Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 110
(1995)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||
[Nummer 3]Brabant en de Karolingische dynastie. Over het ontstaan van een historiografische traditieGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||
Brabant schreef. Daarmee was de trend gezest. Tot ver in de achttiende eeuw was de Karolingische oorsprong van het Brabantse hertogshuis een verplicht thema voor de geschiedschrijversGa naar voetnoot9. Ook Jean Baptiste de Vaddere, die in 1672 verschillende Brabantse oorsprongstradities aan een kritisch onderzoek onderwierp, aanvaardde de Karolingische herkomst van de Brabantse dynastieGa naar voetnoot10. Onder invloed van de in 1769 opgerichte Académie impériale et royale des sciences et belles-lettres de Bruxelles werd de traditionele gewestelijke historiografie geleidelijk vervangen door een Belgisch-nationale geschiedschrijvingGa naar voetnoot11 Maar zelfs in de late achttiende en de vroege negentiende eeuw stileerden J. Desroches en L.D.J. Dewez hun Belgische geschiedenissen nog naar de Brabantse genealogische traditieGa naar voetnoot12. Pas met de Histoire de la Belgique van J.J. de Smet (1821) vond de moderne Flandrocentrische geschiedopvatting ingang, en verloor de Brabantse afstammingstraditie haar betekenisGa naar voetnoot13. De voorouders van de Brabantse hertogen zijn inderdaad historisch terug te voeren tot de Karolingische hofmeiers en vorstenGa naar voetnoot14. Maar daarin staat de Brabantse dynastie niet alleen. Ook het geslacht der Capetingen bijvoorbeeld, stamde via verschillende | |||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||
lijnen af van de Karolingen, en hetzelfde geldt voor de vorstenhuizen van Beieren, Henegouwen, Limburg, Luxemburg, Normandië, Vermandois, en vele, vele andereGa naar voetnoot15. Blijkbaar waren de aanspraken van de Brabantse hertogen echter zo goed onderbouwd - of was hun propaganda zo effectief - dat men aan het eind van de middeleeuwen algemeen aanvaardde dat bij uitstek de hertogen van Brabant de afstammelingen waren van het meest illustere koningsgeslacht der Karolingen. Zelfs in diplomatieke kringen ging men vanaf de vijftiende eeuw gebruik maken van de Brabantse afstammingstraditie. Dit laat zich eenvoudig illustreren aan de hand van enkele voorbeelden. In 1433 en 1434 heerste op het concilie van Bazel een felle woordenstrijd over de vraag wie voorrang had: de gezanten van de Bourgondische hertog, of die der Duitse keurvorsten. In deze discussie beriepen de Bourgondische gezanten zich expliciet op het feit dat Filips de Goede via Brabantse lijnen afstamde van de Karolingische vorsten, om zo de superieure status van Filips de Goede te benadrukken: Quia hereditario ac natali juro ab illa antiquissima Lotharingiae domo, quae jam communi nomine Brabantia dicitur, nomen habuit ab illis potentissimis, famosissimis et gloriosissimis principibus Karolo Martelli, Pippino, Karolo Magno, Ludovico Pio, Karolo Calvo Franciae regibus, et ut plurimum imperatoribus, tanto digniorem recepit natalitiam, quanto eisdem sanguine et dominio claros successor effectus estGa naar voetnoot16. (Aangezien [Filips de Goede] via het erfen geboorterecht van het zeer oude Lotharingse huis - dat algemeen het Brabantse wordt genoemd - de titel heeft gekregen van die zeer machtige, beroemde en luisterrijke vorsten van Francia: Karel Martel, Pippijn, Karel de Grote, Lodewijk de Vrome, Karel de Kale, die voor het merendeel keizers waren, heeft hij een zoveel waardiger afstamming dan [de keurvorsten]). In 1510, tijdens een vergelijkbare discussie over een voorrangskwestie tussen Brabant en Vlaanderen, kon een Brabantse getuige zich er eveneens op beroepen dat in Brabant de fameuze Karolingische dynastie haar oorsprong had gevonden, terwijl Vlaanderen nog recentelijk slechts werd bestuurd door een woudmeester: La duchié de Brabant est ungne chose bien anchienne, car c'est ungne et de plus grandes parties de la duchié de Lothier, laquelle est toute anchienne et telle qu'elle souloit estre royaulme et apres archiduchié et que hors d'icelle, beaucop des empereurs et grans roys sont ysus et la conté de Flandre est chose toute novelle, car il n'y a point grand nombre de ans qu'elle fust un seigneurie gouvernee par ung forestier du roy de FranceGa naar voetnoot17. | |||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||
De Brabantse afstammingstraditie floreerde vanaf het moment dat Jan van Boendale in de eerste helft van de veertiende eeuw zijn Brabantsche Yeesten schreef. Maar wanneer ontstond zij? In de literatuur heeft men - met enige voorzichtigheid - aangenomen dat de ontwikkeling van de Karolingische traditie inzette in de eerste regeringsjaren van hertog Jan I (1267-1294). Kort na zijn aantreden zou hertog Jan opdracht hebben gegeven tot het vervaardigen van een viertal genealogieën, en daarmee zou hij voor het eerst de Karolingische afstamming van de Brabantse dynastie hebben benadruktGa naar voetnoot18. Enkele jaren geleden suggereerde J.D. Janssens echter dat Jan I niet de eerste Brabantse hertog was die zijn Karolingische afstamming wilde verheerlijken: ook diens voorouders waren zich reeds bewust van hun Karolingische herkomstGa naar voetnoot19. Ik wil in dit artikel het ontstaan van de Karolingische traditie in Brabant aan de orde stellen. Verwoordden de Brabantse genealogieën omstreeks 1270 een nieuwe ontwikkeling in de historiografie, of bouwden zij voort op een oudere Brabantse traditie? Uiteraard moet de beantwoording van deze vraag beginnen bij de genealogieën die ontstonden gedurende de regering van Jan I. | |||||||||||||||||||||
II Karakterisering en datering van de Brabantse genealogieënGénicot geeft de volgende definitie van een genealogie: ‘Une oeuvre indépendante, écrite ou dessinée pour faire connaître la filiation d'une famille ou d'un individu’Ga naar voetnoot20. Aanvankelijk ging het daarbij vaak om een dorre lijst met namen, waarbij alleen de verwantschap met de voorganger of opvolger werd aangegeven. Als voorbeeld kunnen de genealogieën van het huis van Boulogne dienenGa naar voetnoot21. Na verloop van tijd hadden dergelijke namenlijsten echter de neiging om dicht te groeien. Kopiisten en continuatoren konden historische gegevens toevoegen aan de bestaande structuren, en op deze wijze ontstond dan een soort kroniek, waarvan een genealogie het skelet vormde. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat het genre der genealogieën niet exact is te scheiden van dat der kronieken; uiteraard is het wel steeds mogelijk de genealogische kern in een kroniek te herkennen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||
Zoals Génicot al opmerkte, vormt een genealogie in essentie een poging om de afstamming van een bepaalde persoon of familie te verheerlijken. Daarbij werd vaak een tweevoudige weg gekozen. Enerzijds werd gewezen op een illustere voorouder, van wie men - bij voorkeur, maar niet noodzakelijk - in mannelijke lijn afstamde. In bovenstaande voorbeelden zagen we dat tal van vorstenhuizen hun oorsprong zochten bij de Karolingen, van wie een sterke legitimerende werking uitgingGa naar voetnoot22. Daarnaast wordt in genealogieën vaak benadrukt dat het betreffende geslacht gedurende vele generaties in het bezit was van een bepaalde heerlijkheid of territorium.
Men onderscheidt vier Brabantse genealogieën, met de volgende titels (ik volg de ordening van I. Heller, die in 1880 de enige uitgave verzorgde):
Genealogie Ia, Ib en II lijken sterk op elkaar: hele passages komen letterlijk overeen, en de dynastieke opbouw is identiek. Zij wijzen drie stamvaders aan van het Brabantse geslacht: de legendarische Merovingische koning Priamus, de Galloromeinse senator Ansbertus en de oudste Karoling Pippijn I. Genealogie III wijkt af van de andere genealogieën. Zij geeft slechts een enkelvoudige afstammingslijn van Pippijn I tot de Brabantse hertogen, en laat daarbij de aard van de onderlinge verwantschap buiten beschouwing. Wel volgen na de vermelding van iedere vorst enkele verzen, waarin diens persoon wordt getypeerd. Als voorbeeld kan hier Pippijn I gelden: Pippinus, primus dux Lotharingie et Brabantie.
Iste Brabantinus princeps dux Lothariensis
Primus erat maiorque domus, regni gladiatorGa naar voetnoot24.
(Pippijn, de eerste hertog van Lotharingen en Brabant. Deze Brabantse vorst was de eerste hertog van Lotharingen, de eerste majordomus, zwaarddrager van het Rijk).
Deze genealogie werd door Heller zelfstandig uitgegeven. Het is de vraag of we hier inderdaad met een onafhankelijk werk te maken hebben. In de handschriften is genealogie III namelijk steeds gekoppeld aan één van de andere genealogieën. Soms wordt zij dan geplaatst binnen de tekst van de andere werken, maar soms ook volgt zij daar onmiddellijk op. Ik vermoed dan ook dat het hier eerder een aanvulling op de andere genealogieën betreft. Die functie vervulde genealogie III ook in de vijftiende | |||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||
eeuw: Petrus de Thimo en Emond de Dynter zouden de tekstjes als ‘epitaphium’ (grafschrift) invoegen in hun kroniekenGa naar voetnoot25. De Brabantse genealogieën bestaan niet slechts uit een opsomming van namen: de dynastieke lijnen zijn gelardeerd met allerlei opmerkingen over de status van de vorsten, hun huwelijken, de plaats van hun graf enzovoort. De werken hebben soms dan ook veel weg van korte kroniekjes. Toch passen zij goed in het beeld dat hierboven van het genealogische genre werd geschetst. Enerzijds zoeken zij aansluiting bij de Karolingische dynastie door het Brabantse huis te laten afstammen van Karel de Grote en diens voorouders (zie schema I). Het cruciale punt in die afstamming is het moment waarop Gerberga - als laatst overgebleven erfgenaam van de Karolingen - huwde met Lambert van Leuven. Zo wordt het Karolingische geslacht via vrouwelijke lijn voortgezet in de Leuvens-Brabantse dynastie. Anderzijds wordt zowel een landsheerlijke als een territoriale continuïteit benadrukt. Volgens de genealogen zou het Brabantse geslacht zich, weliswaar met enige onderbreking, al sedert de stamvader Pippijn I hebben getooid met de Austrasisch-Lotharingse hertogs-titelGa naar voetnoot26. Bovendien heerste de dynastie over het Brabantse territorium: Pippijn I zou zelfs hebben geresideerd in het Brabantse stadje LandenGa naar voetnoot27. De landsheerlijke en territoriale aspecten werden door de schrijvers van de genealogieën gecombineerd in de titulatuur ‘dux Brabantiae’Ga naar voetnoot28. In het bovenstaande komen mijns inziens de meest wezenlijke aspecten van de Brabantse genealogieën naar voren: zij koppelen een Karolingische afstamming aan een Lotharingse hertogstitel en een Brabants territorium. | |||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||
Schema I. De genealogische lijn van Karel de Grote naar Jan I
| |||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||
Zoals ik eerder opmerkte, neemt men aan dat hertog Jan I kort na zijn ambtsaanvaarding in 1267 de genealogieën liet schrijven. De werken lijken inderdaad te dateren uit de eerste regeringsjaren van Jan I. Een van de laatste zinnen van genealogie Ia en Ib luidt namelijk: Iohannes autem propter inpotentiam Henrici, fratris sui primogeniti, adeptus est ducatus honorem; qui dux effectus est Lotharingie et marchio imperii et advocatus Aquisgrani anno ab incarnatione Domini 1268Ga naar voetnoot29. (Wegens ongeschiktheid van zijn oudste broer Hendrik, heeft Jan de hertogelijke waardigheid verworven, en is hij hertog geworden van Lotharingen, markgraaf van het Rijk en voogd van Aken, in het jaar ons Heren 1268). In feite nam Jan I al in 1267 het roer over van zijn zwakzinnige broer. De vermelding van 1268 is verklaarbaar doordat de schrijver de belening door Rooms-Koning Richard van Cornwales op 16 augustus 1268 als begindatum van Jans regering beschouwde. De beide genealogieën ontstonden vermoedelijk voor februari 1270, omdat zij nog geen melding maken van het eerste huwelijk van Jan I. Genealogie II is iets jonger dan genealogie Ia en Ib. In tegenstelling tot de beide andere is hier namelijk wel sprake van het huwelijk van Jan I met Margareta van Frankrijk. Genealogie II eindigt immers met de zin: Ludovicus [VIII] rex duxit Blancam, filiam Adefonsi [VIII] regis Hispanie, que peperit ei Ludovicum [IX] regem, qui genuit Margaretam ducissam Lotharingie et Brabantie modernamGa naar voetnoot30. (Koning Lodewijk VIII trouwde met Blanche, dochter van de Spaanse koning Alfonso VIII. Zij schonk hem een zoon, de latere koning Lodewijk IX, die op zijn beurt weer Margareta verwekte, de huidige hertogin van Brabant). Genealogie II werd dus geschreven op het moment dat Margareta van Frankrijk hertogin van Brabant was, derhalve tussen februari 1270 en november 1271, gedurende haar korte huwelijk met hertog Jan IGa naar voetnoot31. Het is onbekend wanneer genealogie III ontstond. Deze is overgeleverd in verschillende versies: soms wordt hertog Hendrik III (1248-1261) opgevoerd als laatste vorst, maar soms ook keizer Lotharius (840-855) of Godfried I met de Baard (1095-1139)Ga naar voetnoot32. | |||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||
Schema II. Hoofdlijnen in de Brabantse genealogieën
| |||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||
De overleveringsgeschiedenis van deze genealogie doet echter vermoeden dat zij gelijktijdig met de andere werd geschreven. | |||||||||||||||||||||
III De opbouw van de Brabantse genealogieënVoor het ontstaan van de Karolingische traditie in Brabant is in eerste instantie de voorgeschiedenis van Karel de Grote van belang. In schema II is de afstamming van de Karolingen weergegeven, zoals die voorkomt in de genealogieën Ia, Ib en II. Er is sprake van drie verschillende lijnen: - Lijn A volgt de afstamming van de Merovingische vorsten vanaf de legendarische Priamus tot en met Chlotarius en Theodorik. Deze lijn ontbreekt in genealogie III. - Lijn B geeft de afstamming van de Karolingische vorsten van Ansbertus tot en met Karel de Grote (en verder). Deze lijn ontbreekt eveneens in genealogie III. - Lijn C verwoordt de afstamming van de Karolingen uit Karloman en Pippijn I.
In de genealogieën zelf worden de stamvaders van de verschillende lijnen voorzien van de volgende landsheerlijke titels:
Schema III. Aanduiding gegeven aan de stamvaders van de genealogische lijnen in de Brabantse genealogieën
De waardigheid van de vorsten van lijn A en B wordt in de genealogieën min of meer consistent aangeduid. Alleen bij lijn C is sprake van grote verschillen. Toch wordt uit de tekst duidelijk dat deze verschillen voor de schrijvers van weinig belang waren. Zo wordt in genealogie Ia opgemerkt: | |||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||
Ludowicus genuit Lotharium ... ducem totius Austrie, que ab ipso Lothario mutato nomine est vocata LotharingiaGa naar voetnoot33. (Lodewijk heeft Lotharius verwekt, hertog van geheel Austrasië, dat naar deze Lotharius Lotharingen is genoemd). En in Ib: Cuius progenies duces erant Austrie, terre scilicet iacentis inter Scaldam et Renum, que nunc Brabantia vocaturGa naar voetnoot34. (Zijn afstammelingen waren hertogen van Austrasië, het land gelegen tussen Schelde en Rijn, dat nu Brabant wordt genoemd). De Brabantse genealogen beschouwden de Austrasische hertogstitel derhalve als identiek aan de Lotharingse en de Brabantse. | |||||||||||||||||||||
IV De herkomst van de genealogische lijnenLijn A en lijn B komen regelmatig voor in genealogieën van verschillende vorstenhuizen. Lijn A lijkt uiteindelijk zijn oorsprong te vinden in de kroniek van Fredegarius uit de zevende eeuw. Dit werk beïnvloedde vervolgens in de achtste eeuw het Liber historiae Francorum en de Genealogia regum Francorum primae stirpisGa naar voetnoot35. Lijn B is in essentie gebaseerd op de Genealogia Karolorum, die ontstond tijdens het keizerschap van Karel de Grote (800-814). Later in de tiende eeuw zou deze lijn door een Vlaamse geschiedschrijver worden overgenomen in de Genealogia comitum FlandriaeGa naar voetnoot36. Reeds lang voor de Brabantse genealogieën werden de lijnen A en B samengevoegd. Zo komen zij in de loop van de twaalfde eeuw terug in de genealogieën van de Franse koningenGa naar voetnoot37. Maar ook de Franse genealogen baseerden zich op oudere voorbeelden. Vermoedelijk gaven de vorsten van Boulogne tussen 1108 en 1137 opdracht om de lijnen A en B te combineren, om zo hun afstamming van de Karolingen te onderbouwenGa naar voetnoot38. Al eerder heeft men vastgesteld dat de Brabantse genealogieën voor deze lijnen direct schatplichtig zijn aan de genealogieën van het huis van BoulogneGa naar voetnoot39. Men heeft daarbij de veronderstelling geopperd dat de genealogieën van Boulogne bekend werden in Brabant door het huwelijk van hertog Hendrik I met Mathilde van Boulogne in 1179Ga naar voetnoot40. | |||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||
Daarmee is wel duidelijk waaraan de schrijvers van de Brabantse genealogieën de lijnen A en B ontleenden, echter nog niet waaraan lijn C ontsproot. De vraag naar de oorsprong van lijn C is temeer interessant, omdat juist deze door geschiedschrijvers uit de dertiende tot de achttiende eeuw werd beschouwd als specifiek Brabants. De genealogische lijn van Pippijn I naar de Karolingische koningen en keizers is oud. Karel de Grote in hoogsteigen persoon schijnt zijn afstamming tot Pippijn I te hebben gekendGa naar voetnoot41. Maar de oudst-overgeleverde integrale vermelding van lijn C dateert uit de laatste jaren van de tiende eeuw, toen de Genealogiae regum Francorum werden opgesteldGa naar voetnoot42. Binnen de Brabantse grenzen komt deze lijn het eerst voor in Nijvel, in een heiligenleven uit de elfde eeuw: één van de vita's van Sint-Gertrudis. De biografie van de heilige Gertrudis van Nijvel (626-659), de dochter van Pippijn I en Iduberga, werd opgenomen in de oudste vita, die ontstond kort na 691. Na verloop van tijd konden steeds meer wonderen aan Gertrudis worden toegeschreven en die werden toegevoegd aan deze oudste vita. Een werkelijke omwerking liet echter op zich wachten tot de elfde eeuw. Toen werden zelfs twee versies geschreven: de Vita tertia sanctae Gertrudis en een sterke uitbreiding in de Vita sanctae Gertrudis tripartitaGa naar voetnoot43. Zoals de naam al aangeeft, bestaat het laatstgenoemde heiligenleven uit drie gedeelten: het tweede deel is een traditionele biografie van de heilige, het derde deel beschrijft de wonderen die Gertrudis verrichtte na haar dood. In het eerste deel echter, wordt een genealogisch overzicht gegeven van de familieleden van Gertrudis. Dit volgt exact de genealogische lijn C: de lijn loopt van Karloman, vader van ‘dux Austrasie et majordomus’ Pippijn I, door tot de negende-eeuwse verdeling van het rijk onder Lotharius, Lodewijk en Karel de KaleGa naar voetnoot44. Later zou de Vita sanctae Gertrudis tripartita zelf als voorbeeld fungeren voor de schrijvers van heiligenlevens van Pippijn I, Modoaldus en OdaGa naar voetnoot45. Waarschijnlijk hebben de schrijvers van de genealogieën de Vita sanctae Gertrudis tripartita gekend. Ook zij leggen namelijk een sterke nadruk op de verwantschap van de Brabantse hertogen met Gertrudis: Hec stirps gloriosa, per quam exaltata fuerat sancta ecclesia et lex Christiana, principando permansit in Brabantia, ex qua originem traxerat, scilicet ex avo et patre sancte Gertrudis virginisGa naar voetnoot46. (Dit roemrijke geslacht, waardoor de kerk en de lex Christiana veel luister verwierven, | |||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||
Schema IV. Gedetailleerde uitwerking van genealogische lijn C aan de hand van genealogie II. De heiligen zijn cursief weergegeven.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||
is het belangrijkste gebleven in Brabant, vanwaar het ook afkomstig was via de grootvader en de vader van de heilige maagd Gertrudis). | |||||||||||||||||||||
V Lotharingen en BrabantZoals ik eerder opmerkte, worden de Brabantse genealogieën gekenmerkt door een combinatie van drie aspecten: een Karolingische afstamming, een Lotharings hertogschap en een Brabants territorium. Een hernieuwde bestudering van lijn C geeft aanwijzingen voor de herkomst van de Lotharingse en Brabantse elementen. Lijn C bestaat namelijk uit een genealogische kern en verschillende vertakkingen. Het is opvallend dat de schrijvers bij deze vertakkingen een sterke nadruk legden op allerlei heiligen die verwant zijn aan het Karolingische huis (zie schema IV)Ga naar voetnoot47. Met recht merkte Paul de Ridder op dat de verwantschap met verschillende heiligen een belangrijk kenmerk is van de Brabantse historiografische traditie.Ga naar voetnoot48 De belangrijkste afwijking van de hoofdlijn wordt gevormd door de doodlopende tak die ontspruit aan Pippijns zuster Amalberga. De positie daarvan is vooral opmerkelijk omdat de heiligen weliswaar verwant zijn aan de ‘eerste Brabantse hertog’ Pippijn I, maar niet van hem afstammen. De familierelaties tussen de afstammelingen van Amalberga worden als volgt verwoord in de genealogieën: Hec [Amalberga] genuit ex Wigero sanctum Ablebertum Cameracensem episcopum, qui in monasterio Malbodiensi quiescit, et sanctam Reineldem virginem, que apud Sanctas in Brabantia martyrizata ibidem quiescit in allodio suo, et sanctam Pharaildem et sanctam Ermelendem et sanctam Gudilam de Bruxella, patronam ecclesie maioris ibidemGa naar voetnoot49. (Amalberga krijgt van Witger de volgende kinderen: Sint Abelbertus, bisschop van Kamerijk, die in het klooster Maubeuge rust, en de heilige maagd Reinildis, die als martelares bij de Brabantse heiligen rust op haar erfgrond, en de heilige Pharaïldis en de heilige Ermelindis en de heilige Goedele van Brussel, patrones van de grote kerk aldaar). Met een aantal afwijkingen - soms is Pharaïldis bijvoorbeeld de halfzuster, en niet de zuster van de andere heiligen - wordt deze zelfde verwantschapsrelatie benadrukt in een groep vita's die in de literatuur vaak wordt aangeduid als de ‘faux Carolingiens’. Tot de groep ‘faux Carolingiens’ worden de heiligenlevens van Goedele, Reinildis, Amalberga, Pharaïldis, Ermelindis en Berlindis gerekendGa naar voetnoot50. In de elfde eeuw ontstonden in de abdij Lobbes de heiligenlevens van Amalberga en ReinildisGa naar voetnoot51. In deze vita's wordt gesteld dat een ‘dux Lotharingie’, genaamd Witger, was gehuwd met Pippijns zuster Amalberga. Het anachronistische gebruik van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||
Lotharingse titel leidt tot de opmerkelijke conclusie dat men in Lobbes bewust de heiligen in een Lotharingse context heeft geplaatstGa naar voetnoot52. In dat kader is het interessant dat in hetzelfde klooster op een onbekend moment twee falsa werden vervaardigd van oorkonden van Pippijn II, die zijn mede-ondertekend door ene Hydulphus, hertog van LotharingenGa naar voetnoot53. In enkele andere heiligenlevens van de groep ‘faux-Carolingiens’ komt de naam van Brabant terug. Tussen 977 en 988 werd in de abdij van Moorsel, nabij Aalst in het grensgebied van Vlaanderen en Brabant, een vita van de heilige Goedele geschreven. Hierin wordt Witger niet aangeduid als ‘dux Lotharingie’, maar slechts als ‘comes in pago Bracbantiorum’Ga naar voetnoot54. In 1024 of 1025 gebruikte een anonieme Kamerijkse kanunnik de Vita sanctae Gudulae als bron voor zijn invloedrijke Gesta episcoporum Cameracensium. Hierin wordt opgemerkt over de Kamerijkse bisschop Ablebertus: Hic ex Bracbantensi pago oriundus, parentibus siquidem et vitae et generis dignitate clarissimis, patre videlicet Witgero comite, sancto viro, atque Amulberga matre editus estGa naar voetnoot55. (Deze was afkomstig uit de pagus Brabant, en geboren uit ouders die beroemd waren door de waardigheid van hun leven en afstamming: zijn vader was graaf Witger, een heilig man, zijn moeder Amalberga). In de loop van de tijd zou de terminologie rond Brabant en Lotharingen zich verder ontwikkelen. Dit leidde ertoe dat enkele vita's werden geschreven (de Vita Pippini en de Vita sanctae Pharaïldis) waarin Pippijn I wordt aangeduid als ‘primus dux Brabantiae’Ga naar voetnoot56. De groep ‘faux-Carolingiens’ bevat enkele belangrijke aspecten van de Brabantse historiografie. Zo is er sprake van het hertogdom Lotharingen, van de pagus Brabant en van een verwantschap met Pippijn I. Het is zelfs waarschijnlijk dat de Brabantse genealogieën de Lotharingse en Brabantse elementen direct ontleenden aan de ‘faux Carolingiens’: in de tekst komen sporen voor van de Vita sanctae Amalbergae en de Vita sanctae GudulaeGa naar voetnoot57. | |||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||
We mogen concluderen dat de Brabantse genealogieën teruggrijpen op tradities die zijn ontstaan in de tiende tot de twaalfde eeuw. Voor lijn A en B baseerden de schrijvers zich op de twaalfde-eeuwse genealogieën van Boulogne. De ‘Brabantse’ lijn C, die het meest kenmerkend is voor de genealogieën, vormt een combinatie van gegevens uit enkele tiende- en elfde-eeuwse heiligenlevens: de ‘faux Carolingiens’ en de Vita sanctae Gertrudis tripartita. Uit de ‘faux Carolingiens’ en de Vita sanctae Gertrudis tripartita konden de genealogen de belangrijkste elementen van hun werken ontlenen: een Karolingische genealogie, een Lotharings hertogschap en een Brabants territorium. | |||||||||||||||||||||
VI De Karolingische traditie en de Brabantse dynastieDe kenmerkende combinatie van de Karolingische, Lotharingse en Brabantse aspecten had pas zin op het moment dat de Brabantse dynastie zich ging beroepen op een Karolingische afstamming en de Lotharingse hertogstitel ambieerde of bezat. We mogen dus aannemen dat de associatie van deze drie elementen werd gemaakt toen de genealogische lijn van de Karolingen naar het Brabantse huis (zie schema I) voor het eerst werd geconstrueerd. Alles wijst erop dat het klooster Nijvel een duidelijk motief had om de connectie tussen het Brabantse huis en de Karolingen tot stand te brengen. Al in de achtste eeuw wordt dit klooster gelokaliseerd binnen de grenzen van de pagus BrabantGa naar voetnoot58. En in de elfde eeuw slaagden de graven van Leuven - later de hertogen van Lotharingen en Brabant - er daadwerkelijk in zich op te dringen als erfvoogd. Bovendien waren volgens de traditie zeven vorsten, uit zowel de Karolingische als de Leuvense dynastie, in Nijvel begraven, onder wie de stamvader Pippijn IGa naar voetnoot59. In de genealogieën wordt dat als volgt verwoord: Nam septem principes Brabantie Nivelle quiescunt, scilicet sanctus Pippinus, primus dux Lotharingie, et sancta Iduberga, uxor sua, et sancta Gertrudis, eorum filia, Gerberga quoque comitissa Bruxellensis et Henricus [I] et Lambertus [II] et Henricus [II?] principes BrabantiniGa naar voetnoot60. (Want zeven vorsten rusten in het Brabantse Nijvel, te weten sint Pippijn, de eerste hertog van Lotharingen, en zijn echtgenote sint Iduberga, hun dochter sint Gertrudis, eveneens rusten daar Gerberga, gravin van Brussel en de Brabantse vorsten Hendrik I, Lambert II en Hendrik II). Het wekt dan ook geen verwondering dat in Nijvel de Vita sanctae Gertrudis tripartita werd geschreven, waarin de ‘Brabantse’ lijn C van de genealogieën voor het eerst | |||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||
wordt vermeld; enige tijd later ontstond daar eveneens de Vita Pippini, waarin Pippijn I wordt aangeduid als ‘primus dux Brabantiae’Ga naar voetnoot61. In dit kader lijkt het heel vanzelfsprekend dat Nijvel het Saint-Denis van de Brabantse dynastie zou worden, en dat schrijvers uit dit klooster al in de elfde of twaalfde eeuw de Karolingische stamboom zouden koppelen aan die van het Leuvens-Brabantse huis. Maar uiteraard bestaat ook de mogelijkheid dat pas voor het eerst rond 1270 in de genealogieën het verband tussen Brabanders en Karolingen werd gemaakt. Voor een antwoord in deze kwestie zijn de oudste referenties aan de afstamming van belang: zijn er aanwijzingen dat de Brabanders zich reeds voor ca. 1270 beriepen op hun illustere Karolingische voorouders? De oudste verwijzing naar de herkomst van de Brabantse dynastie zou kunnen zijn vervat in een citaat dat Jacques de Guise opnam in zijn laat-veertiende-eeuwse Annales historiae illustrium principus Hanoniae. De Guise citeert de volgende verzen die voorkomen in het tweede boek van de Historiae Brabantinorum van Willem, abt van Sint-Truiden: Sic tua res agitur, dux Karole, sicque ducatum
Lotharicum perdis, dum tua regna petis.
Filius Otto tamen tibi dux succedit in illo,
Quem sibi confirmat imperialis apex.
Huic quoque germanam dant chronica scripta sororem,
Nomine Gebergam, que michi visa fuit.
Hanc sibi Lambertus despondit, quem Raginerum
Hannonie comitem progenuisse ferunt.
Huic quoque Henricus successit, filius Otto
Quem sequitur frustra, nam sine prole fuit.
Hunc quoque subsequitur Lambertus, patruus eius,
Qui regit has terras Lovanioque preest.
Nonne vides igitur, quam clari sanguinis istos
Vena venustavit? Troyca quippe fuitGa naar voetnoot62.
(Zo vergaan jouw zaken, hertog Karel, en zo verlies je het hertogdom Lotharingen, hoewel je
naar de heerschappij streeft.
Je zoon Otto volgt je daar evenwel als hertog op, en de keizerlijke kroon bevestigt dat.
Hem schrijft een kroniek die ik heb gezien een volle zuster toe, Gerberga.
Zij trouwt met Lambertus, wiens vader graaf Reinier van Henegouwen was.
Hem is Hendrik opgevolgd, en diens zoon Otto, die echter zelf niet opgevolgd werd omdat hij
kinderloos is gebleven.
Hem volgt dan zijn oom Lambertus op, die deze landen en Leuven regeert.
Zie je dan niet hoe de ader met het beroemde bloed hen heeft gesierd? Het was immers van
Trojaanse herkomst).
Volgens de traditie waren de Trojanen de voorouders van de Karolingen. Met de | |||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||
referentie aan het Trojaanse bloed van de graven van Leuven zou Willem van Sint-Truiden dus impliciet kunnen verwijzen naar de Karolingische afstamming van de hertogen. Men heeft opgemerkt dat de verzen overwegend in het praesens zijn geschreven, en dat de dichter beweert dat hij Gerberga († 1008) zelfheeft gezien: ‘Que michi visa fuit’. Dat zou betekenen dat abt Willem zijn Historiae Brabantinorum ten laatste schreef in het midden van de elfde eeuwGa naar voetnoot63. Toch is de interpretatie van het zinnetje ‘que michi visa fuit’ bepaald omstreden, en men neemt aan dat het verwijst naar de kroniek die abt Willem benutteGa naar voetnoot64. Nader onderzoek bevestigt dat het vrijwel onmogelijk is dat de Historiae Brabantinorum al in de elfde eeuw ontstond. Zo kende het klooster Sint-Truiden in de elfde eeuw helemaal geen abt met de naam WillemGa naar voetnoot65. Ook inhoudelijk is een vroege datering buitengewoon problematisch. Jacques de Guise merkt namelijk op, in een toelichting op het werk van abt Willem: In toto secundo libro preallegato nititur ostendere predictus abbas, prout patet clare speculanti, quod duces Brabantie descenderunt a Troianis et a Francis et hoc per Rignerium, comitem Montensem, qui genuit comitem Lovaniensem Lambertum. Igitur sic patet clarissime ex testimonio historiarum predicti historiographi, qui magnus compositor et poeta fuit, quod comites Hannonienses a verissima vena Troianorum et maxime Priami ducis Francorum descenderuntGa naar voetnoot66. (In het gehele voornoemde tweede boek tracht de genoemde abt duidelijk te maken aan de toeschouwer dat de Brabantse hertogen afstammen van de Trojanen en de Franken, en wel van Reinier, graaf van Bergen, die vader was van graaf Lambert van Leuven. Derhalve blijkt heel duidelijk uit de getuigenissen van de historiën van de voornoemde historiograaf, die een groot schrijver en dichter was, dat de graven van Henegouwen werkelijk Trojaans bloed hebben en helemaal afstammen van Priamus, de hertog van de Franken). Nu wist het Brabantse huis pas in 1106, bijna een eeuw na de dood van Gerberga, de Lotharingse hertogstitel te veroveren, en werd de titel dux Brabantiae zelfs pas gehanteerd vanaf ca. 1180Ga naar voetnoot67. Het lijkt dan ook onmogelijk dat de verzen werden geschreven in de elfde eeuw. Vermoedelijk schreef abt Willem zijn Historiae Brabantinorum zelfs meer dan twee en een halve eeuw na de dood van Gerberga. Pas in de tweede helft van de dertiende eeuw komt een abt van Sint-Truiden met de naam Willem voor. Van 1249 tot 1272 was | |||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||
Willem van Ryckel abt van dit klooster en van 1277 tot 1297 de uit Brabant afkomstige Willem van Affligem. Het is zeer plausibel dat deze laatstgenoemde de auteur was van de Historiae Brabantinorum. Volgens een veertiende-eeuwse overlevering genoot hij in Sint-Truiden bekendheid als een goede dichter (‘bonus metricus’)Ga naar voetnoot68. Bovendien was hij voor zijn komst naar Sint-Truiden monnik in Affligem, een van de belangrijke historiografische centra van Brabant, waar in 1294 de Chronica de origine ducum Brabantiae werd geschreven. We mogen dan ook concluderen dat de verzen vrijwel zeker dateren uit de laatste decennia van de dertiende eeuw, en dat zij derhalve werden geschreven na de genealogieën. Hoe dan ook: de verzen van abt Willem vormen een veel te zwak argument om aan te nemen dat de graven van Leuven zich al in de elfde eeuw beriepen op hun Karolingische herkomst. J.D. Janssens opperde een andere reden om aan te nemen dat de Brabantse hertogen zich al geruime tijd voor de genealogieën bewust waren van hun afstamming. Hij voert aan dat in het begin van de dertiende eeuw de Trojeroman van Segher Diengotgaf ontstond. Nu lijken er in deze roman ‘Brabantse knipoogjes’ voor te komen. Dat wil zeggen: Segher heeft een associatie gemaakt tussen de Brabantse hertogen en de Trojanen. Redenerend dat de verbinding tussen Trojanen en Brabanders kan worden gemaakt via de Karolingen, veronderstelde Janssens dat Segher - in opdracht van hertog Hendrik I (1190-1235) - met de Trojeroman verwees naar de Trojaans-Karolingische afstamming van de dynastieGa naar voetnoot69. Daaraan kan worden toegevoegd dat, vermoedelijk in de eerste helft van de dertiende eeuw, in Brabant een Middelnederlandse vertaling werd gemaakt van de Garin-Gerbert, waarin de Karolingische dynastie een grote rol speeltGa naar voetnoot70. Toch vormen deze beide referenties maar heel indirecte aanwijzingen dat er wellicht al in de eerste helft van de dertiende eeuw sprake was van een Karolingische afstammingstraditie in Brabant. In Frankrijk is de relatie omgekeerd: daar vormde de bloei van de epiek voor de schrijvers van de genealogieën nu juist de aanleiding om de vorsten van de Karolingen te laten afstammenGa naar voetnoot71. Een belangrijker argument is dat de twee genoemde werken een geïsoleerde positie innemen, want de Karelepiek kende in Brabant slechts een zeer geringe verbreidingGa naar voetnoot72. In Brabantse historiografische bronnen van voor 1270 heb ik evenmin verwijzingen naar de Karolingische afstamming van de hertogen kunnen vindenGa naar voetnoot73. In 1111 bijvoorbeeld, vijf jaar nadat Godfried I de hertogstitel verwierf, voltooide de Lotharingse historiograaf Sigebert van Gembloux zijn Chronographia. In dit werk ontbreekt iedere referentie aan de Karolingi- | |||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||
sche herkomst van de hertogenGa naar voetnoot74. Dat is temeer opmerkelijk, omdat Sigebert in zijn Vita altera sancti Sigeberti (1070) blijk geeft op de hoogte te zijn van de afstammingslijn van Pippijn I naar Karel de GroteGa naar voetnoot75. De twaalfde-eeuwse Brabantse bewerking van de Chronographia, het zogenaamde Auctarium Affligemense, bevat evenmin dergelijke verwijzingenGa naar voetnoot76. Een ander voorbeeld is de Regensburger Schottenlegende, die tussen 1250 en 1260 ontstond in een Benediktijnerklooster te Regensburg. In dit werk wordt verhaald hoe Karel de Grote strijdt tegen de heidenen. Met name de Brabantse ongelovigen toonden zich erg hardleers en pas na heel veel strijd slaagde Karel erin de Brabanders voor het christendom te winnen. Daarmee zijn we dus ver verwijderd van de associatie van de Brabantse dynastie met de Karolingen in later eeuwenGa naar voetnoot77. Waarschijnlijk ontstond de Brabantse dynastieke traditie pas omstreeks 1270 met de Brabantse genealogieën, en houden de Trojeroman en de Garin-Gerbert geen direct verband met een levendige Brabantse afstammingslegende. Daarvoor zijn verschillende aanwijzingen. Volgens de huidige stand van het onderzoek lopen de overgeleverde versies van de genealogieën door tot de ambtsaanvaarding van Jan I, terwijl er schijnbaar geen oudere versies zijn overgeleverdGa naar voetnoot78. Belangrijker is dat de dubbelzinnige en vage oudere referenties aan de Karolingische afstamming in een schril contrast staan met de ware stortvloed van expliciete verwijzingen in het laatste kwart van de dertiende eeuw. Toen verwezen zowel Brabantse als buitenlandse auteurs naar de eminente herkomst van de Brabantse dynastie. Al omstreeks 1280 werd in de Franstalige Chronique dite de Baudouin d'Avesnes - geschreven in opdracht van deze Henegouwse edelman - verwezen naar de Karolingische voorouders van Jan I: Pour ce que nous avons parle dou duc Jehan de Brabant et parlerons encore, vous dirons nous de ses ancisseurs. Charles roi de France, qui fut filz de Charles le Simple ... . En dan volgt een buitengewoon slordig overzicht van de genealogische geschiedenis van het Brabantse huisGa naar voetnoot79. Eveneens in het laatste kwart van de dertiende eeuw moet Willem, abt van Sint-Truiden (1277-1297), zijn Historiae Brabantinorum hebben | |||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||
geschreven, waar hierboven uit geciteerd werdGa naar voetnoot80. Ook de Vlaming-in-Hollandsedienst Jacob van Maerlant verwees tussen 1283 en 1288 in zijn Spiegel Historiael naar de Karolingische afstamming van de Brabanders. Uit zijn woordgebruik blijkt dat Maerlant niet kon beschikken over een uitgebreide Brabantse kroniek, maar vermoedelijk één van de genealogieën voor zich had: Van desen Pippen, die wi noemen
Sijn de Brabantsche heren comen.
Haer geslachte vindic al claer;
Maer ic en vinde niet wel die jaer
Besceden van hem allegader
Hoe lange elc kint na den vader
Regnerde up erderike.
En iets verder: Karlemans sone, Puppijn,
Daer die Brabanters af comen sijn ...Ga naar voetnoot81.
In Brabant ontbreekt het evenmin aan verwijzingen naar de Karolingische herkomst van de hertogen. In 1294 ontstond in het klooster Affligem de Chronica de origine ducum Brabantiae, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de afstamming van de hertogenGa naar voetnoot82. Vijf jaar later, in 1299, komt een eerste Brabantse verwijzing in het Diets voor. Toen verwees de Brusselaar Hein van Aken naar het moment waarop de Karolingische dynastie door Hugo Capet werd verstoten uit Frankrijk, en in Brabant terechtkwam: Nu soe bliket die [swaerhede]
Die huge capet den hertogen dede
Die here was van lotrike
Ende van vrankerike mede:
Te louwen vinc hine in die stede
Herde valschelike
Binnen gherechten vrien vrede.
Dies moet hi hebben den rede
Daer scoerde hi onse coronikeGa naar voetnoot83.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||
Korte tijd later, in 1316, zou Jan van Boendale in zijn Brabantsche Yeesten de geschiedenis van de dynastie schrijven. Daarmee zette de Brabantse afstammingstraditie definitief door. Boendale nam de geslachtslijn van Pippijn I tot hertog Jan I - lijn C uit de genealogieën - als uitgangspunt. Vermoedelijk ontleende hij deze lijn niet direct aan de genealogieën, maar aan Maerlants Spiegel Historiael, die hij ook elders veelvuldig gebruikt. Aan de hand van de genealogieën geeft Boendale voor de volledigheid vervolgens nog wel kort de lijnen A en BGa naar voetnoot84. De Brabantsche Yeesten ontwikkelde zich al spoedig tot de ‘standaardgeschiedenis’ van Brabant, en daarmee zette de genealogische lijn C ook definitief doorGa naar voetnoot85. Het is aantoonbaar dat de Yeesten in de vijftiende eeuw door vele historiografen, maar ook door Brabantse en Bourgondische ambassadeurs, werd gebruikt en nagevolgdGa naar voetnoot86. Wanneer we de verwijzingen naar een Karolingische afstamming van de Brabantse hertogen overzien, lijkt het waarschijnlijk dat Jan I rond 1270 de eerste Brabantse hertog was die zich daarop beriep. Vermoedelijk werden toen ook voor het eerst de drie aspecten uit de heiligenlevens - Karolingische genealogie, Lotharings hertogschap en Brabants territorium - met elkaar verbonden in de genealogieën. De slotsom dat de genealogieën de oudste getuigenissen vormen van een Karolingische afstamming van de Brabantse hertogen heeft echter een voorwaardelijk karakter: het hanteren van een argumentum ex silentio is altijd een riskante zaak. Zo blijft steeds de mogelijkheid bestaan dat de huidige genealogieën continuaties zijn van oudere versies, zoals dat in Boulogne frequent voorkwamGa naar voetnoot87. In ieder geval lijkt mij de conclusie gerechtvaardigd dat een eventuele oudere traditie weinig invloedrijk was. | |||||||||||||||||||||
VII ConclusieTot op heden heeft men aangenomen dat de Brabantse hertog Jan I omstreeks 1270 het initiatief nam om zijn afstamming terug te voeren tot de Karolingische vorsten. Hiertoe liet hij enkele genealogieën vervaardigen. In dit artikel werd deze veronderstelling zowel ontkracht als bevestigd. De Karolingische traditie in Brabant was veel ouder dan de Brabantse genealogieën. Al in de tiende eeuw werd in Moorsel, op de grens van Vlaanderen en Brabant, de lokale heilige Goedele verbonden met Pippijn I en met de pagus Brabant. In de elfde eeuw werden in het Henegouwse Lobbes enkele heiligen eveneens gekoppeld aan Pippijn, en bovendien aan de hertogen van Lotharingen. Een cruciale verbindingsschakel komt naar voren in de Vita sanctae Gertrudis tripartita die in de elfde eeuw ontstond in het Brabantse klooster Nijvel. Hierin wordt Gertrudis aangeduid als verwant van Pippijn I, en wordt vervolgens het Karolingische geslacht gevolgd tot en met Karel de Grote, diens zoon en kleinzoons. Dat was waarschijnlijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||
de eerste maal dat de lijn van Pippijn I naar Karel de Grote voorkwam binnen de grenzen van Brabant. In de groep tiende- en elfde-eeuwse heiligenlevens kwamen zo de meest wezenlijke aspecten van de Brabantse historiografie naar voren: een Karolingische genealogie, een Lotharingse hertogstitel en een Brabants territorium. Zij waren echter nog niet gecombineerd in één enkel werk. Vermoedelijk werd de directe associatie van een Karolingische afstamming met het hertogschap van Brabant en Nederlotharingen pas enkele eeuwen later gemaakt, en werden ook toen pas de drie genoemde aspecten verenigd in de Brabantse genealogieën. Door de afstammingslijn van Karel de Grote naar Jan I te reconstrueren, konden de Karolingisch-Lotharingse tradities bijdragen aan de roem van het Brabantse geslacht. Toen Jan I omstreeks 1270 opdracht gaf tot het vervaardigen van de Brabantse genealogieën, heeft hij wellicht gehoopt dat ook de komende generaties overtuigd zouden zijn van zijn illustere afstamming. Weinig kon hij echter bevroeden dat hij de aanzet zou geven voor een historiografische traditie die meer dan vijf eeuwen zou standhouden. |
|