Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 113
(1998)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||||||
[Nummer 3]Cultuur in context. Het spel van Menych Sympel (1466) als spiegel van de Brusselse politieke verhoudingenGa naar voetnoot1
| |||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||
van dynastiek-historiografische tradities opvallend, daar die in verband kunnen worden gebracht met de levendige historiografische cultuur in het vijftiende-eeuwse Brussel. Het doel van dit artikel is Van Menych Sympel te analyseren en uit te geven. Na een korte beschrijving van de inhoud zal het spel in zijn maatschappelijke context worden geplaatst. Hierbij zal vooral aandacht worden besteed aan de politieke ontwikkelingen in de periode dat het spel voor het eerst werd opgevoerd. | |||||||||||||
Opbouw en inhoud van Van Menych SympelNet als de overige teksten in het Brusselse handschrift is het spel Van Menych Sympel een rederijkersspelGa naar voetnoot5. Zoals dat gebruikelijk is in dergelijke spelen, staat niet de handeling, maar het betoog centraal. De handeling is voornamelijk het medium dat de woorden, de boodschap, gestalte geeft, accentueert of verheldert, en het primaire doel is dan ook niet de verstrooiing, maar vooral de belering van de toeschouwers. Zij moeten doordrongen raken van de mededelingen die door de spelers worden gedaan. Daartoe wordt - zoals bijna altijd in rederijkersspelen - gebruik gemaakt van allegorische personages. Ook wat betreft zijn omvang sluit Van Menych Sympel aan bij veel andere rederijkersspelen. Om enige beperking te stellen aan de lengte van de voorstelling werd, althans bij wedstrijden, bepaald dat een spel tussen de 500 en 600 verzen mocht tellen, wat zich uitstekend verhoudt tot de 590 verzen van Van Menych Sympel. Het gebruik van verschillende attributen bij de opvoering - een getekende stamboom van de Brabantse dynastie en vermoedelijk een reeks portretten of impersonaties van de vorsten - wijst erop dat we hier te maken hebben met een soort ‘toogspel’, dat kan worden omschreven als een combinatie van een toneelstuk en een reeks tableaux-vivantsGa naar voetnoot6. Meestal was er bij zulke toogspelen sprake van een voortoneel waarop de handeling zich afspeelde; meer op de achtergrond bevonden zich door gordijnen afgesloten compartimenten met de uitbeelding van hetgeen in het spel aan de orde kwam. Bij ‘toogspelen’ diende het toneelstuk om de afbeeldingen of tableaux-vivants van toelichting te voorzien of, omgekeerd, dienden de verbeeldingen om de tekst te verhelderenGa naar voetnoot7. De hoofdrol in het spel Van Menych Sympel ende Outgedachte ende van Cronijcke wordt gespeeld door de drie allegorische personages die in de titel zijn genoemd. Het | |||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||
spel begint als een dialoog tussen Menych Sympel en Outgedachte gedurende een intocht van Karel van Charolais in de stad Brussel. Na verloop van tijd voegt Vrouwe Cronijcke zich bij hen, en helemaal aan het eind van het spel duikt nog een engel op, die als boodschapper van God de strekking van het geheel moet onderstrepen. Als laatste ‘speler’ kunnen we de Bourgondische kroonprins Karel van Charolais, de latere Karel de Stoute, in hoogst eigen persoon noemen. Hij is de figurant die ondanks zijn buitengewoon bescheiden, zwijgende rol het gehele spel beheerst. Pas aan het einde van het stuk dient hij zich aan als toeschouwer, en als zodanig wordt hij persoonlijk aangesproken door de engel. De gehele voorafgaande discussie handelt echter - in directe of indirecte zin - over zijn persoon. In het stuk wordt een interessante tegenstelling gecreëerd tussen Menych SympelGa naar voetnoot8, een goedwillende, maar niet al te slimme volksman, en zijn gesprekspartner OutgedachteGa naar voetnoot9, een man met een goede algemene ontwikkeling. Terwijl Menych Sympel kan worden omschreven als een personificatie van de stedelijke bevolking, representeert Outgedachte veeleer de elite, regelmatig vertoeft hij immers aan vorstenhoven (vs. 225-226). De rol van Menych Sympel beperkt zich tot die van aangever: hij stelt de vragen waar zijn tegenspelers op kunnen antwoorden. Bovendien begeleidt hij de woorden van zijn beide gesprekspartners met instemmende, vaak emotionele opmerkingen. Het spel begint met de vraag van Menych Sympel naar de ‘staat’ van Karel van Charolais: hoe edel is diens afstamming, en welke edele daden kan men verwachten van een vorst? Zijn nieuwsgierigheid wordt bevredigd door zijn gesprekspartner Outgedachte, die van leer trekt met een uitgebreide toelichting op de rol van de edelen in het handhaven van orde en rust. Als voorbeeld voert hij dan de persoon van Karel de Grote op, die, met hulp van God, erin slaagde orde te scheppen in de chaos die was aangericht door Hunnen, Goten en Vandalen. Dat brengt de discussie op de verwantschap tussen Karel de Grote en zijn naamgenoot Karel van Charolais, die spoedig de stad zal binnentrekken. Menych Sympel toont zich heel benieuwd naar de afstamming van Karel van Charolais, maar Outgedachte vreest dat hij niet in staat zal zijn hem bondig en juist daarover te informeren. Daarom roept hij de hulp in van zijn vriendin Vrouwe Cronijcke die hem helpt bij het opstellen van een genealogie. Zij toont vervolgens aan dat Karel van Charolais de enige levende vorst is die in rechte lijn afstamt van Karel de Grote en dat hij dus de enige is op wiens schouders de morele en ideologische erfenis van zijn grote naamgenoot rust. Uit de tekst van het spel blijkt dat Karel van Charolais bij het toneeltje arriveert juist op het moment dat vrouwe Cronijcke zijn plaats in de stamboom heeft bereikt. Een engel spreekt de kroonprins dan toe, en deelt hem mee dat Karel de Grote zich in de hemel bevindt en dat God welwillend neerziet op diens afstammelingen. Karel van | |||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||
Charolais wordt gemaand zich te spiegelen aan zijn grote voorouder; hem staat dan een mooie taak te wachten als vorst van de Bourgondische landen, waarbij God hem steun zal verlenen (vs. 552-555). Met een samenspraak tussen Cronijcke, Outgedachte en Menych Sympel eindigt het stuk. | |||||||||||||
Lokalisering en dateringDe lokalisering van het spel Van Menych Sympel levert weinig problemen op. Het werk werd geschreven in Brussel, of was in ieder geval bedoeld voor een opvoering in deze stad, voor een Brussels publiek. Het meest expliciet wordt dat verwoord door de personage Menych Sympel, wanneer hij refereert aan de spoedige komst van Karel en zijn gevolg in de stad (vs. 43-47). Zoals we zullen zien is er op een andere plaats in de tekst bovendien sprake van een uitgesproken Brussels chauvinismeGa naar voetnoot10. In tegenstelling tot de lokalisering is een exacte datering van het stuk problematisch. Drie mededelingen in Van Menych Sympel geven een indicatie voor het moment van de opvoering. Ten eerste blijkt uit de tekst dat het spel werd opgevoerd tijdens het leven van Filips de Goede, die regeerde van 10 september 1419 (in Brabant overigens pas vanaf 5 oktober 1430) tot zijn dood op 15 juni 1467 (vs. 495-499). Verder kunnen we vaststellen dat op het moment van opvoeren de regeringsmacht werd uitgeoefend door Karel van Charolais. Op een gegeven moment spreekt een engel de kroonprins namelijk toe met de woorden: ‘Ghi Karel, die nu regnerende es’ (vs. 552). Dit moet verwijzen naar de toestand na het moment dat Karel door zijn vader benoemd werd tot kapitein-generaal van de Bourgondische landen, derhalve na 27 april 1465. Vanaf dan immers beperkte Filips' invloed zich tot ceremoniële zaken en werd het werkelijke bestuur uitgeoefend door (de vorstelijke raad van) zijn zoon KarelGa naar voetnoot11. Een nadere aanwijzing voor een datering wordt gevormd door de specifieke gelegenheid waarbij het stuk werd opgevoerd. Uit de tekst blijkt dat Karel persoonlijk aanwezig was bij een deel van de opvoering: bij het begin van het spel bevond hij zich buiten Brussel, maar hij trok vervolgens de stad binnen, om aanwezig te zijn bij de slotstrofen. Daarnaast is er in de eerste verzen sprake van een zeker vlagvertoon voor de prins. We mogen er dan ook van uitgaan dat er een bijzondere aanleiding bestond om de vorst te verwelkomen, en niet iedere toevallige terugkeer van bijvoorbeeld de jacht was reden genoeg voor een groots onthaal, zo blijkt uit de vermeldingen in de stedelijke administratie. Zowel Jozef Cuvelier als Herman Pleij vermoedden dan ook dat Van Menych Sympel was bedoeld voor opvoering tijdens een formele | |||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||
intocht van Karel van Charolais in BrusselGa naar voetnoot12. Tenslotte kan de voorbereidingstijd van de opvoering een argument vormen voor de datering. We moeten aannemen dat het schrijven van het stuk, het instuderen, de vervaardiging van de kleding, de attributen en het toneel geruime tijd in beslag hebben genomen. Wanneer we het itinerarium van Karel van Charolais onderzoeken zijn er vijf verschillende momenten bekend waarop Karel na een langere afwezigheid terugkeerde in Brussel in de periode tussen 27 april 1465 en 15 juni 1467Ga naar voetnoot13. Hieronder zal ik de drie momenten bespreken waarop er bovendien een aanleiding was om de kroonprins een groots welkom te bereiden. Maar uiteindelijk is het mijns inziens mogelijk om de opvoering vrijwel zeker te dateren op 31 januari 1466 of een van de daarop volgende dagen. Allereerst kan het spel zijn opgevoerd (vrijwel) onmiddellijk na de benoeming van Karel van Charolais tot kapitein-generaal, zoals Cuvelier en Pleij vermoedden. Nadat Karel van Charolais jarenlang gebrouilleerd was met Filips de Goede, sloten vader en zoon weer vrede in de lente van 1465. In april van dat jaar werden de Staten van Brabant, Vlaanderen, Artesië, Rijsel, Henegouwen, Holland en Mechelen bijeengeroepen in BrusselGa naar voetnoot14. Hier eiste de hertog een bede van zijn onderdanen om te kunnen deelnemen aan de ‘guerre du bien public’, een opstand van een groot aantal Franse prinsen tegen het centrale gezag van koning Lodewijk XI van Frankrijk. In verband met de komende veldtocht werd Karel van Charolais benoemd tot kapitein-generaal van de Bourgondische landen. Op 27 april gaven de Staten-Generaal een oorkonde uit, waarin zij zich bereid verklaarden Karel te erkennen als de opvolger van zijn vaderGa naar voetnoot15. Gedurende een week na deze erkenning verbleef Karel van Charolais nog in Brussel, op 4 mei reisde hij kort naar Holland, kwam op 12 mei weer voor enkele dagen terug in Brussel, en vertrok vervolgens naar Vlaanderen en Mechelen, om nadere steun te verkrijgen voor zijn Franse veldtocht. De mogelijkheid bestaat dat een formele huldiging heeft plaatsgevonden in de week na zijn erkenning, of eventueel gedurende zijn kortstondige verblijf in Brussel van 12 tot 16 mei 1465, en dat bij die gelegenheid het spel Van Menych Sympel werd opgevoerdGa naar voetnoot16. Tegen deze datering spreekt echter het feit dat Karel zich eigenlijk de gehele periode van de onderhandelingen rond zijn benoeming in Brussel bevond, zodat er geen sprake kon | |||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||
zijn van een echte intochtGa naar voetnoot17. Bovendien was de uitkomst van het overleg op voorhand buitengewoon onzeker, en er zal dan ook weinig voorbereidingstijd zijn geweest voor de productie van het spel. Tegen een opvoering op 12 mei pleit het feit dat in Brabantse noch in Bourgondische bronnen aanwijzingen te vinden zijn dat de benoeming van Karel in Brussel de aanleiding vormde voor enige festiviteiten. Een tweede mogelijkheid is dat het spel Van Menych Sympel werd opgevoerd op 24 september 1466. Toen schonk de stad Brussel namelijk een bedrag van 4200 Rijnsgulden aan Filips de Goede en 580 Rijnsgulden aan Karel ‘om syn gratie te verwerven, synen naervolch aff te leggen, ende te gecryghen syn residentie alhier, int affcomen van den reyse van Dinant’Ga naar voetnoot18. De oorzaak van Karels woede tegenover Brussel is niet duidelijk, maar het ligt voor de hand dat deze zijn oorsprong vond in de onderhandelingen rond - opnieuw - een bede en de daaraan gekoppelde eis van de magistraat dat een hertogelijke ordonnantie op de schepenbrieven zou worden ingetrokkenGa naar voetnoot19. Wellicht heeft de stad gepoogd een verzoening te bevorderen door Karel een luisterrijk welkom te bereiden, en daartoe ook culturele wapens ingezet. Was dit misschien ook de gelegenheid waarbij Karel met de leden van het Grote Gilde op de papegaai schootGa naar voetnoot20? We kunnen deze beide dateringen voor een eerste opvoering van het spel Van Menych Sympel niet geheel uitsluiten, maar toch lijkt het me vrijwel zeker dat de eerste uitvoering plaatsvond in de periode tussen 31 januari en 12 februari 1466.Waarschijnlijk hield Karel toen een min of meer formele intocht in Brussel. De aanleiding daarvoor vormde de bezwering van de Brabantse oorkonden door de kroonprins. In aansluiting op het overleg in de Staten-Generaal in april 1465 herhaalden de Brabantse steden op 20 juni 1465 hun belofte dat zij Karel na de dood van Filips de Goede zouden erkennen als diens opvolger in Brabant, Limburg en Overmase: [Nous] recongnoissons iceluy monseigneur Charles, son seul fils, estre son legitime heritier en ses pays et duchez de Brabant, de Limbourg, marchionne d'Anvers et es autres terres et seigneuries d'Outre Meuse, et que nous sommes tenus de, apres le trespas de nostre dit tresredouté seigneur, le recevoir en nostre seigneur et prince, promettans outre feablement, et sous serment de, en s'ensuivant ce, le recevoir lors en nostre seigneur et prince, et que avons fait a mon dit seigneur son pere et a ses predecesseurs. | |||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||
mits deze le cas advenant du trespas de mon dit seigneur, et il prendra la possession des dits pays, il renouvellera et confirmera premierement, et a son entree es dites villes de Brabant, leurs privileges et le contenu de la Chartre du pays ...Ga naar voetnoot21 Op 3 juli 1465 verklaarde Karel van Charolais zich vervolgens vanuit zijn legertent in Frankrijk bereid de privileges van Brabant te erkennenGa naar voetnoot22. Voorlopig was er echter nog geen tijd om deze beëdiging te formaliseren en de onderdanen derhalve de gelegenheid te geven een en ander enige luister bij te zetten: de kroonprins had het nog te druk met zijn Franse avonturen. Pas in oktober werd de vrede van Conflans gesloten met koning Lodewijk XI van Frankrijk. Vervolgens achtte Karel het echter noodzakelijk om nog enige maanden te besteden aan een veldtocht tegen het prinsbisdom Luik. Pas in januari 1466 werd hij door het barre winterweer gedwongen om de relatieve rust van het Brusselse hof op te zoeken, waar zijn vader en moeder ook verbleven. Het is waarschijnlijk dat Van Menych Sympel werd opgevoerd bij de eerste intrede van Karel in Brussel na de belofte om de privileges te bezweren op 3 juli 1465, dat wil zeggen op of kort na 31 januari 1466Ga naar voetnoot23. Misschien verwachtten de Brusselaars van Karel dat hij bij deze gelegenheid zijn belofte met betrekking tot de bezwering in het openbaar gestand zou doenGa naar voetnoot24. De bronnen staan ons niet toe om te bepalen of de privileges van Brabant ook daadwerkelijk werden bezworen door Karel, maar het is duidelijk dat zijn terugkeer van de Luikse veldtocht leidde tot feestelijkheden die grote overeenkomst vertoonden met de Blijde InkomstenGa naar voetnoot25. Traditioneel vond de Blijde Inkomst van de Brabantse hertogen eerst plaats in Leuven en vervolgens in Brussel, Antwerpen en de andere Brabantse steden. Ook Karel van Charolais, bij zijn terugkeer uit het land van Luik, reisde op 30 januari 1466 eerst naar Leuven. Blijkbaar vond daar een feestelijke ontvangst plaats, want in de stadsrekeningen is sprake van het oprichten van podia en van: ‘Den gesellen van der Roesen die ter Incomst van mijnen heere van Charlois ... een spel hielden van stommen personagen’Ga naar voetnoot26 | |||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||
Op 31 januari reisde Karel door naar Brussel en ook daar werd hij groots onthaald. Het heeft er alle schijn van dat het belang van de intocht in Brussel die van Leuven oversteeg, want ook de Vier Leden van Vlaanderen verwelkomden hem daar op 3 februariGa naar voetnoot27. Olivier de la Marche vermeldt in zijn Mémoires wel de festiviteiten ter gelegenheid van Karels intocht in Brussel, en niet die in Leuven: Quand le comte [de Charolais-RS] eut mis à mercy les dicts LiégoisGa naar voetnoot28 il s'en retourna en ses pais, et nommément à Bruxelles, où il fut grandement festeyé et receu, tant du père et de la mère comme de ses sugetsGa naar voetnoot29. In een anonieme Brabantse kroniek wordt eveneens melding gemaakt van een feestelijke ontvangst: Ende doen paijs in Vranckerijcke ghemaect wasGa naar voetnoot30doen quam mijn heer van Sareloes af met sinen volke ende gaf die Brabanters oerlof, ende bleef int lant van Ludeke liggenGa naar voetnoot31. Ende doen wert paijs ghemaect. Ende mijn heer quam na Bruessel; ende dambachten dienden hem met IIII toersenGa naar voetnoot32. De vermelding van de begeleiding van de hertog door de ambachten met vier toortsen maakt duidelijk dat er hier sprake was van een plechtigheid die nauw aansloot bij de formele vorstelijke inhuldigingen: anderhalf jaar later, op 12 juli 1467, bij de Blijde Inkomst van Karel de Stoute in Brussel zouden de ambachten eenzelfde geste doenGa naar voetnoot33. Het lijkt mij dan ook meer dan waarschijnlijk dat de opvoering van Van Menych Sympel plaatsvond op 31 januari 1466, of enkele dagen later op 3 februari. De zes maanden sedert de bezwering van de privileges vormden meer dan voldoende tijd om de opvoering van het spel voor te bereiden. | |||||||||||||
Auteur en maatschappelijke plaatsingHet spel Van Menych Sympel moet formeel als anoniem worden beschouwd. Toch is | |||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||
het wel mogelijk een en ander over het auteurschap te zeggen. In het verleden suggereerde Cuvelier dat Colijn Caillieu, de oudst bekende stadsrederijker van Brussel, de schrijver zou kunnen zijnGa naar voetnoot34. Deze suggestie werd achtereenvolgens met meer of minder voorzichtigheid overgenomen door Van EeghemGa naar voetnoot35, PleijGa naar voetnoot36 en mijzelfGa naar voetnoot37. Het is inderdaad opvallend dat de overige drie stukken in het Brusselse handschrift alle zijn geschreven door rederijkers die in officiële stedelijke dienst waren: door de Brugse stadsrederijker Anthonis de Roovere en diens Brusselse collegae Colijn Caillieu en Jan Smeken. De samenstelling van een dergelijk stuk door een stadsrederijker zou ook om inhoudelijke redenen voor de hand liggen. Het is namelijk waarschijnlijk dat het Brusselse stadsbestuur nauw betrokken was bij de samenstelling en uitvoering van het spel Van Menych Sympel. Dit past immers volledig in het beeld dat we hebben van de stedelijke culturele activiteiten bij intochten, en zelfs in de buitengewoon summiere fragmenten van de Brusselse stadsrekeningen uit de vijftiende eeuw komen diverse vermeldingen van betalingen ter gelegenheid van Blijde Inkomsten voorGa naar voetnoot38. Verschillende bronnen maken duidelijk dat het gehele programma van een vorstelijke Intocht centraal werd georganiseerd, en derhalve onder strenge controle stond van de stedelijke overheidGa naar voetnoot39. Bekend is dat vele steden zich buitengewoon grote uitgaven getroostten om de Inkomsten van de vorsten luister bij te zettenGa naar voetnoot40. Voor Brussel is de officiële betrokkenheid bij een andere openbare plechtigheid, de jaarlijkse Ommegang, veel beter gedocumenteerd, en daar blijkt het stadsbestuur zich ook inhoudelijk met de festiviteiten te hebben beziggehoudenGa naar voetnoot41. Dit zou ervoor pleiten dat Colijn Caillieu (1430/1440-voor 1503) de auteur was van het spel Van Menych Sympel. Weliswaar dateert zijn formele aanstelling tot stadsrederijker pas van 1474Ga naar voetnoot42, maar al drie jaar eerder wordt hij vermeld: als het Brusselse stadsbestuur besluit om een aantal draconische bezuinigingsmaatregelen te nemen, wordt ‘Colijn de dichtere’ daarvan uitgezonderd. Blijkbaar was hij ook toen al enige tijd in stedelijke dienst. Een aanwijzing voor Colijns auteurschap vormt eveneens de karakterisering van Menych Sympel in het spel op basis van humoriaalbiologische argumenten (vs. 49-52). Een | |||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||
dergelijke benadering werd door hem eveneens gebruikt in zijn Spiegel der MinnenGa naar voetnoot43. Nog steeds acht ik de betrokkenheid van Caillieu bij het ontstaan van het spel Van Menych Sympel waarschijnlijk. Dit neemt niet weg dat ik het intussen ook aannemelijk vind dat een van de vier Brusselse rederijkerskamers - Den Boeck, De Violette, De Leliebloem of De Corenbloem - betrokken was bij de opvoering van Van Menych Sympel. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw gingen immers in allerlei steden de rederijkerskamers een rol spelen bij de intochten en andere openbare plechtigheden. Daarbij namen zij steeds vaker de plaats in van de op militaire leest geschoeide schuttersgilden. Peter Arnade heeft uitgerekend dat in Gent de rederijkerskamers tussen 1448 en 1500 betrokken waren bij niet minder dan vijftien vorstelijke intochtenGa naar voetnoot44. In dat kader is het interessant dat in de latere verzen van Van Menych Sympel de clementie van de toeschouwer wordt afgesmeekt voor een collectieve prestatie (vs. 577-580). Wellicht is de daarbij gebruikte zinsnede ‘Want yonst vor die const van weerden bekynnen’ zelfs het devies van de opvoerendenGa naar voetnoot45. De opvoering van Van Menych Sympel door een van de Brusselse rederijkerskamers hoeft niet strijdig te zijn met het auteurschap van Caillieu, maar wel bestaat de mogelijkheid dat - in plaats van Caillieu - de factor van de uitvoerende kamer de tekst heeft geschreven. De onzekerheid over het auteurschap van Van Menych Sympel verandert weinig aan de maatschappelijke plaatsing van het spel. Was de stadsrederijker de officiële vertegenwoordiger van de magistraat, de rederijkerskamers verwoordden vanuit een meer informele positie dezelfde boodschap: de kamers bestonden in de Late Middeleeuwen veelal uit personen uit de gegoede middenstand, aangevuld met kunstenaars, en soms enige hoge edelen, kortom uit lieden die veel belang hadden bij de handhaving van de landelijke en lokale status quoGa naar voetnoot46. De rederijkerskamers vormden dan ook vaak het medium dat door de stadsbesturen werd gebruikt om de in sociale en politieke zin behoudzuchtige visie van de stedelijke overheid aan de bevolking door te geven. In dat kader is het interessant dat er aantoonbaar sprake is van een grote verwevenheid van een van de Brusselse rederijkerskamers - Den Boeck - met de Brabantse en later Bourgondisch-Habsburgse dynastie. Al in 1417 werd hertog Jan IV van Brabant (1415-1427) lid van deze Kamer, en later zouden Filips de Goede (1430-1467) en Filips de Schone (1482-1506) zijn voorbeeld volgenGa naar voetnoot47. | |||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||
Belang van het stukHet onderzoek naar de ontwikkeling van de feestcultuur in de Nederlanden, en vooral de communicatie tussen vorst en onderdaan staat nog in de kinderschoenen, ondanks enkele recente publicatiesGa naar voetnoot48. Het grootste probleem bij een dergelijk onderzoek is het vrijwel ontbreken van bronnen met betrekking tot de culturele aspectenGa naar voetnoot49. De - in kwantitatieve zin - belangrijkste bron voor het onderzoek naar de intochten wordt gevormd door de stedelijke en de landsheerlijke rekeningen. Op basis van stadsrekeningen is het vaak mogelijk om de omvang en de aard van het stedelijk mecenaat ten aanzien van toneelvoorstellingen en openbare feesten te onderzoeken, zoals onder andere voor Arnhem en Venlo is gedaanGa naar voetnoot50. Landsheerlijke rekeningen kunnen ons veel leren over de samenstelling en uitdossing van de stoet en over het itinerarium van de vorst. De informatie uit dergelijke bronnen is in veel gevallen echter veeleer kwantitatief dan kwalitatief van aard. Verder kan men gebruik maken van contemporaine historiografische werken - zowel hofkronieken als lokale kronieken - die soms zeer uitgebreid ingaan op intochten, en beschrijvingen geven van de stoet en vele tableaux-vivantsGa naar voetnoot51. Van een heel andere orde zijn de bronnen die nauw samenhangen met de inhuldiging als zodanig. Hierbij kan men opnieuw denken aan de rekeningen, die een inzicht geven in de voorafgaande onderhandelingen. Maar ook de eden die door de vorst en zijn onderdanen werden bezworen zijn van belangGa naar voetnoot52. Constitutionele teksten - bijvoorbeeld de beroemde Brabantse Blijde Inkomst, het Groot Privilege en de gewes- | |||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||
telijke privileges van Maria van Bourgondië - kunnen belangrijke informatie verstrekkenGa naar voetnoot53. Toch beschikken we pas voor de zeer late vijftiende eeuw over werkelijk gedetailleerde bronnen voor de culturele aspecten van de intochten. Het gaat dan vrijwel steeds om beschrijvingen of afbeeldingen van tableaux-vivants, of togen. Een mooi voorbeeld hiervan is het handschrift Berlijn, Kupferstichkabinett, ms. 78 D 5, dat een beschrijving geeft van de intocht van Johanna van Castilië, echtgenote van Filips de Schone in Brussel in 1496Ga naar voetnoot54, of het prachthandschrift van Remy Dupuys (Wenen, Oesterreichische Nationalbibliothek cod. 2591) waarin de intocht van Karel V in 1515 in Brugge wordt weergegevenGa naar voetnoot55. Een uitzonderlijke bron die inzicht geeft in een oudere periode wordt gevormd door een handschrift van de Kronyk van Vlaanderen en een handschrift van de Chroniques van Enguerrand de Monstrelet waarin uitgebreide beschrijvingen worden gegeven van de luisterrijke intocht van Filips de Goede in Gent in 1458Ga naar voetnoot56. Verder bestaat er een overzicht van de tonelen en attributen die werden gebruikt bij de Blijde Inkomst van Maximiliaan in Antwerpen in 1478Ga naar voetnoot57. Wanneer we het onderwerp uitbreiden tot alle Bourgondische landen, kan nog worden gewezen op de beschrijving van de tableaux die werden opgericht ter gelegenheid van de intocht van Karel de Stoute in Dijon in 1474Ga naar voetnoot58. Hoe verhelderend de afbeeldingen en beschrijvingen van de festiviteiten ook zijn, vrijwel nooit staan de bronnen ons toe de woorden te achterhalen die werden gesproken bij een vorstelijke intocht, met uitzondering van de eden die werden afgelegd door vorst en onderdaan. Dat betekent echter niet dat er verder geen verbale presentaties plaatsvonden. Bij de intocht van Filips de Goede in Gent in 1458 werd de hertog tot tweemaal toe vergast op een welkomstwoord, bovendien werden allerlei esbattementen uitgevoerd. Het Gentse stadsbestuur verordonneerde bijvoorbeeld dat de gedichten nieuw moesten zijn, en tussen de 300 en 350 verzen mochten tellen. In het totaal namen acht toneelgezelschappen deel aan de InkomstGa naar voetnoot59. Zelfs in de zeer onvolledige Brusselse documentatie van de vijftiende eeuw kan men een vermelding aantreffen van de opvoering van toneelstukken bij de intocht van Maximiliaan in 1486. In april van dat jaar was deze vorst namelijk in Aken tot Rooms-koning ge- | |||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||
kroond, en in juni werd hij opnieuw ontvangen in Brussel. De stad had hem een groots welkom bereid. De Grote Markt was omgeven door zeven toegangspoorten, er werd een veertigtal ‘hystoires bibliennes et morales’ vertoond, deels door de vier Brusselse rederijkerskamers. In het kader van het functioneren van Van Menych Sympel is vooral de vermelding van een tweetal spelen van belang, opgevoerd door de rederijkerskamers Den Boeck en De Corenbloem. De stad liet hiervoor podia timmeren en ook werd een beroep gedaan op het podium dat het schuttersgilde gebruikte voor de jaarlijkse opvoering van de Seven BliscapenGa naar voetnoot60. Het is moeilijk de representativiteit van deze vermelding juist in te schatten, maar we mogen mijns inziens wel concluderen dat het opvoeren van toneelstukken bij vorstelijke intochten niet ongebruikelijk was in BrusselGa naar voetnoot61. Vermoedelijk geldt dat evenzeer voor andere steden, maar daarvoor is in het verleden onvoldoende wetenschappelijke aandacht geweest. Vrijwel alle auteurs zijn het er immers over eens dat met de termen ‘esbattement’ en ‘spel’, die veelvuldig in de bronnen voorkomen, wordt verwezen naar de tableaux-vivants, maar naar alle waarschijnlijkheid zijn hiermee (ook) vaak toneelstukken of toogspelen bedoeldGa naar voetnoot62. Van de verschillende spelen die bij intochten moeten zijn opgevoerd is ons vrijwel nooit iets overgeleverdGa naar voetnoot63. Voor zover mij bekend is Van Menych Sympel de enige vijftiende-eeuwse toneeltekst die expliciet in verband kan worden gebracht met een vorstelijke intocht. Slechts Colijn Caillieu's ‘Spel op die geboorte van vrou Margriete, dochter van vrou Marye van Bourgonyen perfect’ - eveneens overgeleverd in het Brusselse handschrift - en het anonieme ‘Gorkumse Catharinenspel’ uit de periode 1474-1476 hebben in zekere zin een vergelijkbare lading, maar lijken niet te zijn opgevoerd tijdens een intochtGa naar voetnoot64. Zoals eerder duidelijk werd, vond de eerste opvoering van het spel Van Menych Sympel plaats gedurende een intocht van kroonprins Karel van Charolais in Brussel. Verschillende gelegenheden konden de aanleiding vormen tot een feestelijke intocht. Allereerst was er natuurlijk, wat we zouden kunnen noemen, de ambtsaanvaarding van een nieuwe vorst. Na de dood van zijn voorganger werd diens erfopvolger vrij- | |||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||
wel steeds groots onthaald. Deze moest dan alle belangrijke steden van een vorstendom afreizen om zich daar te laten huldigen en vooral - dat was de essentie van de hele gebeurtenis - de privileges van het land en/of de betreffende stad bezweren. Op hun beurt beloofden de onderdanen vervolgens de vorst trouw te dienen. Een tweede, nauw-verwante gelegenheid was de ontvangst van een nieuwe echtgenoot of echtgenote van de heersende vorst. Ook hierbij kwam soms een bezwering van de privileges aan de orde, zoals in 1477 bij de ontvangst van Maximiliaan als echtgenoot van Maria van Bourgondië. Ten derde kon een verandering van status van een vorst een aanleiding vormen, dit moet het geval zijn geweest bij de ontvangst van dezelfde Maximiliaan in 1486, toen hij juist door de keurvorsten was benoemd tot Roomskoning. Tenslotte vormde soms de verzoening tussen de vorst en een stad na een lange tweestrijd de gelegenheid voor een vorstelijke intocht en een groots onthaal door de stedelingen. Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld in Gent in 1458, toen Filips de Goede na een jarenlange strijd, de stad na een afwezigheid van vijf jaar voor het eerst weer bezochtGa naar voetnoot65. De oudste sporen van inhuldigingsrituelen dateren van lang voor de vijftiende eeuwGa naar voetnoot66. Maar het lijkt waarschijnlijk dat de vorstelijke intochten zich pas rond 1400 ontwikkelden tot grote luisterrijke gebeurtenissen, die geheel pasten in de Bourgondische theaterstaatGa naar voetnoot67. De intredes van de vorsten werden nu veel meer dan zuiver staatsrechtelijke aangelegenheden. Zij vormden de weinige momenten dat de gehele stedelijke bevolking rechtstreeks in contact kon komen met de vorst. In de literatuur is deze confrontatie dikwijls tweedimensionaal opgevat. Allereerst is er natuurlijk de stad die zich presenteert aan de vorst. Er kan worden gewezen op de vele tableaux-vivants die langs de route werden opgesteld. Vrijwel steeds werden deze ingericht met financiële en morele steun van het stadsbestuur, en vaak ontworpen door een speciaal daarvoor van stadswege aangestelde functionaris. De tableaux dienden om de visie van de stedelingen als collectiviteit tegenover de vorst te verwoorden. Daarbij werden - meestal aan de hand van bijbelse voorbeelden - annotaties gemaakt bij de gelegenheid van de intocht: een huwelijk, de bezwering van de stedelijke of landelijke privileges of de bezegeling van een verbond tussen vorst en onderdanenGa naar voetnoot68. In deze stedelijke context vertoonde de vorst zich dan, letterlijk in heel zijn vorstelijke waardigheid, fraai uitgedost en voorzien van een omvangrijk gevolg van edelen. Normaliter volgde hij een door de traditie bepaalde route door de stad, maar hij kon een nadrukkelijk signaal geven door daarvan af te wijken. Een voorbeeld hiervan is de intocht van Filips de Goede in Gent in 1458, de eerste intocht na de opstand van | |||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||
1447-1453. De hertog koos nu een afwijkende route die als het ware een beschermende ring legde rond het westelijke deel van de stad, het stadsdeel waar zijn residenties zich bevonden en waar veel van zijn dienaren woonden. Pas enkele dagen later bezocht hij de gebruikelijke stedelijke locaties. Door deze bewuste breuk met de traditie maakte Filips duidelijk hoe de gezagsverhoudingen lagen en ook gaf hij zo te kennen dat hij de vorstelijke belangen zou laten prevaleren boven de stedelijkeGa naar voetnoot69. Uiteraard vormt deze dialoog een van de belangrijkste elementen van de plechtigheid van de intochten. Maar, zoals Soly aangaf, er is geen sprake van een zuivere tweespraak tussen vorst en stad: de tableaux-vivants konden immers ook door alle stedelingen, van hoog tot laag, worden bewonderd. We kunnen dan ook beter spreken van een driehoeksverhouding tussen vorst, stedelijke elite en stedelijke bevolking. De vorst verscheen in hoogsteigen persoon voor zijn onderdanen, en poogde zo hun loyaliteit en liefde op zich te centreren. Maar de positie van de stedelijke elites was meer precair. Hun politieke en economische positie was enerzijds in belangrijke mate afhankelijk van de gunst van de vorst die hen benoemde, maar zij moesten evenzeer beducht zijn voor opstanden van het gemeen. Hugo Soly drukt dit als volgt uit: ‘Het feestprogramma moest enerzijds de belangengemeenschap tussen de diverse sociale groepen onderlijnen en anderzijds de wezenlijke ongelijkheid rechtvaardigen die de massa verdeelde volgens de schaal van rijkdom en macht’Ga naar voetnoot70. Daarbij kon het voorkomen dat de stedelijke elite in politiek en/of ideologisch opzicht gebruik maakte van de vorst, om het gemeen te doordringen van de wenselijkheid van de bestaande maatschappelijke verschillen. Een en ander vond uiteraard zijn weerslag in de beeldentaal die werd gebruikt bij de intochten. De vorst vormde zo de ratio en legitimering van de positie van de stedelijke elite. Het spel Van Menych Sympel past in de driehoeksverhouding tussen vorst, stedelijke elite en proletariaat. Het is hierbij opmerkelijk dat het werkelijke spanningsveld zich niet bevindt in de tegenstelling tussen vorst en stad-als-collectiviteit. Weliswaar werd het spel uitgevoerd ter gelegenheid van de intocht van Karel van Charolais en maakte de prins zelf deel uit van het geïntendeerde publiek - hij arriveert immers na verloop van tijd bij het toneeltje - maar het is overduidelijk dat hij maar een heel klein deel van het spel volgt; blijkens een mededeling in de tekst is het zelfs niet de bedoeling (of althans niet de verwachting) dat hij aanwezig is bij het eerste deel. Daarop wijst ook het feit dat het spel niet in het Frans maar in het Diets werd opgevoerd. Weliswaar was Karel van Charolais het Diets machtig, maar het is de vraag of hij een toneelspel kon volgenGa naar voetnoot71. In het spel Van Menych Sympel is het primair geïntendeerde | |||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||
publiek zonder twijfel het alter ego van de personage ‘Menych Sympel’, de Brusselse bevolking. In dat kader is de opmerking van Hans van Dijk met betrekking tot het zestiende-eeuwse zinnenspel interessant: ‘For a zinnespel, to teach a lesson, ... the possibility for the audience to identify with the play's main character are indispensable’Ga naar voetnoot72. Het is duidelijk dat het publiek zich moest identificeren met de persoon van Menych Sympel. De prins wordt door de spelers (en hun opdrachtgevers) slechts gebruikt: hij is de aanleiding en het argument om de Brusselse bevolking te bewerken. Wel zal het stadsbestuur hebben verwacht dat Karel zich gestreeld zou voelen als hij, eenmaal aangekomen bij het toneeltje, werd verwelkomd door een enthousiaste menigte. In die zin gebruikte de magistraat ook weer de eigen bevolking om de stedelijke aanhankelijkheid aan de vorst duidelijk te maken. De tekst van Van Menych Sympel is nog om een andere reden interessant. Dit betreft het gebruik van historiografisch materiaal. Men kan Van Menych Sympel omschrijven als een werk met een duidelijk historiografische inslag. Toch ligt in dat aspect als zodanig niet het belang van dit stuk. Voor onze kennis van de feitelijke geschiedenis is de waarde nihil: er worden geen tastbare mededelingen gedaan over de geschiedenis van het midden van de vijftiende eeuw, en voor de gehanteerde historiografische lijnen zijn andere, oudere en betere bronnen voorhandenGa naar voetnoot73. Echter, de wijze waarop in dit spel de historiografische gegevens worden gepresenteerd is, hoewel niet uniek, heel interessant vanwege de Brusselse culturele context. Het gebruik van geschiedkundige gegevens door de stedelijke overheid was niet ongewoon in de Late Middeleeuwen. In algemene zin kan worden gewezen op de vorstenbeelden die de gevels van verschillende stadhuizen sierden, zoals in Gent, Middelburg en Veere, op de gerechtigheidspanelen in de raadzalen en op de kronieken die in opdracht van de stedelijke overheid werden vervaardigdGa naar voetnoot74. In 1439 schilderde Rogier van der Weyden bijvoorbeeld voor de stad Brussel een aantal panelen waarop de rechtvaardige oordelen van Herkenbald en Trajanus waren weergegevenGa naar voetnoot75. De tableaux-vivants die de stedelingen inrichtten bij vorstelijke intochten bevatten over het algemeen referenties aan de bijbelse geschiedenis, maar ook meer profane historiografische verwijzingen kwamen voor: naar de klassieke helden, naar de Brabantse hertog Godfried III in de wieg, en in één geval figureert zelfs Hystrio in hoogsteigen persoonGa naar voetnoot76. In het Franse materiaal komen eveneens vermeldingen voor | |||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||
van historisch geïnspireerde presentaties. In 1464 werden Clovis, Karel de Grote en Lodewijk IX (de heilige), allen voorvaderen van het Franse koningshuis, verbeeld tijdens de intocht van Lodewijk XI in DoornikGa naar voetnoot77. In zijn theatrale vormgeving is het spel Van Menych Sympel evenmin een unicum. In een eerdere publicatie heb ik erop gewezen hoe het Brusselse stadsbestuur in 1448 van de ambachtsgilden verwachtte dat zij jaarlijks een soort levende stamboom van alle Brabantse hertogen vormden bij de genoemde stedelijke OmmegangGa naar voetnoot78. Ook in het ‘Gorkumse Catharinenspel’ komt een stamboom voor, maar dan van de heren van ArkelGa naar voetnoot79. Zoals ik eerder opmerkte, wordt een belangrijke rol in het spel gespeeld door een personage, aangeduid als Vrouwe Cronijcke. Zij wordt gepresenteerd als de alwetende ‘suster van scryftueren’ (vs. 237), en wordt door haar beide gesprekspartners met de verschuldigde eerbied behandeld (vs. 156-159). In haar relaas volgt Vrouwe Cronijcke in essentie de lijnen die in de Brabantse historiografie voorkwamen vanaf de jaren zestig van de dertiende eeuwGa naar voetnoot80. Van dat moment af beriepen de hertogen van Brabant zich erop dat zij afstamden van de Karolingische vorsten. De oudste voorouder zou Pippijn van Landen zijn, die ergens in de duistere zesde eeuw belangrijke goederen in Austrasië bezat. Via de Brabantsche Yeesten van de veertiende-eeuwse Antwerpse schepenklerk Jan van Boendale raakte dit gegeven alom bekend in Brabant, en werd het een belangrijk element van de nationale identiteit van het hertogdom. In de vijftiende eeuw verplaatste het zwaartepunt van de Brabantse historiografie zich vrijwel volledig naar Brussel. Hier schreef Hennen van Merchtenen in 1415 zijn Cornicke van Brabant. Stadspensionaris Petrus de Thimo vervaardigde er rond 1425 zijn Brabantiae historia diplomatica, en gaf enkele jaren later de opdracht tot de berijming van een vervolg op Jan van Boendales Brabantsche Yeesten. Ook het Brusselse stadsbestuur liet zich bepaald niet onbetuigd in dit opzicht: het heeft verschillende decennia lang bewust politiek gebruik gemaakt van de geschiedschrijving. In 1439 liet de stad de eerdergenoemde gerechtigheidspanelen schilderen door Rogier van der Weyden. Opgehangen in de schepenzaal benadrukten deze de rechtvaardigheid van de vonnissen der schepenen. Interessanter in de vergelijking met het spel Van Menych Sympel is het vertoon dat hierboven ter sprake kwam. Vanaf 1448 vormden de ambachtsgilden een genealogie van de Brabantse dynastie, waarbij ieder ambacht een hertog verbeeldde, uitgedost met zijn heraldische wapens. Tenslotte liet de Brusselse magistraat in 1444 door Henricus van den Damme een schitterende kopie van de Brabantsche Yeesten makenGa naar voetnoot81. Deze kopie werd aan de ketting gelegd op de stedelijke secretarie, waar zij ter inzage lag voor de schepe- | |||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||
nenGa naar voetnoot82. Hoewel er enkele verschillen zijn, doet een inhoudelijke vergelijking vermoeden dat de Brabantsche Yeesten als voorbeeld heeft gediend voor het spel Van Menych Sympel. Wellicht is Vrouwe Cronijcke zelfs het alter ego van het handschrift Van den Damme. We mogen dan ook concluderen dat het stadsbestuur er veel aan was gelegen om de Brabantse historiografische traditie te verspreiden buiten de ivoren torens van bestuur en wetenschapGa naar voetnoot83. Met de opvoering van Van Menych Sympel beoogde de Brusselse magistraat de rechtmatigheid en de status van de positie van Karel van Charolais als kroonprins te benadrukken. Niets kan de legitimiteit van een politieke positie of het maatschappelijk aanzien van een persoon beter benadrukken dan een illustere reeks voorouders. Vooral in de Late Middeleeuwen viel de ene na de andere vorst voor de verleiding een ellenlange stamboom op te stellen of de continuïteit van de politieke aanspraken terug te voeren op Romeinen, Trojanen of bijbelse figuren. Geen van de hierbij gehanteerde voorouders - Augustus, Hector noch Noach - kon zich in aanzien meten met de grootste vorst van de christenheid, de alom geroemde Karel de GroteGa naar voetnoot84. Van de Karolingische vorsten ging voor de middeleeuwse mens een zeldzame aantrekkingskracht uit: hun daden en roem verschaften aanzien en vooral legitimiteit, want hun kindskinderen behoorden tot de Stirps regia, het koningsgeslacht bij uitstek. In het spel Van Menych Sympel wordt Karel van Charolais als een directe afstammeling van Karel de Grote aangewezen (vs. 512-517). Bij nadere beschouwing is er nog een tweede element herkenbaar in Van Menych Sympel. Het spel put namelijk exclusief uit de Brabantse traditie, en daarmee wordt Karel van Charolais niet alleen als erfgenaam van Karel de Grote aangeduid, maar ook nadrukkelijk gepresenteerd als de legitieme hertog van Brabant. Slechts in een opzicht wijkt de historiografische benadering van het spel af van die van de traditionele Brabantse historiografie. Hier wordt geen aandacht besteed aan de ‘dode tak’ van de Bourgondische dynastie (Jan IV en zijn broer Filips van St.-Pol) die het hertogdom tussen 1415 en 1430 regeerde. Door deze omissie wordt minder nadruk gelegd op de landsheerlijke continuïteit van de hertogen van Brabant dan in de historiografie gebruikelijk is. Tegelijkertijd wordt echter de centrale genealogische lijn van Karel de Grote naar Karel van Charolais sterker benadrukt. De genealogische lijnen van het Brabantse huis zijn niet eenvoudig. Bij de presentatie van haar gegevens maakte Vrouwe Cronijcke dan ook gebruik van een stamboom van het hertogelijke geslachtGa naar voetnoot85. Vermoedelijk betrof het hier een perkamenten of even- | |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
tueel een papieren rol met een afbeelding van de stamboom van de hertogen van Brabant. Blijkens de uitroep van Menych Sympel (‘Helpe maegt Marye, Soe en sag ic noyt boom soe reyn gewracht!’, vs. 309-310) gaat het om een structuur, gevormd naar analogie van de boom van Jesse. Uiteraard is de hier gebruikte rol niet overgeleverd. Maar in de Brabantse historiografie zijn wel sporen te vinden van een dergelijk gebruik van illustratiesGa naar voetnoot86. Het meest bekend is wat dat betreft de uitklapbare stamboom die zich bevindt in de oudste gedrukte Brabantse kroniek, de Alderexcellenste cronike van Brabant uit 1498Ga naar voetnoot87. Het is aannemelijk dat Vrouwe Cronijcke beschikte over nog meer illustratiemateriaal. Op verschillende plaatsen in het spel wordt gerefereerd aan afbeeldingen van de besproken vorsten: ‘Dese Lodewijcus Balbus in sijn tsege (zetel) daer’ (vs. 360), ‘Een dochter bleeffer, die ghij hier siet’ (vs. 393) etcGa naar voetnoot88. Het kan hierbij gaan om afbeeldingen of misschien om personificaties van de vorsten, die zich bevonden in aparte compartimenten op het achtertoneel. Karel van Charolais in eigen persoon, eenmaal aangekomen bij het podium, completeerde dan de reeks. Een dergelijke aankleding van een opvoering was niet ongebruikelijk bij toogspelenGa naar voetnoot89. Een laatste aspect dat het spel Van Menych Sympel van belang maakt - en misschien wel het meest wezenlijke - is de boeiende dialoog die wordt gevoerd door de personages Outgedachte en Menych Sympel, maar die zich moeilijk laat samenvatten in enkele zinnen. Hier wordt een maatschappijbeeld geschetst van de ideale verhoudingen tussen de elite, gerepresenteerd door Outgedachte, en het gemeen in de persoon van Menych Sympel, dit alles vanuit het buitengewoon partijdige standpunt van de Brusselse toplaag. Hierbij is vooral het ideaalbeeld van de eenvoudige, goedwillende, leergierige, gezagsgetrouwe, en vooral prinsgezinde volksman boeiend. In samenwerking met de Outgedachte komt deze tenslotte tot het hogere, goddelijke inzicht dat orde en rust bepalend zijn voor het heil der mensheid, en dat deze gepersonifieerd worden door de stand der edelen in het algemeen en door Karel van Charolais en Karel de Grote in het bijzonder. Een en ander met het uiteindelijke grote doel het algemeen belang te dienen en de politieke status quo te handhaven. | |||||||||||||
De actualiteit in beeldDe opvoering van het spel Van Menych Sympel geschiedde in opdracht - of tenmin- | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
ste met de instemming - van de Brusselse magistraat, maar deze goedkeuring was uiteraard niet belangeloos. In de typische, op factiestructuren gebaseerde verwevenheid van internationale, landelijke en lokale belangen, leidde een verzwakking van de dynastie al spoedig tot een aantasting van de positie van de aan haar gelieerde adel en lokale elites. Het is aantoonbaar dat in de vijftiende eeuw een belangrijk deel van de Brusselse toplaag in politiek en economisch opzicht afhankelijk was van de Bourgondische dynastie. Met de legitimering van de positie van Karel van Charolais werd evenzeer de positie van de hem toegewijde delen van de Brusselse elite verstevigd. Het uitgangspunt van het spel Van Menych Sympel moet zijn geweest om het gemeen te doordringen van de rechtmatigheid van Karels aanspraken op de Brabantse troon. In het midden van de jaren zestig was er ook reden genoeg voor de getrouwen van Karel van Charolais om zich zorgen te maken over hun positie. Een bijna vergeten episode uit de geschiedenis van de Bourgondische landen maakt duidelijk dat de politieke context van groot belang is geweest voor het ontstaan van Van Menych Sympel. De kwestie van de legitimiteit van de opvolging van Filips de Goede door Karel van Charolaris was namelijk zeer actueel in het midden van de jaren zestig. In 1464 had Jan van Nevers, graaf van Estampes en nauw verwant aan Karel, van zijn broer aanspraken op de Brabantse hertogstitel geërfd. Uiteindelijk grepen deze aanspraken terug op de verdeling van de erfenis van Filips de Stoute in 1404. Het optreden van Jan van Nevers vormde een serieuze bedreiging van de aanspraken van Karel van Charolais om zijn oude vader Filips de Goede op te volgen, want Jan beschikte over omvangrijke goederen in de zuidelijke delen van de Bourgondische landen. Belangrijker is dat hij in eerste instantie werd gesteund door Karels grote vijand, de Franse koning Lodewijk XI. Op 5 oktober 1465, in een van de vredesverdragen van de ‘guerre du bien public’, nam Lodewijk echter afstand van de pretenties van Jan van Nevers, en enkele dagen later slaagde Karel van Charolais erin om zijn rivaal te overrompelen en gevangen te nemen. Op 22 maart 1466 deed deze vervolgens formeel afstand van zijn aanspraken op Brabant en allerlei andere Bourgondische bezittingenGa naar voetnoot90. Desalniettemin bleven zijn ambities actueel, want in 1467, na het overlijden van Filips de Goede, zou hij opnieuw pogen om de Brabantse hertogstroon te bemachtigen. Slechts de uitgesproken voorkeur van de Brabantse edelen voor de Bourgondiërs deed de balans definitief in het voordeel van Karel van Charolais doorslaan. En tot zijn dood zou Jan van Nevers zich blijven tooien met de Brabantse hertogstitel. Dit gegeven is juist daarom interessant, omdat Georges Chastellain aangeeft dat Jan met name op de steun van de stedelijke bevolking kon rekenen, en vooral bij het Brusselse gemeen was hij buitengewoon populair. Tijdens de opvoering van het spel Van Menych Sympel stond de opvolging van de kwakkelende Filips de Goede als hertog van Brabant door Karel van Charolais uiteraard al volop ter discussieGa naar voetnoot91. | |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
Zoals dat gebruikelijk was, leidde een crisis rond de vorstelijke troon onmiddellijk tot politieke en sociale problemen op lokaal niveau - hoewel het in dit geval onduidelijk blijft wat de oorzaak en wat het gevolg was. In ieder geval zien we hoe in de jaren zestig de tegenstellingen binnen de Brusselse facties ‘Kestergate’ en ‘De Mol’ in hevigheid toenamen. Ook wordt duidelijk uit andere bronnen hoe de constitutionele crisis leidde tot een toenemende agitatie onder de Brusselse bevolking in de jaren zestig van de vijftiende eeuw. Dit is niet verwonderlijk: er zijn meer momenten bekend waarop een dynastieke crisis leidde tot onrust en zelfs opstand onder het Brusselse gemeen, bijvoorbeeld in 1420-1422, toen de positie van hertog Jan IV onder druk stond van zijn broer Filips van Sint-Pol, en uiteraard in 1477 na de dood van Karel de Stoute, toen het gehele Bourgondische bouwwerk leek ineen te stortenGa naar voetnoot92. Het is ongetwijfeld geen toeval dat Van Menych Sympel werd opgevoerd tijdens het conflict tussen Karel van Charolais en Jan van Nevers. Met het spel werden de rechten van de kroonprins benadrukt, maar evenzeer werd zo de positie van de aan Karel toegewijde facties van de Brusselse elite gelegitimeerd, voor een forum van de Brusselse bevolking. De angst van de elite voor sociale onrust wordt in meer algemene zin ook op een andere plaats in het spel weerspiegeld. In het begin van hun gesprek hebben Menych Sympel en Outgedachte het over het belang van de adel. De opmerking van Outgedachte is veelzeggend in het sociale spanningsveld van het midden van de jaren zestig: Wats volck in landen sonder heeren?
Nyet meer om achten dan beesten sijn:
Die mynste wylt boven de meeste sijn,
Op come[n]scap en dooch ons nyet geledt,
Foortse en wille verdrijft recht en wedt. (vs. 65-69)
Elders wordt lof gezongen over de menselijke liefde voor zijn vorst. Doch moet elc goet herte, om puer bekynnen,
Yn duegden sijnen prience bekynnen:
Dats Godlijc en eerlijc waer ment hoort. (vs. 54-56)
En vervolgens wordt Karel de Grote - en in diens voetspoor zijn naamgenoot Karel van Charolais - geschetst als de waarborg van het algemeen belang, dat voornamelijk door orde en recht wordt vormgegeven. | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
Op een andere plaats lijkt nogmaals een verwijzing naar de actualiteit naar voren te komen, wanneer Vrouwe Cronijcke verhaalt hoe Gerberga, de stammoeder van het Brabantse geslacht, uit haar rechtmatige bezittingen werd verdreven en werd gedegradeerd tot heerseres over de bescheiden graafschappen Brussel en Leuven. Menych Sympel reageert onmiddellijk door te vragen of hij het goed heeft verstaan en of het inderdaad zo is dat Brussel eerst wordt genoemd en pas daarna Leuven. Vrouwe Cronijcke antwoordt dat zij dat inderdaad zo gezegd heeft, en dat Gerberga de formulering zelf zo bepaald had (vs. 402-409). Deze korte discussie vormt een onmiskenbare verwijzing naar de levendige tegenstelling tussen Brussel en Leuven in de Late Middeleeuwen. Leuven was van oudsher de hoofdstad van het hertogdom, maar vanaf het einde van de dertiende eeuw werd die positie meer en meer bedreigd door Brussel, dat de belangrijkste residentiestad van de hertogen werd en geleidelijk aan ook in bevolkingsaantal en economisch belang ver uitgroeide boven haar concurrent. In de vijftiende eeuw had Leuven nog slechts in één opzicht voorrang boven Brussel: de hertogen hielden daar traditioneel het eerst hun Blijde InkomstGa naar voetnoot93. In de veertiende en vijftiende eeuw groeide de tegenstelling tussen beide steden, en ongetwijfeld speelde in die discussie de status als oudste stad of juist als residentiestad van Brabant een grote rolGa naar voetnoot94. Weliswaar werd Karel van Charolais in 1466 eerst in Leuven ontvangen, maar de aanwezigheid van Vlaamse steden bij Karels intocht in Brussel lijkt erop te wijzen dat het belang van de Brusselse Inkomst uitsteeg boven een intern-Brabantse aangelegenheidGa naar voetnoot95. | |||||||||||||
BesluitVan Menych Sympel vormt een zeldzaam en boeiend voorbeeld van een toneelspel dat werd uitgevoerd tijdens een vorstelijke intocht in een van de grote steden van de Bourgondische Nederlanden. In dit artikel is het spel niet zozeer onderzocht vanwege een eventuele literaire waarde, maar om het goede inzicht dat het ons verschaft in de legitimering van de bestaande sociale verhoudingen in de Middeleeuwen en de rol die de vorst daarbij speelde. Het doel van de opvoering moet zijn geweest om de Brusselse bevolking te overtuigen van het legitieme karakter van de machtsovername door Karel van Charolais. Deze legitimering is niet dreigend van toonzetting, maar veeleer overredend, met een sterke nadruk op de historische argumentatie. Nader onderzoek naar de opvoering van toneelstukken bij vorstelijke intochten op basis van archiefmateriaal, en wellicht door vergelijking met andere overgeleverde toneelstukken moet mogelijk zijn. Daarbij lijkt vooral onderzoek naar de plaatsing binnen de ideologische driehoeksverhouding van vorst, stedelijke elite en stedelijke | |||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||
bevolking van belang. In het geval van Menych Sympel wordt het geïntendeerde publiek aantoonbaar niet gevormd door de vorst of zijn directe omgeving - deze had tijdens zijn tocht door de Brusselse straten nauwelijks tijd om meer dan een ogenblik bij iedere attractie stil te staan - maar door het gemeen. De vorst is dan ook niet meer dan een aanleiding tot, een onderwerp van en een figurant in het spel, terwijl de eigenlijke inzet de intern-stedelijke machtsbalans is. De beïnvloeding van de massa via culturele kanalen was een veel frequenter, effectiever en goedkoper alternatief voor de fysieke onderdrukking die ons veelvuldig in andere bronnen wordt voorgeschoteld. Waarbij uiteraard wel steeds de mogelijkheid van een serieuze confrontatie dreigend op de achtergrond aanwezig was. De relatie tussen de verschillende (politieke of sociale) machtsgroepen binnen de stad is voor onze kennis van de Late Middeleeuwen evenzeer van belang als de relatie tussen vorst en steden. Ongetwijfeld maakt een nadere plaatsing van het spel Van Menych Sympel in de jaarlijkse kalender van festiviteiten - Driekoningen, Carnaval, Pasen, Pinksteren, Kerstmis en schutters- en rederijkersfeesten - een verdere nuancering mogelijk. | |||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||
Het handschriftEerste helft zestiende eeuw. 54 folio's. Bijna vierkant, ca. 140x145mm. Watermerk sterk beschadigd, sluit aan bij Piccard, Wasserzeichen Lillie nr. 1633-1643, 1655-1717 (periode 1483-1526). Op grond van tekstinhoudelijke kenmerken (een verwijzing naar het keizerschap van Karel V) kan het handschrift na 28 juni 1519 worden gedateerd. Bladspiegel komt vrijwel overeen met bladmaat.
Perkamenten omslag: fragment van een (vijftiende-eeuwse kopie van een) pauselijke bul. Tussen f. 14 en 15 ter versterking perkamenten strookjes met een vijftiende-eeuws fragment van een Middelnederlandse tekst (niet geïdentificeerd).
Inhoud:
Verzentelling per opening van ieder folio. Aan het eind van het spel van Jan Smeken (f. 54v) staat: ‘Somma, lanck duysent regelen’. BezittersGa naar voetnoot96:
| |||||||||||||
EditieHet handschrift waarin Menych Sympel is opgenomen is slordig. De kopiist kan worden betrapt op verschillende fouten, zowel wat betreft de spelling als wat betreft de inhoud. Het belangrijkst is de dubbele opname van een viertal verzen, maar op minstens een plaats lijkt hij ook één of meer verzen te zijn vergeten. De evidente fouten heb ik verbeterd, en waar nodig heb ik dat verantwoord in de voetnoten. Voor het overige heb ik gepoogd de tekst van het handschrift zo nauwkeurig mogelijk weer te geven, met als enige structurele ingreep de interpunctie. De afkorting ‘ME’ staat voor Menych Sympel, ‘Out’ voor Outgedachte. Uiteraard zijn de overige afkortingen opgelost. Bij de weergave van u en v, van i, ij en y is de spelling van het handschrift gevolgd. Bij de telling der verzen is uitgegaan van de rijmparen. | |||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||
Van Menych Sympel ende Outgedachte ende van Cronijcke 14v
Menych Sympel
O God almachtich, hoe suet, hoe lustich
Es mij therte in vieregeGa naar voetnoot1 mynnen
Beruert met sueter memorijen rustich,
Des ic te werckeGa naar voetnoot2 stelle alle mijn synnen.
5[regelnummer]
Ongrondelijc es mij om kynnen
Dwerck in hem selven, hoe icx besta,
Daer wij die blijscap bij gewynnen
En daer elc duegdelijc herte roopt na.
Tes recht dat men sijns wyllen slaet ga,
10[regelnummer]
En wij al tsijnder gelieften wesen,
Ons edels priencen doer sijn gena
Chaerle van Chaerloos, heere gepresen,
Sijn grootheyt wort noch voer al gelesen.
God sparen langlijvych, salych in duegden,
15[regelnummer]
En alle die sijne voert na desen,
Want bij hem sijn wij alle in vruegden.
Twaer redelijc dat wij ons verhuegden,
Toonende den standaert der blijscap wempel,
En ons tot sijnder begeerten vuegden.
20[regelnummer]
Dat werck en doet des waer exempel,
Const ict begynnen.
Outgedachte
O Menych Sympel,
Wat stuydeerdij, wat es u argemynt?
Ghij hebt wat ter herten genomen soot schynt
Des dwerck gaet buyten ouwer machteGa naar voetnoot3, 15r
25[regelnummer]
Alsoe mij dunct.
Sympel
Lieve outg[e]dachte,
Danck hebt dat ghij doch daer op ledt.
Tes waer, ic hebbe te wercke gesedt
Mijn synnen in rechter vruegden vloeyende,
Bij sueten gepeynse mij grootelijc moeyende,
30[regelnummer]
Die hoogheyt, de edelheyt, de innegheyt crachtich
Van Chaerloos onsen yongen prience machtich
Toverdynckene, hoet qualijc te vollen dient
Genoeg sijnder hoogheyt.
Outgedachte
Menych Sympel, vrient,
Tes waer, tes u te groot om gronden,
35[regelnummer]
Maer bij gunsten, bij mynnen wort dicke bewonden
Yn laste seer wonderlijcke storije.
Menych Sympel
Eenpaerlijc leet mij in memorije
Dat edelheyt es vordernesse allen staten,
Hier op deser werelt.
Outgedachte
Mochtij bevaten,
40[regelnummer]
Menych Sympel, wat vramen geschien
Ons van den edelen, ghij sout mydsdien
Voerder beruert sijn tot hem in trouwen.
Menych Sympel
Och tes voer mij een vreugt om schouwen,
Van den edelen hoogen staet gepresen,
45[regelnummer]
Bij onsen prience stappans wesen
Bynnen Bruesel, die muegende heeren vermeert,
Tsijnder liefden, die alder eeren es weert.
Dat icx verblije dunct mij selven wondere, 15v
Menych Sympel.
Outgedachte
Dat compt bijsondere
50[regelnummer]
Bij teekene daer ghij sijt onder geboren:
Alle sangwijne complexcijen die geerne horen,
Daer eere en edelheyt inne gelegen sij,
DairGa naar voetnoot4 den ruyden van rechter natueren tsegen sij.
Doch moet elc goet herte, om puer bekynnen,
55[regelnummer]
Yn duegden sijnen prience bekynnen:
Dats Godlijc en eerlijc waer ment hoort.
Menych Sympel
Outgedachte, ic bens te blijer voort
Ynt geeneGa naar voetnoot5 des ghij mij doet vermaen.
Outgedachte
Menych Sympel, mochtij te gronde verstaen
60[regelnummer]
Wat edelheyt wel in huer selven sij,
Ghij soutter grootelijc verblijen bij.
Want edelheyt es den staet alleene
Die alle die werelt beschermt gemeene
En daer tkerstengelove bij rust in eeren.
65[regelnummer]
Wats volck in landen sonder heeren?
Nyet meer om achten dan beesten sijn:
Die mynste wylt boven de meeste sijn,
Op come[n]scap en dooch ons nyet geledt,
Foortse en wille verdrijft recht en wedt.
70[regelnummer]
Dus en dade den staet, om puer bediet,
Van der edelheyt, die werelt waer myn dan nyet.
Exempel des wij bevyndende sijn:
| |||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||
Nadat die Roomsche Conync Constantijn
Die stadt van Besancijen, naer mijn weten,
75[regelnummer]
Vernamen de en Constantenoble heeten, 16r
Wort na hem al trijcke gedestruweert,
Blijvende driehondert en dertich yaer ongeregeert,
Wert yn Ytalijen, in Gallien, in Spaendijen bevonden
Dat dijverse heerscappijen opstonden,
80[regelnummer]
Als die Huynen, die Goten, seer wreede vermaerde,
De Wandelen, die Langebaerde,
En meer andere in quaetdoen bedacht,
Als straetrooft, moort en vrouwencracht,
Userende des hem nyet en vernoeyde,
85[regelnummer]
Dat alle kerstenrijc in ornsten bloeyde,
Totdat God nederweert sach bij gracijen,
Te remederene den swaer blamacijen
Ten kerstengelove, des seer was te doene.
Soe wort geboren conynck Puppijns soene,
90[regelnummer]
Kaerle Magnus, die al bij machte
Die quade tonder de.
Menych Sympel
Lieve Outgedachte,
Gedynct u noch der werelt staet
VanGa naar voetnoot6 Karels tije?
Outgedachte
Menych SympelGa naar voetnoot7,
Want eewych sal wesen in mijnder memorijen,
95[regelnummer]
Gemerct sijnder hooger godlijker fyctorijen,
Die met aerbeyde en metten sweerde
Tgoede voertstelde en tquade weerde,
Dwelck hij sijn leven lanck useerde
En al dongelovege destruweerde
100[regelnummer]
Soe grootelijc, dat tot geenen stonden 16v
Sijns gelijke en es worden bevonden
Dye den kerstenegelove meer heeft gedient,
Gode ter eeren.
Menych Sympel
Outgedachte, gode vrient,
Mocht wesen, ic soude wel willen horen
105[regelnummer]
Waer Kaerle die wort geboren,
Want tes een genuechte, diere op let,
Ons slychte mynschen.
Outgedachte
Menych Sympel, dat ghijt wet,
Hij was geboren, na der waerheyt belijen,
Yn sijns vaders, dat doen ten tijen,
110[regelnummer]
Neder-Oosterijcke was genaempt,
Van den welken veel landen syntGa naar voetnoot8 geraempt,
Alst Lutsenborch, Lymborg vercoren.
Te Her[s]tal opt slotGa naar voetnoot9 was hij geboren,
Dyts te rechte opgenomen.
115[regelnummer]
Soe es Karels geboorte comen
Uut Lotterijcke en van Brabant mede,
Den welck soe edelen werken dede
Dat sijnen name des moet vermeert sijn.
En die van hem comende te voerder geëert sijn,
120[regelnummer]
En waerachtichlijc es comen van sijnen geslachte
Charoloos ons prience.
Menych Sympel
Och lieve Outgedachte,
Mijn herte verhuegt intGa naar voetnoot10 horen van dijen.
Soudij oic weten van soe ouden tijen
Bij redenen te thoonen int oppenbare
125[regelnummer]
Dat Charoloos ons yonge prience comen ware 17r
Bij rechter lijnijen van Korolen den heere?
Outgedachte
Ya ic, Menych Sympel, en noch veel meere,
Want dats outwijselijc en claer omtogen.
Menych Sympel
Van rechter mynnen tranen mij doogen
Ynt vermanen van u, Outgedachte vermeert,
En waer icx u, Menych Sympel, weert,
SoeGa naar voetnoot11 woud ic u bydden, doer u gracije,
Dat ic van u die rechte claracije
Mocht horen, mijn herte verlangt na dienGa naar voetnoot12.
135[regelnummer]
Al es mijnen persoon van slychten lien,
Yc hoor geerne der edelheyt doen vermaen.
Out
Menych Sympel, u soude meer geschien
Van mij, dus laet u bydden staen.
Maer soud ic u den teyt hier overslaen,
140[regelnummer]
Het mocht u veel te lanck gerijsen,
En oic soud ict bij ouden gedyncken bewijsen,
Mijn crancke memorije mocht mij doen messen.
Maer tot sekeren getuyge en cleernessen,
Gemerct tgoet herteGa naar voetnoot13 dat ghij hebt giericht
145[regelnummer]
Bij gunsten, bij rechter mynnen viericht
Van der materijen daer wij af spreken, 17v
Soe en sal u mijn hulpe nyet gebreken.
Daer en hebt geenen twijfel aen.
Oic willic tuwer belieften gaen
150[regelnummer]
Bij Cronijcke, vroet, wijs en van grooten betrouwe.
| |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
ME
Cronijcke, wie es datte?
Out
Menych Sympel, tes een vrouwe
Die u volcomelijc en van desen al
Van voren verhalen sal
Dus hoorter na, so ghij best muegt.
155[regelnummer]
Bij haer es menych edel herteGa naar voetnoot14 verheugt.
Sij es reyn, scoone, van sueter manyeren,
En es een bloemme voer alle prienchieren,
Een balseme en specije van sueter lucht.
ME
Lieve Outgedachte, soe hebbic ducht
160[regelnummer]
Dat haer ondanckelijc dan mochte wesen
Tversuecken van mij.
Out
En wylt nyet vresen:
Yc kynse gewillich en blij van geesten,
Bereet den mynsten als voer den meesten.
Dus en sorgt nyet, maer laet u genoegen,
165[regelnummer]
Wes ic begynne.
ME
Soe wil ic mij voegen
Tot onderhoricheden van u alleene.
Gunst, liefde, inGa naar voetnoot15 viereger mynnen reene,
Vloeyende tot Charoloos, den prience vermeert,
Doet dat mijn herte taenhorene begeert,
170[regelnummer]
Den lof van sijnen hogen edelen persoone.
Out 18r
Menych Sympel, siet hier die vrouwe scoone
Cronijken, grueten wij se beyde tsamen.
ME
Gegruet sijt, vrouwe van hoger namen,
Cronijke, wij bieden u huessche groete.
Cronijke
175[regelnummer]
Danck hebt mijn vrienden, naer dbetamen.
Out
Gegruet sijt, vrouwe van hoger namen.
Cronijke
Ontbeert der eeren, wylt nyet bescamen
Mij, die u dienstwijf wesen moete.
Menych
Gegruet sijt, vrouwe van hooger namen,
180[regelnummer]
Cronijke, wij bieden u huessche groete.
U wesen dunct mij al lijdens boete,
Ons ruyde besoecken ontfaet voer duegt.
Cronijke
Van u beyden ben ic verhuegt,
En oft ic vermach in eenegen tijen
185[regelnummer]
Des u belieft, weet dat ic in dijen
Mij presentere en begeerenGa naar voetnoot16 ongespaert
Daer af te wesene.
Out
O vrouwe vermaert,
Dats onverdient, maer op goet betrouwen
Comen wij tot u, reyn bloemme van vrouwen,
190[regelnummer]
Alsoe die ouwer behoeven mette daet
Ynt geene daer ons motijf op staet
En opdat u belieft, soe seldij horen
Redene waer af.
Cronijcke
Mijn vrienden vercoren,
Soe ben ic tuwer liefden bereet.
195[regelnummer]
En oft ic u ergens ynne believen weet,
Dats vrij om u, betrout mij des. 18v
Outgedachte
Danck hebt, ic weet wel dat soe es.
Siet vrouwe, hier es Menych Sympel bij mij.
Wij hebbenGa naar voetnoot17 wat woorden gehadt, hoet sij
200[regelnummer]
Aengaende der muegentheyt voerdachtich
Van Charoloos, onsen yongen prience machtich,
En oic wat edelheyt in huer selver mach wesen,
Met meer woorden gealygeert tot desen,
Des ic, Outgedachte, wel hebbe gehoort.
205[regelnummer]
Onder al, soe word ic sprekende voort
Van den Grooten Kaerle, den muegende heere,
Dat hij den kerstenengelove de sulcken eere
Dat Gode was danckelijc in den troone
En houden voert dat van sijnen persoone,
210[regelnummer]
Yn rechter lijnijen descenderende
Comen es, diet wel stuyderende,
Charoloos ons prience, en es daertoe
Die hoogste sijns namen, van sijnen bloe,
Voer eenege die nu ter werelt leven.
Cronijcke
215[regelnummer]
Des willic gewarich getuyge geven,
Als Cronijcke, die alle dyne beveet.
Wes men van priencen te sprekene weet,
Specyfycer ic dmeeste van dien nu.
| |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
Out
En daeromme, vrouwe, soe quamen wij tu
220[regelnummer]
Hem ter liefden, onse alder eeren weert
En omdat Menych Sympel begeert,
Bydden wij u, met herten mynlijc,
Om onderwijsGa naar voetnoot18.
Cronijke 19r
Outgedachte, u es wel kynlijc,
Wetende van desen gelijke mij, oft meere,
225[regelnummer]
Want ghij hebt dicke, doer u eere,
Gewandelt in alder heeren hove,
Dus eest u gereet.
Out
Vrouwe, bij ouwen oorlove,
Yn mijn verhael wort dickentGa naar voetnoot19 gemyst,
Want ic en hebb maer metter herten gevyst
230[regelnummer]
Tgeene dat ghij natuerlijc hebt bescreven,
Dus wylt er u dan gewillich toe geven,
ByddenGa naar voetnoot20 wij mynlijc.
Cronijke
Yc wilt geerne bestaen.
Hoordij mij oic buyten regele gaen,
Des willic mij tuwer corectcijen byen.
Out
235[regelnummer]
Lieve vrouwe, ten es geen noot van dien
Dat men u sou muegen conterlueren,
Want ghij sijt suster van scryftueren,
Waers noot, wij mense oic te baten.
Cronijke
Nu vrienden, wylt die redene wel vaten
240[regelnummer]
En hoort wes ic u sal vermonden
Alsoe waerachtich bij mij wert vonden.
Yerst es Kaerle tsijnder vromen
Gebuertich des lansGa naar voetnoot21 van Lottrijcke comen.
Lutsemborch, Lymborch, seldij weten,
245[regelnummer]
En Brabant was doen altesamen geheten
Neder-Oosterijke. Des wort hij heereGa naar voetnoot22 soe machtich
Dat hij de tonder met foortsen crachtich
Die Huynen, die Goten, die Wandeleren 19v
En allen de heydene om puer vercleren,
250[regelnummer]
Yn Ytalijen, yn Galijen en yn Spandijen,
Lombaerdijen, Langedock en Almaendijen,
En al Vranckerijcke, soe dat hij voerwaer
Vrancx conync was vij[v]enveertech yaer;
Dertien yaer hij keyser van Roome hyet.
255[regelnummer]
Sijns gelijc en es om noemen nyet,
Want hij es die geene, om puer bescouwen,
Die alle kerstenrijcke heeft behouwen
En die heylege KerckeGa naar voetnoot23 bij es verheven,
En die huer meest gyften heeft gegeven.
260[regelnummer]
Oic van den getale na den a b c
Der letteren heeft hij alle kerstenhe
Na den Roomschen stoel bij sijnder gracijen
Versien in grooter, hooger exaltacijen.
Alsoe veel bysscopstoelen gestelt daer ondere,
265[regelnummer]
Cloosters, kercken, godshuysen besondere
En menych cappelle geoordijneert.
Alle duegt heeft hij gecontuyneert,
Gemeyn oorboer sijns lant, een goede polacije
Stelde hij voert in sijnen tije.
270[regelnummer]
Dies boven andere rees sijnen name
Van hem en scheen noyt doyrschijnege fame,
Van begynsel sijns levens totten lesten.
Hij sterf een van den negen besten,
Als hij van deser werelt schiet,
275[regelnummer]
Ynt yaer Ons Heeren hij dieven liet
Acht hondert en oic vijftien daerbij,
Quynta calandas februarii, 20r
Tsijnder ouder van twee en seventich yaren.
Menych Sympel
Och lieve Cronijke, wel soe moettij varen,
280[regelnummer]
Die ons soe vriendelijcken hier berecht,
Maer om te gerakene die materije slecht
Als comende, dien wij meest bemynnen,
Van Karels bloede, daer haken mijn synnen
Eenpaerlijcken met goeder herten na.
Cronijcke
285[regelnummer]
Dat willic u thoonen, van grade te gra,
Menych Sympel, om u verblijen,
Rechtverdich dat ic swercx besta,
Want anders soud icx mij vermijen.
Out
O weerde vrouwe, hebt danck van dijen,
290[regelnummer]
Yc blijve voort u eygen tot in mijn doot.
Menych
En ic u dienere tot eewegen tijen,
Bij gonsten na mijn vermuegen bloot.
Cronijcke
Mijn vrienden, die materije es lastich en groot,
Dus siet oft ic se in corter talen
295[regelnummer]
U bij redene hier wille verhalen
Oft dat ict toogen wille bij fijgueren.
Out
Och weerde vrouwe, mocht ons gebueren
| |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
Mydts dat ghij soe gewillych poogt,
Soe sout mij nutter duncken getoogt
300[regelnummer]
Fijguerlijc, waert u alsoe gereet,
Myds Menegen Sympelen, die hierGa naar voetnoot24 steet.
Om wel te fonderenne, tsijnder baten, 20v
En des te bat den syn mocht vaten:
Men maegs hem nyet te cleer gebrieven.
Cronijcke
305[regelnummer]
Soe ghij begeert eest mijn gelieven.
Menych
Danck hebt, reyn bloeme van allen wijven,
Soe willen wij bij fijgueren blijven,
Dat dunct mij treynste.
Cronijke
Soe sie wij nu dan herwers alledrije:
Hoe behaegt u dyt?
Mencyh
Helpe maegt Marye,
310[regelnummer]
Soe en sag ic noyt boom soe reyn gewracht,
Noch ter marijen soe costelijc toegebracht,
Noyt dinc en verblijde mij meer int scouwen.
Cronijcke
Nu merct dan hier, en wilt onthouwen
Tgeene des ghij van mij selt horen.
315[regelnummer]
Siet hier den edelen heere vercoren
Yn state, geheeten Kaerle Magnus,
Hij leet begraven, vynden wij dus,
TAken in die kercke, tot elcx gesychte,
Van Onser Vrouwen, die hij selve stychte.
320[regelnummer]
En nadat hij van der werelt schiet,
Van HyldegaerdeGa naar voetnoot25 sijnder vrouwen hij liet,
Lodewijcke, geheeten den Goedertieren,
Roomschkeyser en conync van sueter manyeren.
Yn sijnder stegen soe rust hij daer,
325[regelnummer]
Dese regneerde XXVI yaer.
LXXXIII yaer soe mocht hij levenGa naar voetnoot26,
Als men dyaer Ons Heeren heeft gescreven
Sevenhondert en XL daermede 21r
Was hij begraven te Mets in stede,
330[regelnummer]
En van Ermgerde, sijnder ierster vrouwe, bleeft
Twee sonen, soe ic Cronijcke bescreeft:
Lottarijus en Lodewijck.
En van Yudith, sijnder tweester vrouwen rijck,
Creeg hij Karolen die CaluweGa naar voetnoot27 geheten,
335[regelnummer]
Soe ghij sult horen.
Menych
Och, dyt proper om weten,
Voer mij arm Sympele.
Out
Dat eest voerwaer!
Cronijcke
Onder dese drie sonen rees hiernaer
Groot geschyl onderlynge in elcx vercortynge
En oic seer groote bloetstortynge
340[regelnummer]
Maer na worden sij vereenych[t] aldus,
Alse dat doutste sone Lottarijus
Met Ytalijen soude hebben tkeyserijc,
En geheel Germanijen Lodewijc.
En Kaerle van den tweeste bedde geboren
345[regelnummer]
Dien moeste Vranckerijcke toebehoren.
En Lotterijck versterf op hem daer naer.
Hij regneerde XXVII yaer,
En liet van Ertruyden, sijnder vrouwen reene,
Eenen eenegen sone na hem alleene,
350[regelnummer]
Die Lodewijcus Balbus hiet.
Karel sijn vader van der werelt schiet
En wort begraven, naer mijnGa naar voetnoot28 avijs,
Yn Vranckerijcke tSynte-Denijs.
Ynt yaer VIII hondert liet hij dleven,
355[regelnummer]
En LXXVII-tich bescreven. 21v
Lodewijc wort conync en nam een vrouwe
Die Odynge hiet.
Outgedachte
Ghij sijt van stercken onthouwe,
Cornijcke, die alle der eeren es weert.
Nu byddic u dat ghij ons voert vercleert
360[regelnummer]
Dese Lodewijcus Balbus in sijn tsege daer,
Hoe lange regneerde hij?
Cronycke
Ontrynt tweeGa naar voetnoot29 yaer
Regneerde hij Vranckerijc, en schiet daer af
Als hij dese sterffelijcke werelt begaf.
Te Compiengijen coes hij sijn sepultuere,
365[regelnummer]
Yn Onser-Liever-Vrouwen-kercke, daer die fijguere
Noch es, so men openbaerlijc siet.
Dese Lodewijcus Balbus na hem liet
Eenen sone, die welcke hiet bij namen
Karel die Sympele, en gewan in vramen
370[regelnummer]
Lodewijcken des Sympelen, dat sijn dese twee,
Die welcke datGa naar voetnoot30 creeg bij goeden beschee
Te wijve Gerberge, alsoe ic las,
Die dierste conync Heynricx dochter was.
Dese Lodewijc gewan van der vrouwen rijcke
| |||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||
375[regelnummer]
Twee sonen in sijnenGa naar voetnoot31 huwelijcke:
Lottarijus en Karelen, twee hooge vernaemde.
En doutste, soe dat wel betaemde,
Wort na den vader Vrancx conync gecroont,
En voert, soe die scryftuere thoont,
380[regelnummer]
Hadde eenen sone, die Lodewijc hiet,
En haestelijc van deser werelt schiet.
Hij en regneerde maer, soe ic hore,
Een yaer en sterf sonder wettich ore.
En op Kaerlen, den brueder van Lottarijus,22r
385[regelnummer]
Soude hebben gecomen die croone aldus,
Die welcke van Lotterijc was heere;
Dese wort in dien verongelijct seere
Van Huygen Capet en sijnen geslachte,
Dat hijen gevangen hielt bij macht
390[regelnummer]
Torlijens. Daer liet hij van drucke dleven.
Eenen sone es achter hem gebleven
En gestorven sonder oor, die Otto hiet.
Een dochter bleeffer, die ghij hier siet,
Die welcke Gerberge hiet bij namen.
395[regelnummer]
Op haer die landen haers vaders quamen,
Maer sij en esser nyet geweldich bleven.
Menych Sympel
Lieve Cronijcke, hoe soe?
Cronijke
Sij wort verdreven
Huer slants bij vremde dijverschen heeren,
Dwelc sij geensyns en mochte gekeeren
400[regelnummer]
Maer bleef alleene, soe ic bekynne,
Van Bruesele en van Lovenne gravynne.
Menych Sympel
Van Bruesel, van Lovenne segdij?
Cronijcke
Soe meyn yct!
MenychGa naar voetnoot32 Sympel
Dat ict wel versta:
Bruesel voer genoempt en Lovenne na?
Gelievet u tseggen, tes cleyn geschylle.
Cronijcke
405[regelnummer]
Neent trouwen, twas soe der vrouwen wylle
Geoordijneert, gestelt in huer presencije,
Want in Bruesel hielt sij huer resydencije,
En nam dese stadt in exaltacijen
Ter herten en al in huerer gracijen.
410[regelnummer]
En Karels geslachte, voer continuerende,
Was in rechter lijnijen descenderende 22v
Op dese Gerberge alleene, menych yaer.
Menych Sympel
Dat clagic met al mijnder herten voerwaer,
Te verongelijcken huer oft eenige vrouwen.
En hoe vergynct voert?
Cronijcke
415[regelnummer]
Men dede huer trouwen
Te manne eenen, Lambrecht geheten,
Brueder wesende, soe ghij muegt weten,
Reynouts, greve van Mons gepresen,
En creeg eenen wettegen sone na desen,
420[regelnummer]
Grave Heyndericx, van den welcken quam
Een grave Lambrecht, als ic vernam,
Hiet; daerna dese, grave Heyndric hetende,
Dese creeg eenenGa naar voetnoot33 sone, sijt dat wel wetende,
Die men hiet Godevaert metten Baerde,
425[regelnummer]
Die welcke was cloeck als donvervaerde,
En bracht sijn graefscap alsoe hoge,
Wesende van Lotterijc en Brabant hertoge.
En na hem noch twee Godevaerde resen,
En die leste creeg oic eenen sone na desen
430[regelnummer]
Die Heyndryc hiet, en na hem noch twee
Van den selven name.
Menych
Och wat schoonder beschee,
Yc sceppe int horen vruegt boven maten,
Const ic, arm Sympel, den syn bevaten,
Het waer rechts een rustynge mijnder memorijen,
435[regelnummer]
Maer om te volgene deser hystorijen,
Lieve Cronijke, soe segt ons voert.
Cronijcke
Dese leste Heyndric, soe ghij hier hoert,
Nam doen te wijve in huwelijcke
Een vrouwe, hiet Alijt, muegende en rijcke.
440[regelnummer]
Huge, hertoge van Bourgonnen, was huer vadere.
Dese twee cregen eenen sone tegadere.
Yan hiet dierste hertoge van Lotterijcke, 23r
Van Brabant en van Lymborg desgelijcke.
Dese creeg eenen sone, die oic hiet Yan,
445[regelnummer]
Die den derdden van sijnen name gewan,
Die welcke drie dochteren achter liet.
Die outste dat vrouwe Yohanne hiet,
Dander Margriete, soe ic las,
Vrouwe Marije hertogynne van Gelder was,
450[regelnummer]
Maer huer suster Margriete, om wel onthouwen,
Nam grave Lodewijc van Vlaenderen teender vrouwen.
Dese cregen een dochter, soot kynlijc sij,
| |||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||
Die conync YansGa naar voetnoot34 sone Phylyps de Herdij
Teender vrouwen nam, dats oppenbaer.
455[regelnummer]
Vijf sonen soeGa naar voetnoot35 creeg hij van haer:
Te wetene Yan, doutste sijnde van dien;
Lodewijc en KaerleGa naar voetnoot36 liet God geschien,
Dat elc die werelt haest overleet;
Anthonys, alsoe menych weet,
460[regelnummer]
Was hertoge in Brabant gestel[t] na dien;
Phylyps, die yonste bruer van desen,
Was greve van Yveers, alsoe wij lesenGa naar voetnoot37,
Al comende van Kaerels geslachte getrouwe,
Yn rechter lygnijen.
Outgedachte
Ghij sijt van goeden onthouwe,
465[regelnummer]
Lieve Cronijcke, die alder eeren es weert,
Ghij sijt die dedelheyt seer begeert,
Rechtverdich te wetene, daer men can.
Cronijcke
Hoort noch van Phylyps de Herdde dan.
Tot sijnen vijf sonen voer uutgelesen
470[regelnummer]
Sijn noch drie weerdege dochteren geresen.
Deen hyet Kathelijne, soot claerlijc blijcke, 23v
En wort hertogynne van Oosterijcke,
Dander Margriete van Beyeren, hertogynne
Van Hollant, van Seelant, soe ic bekynne,
475[regelnummer]
Die derde was vrouwe Marije geheten,
Dierste hertogynne, suldij weten,
Van Savooyen, enGa naar voetnoot38 trouwede aldus,
Den hertoge, hiet Felyx Amedeus,
Daer af groot geslachte, bij mij bewijsende,
480[regelnummer]
Yn Savooyen geweest es rijsende,
Dwelck ic al hebbe in mijn memorije,
Maer en dient ons hier nyet.
Menych Sympel
Yc en hoorde noyt scoonde[r] storije,
Noch dies mijn herte creeg meerder vruegt.
Ocht Cronijcke, ic dancx ouwer grooter duegt,
485[regelnummer]
Den gunstegen wille van u tons vloeyende.
Outgedachte
Lieve vrouwe, u en sijs doch nyet vemoeyende,
Dat wij van u muegen weten dynde?
Cronijcke
Mijn vrienden, alsoe ic voert bevynde,
Willic u togen, alst redelijc sij,
490[regelnummer]
Yan, doutste sone van Phylyps de Herdij,
Hertoge Aelberechs van Beyeren dochter hij nam
Teer vrouwen. En daer af quam
Een sone alleene bynnen hueren levenne,
Sonder meer, maer dochteren sevenne.
495[regelnummer]
Desen eenegen sone wij alle bemynnen
Met getrouwer herten, met willegen synnen:
Phylyps, onsen edelen prience machtich,
Heere van seventien landen machtich,
Wien God langlijvych gesonde geve;
500[regelnummer]
Sijn suster wordt hertogynne van Cleve,
En dander van Borbon, in groter vroomen, 24r
Daer af seer stercke geslachten sijn comen,
Hoe ict myds der lancheyt nyet en verhale.
Conynck Yans dochter van Poortegale,
505[regelnummer]
Ysabeele, seer duegdelijc en vol trouwen,
Creeg ons geduchtege prience ter vrouwen,
Die welcke hebben vercregen tsamen
Eenen eenegen sone van hooger namen,
Toe comende in sijns vaders rijcke,
510[regelnummer]
Des alle de landen verblijen gelijcke,
Van Chaerloos, onsenGa naar voetnoot39 yongen prience gemynt,
Die comen es, so men wel bevynt,
Yn rechter lyg[n]ijen van Kaerle Magnus,
Seggende alse vuere van gelijken dus,
515[regelnummer]
Dat van Kaerels name op desen dach
Geen eelder in kerstenrijck leven mach,
Dat daer up rustende es Kaerels geslachte.
Outgedachte
Dat help ic u lijen als Outgedachte,
Oic eest genoeg blijckelijc, alstGa naar voetnoot40 wel schynt,
520[regelnummer]
Dat hij eens deels Kaerels wercken begynt.
God sparen in saleger gesonden voert.
Menych Sympel, hier hebdij gehoort,
Opt corte, ten vuegelijcsten uutgenomen,
DieGa naar voetnoot41 generacije van Kaerelen comen.
525[regelnummer]
Want anders soutGa naar voetnoot42 wesen overlanck.
Menych Sympel
Mijn vrienden beyde, ic weets u danc,
Alse u eygen te blijvene voer ymmer meere.
Cronijcke
O Kaerele Magnus, edel muegende heere,
U duegdelijcke wercken in ouwer tijt
530[regelnummer]
Gedaen, sijn Gode danckelijck seere, 24v
En alle goe kerstenen in deser werelt wijt,
U geslachte heeft God gebenendijt,
Des es ment voerder te eerene schuldich,
Alsoe die scryftuere doet belijt,
535[regelnummer]
Es ouwen loon des hemels menychfuldich.
Outgedachte
Al edel herten sijt gehuldich,
| |||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||
Eert die hoocheyt van Karels bloe,
Die met pijnen en arbeyde seer verduldich
540[regelnummer]
Kerstenrijck halp tot grooten goe.
Cronijcke
Wij hebben der alle redene toe,
WantGa naar voetnoot43 tes Goids begeerte, dat elc versta.
Dyngel
Bij den Oppersten es comen, hoort er na,
Een weerdege memorije des geslachts, elc versta.
545[regelnummer]
Yc bootscapt van Goids wegen, met soeten woorden,
Dat Kaerel die conync in den hemel es seer verheven.
Sijn wercken sijn God genaem en sullen accoorden
Soetelijc bij den Heere in der eewicheyt beseven.
Sijn geslachte es God aengenaem,
550[regelnummer]
En al dat van hem comen es eersaem,
Oft uut sijnenGa naar voetnoot44 geslachte gesproten es.
Daerom ghij Karel, die nu regnerende es,
Erfgenaem van den grooten Karel sijt,
Volgt hem na in sijn wercken wijt.
555[regelnummer]
God sal u bijstant doen en stercken u!
Yc keere wederom ten hemel nu,
En God die heere moet met u sijn.
Outgedachte
OGa naar voetnoot45 Menych Sympel, hier hoordij sus,
Yn des van Goids wegen wert vercleert, 25r
Dat de Heere dese Kaerle Magnus
560[regelnummer]
Voer Gode almachtich es overweert,
En dat Sijnen hogen wille begeert,
Sijn geslachte te hebbenne geobijdijeert
Alse gebenedijt in eeren vermeert,
Heeft selve Goids yngel geconfermeert.
Menych Sympel
565[regelnummer]
O Heere, wiens gracije nyet enGa naar voetnoot46 cesseert,
GodGa naar voetnoot47 almachtich, lof moet U rijsen.
Outgedachte
Die den ouwen soe volcomelijc instrueert,
U grootheyt en mach geen mensche volprijsen.
Cronijcke
Die gracije Goids doet ons bewijsen
570[regelnummer]
Soe lange als water in die see sal wesen,
Yn die locht gestubbe mach waeyen na desen,
Oft bergen boven den valleyen staen,
Wort Kaerels name in eeren gepresen,
En al sijn geslachte na hem geresen,
575[regelnummer]
Des moet God eewegen lof ontfaen.
Outgedachte
Alle getrouwe herten doen dyt vermaen,
Wylt yonstelijc ouwen prience bemynnen,
Dat dwerck in duegden mach overslaen
En des van ons hier es gedaen,
580[regelnummer]
Want yonst vor die const van weerden bekynnen.
Menych Sympel
Hoet na ruytheyt onser slychter synnen
Bij sympelder const es gewracht.
Cronijcke
Neempt dat voer tgoede ons begynnen
Sijn liefde, wiens hulde wij geerne gewynnen, 25v
585[regelnummer]
Chaerloos, ons prience van grooter macht.
Outgedachte
Yn onsprekelijker eerweerdicheyt es hij geacht,
Seer muegende en van hooger famen.
Menych Sympel
God wyllen behueden dach en nacht
Yn saleger gesonden, tsijnder vramen.
590[regelnummer]
Allen dien bemynnen die syggen: Amen.
|
|