Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 112
(1997)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Geleund over de onderdeur. Doorkijkjes in het Utrechtse buurtleven van de vroege Middeleeuwen tot in de zeventiende eeuwGa naar voetnoot1
| |
DoelstellingDit verhaal getuigt van solidariteit onder buren, de bereidheid om naar de wapens te grijpen als één hunner in gevaar leek. Die betrokkenheid is niet zo vreemd in een samenleving waar de buurt, geografisch beperkt in omvang, een gemeenschap vormde die plichten, rechten en rituelen kende. Dit artikel belicht het Utrechtse buurtwezen vanuit verschillende invalshoeken. Het historiografische en theoretische overzicht wordt gevolgd door een beknopte schets van de middeleeuwse situatie, waarin sociale aspecten van het buurtleven centraal staan. Op grond hiervan wordt een voorlopige conclusie geformuleerd die als opmaat geldt voor het pièce de résistance: de gang van zaken in de welvarende Utrechtse buurt ‘Onder de Snippevlucht’. Aan de hand van de reglementen, jaarrekeningen en ledenlijsten die uit de zeventiende eeuw bewaard zijn gebleven, is een minutieuze reconstructie van het buurtwezen aldaar gemaakt. Van bewoners is vastgesteld waar zij woonden, met wie zij trouwden, wat hun familie-achtergrond was, hun beroep, sociale status, vermogen en gezindte. Deze reconstructie geeft belangwekkende informatie over de politieke, sociale en religieuze verhoudingen in Utrecht nadat de stad zich bij de Opstand had aangesloten (1576) en tot de reformatie was overgegaan, wat tot een verbod op de openbare uitoefening van de katholieke eredienst had geleid (1580). | |
[pagina 337]
| |
Historiografisch overzichtProsopografie is een nieuw element in de geschiedschrijving van het buurtwezen. In de laatste decennia heeft het buurtonderzoek zich enorm ontwikkeld, de dynamiek van het buurtleven staat volop in de belangstelling. Van oudsher kent buurtonderzoek zowel een institutioneel als volkskundig aspectGa naar voetnoot3. Inventariserend onderzoek is nog steeds gebruikelijkGa naar voetnoot4, maar een conceptuele benadering en een actuele vraagstelling vormen steeds vaker het uitgangspunt. Men vraagt zich af hoe het met de saamhorigheid in de buurt gesteld was en of de anonimiteit in de loop der eeuwen is toegenomenGa naar voetnoot5, en hoe de communicatie tussen het stadsbestuur en de stedelijke bevolking verliepGa naar voetnoot6. Om de interactie te ontcijferen wordt - vooral voor onderwerpen uit de vroeg-moderne tijd - gebruik gemaakt van inzichten en modellen uit de sociologie en culturele antropologie. Operationele begrippen als disciplinering, beschavingsoffensief, tegencultuur, eer en oneer, conflictbeslechting, toeëigening van culturen en het investeren van sociaal kapitaal zijn in zwangGa naar voetnoot7. Het merendeel van deze termen veronderstelt een conflictsituatie. Vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw is dit gezichtspunt niet helemaal onterecht - het is de tijd van de Opstand en de reformatie - en toch is voorzichtigheid geboden: van de begrippen gaat een dwingende werking uit, zij suggereren een bewuste strategie. Onderzoek wijst uit dat zich aan het einde van de zestiende eeuw een aantal ingrijpende wijzigingen in het buurtwezen heeft voorgedaan. In een aantal steden, waaronder Leiden en Gent, is de stedelijke overheid zich na de Opstand nadrukkelijk met de buurt gaan bemoeien. Beide steden, maar zeker Gent, kenden van oudsher een bloeiende buurttraditie. In Leiden kwam het in 1593 van stadswege tot een reorganisatie, waarbij de buurten flink aan autonomie inboettenGa naar voetnoot8. De vraag dringt zich op of | |
[pagina 338]
| |
politieke en religieuze spanningen hieraan debet waren. In Gent legde het armlastige stadsbestuur de buurten na 1584 steeds meer taken opGa naar voetnoot9; de buurtdeken nam in aanzien en macht toe, doch de buurtbewoners waren niet onverdeeld gelukkig met de nieuwe gang van zaken. In de analyse van de spanningen die de overheidsbemoeienis in de buurt veroorzaakte, wordt soms te weinig op de breuk met de middeleeuwse traditie gewezen; het buurtwezen wordt vooral in de eigentijdse context belichtGa naar voetnoot10. Het gebruik van concepten van buitenaf geeft nog meer vertekening: incidenten worden overbelicht, de dagelijkse gang van zaken komt onvoldoende uit de verfGa naar voetnoot11. Wanneer van tradities binnen het buurtwezen wordt afgeweken, en de buurt terrein van manipulatie wordt, dan moet heel precies worden vastgesteld wie de actoren zijn, wat zij beogen, en welke reactie zij oproepen, bij wie en waarom. Het artikel van Deceulaer geeft een goed overzicht van de factoren die in de analyse betrokken dienen te worden. Het is fijnmazig onderzoek, waarbij alle vooronderstellingen op hun feitelijke waarde getoetst worden. Zijn conclusies geven een genuanceerd beeld van de interactie tussen buurtbewoners en stadsbestuur. Naar mijn mening kan het buurtleven van de vroeg-moderne tijd niet zonder de middeleeuwse traditie begrepen worden, ook al hebben zich sindsdien ingrijpende verschuivingen in de sociaal-politieke en culturele verhoudingen voorgedaan. Uit de eigen - complexe - geschiedenis dienen de operationele begrippen te worden afgeleid. In dit artikel staat mij een integrale benadering van buurtgegevens voor ogen: het materiaal wordt binnen de eigen context vanuit zoveel mogelijk gezichtshoeken bekeken; waar mogelijk worden dwarsverbanden gelegd. Dit levert verrassende doorkijkjes op. | |
OorsprongIn de benaming van de Buurkerk hebben de geburen te Utrecht een onuitwisbaar spoor nagelaten. Deze oudste parochiekerk van Utrecht ligt in het hartje van de stad en stamt mogelijk al uit de tiende eeuw. In het Latijn heet de Buurkerk ‘ecclesia civilis’, de kerk der burgers. Keulse bronnen hebben onlangs prijsgegeven dat buuren burgerschap inderdaad elkaars equivalent warenGa naar voetnoot12. Het ligt voor de hand dat dit in Utrecht ook zo was: de geschiedenis van beide steden vertoont grote overeenkom- | |
[pagina 339]
| |
sten: Utrecht maakte deel uit van het aartsbisdom Keulen; tussen beide steden bestonden intensieve religieuze en economische contactenGa naar voetnoot13. Al vroeg heeft de strijd tegen de machtige kerkelijke grondheren de buren, de Utrechtse leken-grondbezitters en -bewoners, geactiveerd om zich krachtig te organiserenGa naar voetnoot14. Reeds in 1122 - toen het recht, gewoonterecht en privilege van de stad bevestigd werden - bleken vooraanstaande Utrechters een volwaardige gesprekspartner van keizer Hendrik V. In het Utrechtse grondgebied waren toen - buiten de immuniteiten of rechtsgebieden van de vijf kapittels en de St. Paulusabdij - minstens vijf woonkernen te onderscheiden, die globaal de parochies van de Buur-, Jacobi- en Nicolaikerk omvatten, Oudwijk en wellicht ook Springwijk. In 1122 omringde de stadswal al deze entiteiten. In een proces van eeuwen smolten deze bestuurlijke eenheden tot één geheel samen en ontwikkelden de oorspronkelijk onvrije lekenbewoners zich tot gelijkberechtigde burgers, die zelf voor bestuur, wetgeving, rechtspraak en verdediging zorg droegen. De politieke invloed die de gilden van 1304 tot 1528 genoten, is hiervan het meest overtuigende bewijs; de burgerwacht was tot 1528 een doeltreffend instrument om de stedelijke autonomie te garanderen. De politieke en militaire invloed der burgers vormde de grondslag voor de Utrechtse identiteit en is in het algemeen een sleutel om de gang van zaken in Utrecht te begrijpenGa naar voetnoot15; ook de hechte buurttraditie dient in deze context te worden bezien. | |
Sporen van laat-middeleeuws nabuurschapDe archieven geven niet veel systematische informatie over het buurtleven in de Middeleeuwen. Langdurig onderzoek is vereist om tot een enigszins samenhangend beeld te komen, maar geduld loont de moeite. Door tal van bronnen - met name verordeningen en straf- en civiele rechtspraak - te combineren tekent zich een beeld af van het dagelijks leven. Het oudst bekende buurtreglement dateert uit 1391Ga naar voetnoot16. Het is een overeenkomst tussen de ambachtsheer van het recent ontstane buitengerechtGa naar voetnoot17 Lauwerecht en de ‘gemeene buren’ met betrekking tot de wederzijdse rechten en plichtenGa naar voetnoot18. Doel van het verdrag was ‘om ons selven te meerren ende mit malckanderen in meerre rusten ende vrentschap te blieven’. Op de eerste plaats worden dan ook de boetes bij vecht- | |
[pagina 340]
| |
partijen genoemd. Tal van procedures staan er beschreven, zoals het winnen van buurschap, de overdracht van huis of erf, buurspraak en besluitvorming, de verplichting elkaars begrafenis bij te wonen, onderhoud en schoonhouden van de straat, en inkomsten en beheer van de buurpot. Het verdrag streefde naar duidelijke en redelijke afspraken: wanneer de buren niet tot een besluit kunnen komen, zal men een rondvraag houden ‘ende waer die meeste parthie by bleven, dat soude die mynste perthye volgen’. De inhoud vertoont veel overeenkomsten met (iets) latere reglementen uit het Utrechtse stadsgebiedGa naar voetnoot19 en met vroegere reglementen die van elders bekend zijn, met name uit het oosten van het landGa naar voetnoot20. Uit andere bronnen is nog bekend dat in de Utrechtse buurten de buren persoonlijk verantwoordelijk waren voor de openbare werken en de openbare veiligheid en voor de brandpreventie en -bestrijding. Ook vormden zij de dragende kracht achter de organisatie van openbare - al dan niet christelijke - feestenGa naar voetnoot21. Een enkele keer speelden wijken een rol in de verdediging van de stadGa naar voetnoot22 en werden zij ingeschakeld bij de inning van een verplichte leningGa naar voetnoot23. | |
SolidariteitIn de late Middeleeuwen was de buurt zelf in hoge mate verantwoordelijk voor het eigen wel en wee. Solidariteit en lotsverbondenheid waren derhalve essentieel; zij vormen wellicht een betere ingang om het buurtleven in het ancien régime te onderzoeken dan strategie en conflict. In de inleiding gaf ik al een staaltje van de solidariteit die onder buurtbewoners te vinden is. Buren grepen wel vaker in als ruzies uit de hand dreigden te lopen, zelfs wanneer die privé, binnenshuis gebeurdenGa naar voetnoot24. Burenhulp was gewoon: ten behoeve van arme buurtbewoners ging men wekelijks rond met de armenbus. Op deze manier werd de naastenliefde wel heel concreet in praktijk gebracht, en daar zijn nog wel meer staaltjes van te geven. Een schepenakte uit IJsselstein laat een tot nu toe onbekend aspect van het buurtcontact zienGa naar voetnoot25: een zieke vrouw had haar buurvrouw gevraagd te komen. Waarschijnlijk bestond er tussen beiden een conflict, want de buurvrouw ging naar de schepenen en vroeg hen haar te vergezellen. Aan de zieke vrouw en haar zoon vroegen zij wat zij van de buurvrouw verlangden, waarop de zoon antwoordde ‘dat zy begeerden van haer gesegent te worden, sulcx andere bueren gedaen hadden’. De buurvrouw voldeed welwillend aan dit verzoek. | |
[pagina 341]
| |
Op haar vraag of zij nog meer kon doen, werd ontkennend geantwoord: ‘ghy hebt nyet meer gedaen als andere buyren, wy begeem nyet meer’. Verzoend met haar naasten - de zegen houdt wederzijdse vergeving in - kon de vrouw sterven of beter worden. De betrokkenheid aan het sterfbed zet zich voort in het begrafenisritueelGa naar voetnoot26. Buurtbewoners schroomden niet hun solidariteit tot voor de rechtbank uit te dragen. Met name kwamen zij op voor ongehuwde moeders en hun kinderen. Zo maakten zij kenbaar wie de vader van moederloze kinderen wasGa naar voetnoot27 en sleepten zij een man voor de rechtbank die weigerde bij te dragen aan het levensonderhoud van zijn onwettige dochterGa naar voetnoot28. In 1623 kreeg de weduwe Maria Christiaens de volledige steun van haar buren toen zij de rechtbank verzocht haar man toch eervol te mogen laten begraven, ondanks het feit dat hij mogelijk zelfmoord had gepleegdGa naar voetnoot29. Telkens weer nam de rechtbank de verklaringen van buurtgenoten serieus, al wil dit niet zeggen dat elke interventie gehonoreerd werd. De handhaving van de onderlinge harmonie ging het stadsbestuur ter harte. Toen Mariken de beschuldiging dat Gerrit een kandelaar gestolen had niet kon waarmaken, moest zij niet alleen de stedelijke raad en Gerrit om vergeving vragen, ook moest zij ‘in hoer buerte’ vertellen ‘dat zy qualick hieraen geseyt heeft’Ga naar voetnoot30. | |
ConflictenVan conflicten binnen de buurt is maar weinig doorgedrongen tot de criminele rechtspraak. Slechts een enkele keer deden de buren een beroep op de rechtbank om hun problemen op te lossen. In 1548 hadden de buren van Jannichen Camerlincx en Lysbet de weduwe van Gysbert Gerbrantsz. genoeg van hun ‘onbehoirlick regiment’. Zij dienden een klacht in bij de schepenbank, die bepaalde dat beide partijen elkaar niet in woord of daad mochten misdoen en dat de twee vrouwen hun leven moesten beterenGa naar voetnoot31. In 1626 kwamen buren uit het Catharijnesteegje bij Vredenburg in het geweer tegen een buurvrouw die al jaren agressief was. De druppel die de emmer deed overlopen, was niet alleen het feit dat zij een buurvrouw voor ‘schele en hoer’ had uitge- | |
[pagina 342]
| |
scholden, maar haar ook nog had aangevallen en haar rok opengescheurd. De schepenbank oordeelde dat de vrouw de buurt zo spoedig mogelijk moest verlatenGa naar voetnoot32. Ook in processen-verbaal komen buurtconflicten zelden ter sprake. Bij uitzondering liep een conflict tussen buren uit de hand, zoals die keer toen de schoenmaker Dirck Verhaer zijn buurman een lening terugvroeg. In plaats van het geld werd hem voor de voeten geworpen dat hij ‘een schelm en rabauw’Ga naar voetnoot33 was en werd hij met geweld het huis uitgezet. Dat was teveel voor het eergevoel van de schoenmaker. Hij ging naar huis, haalde een mes en daagde de buurman uit tot een openlijk gevecht. De buurman liep een verwonding op, waaraan hij vier weken later is overleden. In het verzoek om gratie betwijfelde de schoenmaker of alleen de verwonding daar debet aan was, misschien speelde de levenswijze van het slachtoffer wel een rol ‘als sittende by een boelscap’Ga naar voetnoot34. Een slechte reputatie speelde iemand wel vaker parten. Bij het gerechtelijk vooronderzoek tegen een zekere Mary, die in 1571 bij een vechtpartij betrokken was geweest, verklaarde een buurvrouw dat Mary niet alleen een vaste minnaar had, doch ook geregeld Spaanse soldaten ontvingGa naar voetnoot35. Ruzies tussen buren komen soms pas bij diepgaand biografisch onderzoek aan het licht. Nadat Karel V in 1528 de wereldlijke macht van de Utrechtse bisschop had overgenomen leefden onder de stadsbevolking allerlei ressentimenten. Aan de machtsovername was een factiestrijd vooraf gegaan die de bevolking verdeeld had. Nog in 1533 weigerde Claes Weyman een drankje aan te nemen van Jan Aertsz. van Buesichem, een buurman van zijn broer Jan Weyman uit de Boterstraat, met de woorden ‘ick en drinck nyet met verreders’. Claes was de bisschop trouw gebleven, Jan Aertsz. had tot de opstandige partij gehoord. Toen de schout zich met de zaak ging bemoeien en de woordenwisseling voor de schepenbank bracht, ontkenden beiden de zwaarte van de beschuldiging: het was slechts scherts geweestGa naar voetnoot36. De spanningen waren er wel, maar de overheid had er zich niet mee te bemoeien. Verreweg de meeste sporen van buurtconflicten treffen wij aan in de civiele rechtspraak, waar buren hun geschillen over huis en erf uitvochten. De conclusie kan dus zijn dat de meeste problemen intern werden opgelost, tenzij er eigendomsverhoudingen in het geding waren. Het is maar de vraag of de buurtrechtspraak er vaak aan te pas kwam. In het buurtboek van de Snippevlucht wordt maar één rechtzaak vermeldGa naar voetnoot37. Onder de competentie van de buurt ressorteerde uiteraard geen criminele of civiele rechtspraak - die was voorbehouden aan de schepenbank van de stad Utrecht -, maar wel interne ruzies en geschillen die niet gewelddadig van aard waren. | |
[pagina 343]
| |
Leven op straatIn de Middeleeuwen was er grote betrokkenheid bij wat er op straat gebeurdeGa naar voetnoot38. Ook in de winter zaten de buren voor hun huis of hingen zij over de onderdeur. Menig waardevolle tip kon zo de politie worden toegespeeld. Johan Hermansz. verklaarde hoe hij ‘over syn doer leggende’ gezien had dat op zondagavond 22 december 1555 een man - die inmiddels als dief herkend was - haastig was komen aanlopen en zijn gestolen waar bij een huis had afgegeven. Mede op grond van zijn getuigenis konden de bewoners van dit huis voor heling worden gearresteerdGa naar voetnoot39. Een vrouw die op vastenavond 1551 in de namiddag voor haar deur zat, waarschuwde een man dat hij achtervolgd werd. Hij draaide zich om en doodde zijn belagerGa naar voetnoot40. | |
Rond de OpstandOok in Utrecht zijn er aanwijzingen dat het buurtleven vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw aan verandering onderhevig was. Waarschijnlijk namen de buurten met de heroprichting van de burgerwacht in 1572 in betekenis toe. In ieder geval zijn er sindsdien buurtreglementenGa naar voetnoot41 en buurtschoutstaven, de staf die de buurtschout droeg als teken van zijn waardigheid, bewaard geblevenGa naar voetnoot42. De burgerwacht was territoriaal georganiseerd waarbij de stad in acht kwartieren was ingedeeld. Het optreden van de burgerwacht bewerkstelligde dat Utrecht zich bij de Opstand aansloot en tot de reformatie overging. De burgerhoplieden speelden een rol bij de inning van belastingenGa naar voetnoot43 en bij de volkstelling van 1623Ga naar voetnoot44. Ook adviseerden zij het stadsbestuur over de toelating van katholieken tot het burgerschapGa naar voetnoot45. Ten aanzien van het interne functioneren van de buurten was het stadsbestuur ook na 1580 behoorlijk terughoudend. Sommige buurten - zoals de Snippevlucht - behielden het recht zelf hun bestuur te kiezen, bij andere buurten koos de magistraat uit een voordrachtGa naar voetnoot46. Speelde vrees voor samenscholing en oproer hierin een rol? Zorgde de religieuze diversiteit voor conflictstof binnen de buurt? ‘Paepsche stoutigheden’ | |
[pagina 344]
| |
en andere vormen van openbaar ritueel werden verbodenGa naar voetnoot47. Net als in Gent werden de buurtschouten soms ingeschakeld bij zaken van algemeen belang. In 1614 moesten zij de (behoeftige) vreemdelingen in hun buurt registrerenGa naar voetnoot48. Uit de zestiende eeuw is mij geen voorbeeld bekend, waarin het stadsbestuur de medewerking van de buurt inriep voor het handhaven van de openbare orde. Deze taak was voorbehouden aan de schout met zijn dienaren en aan de dag- en nachtwacht. Dit wil niet zeggen dat de buurt niet optrad bij ongeregeldheden. De bewoners van de Zilverstraat grepen in toen de veiligheid op straat in het geding was en gaven de vechtpartij aan bij de rechterlijke instanties. | |
Een voorlopige conclusieUit het voorafgaande blijkt dat de betekenis van het Utrechtse buurtleven in de Middeleeuwen geenszins eenduidig is, territoriaal noch inhoudelijk. De stad Utrecht kende tot ver in de Middeleeuwen meerdere indelingen, die alle naast elkaar en door elkaar heen bestonden. Te onderscheiden zijn de immuniteiten, de parochies, de verschillende rechtsgebieden, de militaire indeling, het Boven- en Benedeneind, en de verschillende wijken en buurten. Ook de term ‘buur’ had meerdere gelaagdheden. Aanvankelijk kende buurschap zowel een territoriale als vermogensrechtelijke en juridische component die zich uiteindelijk in politieke termen liet vertalenGa naar voetnoot49. Men kan derhalve concluderen dat in laat-middeleeuws Utrecht de term buur(t) een vloeiend begrip was, waarvan de concrete betekenis alleen in de specifieke context kan worden vastgesteldGa naar voetnoot50. Enerzijds hebben de grote woonkernen zich tot één stadsgemeenschap aangesloten (die een onderscheid maakte tussen burgers, inwoners en vreemdelingen), anderzijds hebben zich uit deze kernen steeds kleinere eenheden afgesplitst. Slechts uit een handvol gegevens wordt een buurtleven op micro-niveau zichtbaar. Nauwgezette studie maakt duidelijk dat de dynamiek in een buurt misschien wel het meest bepaald werd door een samengaan van formele en informele contactenGa naar voetnoot51. Zowel ongeschreven als nauw omschreven regels hadden invloed op de gang van zaken, doch lieten ruimte voor persoonlijke invulling en voor initiatieven van onderafGa naar voetnoot52. Voor begrip van de dynamiek van het buurtwezen in het ancien régime is het overigens van cruciaal belang te zien dat de taken waarvoor de buren zich gesteld zagen, voor een | |
[pagina 345]
| |
1 Detail van de plattegrond van de stad Utrecht, Trajectum (Frans Hogenberg, tussen 1569 en 1572, GAU, TA C 11.959). In de bocht van de Oudegracht tussen de Bakkerbrug en de Plaats ligt de Snippevlucht. De huizen aan de werf zijn goed zichtbaar. De buurt ligt in het bestuurlijke en economische hart van de stad, de Buurkerk is op een steenworp afstand.
| |
[pagina 346]
| |
zekere coherentie zorgden. In dit opzicht waren de buurten een even vitaal onderdeel van de samenleving als al die andere netwerken waar de buren deel van uitmaakten: familie, kerk, gilde, broederschap, burgerwacht, schutterij, etcetera. | |
Onder de SnippevluchtGa naar voetnoot53Eén buurt leent zich uitstekend voor nader onderzoek. Het is de buurt ‘Onder de Snippevlucht’, waarvan het oudste buurtboek van de stad Utrecht bewaard is geblevenGa naar voetnoot54. Het boek loopt, met onderbrekingen, van 1630 tot 1793. De eerste periode omvat de jaren 1630-1656. Het bevat twee buurtreglementen en geeft informatie over de samenstelling van het bestuur en de jaarlijkse inkomsten en uitgaven. Deze gegevens vormen het uitgangspunt voor het onderzoek naar het leven in deze buurt. De Snippevlucht lag aan de westzijde van de Oudegracht, schuin tegenover het huidige stadhuis dat na de machtsovername van Karel V als zodanig was ingericht, tussen de Stadhuisbrug en de Bakkerbrug in, waar nu respectievelijk de boekhandel Broese-Kemink en de kledingzaak Claudia Straeter gevestigd zijn. De prominentie van de wijk wordt wellicht het best zichtbaar als wij ons bedenken dat ook het middeleeuwse stadhuis in haar midden lag. Oorspronkelijk maakte de Snippevlucht deel uit van Stathe, één van de eerste buurten in Utrecht waar buiten de burcht - op het huidige Domplein - bewoning was. Stathe was vanouds de wijk van de kooplieden, en is dat tot op de dag van vandaag gebleven. Ook was hier de dagelijkse groente- en fruitmarkt gevestigd. In de Middeleeuwen waren er nog huizen aan de grachtzijde op de werf, doch die zijn op last van het stadsbestuur in het laatste kwart van de zeventiende eeuw afgebroken. Economische en esthetische argumenten speelden een rol: de Oudegracht, zowel de straat als de gracht, en de Beyerbrug konden nu worden verbreed, het stadhuis werd de onbetwiste blikvangerGa naar voetnoot55. De laat-middeleeuwse Snippevlucht kende in totaal 44 percelen, die soms door meerdere huisgezinnen werden bewoond. Voor 1639 heb ik ongeveer 60 buurlieden kunnen registreren, eigenaren en huurders. Er waren ongetwijfeld meer - arme - bewoners, de huurders van kelders en ‘cameren’, doch die hebben in de archieven geen sporen nagelaten. De huizen aan de Snippevlucht werden niet alleen door neringdoenden bewoond, er woonden ook notabelen, waaronder burgemeesters, vroedschapsleden en notarissen. Rond 1600 was de Snippevlucht een drukke en levendige buurt. | |
Het buurtbestuurHet buurtbestuur werd gevormd door een buurtschout, twee buurmeesters, zeven schepenen, twee cameraars [penningmeesters], een secretaris, een ‘geweldige’Ga naar voetnoot56, en de | |
[pagina 347]
| |
2 De Ganzenmarkt en Stadhuisbrug (Joost Cornelisz. Droochsloot, ca. 1630, Utrecht, Centraal Museum, 4583). De Beyerbrug en Ganzenmarkt bruisen van activiteit. De kraan en de waag, het grote huis achter de kraan, zijn van groot belang voor de Utrechtse handel. Rechts daarvan ligt het stadhuis. De Domtoren steekt boven alles uit. Aan de overzijde van de gracht is de Snippevlucht afgebeeld met de huizen aan de werf en de stenen huizen aan de straatzijde.
| |
[pagina 348]
| |
‘clauditen’Ga naar voetnoot57. Dit waren onbezoldigde functies. De buurlieden functioneerden als raad. Hiermee was de formele structuur van het buurtbestuur een replica van de stedelijke overheid. In principe konden alle buren een functie bekleden. Er waren minstens 14 zetels op 60 buren! Dit liet ook eenvoudiger mensen ruimte om bestuurlijke ervaring op te doen. De gebruikelijke gang van zaken was dat een buurman begon met de functie van tweede cameraar en dan opklom, telkens wanneer een post vacant kwam. Een notabele hoefde niet altijd van onderaf te beginnen. Peter Bor, secretaris van het schepengerecht van Utrecht, werd in 1639 meteen tweede buurmeester. In dit licht is het protest begrijpelijk dat Caerl de Kempenaer, derde schepen sinds 1630, in 1634 tegen zijn benoeming tot tweede cameraar liet horen. Waarschijnlijk ervoer hij deze benoeming als een degradatie. Onder protest aanvaardde hij ten slotte toch deze functie. Hij zou het nog tot buurtschout brengen, de hoogste functie binnen de buurt. Wie tot deze post werd uitverkoren, vereerde de buurt met een vat wijnGa naar voetnoot58. Eenmaal benoemd had men in principe zitting voor het leven, of zolang als men in de buurt woonde. Was dit altijd zo geweest of werd deze praktijk pas ingesteld toen er in 1619 in Utrecht een vroedschap kwam, waarvan de leden voor het leven zitting hadden? Een functie voor het leven spoort immers niet met de opvattingen van middeleeuws Utrecht, waar de erfraad altijd krachtig bestreden was en waar voor alle publieke functies jaarlijks verkiezingen werden uitgeschreven. Pas nadat prins Maurits in 1618 het plaatselijke verzet gebroken had, kon dit stelsel in Utrecht worden ingevoerd. | |
TaakstellingBuurtorganisatie gaf de bewoners een kader waarbinnen zij een aangenaam leefklimaat konden realiseren. De buurtschout hield toezicht op het gebruik van de straat en kon er op die manier aan meewerken dat allerlei ongerechtigheden en oneffenheden uit de weg werden geruimd. Vreemdelingen, bedelaars en zwervers werden op zijn minst gesignaleerd. Van anonimiteit kon geen sprake zijnGa naar voetnoot59. De taak van buurtschout was geen sinecure. Alleen zo is het te verklaren dat van 1635 tot 1642 tijdelijk een substituut-schout werd aangesteld in verband met de drukke werkzaamheden van de toenmalige schout Cornelis van Doeyenburch die niet alleen lakenkoper was, maar ook schepen van de stad Utrecht. In hoeverre de stadschout de werkzaamheden van de buurtschout op prijs stelde, is niet te achterhalen. In het reglement van de buurt van de Lichte en Donkere Gaard staat expliciet vermeld dat de buurtrechtspraak de privileges van schout en stad niet mag schadenGa naar voetnoot60. Toch was de stedelijke politie afhankelijk van plaatselijke informatie. Zij was te weinig talrijk om zelf toezicht te kunnen houden. Naast het informeren van de stadschout zal de handhaving van de openbare orde zich hebben uitgestrekt tot toezicht op de verhoudingen tussen de buren onderling. Zelden werd een buurman | |
[pagina 349]
| |
formeel tot de orde geroepen. Uit het rekenboek van de Snippevlucht is maar één interne strafzaak bekendGa naar voetnoot61. De secretaris had de taak om alle boetes te innen en te registrerenGa naar voetnoot62. | |
Het buurtreglementOver de formele kant van het buurtleven in de Snippevlucht lichten twee buurtreglementen ons in. Beide reglementen zijn op initiatief van de buurlieden zelf ‘in de vergadering van de gemeene buurlieden’ opgesteld, van onderaf dus. Het eerste dateert uit 1630Ga naar voetnoot63, het tweede uit 1656/1657. Zij geven informatie over het winnen van buurschap, de rechten en plichten van een buurman, en het gedrag tijdens een vergadering. Uit een raadsbesluit van 1597 met betrekking tot de inkomsten van de buurtpot blijkt overigens dat deze reglementen niet eerst in de zeventiende eeuw zijn opgesteld, maar naar de geest veel ouder zijnGa naar voetnoot64. Dit ondersteunt de observatie dat buurschap in Utrecht op een lange traditie kan bogen. | |
BuurschapBuurschap stond in 1630 open voor alle bewoners van de Snippevlucht. Huurders hoefden geen buurschap te winnen, doch wie in de buurt een huis kocht of erfde, was hiertoe verplicht. Het lidmaatschap ging met enig ceremonieel gepaard: zo moest de nieuwe buurman op eigen kracht de buurthoorn, gevuld met bier, uitdrinken. Deze hoorn moet - tussen haakjes - een pronkstuk zijn geweest, hij was rijkelijk versierd met zilverbeslag. Aan het onderhoud werd dan ook veel aandacht besteedGa naar voetnoot65. Op buurschap rustten de nodige rechten en plichten. In vogelvlucht passeren zij de revue. | |
De potDe buurtpot had verschillende bronnen van inkomsten: er was een vast tarief voor het verwerven van lidmaatschap. Op huiskoop stond de 1000ste penning oftewel één promille van de koopprijs. Trouwde een buur of één van zijn kinderen, dan gaf hij de buurt een gift ‘tot der selver discretie’. Dit geschiedde eveneens wanneer iemand een erfenis kreeg, waarbij de vererving tussen ouders en kinderen de uitzondering op de regel vormde. Ook de boetes op overtredingen kwamen in de pot terecht. Wat de oorzaak van nalatigheid ook was - onvermogen of onwil -, de sanctie stond niet ter discussie. Uit het buurtboek is slechts één geval bekend waar de buurt enige aandrang moest uitoefenen op betaling. De broers Jan en Pieter Bor, neven van de geschiedschrijver Pieter Christiaensz. Bor, hoorden de buurt te vereren toen zij van hun broer Gerrit, die in februari 1638 was gestorven, geërfd hadden. Pas tijdens de driedaagse buurmaaltijd in juni 1639 bleken zij hiertoe bereid. De maaltijd kon in vrede worden afgesloten. De afspraken bleken een prima middel om conflicten te beheersen. | |
[pagina 350]
| |
De begrafenisEén van de belangrijkste buurtverplichtingen was de begrafenis. Bij toerbeurt moesten de buren de kist van een overledene naar het graf dragen. Schout, buurmeesters en secretaris waren hiervan overigens vrijgesteld, evenals personen boven de zestig jaar. Alle buren waren verplicht bij een begrafenis aanwezig te zijn, tenzij iemand ziek was of reeds aan de vooravond van de begrafenis buiten de stad was. Op verzuim van de draag- en volgplicht stonden boetes. Wie de begrafenis van een volwassene niet bijwoonde, betaalde drie stuivers boete, bij een kind twee stuivers. Op zijn beurt vereerde het sterfhuis de buurt met een bedrag dat niet nader gespecificeerd werd, maar in de praktijk minimaal twee gulden voor een kind, en ten minste zes gulden voor een volwassene bedroeg. Een enkele keer vereerde het sterfhuis de buurt met een gift in natura: in 1653 schonk de vader van een overleden kind de buurt een vaatje wijn, dat zo goed smaakte, dat nog een vat gekocht werd. Het kwam regelmatig voor dat buren hun draag- en volgplicht verzaakten. Daar werd in de regel niet veel ophef over gemaakt: men betaalde de boetes die daarop stonden. Anders was het als een buur de begrafenis van een voornaam buurman voorbij liet gaan: dan betaalde hij een dubbele tot zelfs vierdubbele boete. Dit laatste was in 1642 het geval bij de begrafenis van zowel burgemeester Van Velthuysen als de schepen en buurtschout Van Doeyenburch. De nalatigen werden met naam en toenaam in het buurtboek opgetekend. Langs deze weg kan worden vastgesteld dat religieuze verschillen geen reden waren om verstek te laten gaanGa naar voetnoot66. De buren van de Snippevlucht voerden de draag- en volgplicht trouw uit. Uit de bedragen die in de rekeningen voor verzuim bij begrafenissen worden opgegeven kon worden berekend dat over de periode 1630-1656 jaarlijks gemiddeld 14 stuivers per begrafenis aan boete werd betaald. Dit zou betekenen dat bij de begrafenis van een kind gemiddeld zeven mannen afwezig waren en bij de begrafenis van een volwassene bijna vijf, ware het niet dat er gemiddeld (veel) meer kinderen overleden dan volwassenen en er een iets hoger verzuim was bij de begrafenis van een kindGa naar voetnoot67. De hoogst - gemiddelde - boete werd overigens in het eerste boekjaar genoteerd en bedroeg 20,4 stuiver. Op een buurtbevolking van circa zestig wooneenheden gaf de overgrote meerderheid dus acte de présence. De getallen geven aan dat er tussen de buren een groot gevoel van betrokkenheid was, ook de begrafenis van een kind was de moeite van het bijwonen waard. In zeventiende-eeuws Utrecht was dit overigens een normaal patroon: buurtgenoten weigerden de begrafenis van pestdoden aan cellebroeders - die van stadswege met het verplegen en begraven van pestlijders belast waren - over te laten. Zelfs met gevaar voor eigen leven wilden zij hun overleden buren zelf de laatste eer bewijzenGa naar voetnoot68. | |
[pagina 351]
| |
Overige verplichtingenAanwezigheid bij buurtvergaderingen was verplicht. Op verzuim stond een boete, tenzij men een geldig excuus had. Wanneer de Oudegracht was dichtgevroren, moest elke wooneenheid zijn steentje bijdragen aan het ijsbijten. Ook was eenieder bij toerbeurt verplicht met de armenbus rond te gaan. Het wilde wel eens voorkomen dat een rijk en drukbezet buurtgenoot deze verplichting afkocht, zoals in 1643/1644 de vroedschap Johan Cornelisz. Bor en in 1649/1652 Christiaen van der Borch, raadsheer van het Hof van Utrecht. Niemand kon zich zonder compensatie aan zijn plichten onttrekken, bij nalatigheid moest de buurt genoegdoening worden gegeven. | |
PotverterenEén keer per jaar, gewoonlijk op vastenavond, kwamen de buren in een herberg of bij iemand thuis bijeen om de rekening te sluiten en de pot te verterenGa naar voetnoot69. Zo'n bijeenkomst werd ‘teringe’ genoemd. De meeste van die bijeenkomsten duurden één dag. Gemiddeld kwamen er 28 buurliedenGa naar voetnoot70 bijeen - ongeveer de helft van de geregistreerde leden - om bier te drinken, een kaartje te leggen en te dobbelenGa naar voetnoot71. Een enkele keer - als er veel geld in de pot was - vond er ten huize van één van de buurlieden een buurmaaltijd plaats, die drie dagen duurde. De bijeenkomst speelde zich in de middag en avond af. Na 10 uur 's avonds mocht er niet meer getapt worden, tenzij het de laatste dag was van een driedaagse bijeenkomst. Al in 1630 was vastgelegd dat tijdens een buurtvergadering niet gerookt mocht worden. De vijf buurlieden die deze bepaling in 1652/1653 overtraden, betaalden ieder een boete van zes stuivers. Op een zondagse bijeenkomst mocht men - vóór het sluiten van de rekening - alleen het vanouds bekende spel ‘van tien ende vier’ spelen, (een kaart- en dobbelspel?) waarvan de opbrengst de pot ten goede kwam. Vooral in de beginjaren leverde dit spel enkele guldens op, maar na 1646 was deze post te verwaarlozen. Liet men het spel achterwege als een uiting van zelfcensuur? Stadsbestuur en kerkeraad oefenden in die jaren geen overmatige aandrang uit tegen kansspelenGa naar voetnoot72, al drongen beide instanties vanaf 1650 in steeds scherpere bewoordingen aan op een ingetogen levensstijlGa naar voetnoot73. | |
GedragDe laatste cluster van bepalingen richtte zich op het gedrag tijdens de buurt- | |
[pagina 352]
| |
bijeenkomsten. Voor alles was men erop gericht de harmonie te handhaven. De buren mochten elkaar in de vergadering niet misseggen, injurieren, eenige schoffiringe, Godslasteringe ofte quade ende ontuchtige woorden toespreken, ofte oock eenigh gewelt, dreygementen ofte diergelycken plegen, op correctie van Schout, Buyrmeesters ende Schepenen van dese buerte. Deze bepalingen volgden overigens de gedragsregels van gilden en broederschappen op de voet. Wie de euvele moed had een buurman een leugenaar te noemen, betaalde een boete van zes stuivers. Van onenigheid tijdens een buurtbijeenkomst is één voorval bewaard gebleven: tijdens de tering van 1634/1635 had Cornelis Clock ‘enige moedwil’ begaan jegens de chirurgijn Dirck Manson. Had Clock Mansons hulp ingeroepen bij een zieke en was hij zijns inziens verkeerd behandeld? In datzelfde jaar was een kind van Cornelis Clock overleden. Het buurtgerecht liet genade voor recht gelden en veroordeelde Clock tot een boete van 30 stuivers. Hem werd gelast ‘den hoorn mit bier geschoncken aan te vangen, die mr. Dirck Manson chirurgyn toe te brengen, ende dselve by haerluyder beyde in vruntschap elcx eens uut te drincken’. | |
Een vergelijkingHet buurtreglement van 1630 sluit in grote lijnen aan bij het reglement van 1391. De visie hoe men als buren in pais en vree kan leven, is in wezen niet veranderd. Andere reglementen uit de zeventiende eeuw ademen dezelfde geest. Slechts details verschillen. Bij toerbeurt kwamen de buren van de Lichte en Donkere Gaard ten huize van één hunner bijeen. Van alle posten die eenieder moest betalen, had men de minimumbijdrage vastgesteld. Deelname aan de buurmaaltijd was verplicht, tenzij iemand het jaar daarvoor zijn huwelijkspartner verloren had. Deze buren mochten geen eed zweren, wat de vraag opwerpt of er doopsgezinden in de buurt woonden, die immers geen eed mogen afleggenGa naar voetnoot74. Per kaart- of dobbelspel mocht om maximaal anderhalve stuiver worden gespeeldGa naar voetnoot75. | |
De rekeningenOp het reglement volgen de jaarrekeningen, een ogenschijnlijk saaie bron, die echter veel informatie geeft over het reilen en zeilen van de buurt. Uit de inkomsten valt af te lezen wie er kwam wonen, trouwde of een erfenis kreeg; hoeveel boetes er betaald zijn; en wat de pot ten goede kwam van het kaart- en dobbelspel. Ook staat er vermeld wanneer een buurtgenoot overleden is. Dit laat de onderzoeker soms niet zonder emotie. Wat te denken van het gezin Ormea dat tussen 27 maart en 29 april 1636 negen leden aan de pest verloor? Of van Andries van Raveswaey en zijn vrouw die tussen 1630 en 1648 elf kinderen begraven hebben? Juist wanneer dergelijke gegevens aan concrete mensen gekoppeld kunnen worden, komt het hoge sterftecijfer van het ancien régime wel heel dichtbij. | |
[pagina 353]
| |
Soms wordt ook vermeld hoeveel buren aan de tering deelnamen en wat zij daaraan bijdroegen. Dit bedrag liep uiteen van 2 stuivers 2 penningen tot 15 stuivers per persoon. Ter illustratie: een meestermetselaar verdiende in 1635 24 stuivers en in 1643 28 stuivers en een knecht 22 stuivers per dagGa naar voetnoot76. Onder de uitgaven slokte het bier het grootste deel van de financiën op: per jaar werden gewoonlijk vier vaten bier verdronken. Op de tering van 1642/1643 werd voor de eerste keer ook wijn gedronken. Misschien was er toen iets feestelijks aan de hand, in ieder geval werd er toen ook ‘verteronge gedaen mitte buervrouwen’. De veel duurdere wijn bleef een regelmatige post in de rekeningen, maar heeft het bier niet verdrongen. Naast de drank behoorden de huur van het vertrek waar men bijeenkwam en van tafels en schragen, kannen, glazen, potten, dobbelstenen, kaarten, kaarsen en turf tot de vaste uitgaven. Soms besteedde men wat geld aan versnaperingen, doch dit was niet gebruikelijk. In 1641/1642 at men brood, koekjes, boter en kaas, en betaalde men twaalf stuivers voor saus over saucijsen, die iemand waarschijnlijk had meegebracht (de post voor saucijsjes ontbreekt in de rekening). Ook aan de welvarende Snippevlucht was het niet ongewoon om zelf voor hapjes te zorgen. In 1649 namen de deelnemers aan de buurmaaltijd hun eigen kost mee. Alleen de wijn en enkele toespijzen werden uit de pot betaald, wat toch een post van meer dan honderd gulden was. Slechts een enkele keer drong de buitenwereld door in de rekening van de Snippevlucht: in 1649/1652 besloot de buurschap voor 54 gulden aan loten te kopen ten behoeve van de Aalmoezenierskamer. Helaas leverde elk lot een ‘niet’ op. | |
De buurmaaltijd van 1639Zeer informatief is het verslag van een driedaagse maaltijd die in 1639 ten huize van de chirurgijn Dirck Manson heeft plaatsgevonden. Aan deze maaltijd namen 24 echtparen deel, en één vrijgezel, de kunstschilder Willem Ormea. Er is een lijst bewaard gebleven van de lekkernijen die toen gegeten zijn. Hammen, harsten [gebraden ribstuk], kalfsborst, lam, hoender, konijn, saucijs, pastei, zalm, garnalen, taart, brood, ‘sottinnekoeckgen’, krakelingen, suikerbrood, roomkaasjes, Edammer kaas, schapekaasjes, boter, ‘aertbessen’, ‘aertdaeckelen’, appelen, hazelnoten, radijsjes en salade stonden op het menu. Er werd rijkelijk wijn geschonken. De maaltijd kostte dan ook een lieve duit. De 49 disgenoten hebben in die drie dagen voor 283 gulden, 13 stuivers en 2 penningen gegeten en gedronken. Wat betekent dat er bijna zes gulden per persoon was uitgegeven. Hiertoe had een ieder 3 gulden en 14 stuivers betaald. Samen leverde dit de som op van 181 gulden en zes stuivers. Het resterende bedrag werd uit de pot gefourneerd, waaraan onder andere de familie Ormea in het pestjaar 1636 28 gulden had bijgedragen. De buren van de overzijde van de Oudegracht leverden een feestelijke bijdrage aan de maaltijd: zij schonken de buurschap een schitterende roemer wijn. De top van de Utrechtse samenleving zat aan tafel: een burgemeester, twee schepenen, de secretaris van het schepengerecht, een procureur van het Hof van Utrecht, een notaris en de schout van De Bilt. Verder waren de middenstanders goed vertegen- | |
[pagina 354]
| |
woordigd, kooplieden in textiel, kruidenhandelaars, een wijnkoper, een bakker, een mandenmaker en een chirurgijn. Onder de disgenoten waren de huiseigenaren het grootst in getal: van de 24 echtparen bezaten er 16 met zekerheid een huis aan de Snippevlucht; van een drietal anderen kon worden vastgesteld dat zij aan de Snippevlucht woonruimte huurden, onder wie de mandenmaker Bartholomeus van Remunt - hij bekleedde in de buurt de functie van ‘geweldige’ -, die 70 gulden per jaar aan huur betaaldeGa naar voetnoot77. Mensen van een zekere welstand zaten dus met elkaar aan tafel. Ook in religieuze gezindheid valt diversiteit te constateren: vijftien - mannelijke - tafelgenoten waren lidmaat van de gereformeerde kerk. Drie waren liefhebbers van de gereformeerde kerk, in die zin dat zij hun kinderen er lieten dopen, terwijl ik van henzelf geen bewijs heb gevonden dat zij lidmaat waren. Van de overige negen waren er vijf met zekerheid katholiek. Vier waren niet thuis te brengen. Voor een verdergaande nuancering, bijvoorbeeld of één van de lidmaten of liefhebbers remonstrantse sympathieën had, is aanvullend onderzoek nodig. Ook katholieken bekleedden bestuurlijke functies binnen de buurt. In 1639 was de katholiek Johan van Glabbeeck de eerste buurmeester. Ter waarde van 60 gulden leverde hij de wijn voor de buurmaaltijd. Onder de disgenoten waren mensen die zich recent in Utrecht hadden gevestigd: de vader van Caerl de Kempenaer was uit Brussel afkomstig en had zich in 1601/1602 als kruidenhandelaar in Utrecht gevestigd. In 1603 had hij het burgerschap gewonnen. De textielhandelaar Thomas Taylor kwam uit Engeland. In 1628 werd hij ingeschreven als Utrechts burger. Al vanaf 1630 bekleedde Caerl de Kempenaer een bestuurlijke functie in de Snippevlucht; Thomas Taylor was schepen van 1642 tot 1645. | |
AbsentenTevens is interessant te zien wie er niet aan de maaltijd deelnamen. Ik teken hierbij aan dat, in tegenstelling tot andere Utrechtse buurten, deelname niet verplicht was. Ten eerste waren niet alle buurtfunctionarissen aanwezig. Eén van hen was de buurtschepen Henrick Beerntsz. van Casteell. Hij was in 1638 failliet gegaanGa naar voetnoot78. Lag schaamte ten grondslag aan zijn afwezigheid? Voor de buurt was dat niet nodig: in zijn functie van schepen werd hij zowel in 1639 als in 1643 gecontinueerd. Verder ontbraken tal van andere buren. Op grond van vergelijking van verschillende bestanden geef ik als voorzichtige schatting dat ongeveer 35 buureenheden, dus ruim de helft, niet aan de maaltijd deelnamen: onder hen waren vijf weduwen, een aantal mensen dat niet onbemiddeld was zoals Johan Jansz. Wttenwaell en de kunstschilder Ambrosius Bosschardt jr. die misschien de stad uit waren, en vooral de huurders. Voor het merendeel van deze laatste categorie zal de maaltijd beslist te duur zijn geweest. Onder de afwezigen valt weer eenzelfde religieuze diversiteit vast te stellen als onder de aanwezigen, zodat wij de reden van hun afwezigheid niet in de religie hoeven te zoeken. | |
[pagina 355]
| |
Netwerken binnen de buurtUit de vergelijking van diverse bestanden bleek dat niet alle bewoners van de Snippevlucht buurschap hadden gewonnen. Zij moeten huurders geweest zijn, aangezien buurschap verplicht was voor wie in de buurt een huis kocht of erfde. Uit prosopografisch onderzoek valt op te maken dat veel buurtgenoten aan elkaar verwant waren. Er werd in hoge mate onderling getrouwd. Daarbij bleef men wel binnen de eigen religieuze groepering. Zo trouwde de katholieke apotheker Joost Moreels met zijn eveneens katholieke buurmeisje Maria Croock. De katholieke Johanna van Glabbeeck, een zuster van de eerder genoemde Johan van Glabbeeck, was getrouwd met de katholieke Marcus Ormea, haar neef Otto van Glabbeeck met een dochter van Andries van Raveswaey, die zeer waarschijnlijk ook katholiek was. 3 Gezicht op de Snippevlucht vanaf de oostzijde van de Oudegracht (anoniem, pentekening ca. 1660, GAU TA C 5782). Afgebeeld zijn de Beyerbrug met aan weerskanten de huizen op de werf en daarachter de grote stenen huizen aan de Oudegracht. Achter het houten huis doemt de Buurkerktoren op.
| |
[pagina 356]
| |
Deze voorbeelden kunnen met vele worden aangevuld. Op die manier is natuurlijk een hecht netwerk ontstaan. Ook economisch werden er patronen zichtbaar. Huizen bleven via vererving of huwelijk generaties lang in het bezit van een familie, doch zelden langer dan drie generaties. Over het algemeen was er onder huisbezitters een tragere doorstroming dan onder huurders. Faillissement kwam onder alle categorieën voor. Het huis van Willem Ormea werd bij gerechtelijk decreet verkocht. De financiële perikelen van Henrick Beemtsz. van Casteell zijn al genoemd. Ook voor Maria Christiaens en haar tweede echtgenoot dreigde faillissement. Hun huis stond onder zware hypotheek, toen zij het verkochten. Zoals elders maakten de welgestelden in de buurt de dienst uit. | |
Sociale mobiliteitUit het onderzoek naar huizenbezit kunnen conclusies worden getrokken over de sociale mobiliteit in Utrecht: aan de Snippevlucht deed zich een opmerkelijke concentratie voor van burgerhoplieden en anderen die zich voor het welslagen van de Opstand hadden ingezet. Zeker zeven huizen bleken in hun bezit of dat van hun directe nazatenGa naar voetnoot79. Dit bezit dateerde lang niet altijd van vóór 1572, het jaar waarin de burgerwacht opnieuw werd opgericht. Deze kameraden van het eerste uur kenden een grote solidariteit. Er werd veel onderling getrouwd. Hun kinderen en kleinkinderen verkeerden in goede doen. Onder hun nakomelingen aan de Snippevlucht waren twee burgemeesters en een vroedschap, te weten Dirck van Velthuysen, Jan Anthonisz. Wttenwaell en Cornelis van Doeyenborch. In de zestiende eeuw hadden de families Wttenwaell en Van Velthuysen nog tot de gegoede burgerij behoord, die tot aan de Opstand geen politieke rol speelden; Cornelis van Doeyenborch stamde af van een bastaardtakGa naar voetnoot80. Zij hebben dus een enorme stijging op de sociale ladder doorgemaakt. Alleen al uit dit buurtonderzoek blijkt dat met de Opstand in Utrecht een wezenlijk nieuwe bestuurslaag is aangeboordGa naar voetnoot81. De sociale mobiliteit binnen de Snippevlucht kan het best worden geïllustreerd aan de lotgevallen van het Schoonhuis, een kapitaal pand dat zich van de Steenweg tot de Oudegracht uitstrekteGa naar voetnoot82. In de Middeleeuwen was dit pand een bestuurlijk en economisch centrum geweest: het bood onderdak aan zowel de stedelijke raad als de oudermannen [voorzitters] van de gilden en diende tevens als ‘wanthuis’ of lakenhal. Nadat de stedelijke raad in 1533 zijn intrek had genomen in het huidige stadhuis, had het Schoonhuis zijn bestuurlijke functie verloren en diende het uitsluitend als overdekte | |
[pagina 357]
| |
markt voor textiel. Tijdens de winterse jaarmarkt werden daar kramen verhuurd. Onder invloed van veranderende politieke en economische omstandigheden liepen de inkomsten uit het pand echter terug. Daarom besloot het stadsbestuur in 1614 de wintermarkt op te heffen en het pand bij opbod te verkopen. In dit besluit speelde een rol dat de stad geld nodig had om een huis bij de stadskraan aan de Stadhuisbrug te kopen dat ingericht zou worden als stedelijke waag. Voor het bedrag van 8500 gulden ging het Schoonhuis naar Lambert Wernertsz. van Velthuysen en Johan Anthonisz. Wttenwaell. Beiden waren in Utrecht geen onbekende. Lambert van Velthuysen was een voormalig raadslid van Utrecht en zoon van de niet onbemiddelde kruidenhandelaar Werner van VelthuysenGa naar voetnoot83, die in 1585 burgerhopman was en daarna meerdere malen raadslid. Johan Anthonisz. Wttenwaell was notaris. Hij was een broer van de kunstschilder Joachim Wttenwaell en neef van de burgerhopman Jan Jansz. Wttenwaell. Vanaf 1618 maakte hij deel uit van de vroedschap, hij is herhaaldelijk burgemeester geweestGa naar voetnoot84. In 1617 droeg de weduwe van Lambert van Velthuysen alle rechten over aan WttenwaellGa naar voetnoot85. Na diens overlijden werd in 1631 de waarde van het pand geschat op 25.000 guldenGa naar voetnoot86. Aan huur bracht het ruim 600 gulden per jaar opGa naar voetnoot87. Dat Wttenwaell goed geïnvesteerd had, moge duidelijk zijn. De nieuwe rijken lieten niet na hun recent verworven weelde te etaleren. Aan de begrafenis van Johan Anthonisz. Wttewaell, die in 1630 tijdens zijn functie van eerste burgemeester van de stad Utrecht was overleden, werd een bedrag van rond de 800 gulden uitgegeven: 524 gulden voor uiterlijk rouwbeklag, 246 gulden voor de inwendige mens, 18 gulden en 9 stuivers voor de buren (die de baar droegen en volgden), en 12 gulden voor de armenGa naar voetnoot88. Bij zo'n begrafenis was heel Utrecht aanwezigGa naar voetnoot89. Het succes van de nieuwe rijken kan hebben bijgedragen aan de werfkracht van de gereformeerde religie. Onder de ca. 30.000 inwoners die Utrecht toen kende, zal het niet onopgemerkt zijn gebleven, dat het de aanhangers van het eerste uur voor de wind ging. Voor hoge bestuurlijke functies en ambten was het lidmaatschap van de gereformeerde kerk trouwens een vereiste. | |
Scheiding der geestenIn 1656/1657 besloten de buren van de Snippevlucht het reglement van 1630 op enkele punten te herzien. Voortaan zouden de buren zich ‘in het teeren’ splitsen in een boven- en benedenkwartier, de Beyer- of Bezembrug vormde de grens. Blijkbaar vond men de oorspronkelijke buurt te grootGa naar voetnoot90. Ook werd toen vastgelegd dat huurders | |
[pagina 358]
| |
4 Pieter Jan Liender, De Stadhuisbrug, 1764, gezien vanaf de Beyerbrug. De huizen aan de werf zijn afgebroken, de huizen aan de Stadhuisbrug en de Oudegracht (Snippevlucht) spreiden hun voorname pracht ten toon. De handelsactiviteiten zijn duidelijk zichtbaar (Utrecht, Centraal Museum, 6169 a).
| |
[pagina 359]
| |
van kelders en cameren geen buurschap meer mochten winnen. Bij dit besluit zijn diverse kanttekeningen te maken. In feite keerde men terug tot het oorspronkelijke standpunt dat alleen bezit en vermogen recht gaven op buurschap. Waarschijnlijk bevestigde de maatregel een reeds gangbare praktijk: de financiële verplichtingen die aan buurschap verbonden waren, vormden voor onvermogenden een onoverkomelijk bedrag. Het is dan ook zeer wel mogelijk dat het voor de armere buurtbewoners een opluchting was dat zij formeel van buurschap waren uitgesloten. Zo hoefden zij niet meer aan de lasten en verplichtingen van het buurtleven te voldoen, terwijl de geneugten, het potverteren, telkenmale aan hun neus voorbijgingen. De andere kant van de medaille is, dat er nu formeel een barrière was opgeworpen tussen rijke en arme buurtbewoners. Het betekende immers dat armen voortaan buiten allerlei tradities, conventies en omgangsvormen stonden die tot dan van grote sociale betekenis waren geweest, zoals de mogelijkheid om op ongedwongen wijze met leden van andere sociale lagen te verkeren, zo niet bij een tering, dan toch wel bij een begrafenis. | |
Maatschappelijke veranderingenAan de lotgevallen van de Snippevlucht zijn de veranderingen die de Utrechtse samenleving sinds de deelname aan de Opstand ondergaan had, zeer wel te illustreren. Uiterlijk was er veel veranderd. Niet alleen was in 1614 de winterse jaarmarkt verplaatst, eenzelfde lot trof in 1616 de markt op de StadhuisbrugGa naar voetnoot91. Aan het einde van de zeventiende eeuw werden de veelal houten huizen aan de grachtzijde afgebroken. De statige grachtenpanden en het Stadhuis beheersten nu het beeld van de Oudegracht-in-de-bocht. Het volkse element werd geweerd, en niet alleen uit het aanzien van de gracht. Genoemd is al het besluit van de buren van de Snippevlucht om huurders van cameren en kelders uit te sluiten van buurschap. De elite ging zich steeds duidelijker profileren en onderscheidenGa naar voetnoot92, een feit dat ook in hun kleding steeds duidelijker tot uiting kwamGa naar voetnoot93. De bestuurderen die na 1576 op het kussen waren gekozen, hadden een groot standsbewustzijn. Was de grootvader van Dirck van Velthuysen voornamelijk onder patroniem bekend, de nieuwe elite droeg niet alleen een achternaam, maar had de functie als toenaam. ‘De edele burgemeester Velthuysen’ en ‘de vroedschap Bor’ zijn normale aanduidingen, zelfs in een onofficieel document als het kasboek van de Snippevlucht. Dit standsbewustzijn wordt ook zichtbaar in het feit dat nog al wat bestuurderen van goede burgerlijke komaf zichzelf probeerden op te waarderen door in hun stamboom hun burgerlijke afkomst te verdoezelen. Zelfs dr. Cornelis Booth (1605-1678), de bekende Utrechtse burgemeester en genealoog, maakte | |
[pagina 360]
| |
zich hieraan schuldigGa naar voetnoot94. Status en privébezit vonden steeds nadrukkelijker bescherming van bovenaf. Bovenal waren de instrumenten die de overheid ter beschikking stonden veranderd: onder invloed van de reformatie konden de verordeningen met betrekking tot het openbaar gedrag scherper worden gesteld; hielden de wijkpredikanten toezicht op handel en wandel van lidmaten; en luisterde de kerkeraad naar belastende getuigenissenGa naar voetnoot95. Bovendien was het in 1619 opgerichte tuchthuis wel degelijk een middel tot heropvoeding, en niet alleen in de visie van notabelenGa naar voetnoot96. In 1626 verzocht een moeder die met haar twintigjarige dochter bij de stadswal woonde de vroedschap haar dochter in het tuchthuis te laten opnemen, omdat zij met allerlei soldaten het bed deelde en haar moeder sloeg. De moeder zag in het tuchthuis de laatste mogelijkheid voor haar dochter om tot een deugdelijke leefwijze te komen. Haar suggestie werd door het stadsbestuur overgenomenGa naar voetnoot97. | |
Politiek en buurtlevenUit dit soort maatregelen blijkt wel dat de stedelijke overheid een wakend oog in het zeil hield. Zij heeft het buurtleven niet ongemoeid gelaten. De eerste maatregel tegen de buurmaaltijden dateert van 6 augustus 1552, onder motivering dat de verplichte buurmaaltijd tijdens de kermis, vastenavond en jaarmarkt de privésfeer aantastGa naar voetnoot98. Daags daarvoor was het de buurlieden van de SteenwegGa naar voetnoot99 verboden om ter gelegenheid van de feestdag van St. Laurens [10 augustus] de trom te slaan en het St. Laurenskapelletje en de buurt zelf met takken te versieren. Wel mochten zij ‘manierlyck’ met toortsen hun gebruikelijke bedevaart naar St. Laurens in de abdij van Oostbroek [De Bilt] maken, maar alleen met diegenen die deze tocht wilden meemaken, zonder iemand daartoe te dwingenGa naar voetnoot100. Deze bedevaart viel samen met de jaarmarktGa naar voetnoot101. Het is zeer wel denkbaar dat de combinatie aanleiding gaf tot uitbundige feestelijkheden. In deze tijd van het jaar werden ook buurmaaltijden en jongspelen georganiseerd, waarbij gedanst werdGa naar voetnoot102. Deze wetgeving tegen buurtgebonden evenementen is opmerkelijk. In datzelfde jaar nam de magistraat ongekend veel maatregelen die in de sfeer van de openbare orde lagen: schieten, vechten, zwemmen en prostitutie werden verbodenGa naar voetnoot103. De afkeer van ordeverstoring die uit deze verordeningen spreekt, was al eerder gehoord. Onthullend was echter dat de lijn doorgetrokken werd van verstoring van de openbare orde naar aantasting van privé-sfeer en privé-eigendom. Zo mocht er niet | |
[pagina 361]
| |
geschoten worden ‘op der goeder luyden duven’ en werd het zwemmen verboden onder motivering dat de zwemmers het land van de ‘goede luyden’ betraden en de aanplant beschadigden. Voor de toename van wetgeving op dit terrein juist in het jaar 1552 heb ik vooralsnog geen verklaring. In 1551 was de oorlog met Frankrijk weer uitgebroken, in 1552 gingen de Staten van Utrecht akkoord met een bede van 20.000 gulden. Los van de belastingen was 1552 een jaar van droogte en schaarste en derhalve van duurteGa naar voetnoot104. Mogelijk leidde dit alles tot sociale spanningen. Op vreemdelingen werd verscherpte controle uitgeoefend. In verordeningen werd het eenieder verboden wapens te verkopen, onder de processies of op straat ‘tegen den heren [...] vechterie, kyfflicke woirden ende andere onsedicheyt te bedryven’, of op straat as uit te strooien die de wind in het gezicht en de huizen van de goede lieden kon blazenGa naar voetnoot105. Deze uitleg was al in 1552 bizar. Ten dele is deze wetgeving in latere jaren gecontinueerd, met name de verordeningen tegen schieten, vechten, zwemmen en rituelen rond de jaarmarkt bleven met een zekere regelmaat terugkomen. De buurmaaltijden kwamen echter pas in 1658 weer in het vizier. Het valt op dat na 1552 schending van privé-bezit voorlopig niet meer als legitimatie van wetgeving genoemd wordt. Met de hervorming, in Utrecht in 1580, werden maatregelen genomen tegen de aanstootgevende ‘paepsche superstitien’. In de meeste jaarfeesten speelde de buurt een organisatorische rol. De bestrijding van openbare rituelen is voor de overheid vrij succesvol verlopen. Moeilijker lag het met gebruiken in de privésfeer, zoals St. Nicolaas, kerst, Driekoningen en PinksterenGa naar voetnoot106. Ook de buurmaaltijden hoorden hiertoe. In 1658, een pestjaar, werd afgekondigd dat er voortaan slechts eens in de drie jaar een buurmaaltijd mocht plaatsvinden, die maar twee dagen mocht duren. En dit omdat de magistraat ervaren had dat in sommige ende meest in geringe gebuerten binnen dese Stad, by occasie van het houden haarder buurmaaltyden ende drinkeryen, veele excessen werden gepleegt, streckende tot schandaal ende ergernisse, ook tot last ende beswaarnisse van veele der selverGa naar voetnoot107, dus ter bescherming van de bewoners der ‘geringe buerten’ die - volgens de magistraat - te diep in de buidel moesten tasten om zo'n maaltijd te bekostigenGa naar voetnoot108. | |
ConclusieHet voorbeeld van de Snippevlucht laat zien dat verschillende gezindten naast en met elkaar konden bestaan. Aan de maaltijd van 1639 zaten vogels van diverse pluimage: stadsbestuurders, middenstanders, katholieken en protestanten, inheemsen en vreemdelingen. Dit betekent dat het buurtleven in hoge mate toegankelijk was voor wie er deel van uit wilde maken en zich dit financieel kon veroorloven. Dan werd er niet op | |
[pagina 362]
| |
rijkdom, komaf of geloof geselecteerd. Aan de Utrechtse Snippevlucht zaten leden van verschillende geloofsrichtingen niet alleen bij elkaar aan tafel, maar kochten zij de benodigdheden voor de gemeenschappelijke maaltijd bij elkaar in en gingen zij naar elkaars begrafenis. Waar zoveel contact in de formele sfeer was, mag men aannemen dat de ontmoetingen zich tot het informele verkeer uitstrekten. Deze bevindingen zijn een belangrijke nuancering van de these van Simon Groenveld, volgens wie de verzuiling in de Republiek der Nederlanden rond 1650 voltooid is. Hij kwam tot deze conclusie op basis van gegevens met betrekking tot de binnentrouw - het trouwen binnen de eigen geloofsrichting - en het koopgedrag - het kopen bij leden van de eigen gezindteGa naar voetnoot109. Het reilen en zeilen in de aanzienlijke Utrechtse buurt ‘Onder de Snippevlucht’ bewijst dat een verschillend geloof geen obstakel was voor communicatie op micro-niveau. En waarom ook niet? Per slot van rekening deelden de buren een zeker (wel)stand. Daarom is het des te merkwaardiger dat de openbare uitoefening van andere erediensten dan de gereformeerde verboden bleef en dat katholieken, luthersen en doopsgezinden van hoge openbare ambten en regeringsverantwoordelijkheid verstoken blevenGa naar voetnoot110. In 1655 werd het katholieken zelfs in principe verboden om burgerschap te winnen, tenzij de vroedschap dit ‘om eenige merkelicke redenen’ toch wilde toestaanGa naar voetnoot111. In de Snippevlucht wist men binnen de multi-religieuze samenleving een mate van gemeenschapsgevoel te bewaren. Dit had mijns inziens niet zozeer met conflictbeheersing te maken als wel met intermenselijke verhoudingen en een eerbiedwaardige traditie. Het leven is meer dan strategie. Natuurlijk ging het de buren om pais en vree, maar als er geen kern van saamhorigheid is, valt er niets te bevorderen. Uit de rekeningen van de Snippevlucht spreekt plezier. Herhaaldelijk staat er vermeld dat zij ‘met vr[e]uchden ende vroelyckheyt’ bij elkaar zijn geweestGa naar voetnoot112. Wat buurlieden van het buurtleven verwachtten, klinkt misschien het beste door in het gedichtje dat de buren van de oostzijde van de Neude in 1716 hun buurtschout aanboden in de vorm van een zilveren inscriptie op zijn staf: Liefde en eendragt
als onder yge vrinden
is by de bueren van de oostsy
van de Neude te vindenGa naar voetnoot113.
Binnen de eigen kring konden de Utrechtse bestuurderen zich een zekere ruimhartigheid veroorloven, doch die strekte zich niet tot de hele samenleving uit. De burgerwacht, aan wie velen hun politieke macht te danken hadden, werd na 1618 gekortwiekt, het commando lag voortaan bij de vroedschap. Ook werden de gilden van | |
[pagina 363]
| |
bovenaf gecontroleerd. Eenzelfde angst voor beweging van onderaf komt tot uiting in de beperkende maatregelen ten aanzien van de buurmaaltijden en in het feit, dat sommige buurten niet vrij waren om hun eigen bestuur te kiezen. Ook droeg het uitsluiten van armere buurtbewoners uit de buurtschap bij tot het onmondig maken van een bepaalde categorie Utrechters. De brede basis waarop de Utrechtse politiek in de Middeleeuwen kon bogen, is in de zeventiende eeuw verengd. De beweging van onder naar boven is afgeremd. Een dergelijk proces kan de betrokkenheid bij het openbare leven niet ten goede komen. Het buurtleven zelf is niet ongedaan gemaakt, maar men probeerde wel de politieke daadkracht te beteugelen. Op termijn is dit onmogelijkGa naar voetnoot114. | |
Tot besluitOok al vertoont onze kennis van het Utrechtse buurtleven leemten, toch is uit deze reconstructie duidelijk geworden dat er een directe lijn is tussen de organisatie van de buurt in 1391 en 1656/1657, die zich zowel naar vroegere als latere tijden voortzet. Dit getuigt van een hechte traditie, die evenwel niet star was. Steeds heeft het buurtwezen zich aan de situatie weten aan te passen. Soms werkten de buurten samen: hieruit zijn de bestuurlijke instellingen van de stad ontstaan; dan weer splitsten zij zich af tot steeds kleinere eenheden. Ook verschilde de taakstelling van de wijken en buurten door de eeuwen heen. Binnen één tijdsspanne konden meerdere territoriale afbakeningen naast elkaar bestaan. Uit de reconstructie van de Snippevlucht werd duidelijk hoe de Opstand in Utrecht heeft doorgewerkt. Uit het veranderende aanzicht van de Snippevlucht mag zelfs iets van een Gouden Eeuw voor Utrecht geconcludeerd worden. De complexiteit en lange duur maken het Utrechtse buurtwezen tot een uniek fenomeen binnen de Nederlandse cultuurgeschiedenis. De gang van zaken in Utrecht wijkt af van veel Hollandse steden, die vaak van jonger datum zijn. Waarschijnlijk zijn er meer overeenkomsten met de oude steden in het oosten van het land. Comparatief onderzoek in de diepte en de breedte is gewenst. Bij de huidige stand van onderzoek zijn er vooral parallellen te constateren tussen Utrecht en Gent. De hechte en lange traditie van het Utrechtse buurtleven suggereert dat die - analoog aan de situatie in Gent - onlosmakelijk met de ontstaansgeschiedenis van de stad en met de gildenstructuur is verbonden. Net als in Utrecht hebben de gilden te Gent langdurig politieke invloed gehad. Al met al is een fascinerend beeld van de Utrechtse geschiedenis van onderaf, vanuit de mensen, ontstaan. Nauw met de stedelijke structuur en cultuur van de stad Utrecht verweven was de buurt een nagenoeg onaantastbaar instituut dat tot diep in de negentiende eeuw heeft stand gehouden, ja zelfs nu nog springlevend isGa naar voetnoot115. |
|