch-Nederlandse militaire besprekingen gevoerd via de Belgische militaire attaché in Den Haag en zijn Nederlandse collega te Brussel. In samenhang met deze contacten vond generaal Van Overstraeten de Nederlandse militaire overheid bereid het ‘gat’ tussen de Nederlandse Peel-Raamstelling en de Belgische verdedigingslinie aan het Albertkanaal te dichten door middel van een gezamenlijk uit te bouwen stelling Tilburg-TurnhoutGa naar voetnoot108. | |
Na het onweer...Na het januari-alarm nam de internationale spanning af. De Duitse dreiging bleef echter onverminderd bestaan en aan Britse zijde werd gewezen op ‘de evidente noodzaak’ dat België en Nederland zich samen goed tegen een mogelijke Duitse agressie zouden voorbereidenGa naar voetnoot109. Zowel uit de Belgische als uit de Nederlandse ambassade te Berlijn werd gemeld dat de aandacht van de Führer nog steeds op België en Nederland was gevestigd, maar dat Duitsland ‘geruststellende berichten wilde verspreiden om de waakzaamheid van het Westen in slaap te sussen’Ga naar voetnoot110. In Berlijn was ambassadeur Davignon zich bewust van de steeds groter wordende Duitse militaire druk op België, maar hij bleef er sterk van overtuigd dat men alles diende te doen om de oorlog te vermijdenGa naar voetnoot111. Dat was ook de mening van Robert Capelle, die op 31 januari 1940 echter zou noteren dat volgens hem België ‘niet aan de oorlog zou ontsnappen’, maar dat men tot het uiterste de neutraliteit diende aan te houden ‘om niet op zijn geweten te hebben de catastrofe te hebben veroorzaakt op een ogenblik dat er nog een minimum aan hoop overbleef’Ga naar voetnoot112. Op 17 januari 1940 had Eerste Minister Pierlot aan de koning gerapporteerd dat de kabinetsraad de houding van minister van buitenlandse zaken Spaak met betrekking | |
[pagina 480]
| |
tot de Belgische buitenlandse politiek unaniem steunde en de Belgische neutraliteitspolitiek onverkort wenste voort te zettenGa naar voetnoot113. De gebeurtenissen rond het januari-alarm van 1940 waren meer dan een spannend fait divers. Zij hebben niet alleen de relatie van België met Frankrijk en Groot-Brittannië vertroebeld, zij hebben ook het vertrouwen tussen het staatshoofd en de regering aangetast. Volgens Pierre van Outryve d'Ydewalle werd het optreden van koning Leopold III en van Eerste Minister Pierlot gekenmerkt door ernst en bezorgdheid, maar was er tussen beiden nauwelijks warm menselijk contact. Men kan volgens de gewezen kabinetschef van de Eerste Minister stellen dat in januari 1940 in de verhouding tussen de Eerste Minister en de koning ‘wantrouwen binnengeslopen is, als een houtworm in een balk’. De gedachten van de koning leken volgens de Eerste Minister ‘doorweven met terughoudendheid, aarzelingen en bijbedoelingen’. ‘Ze waren het misschien niet’, geeft D'Ydewalle toe, ‘maar ze hadden er alle schijn van’Ga naar voetnoot114. In 1947 - toen het optreden van de koning vóór en tijdens de bezetting volop ter discussie stond - rakelde Hubert Pierlot de gebeurtenissen rond ‘de zending-Keyes’ op. Hij beschuldigde de koning er in een krantenartikel van ‘gemeend te hebben buiten de ministeriële verantwoordelijkheid de zwaarste politieke en militaire beslissingen te kunnen nemen’Ga naar voetnoot115. Robert Capelle heeft op deze aanval gereageerd en stelt dat de koning door via Lord Keyes de Britten te benaderen geen beslissing had genomen, maar er zich enkel toe beperkt had vragen te stellen en informatie door te geven. Capelle stelt ook dat de koning de grenzen van zijn constitutionele rechten kende en dat hij ze nooit had overschredenGa naar voetnoot116. In een niet gepubliceerde tekst schrijft de secretaris van de koning evenwel dat koning Leopold III ‘de rechten die de Grondwet hem verleende kende, maar dat hij er niet altijd de begrenzingen van vermoedde’Ga naar voetnoot117. Koning Leopold III was in januari 1940 door ‘de zaak-Keyes’ in een erg hachelijke situatie terechtgekomen. Een geheime zending, die tot doel had voor België de nodige garanties van de Britse overheid te bekomen, had het land bijna in de oorlog gestort. Dit was zeker wel het laatste wat de koning had bedoeld en zijn vertrouwen ten opzichte van de Britten werd er niet groter door. Tegelijk werd echter ook de vertrouwensrelatie tussen de koning en de ministers aangetast. Volgens minister Spaak had men toen te maken met een gevaarlijke persoonlijke politiek van de koning, een politiek waartegen hij volgens eigen zeggen niet krachtig genoeg heeft gereageerd. Toch is Paul-Henri | |
[pagina 481]
| |
Spaak er van overtuigd dat edele motieven het optreden van koning Leopold hadden geïnspireerdGa naar voetnoot118. De politiek van koning Leopold III lag in de lijn van de ‘vorstendiplomatie’ die vanaf 1831 door de opeenvolgende Belgische staatshoofden met succes was gevoerd en die tot doel had vrede en evenwicht in eigen land en in Europa te verzekeren. Buitenlandse politiek en landsverdediging zijn dan ook de politieke terreinen waarop de koningen der Belgen vanaf Leopold I het meest hun stempel hebben gedruktGa naar voetnoot119. Het erfelijk koningschap geeft gestalte aan de continuïteit van zowel de militaire als de buitenlandse politiek van het land. De koning zweert bij zijn eedaflegging het grondgebied ongeschonden te zullen bewaren en de grondwet vertrouwt hem het opperbevel van het leger alsook het sluiten van de internationale verdragen toe. De vorst was dus de meest aangewezen persoon om de buitenlandse politiek en het militaire beleid van het land op elkaar af te stemmen. In zijn hand kwamen beide beleidslijnen samenGa naar voetnoot120. Nog in 1923 werd door de toenmalige Eerste Minister Georges Theunis gesteld dat het de taak van de koning was richting te geven aan de landsverdediging en aan de buitenlandse politiek die de regering voerdeGa naar voetnoot121. De politieke constellatie van begin 1940 was echter niet te vergelijken met die van net na 1918. Het prestige en de politieke invloed van de koning bleven zeer groot, maar stilaan had een politieke machtsverschuiving plaats ten voordele van de ministers, in het bijzonder ten voordele van de in de kabinetsraad verenigde ministersGa naar voetnoot122. Minister van buitenlandse zaken Spaak was het met de koning eens dat men alles in het werk diende te stellen om België buiten een mogelijk internationaal conflict te houden. Hij was evenwel een overtuigd tegenstander van ‘vorstendiplomatie’Ga naar voetnoot123. De gebeurtenissen van januari 1940 waren voor Robert Capelle de aanleiding om een en ander voor zichzelf en ‘om er lessen uit te trekken’ op papier te zetten. De secretaris van de koning begon met de stelling dat zowel de militaire kwesties die betrekking hadden op de relaties met buitenlandse legers, als de kwesties met betrekking tot strategie en tactiek gemengde aangelegenheden waren, die niet uitsluitend aan de militairen dienden te worden overgelaten. Bovendien was hij van mening dat men de behandeling van zowel de zuiver militaire als de zuiver burgerlijke | |
[pagina 482]
| |
kwesties niet exclusief aan burgerlijke of militaire overheden mocht toevertrouwen. Tevens diende er volgens Capelle in onderling vertrouwen permanent overleg tussen de respectieve overheden te zijn. Daarna toetste de secretaris van de koning zijn stelling aan drie gebeurtenissen uit het recente verleden. In verband met het incident van Maasmechelen betreurde Capelle dat de burgerlijke overheid (de Eerste Minister en de minister van buitenlandse zaken) op afstand waren gehouden en dat de na acht dagen om advies gevraagde magistraat niet eerder bij de zaak was betrokken. Overleg tussen militaire en niet-militaire specialisten had volgens hem het alarm van 13 januari kunnen vermijden. Over de vraag van de koning om garanties vanwege de Britten was Capelle al even duidelijk. Hij betreurde het gebeuren en verbaasde er zich niet over dat bij gebrek aan een geschreven nota of instructie - de vraag om garanties was door Lord Keyes via de telefoon gesteld! - de informatie verkeerd was overgekomen. Eigenlijk had Capelle die zending liever door een diplomaat, geassisteerd door een militair, uitgevoerd willen zien. De zaak behoorde volgens hem immers toch meer tot het politieke dan tot het militaire domein. De koning was het, volgens een randnota van Capelle, met deze bemerkingen eens, behalve dan met betrekking tot de zaak van de in het Duitse vliegtuig aangetroffen documentenGa naar voetnoot124. Inderdaad, uit een andere tekst van Capelle blijkt duidelijk dat de koning met betrekking tot de gevonden documenten de regering bewust elke concrete informatie zou hebben onthouden om te voorkomen dat de ministers een beslissing zouden nemen zonder hem daarin te kennenGa naar voetnoot125. Militaire aangelegenheden waren volgens koning Leopold III bij uitstek de bevoegdheid van de koning. Ook was hij er - zoals eertijds zijn vader - van overtuigd dat de belangen van België duidelijk onderscheiden waren van die van Frankrijk en Groot-Brittannië. Hij voelde zich dan ook persoonlijk verantwoordelijk voor de politiek die er voor diende te zorgen dat het land niet in een slagveld zou veranderenGa naar voetnoot126. Men kan zeggen dat de ‘zending-Keyes’ een initiatief van de koning is geweest die in oorlogstijd persoonlijk het opperbevel van het leger uitoefende, dit tot zijn plicht rekende en in militaire aangelegenheden soeverein wenste op te tredenGa naar voetnoot127. Koning Leopold III was van mening dat het staatshoofd zich niet gebonden achtte ‘door beslissingen die buiten hem waren genomen in aangelegenheden waarin hij zijn woordje mee te spreken had’Ga naar voetnoot128. | |
[pagina 483]
| |
In januari 1940 werd duidelijk dat een Duitse aanval op België wellicht niet lang meer zou uitblijven. Tegelijk ergerden Franse en Britse machthebbers zich steeds meer aan de neutrale opstelling van België en groeide in België zowel bij de koning als bij de regering de overtuiging dat Frankrijk en Groot-Brittannië er alle belang bij hadden België in de oorlog te betrekken. Omdat de oorlog onafwendbaar leek en omdat hij de Franse en de Britse politici wantrouwde, wilde koning Leopold III aan de Britten concrete waarborgen vragen. Zijn grondwettelijke eed het grondgebied ongeschonden te zullen bewaren, het feit dat hij sedert begin september 1939 daadwerkelijk het opperbevel van het leger op zich had genomen en het feit dat hij niet duldde dat in militaire aangelegenheden beslissingen werden genomen zonder hem te consulteren, verklaren het allesoverheersende belang dat de koning in 1940 aan de militaire aangelegenheden heeft gehecht. Het voorbeeld van zijn vader stond hem hierbij nadrukkelijk voor ogen. De Belgische regering en vooral minister van buitenlandse zaken Spaak verdedigden - zoals de koning - de neutraliteitspolitiek. De koning, de ministers en vele diplomaten waren er van overtuigd dat België alles in het werk diende te stellen om het land buiten de oorlog te houden. De onvoorziene gevolgen van de geheime missie van Lord Keyes lieten evenwel bij alle betrokkenen een wrange nasmaak achter. De januari-incidenten van 1940 hebben niet alleen het Franse en Britse begrip voor de Belgische buitenlandse politiek tot op een dieptepunt gebracht, zij wakkerden ook het Belgisch wantrouwen ten overstaan van deze garanten aan. Tegelijk werd de voedingsbodem gelegd voor een groeiend wantrouwen tussen koning Leopold III en de ministers, die in januari 1940 ondervonden dat de vorst belangrijke militaire aangelegenheiden niet met de regering wenste te bespreken. |
|