Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 100
(1985)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 618]
| |
De Republiek in buitenlandse handboeken
| |
[pagina 619]
| |
fred Rambaud, Duitsland de Weltgeschichte onder redactie van Julius von Pflugk-Hartung, Engeland de door lord Acton opgezette Cambridge Modern History. De Franse is de oudste van de drieGa naar voetnoot1.. Paul Frédéricq beschrijft daar de opstand tegen Spanje tot 1609, Albert Waddington neemt de zeventiende eeuw voor zijn rekening. De eerste valt natuurlijk buiten ons bestek. Een Belg die schrijft over de opstand kan moeilijk als buitenlander aangemerkt worden. Frédéricq zelf ziet de scheiding tussen noord en zuid ook pas in 1609 definitief wordenGa naar voetnoot2., al bereidt hij de lezer daarop voor, door met bestudeerde nonchalance de slag bij Nieuwpoort op 1602 te daterenGa naar voetnoot3.. Dat moet wel een bewuste provocatie zijn, alsof Frédéricq wil zeggen dat bij het naderen van de scheiding die Noordnederlandse heldenfeiten hem al niet meer aangaan, en hij zelfs de allergemakkelijkste jaartallen niet wenst te onthouden. Waddington heeft zich zulke frivoliteiten niet veroorloofd, wellicht om geen schade te doen aan de reputatie die hij juist toen begon op te bouwen als expert in de Nederlandse geschiedenis. Toen het zesde deel van Lavisse-Rambaud uitkwam, dat over de zeventiende eeuw gaat, kende men Waddington hier te lande als de uitgever van een kleine bronnenpublikatie over de staatsinrichting van de Republiek in 1647Ga naar voetnoot4.. Een tweedelig werk over de buitenlandse politiek in de tijd van Frederik Hendrik zou weldra volgenGa naar voetnoot5., maar daar is in zijn bijdrage aan het grote handboek niets van te merken, want aan de internationale relaties besteedt hij geen aandacht. Waddingtons eerste publikatie over de Nederlandse geschiedenis heeft echter zijn visie beslissend beïnvloed. De regeringsperiode van Willem II is zijn sleutel tot het verstaan van de zeventiende eeuw. Het conflict van 1650 staat model ook voor 1618 en 1672Ga naar voetnoot6.. Driemaal zien we een oorlogszuchtige stadhouder streven naar de monarchie, met steun van het leger, de massa en de predikanten. Elke keer stuit hij op het verzet van een vredelievende, verlichte regentenaristocratie. Alle belangrijke tegenstellingen in de Republiek zijn variaties op dit thema, en de strijd wordt steeds op dezelfde terreinen uitgevochten. Zo ging het in 1609 om oorlog en vrede, en dat was de inzet ook in 1650. De godsdienst speelde een hoofdrol in 1618, toen een dweepziek calvinisme ‘natuurlijk’ - het woord is van Waddington - de bijval verwierf van de opgezweepte mas- | |
[pagina 620]
| |
sa'sGa naar voetnoot7.. Maar ook ten tijde van Willem III was kerkstrijd een hoofdgestalte van het fundamentele conflict tussen Oranje en Loevestein. De orangistische voetianen hadden de wind in de zeilen, de staatsgezinde coccejanen kregen ontslag uit de dienst, als ze het waagden het stadhouderlijk gezag te kritiserenGa naar voetnoot8.. Zo blijft Waddingtons sleutel op alle deuren passen, maar deze primitieve kijk op de partijstrijd is noch vernieuwend, noch onbevangen. Wisten we niet dat ze uit 1895 stamde, dan hadden we haar even goed honderd jaar ouder kunnen schatten. Waddington maakt de geschiedenis wel overzichtelijk, maar hij strijkt alle verschillen weg tussen Maurits, Willem II en Willem III. Het ergste vergaat het Frederik Hendrik. Die heeft aanvaringen met de regentenpartij vermeden, en krijgt dus maar één van Waddingtons dertig bladzijdenGa naar voetnoot9., tegen Willem II niet minder dan zes: zozeer scharniert het stuk om 1650. Andere zaken dan de binnenlandse partijstrijd krijgen weinig plaats. Kunst, wetenschap en handel duiken pas op in de tijd van Johan de WittGa naar voetnoot10.. Blijkbaar heeft Waddington de welvaart van de zeventiende eeuw niet eerder nodig gehad om de macht van de overal zich ontplooiende Republiek te verklaren. Dat is binnen zijn opzet ook wel mogelijk, want oorlogen behandelt Waddington in het geheel niet. Hij laat die over aan de auteurs, die over Spanje, Frankrijk en Engeland schrijven. Van integratie in de Europese geschiedenis komt dan vanzelfsprekend weinig terecht. Waddington kijkt nooit over de Hollandse grenzen heenGa naar voetnoot11., en zijn mede-auteurs heeft hij niet kunnen of mogen corrigeren, als zij de Republiek slechts van horen zeggen bleken te kennen. Léonce Pingeaud bij voorbeeld ziet de vrede van Vervins in 1598 als een poging van Filips II, garanties te verkrijgen van de Verenigde Provinciën, dat zij de Zuidelijke Nederlanden niet zouden aanvallenGa naar voetnoot12.. Ernest Denis laat in 1610 Gulik door de Fransen bezetten, zonder de naam van de werkelijke veroveraar Maurits zelfs maar te noemenGa naar voetnoot13.. Edouard Sayous vertelt dat de oorlog van 1665 begon met een Engelse overwinning voor de kust van Texel - daar zoekt hij dus blijkbaar Lowestoff. Vervolgens echter kwam Frankrijk de Hollanders te hulp, en zo bleef de Vierdaagse Zeeslag tenminste nog onbeslistGa naar voetnoot14.. Een Fransman, die iets van de Nederlandse zeventiende eeuw wilde weten, kon na de verschijning van Lavisse-Rambaud dus nog altijd maar beter zelf Neder- | |
[pagina 621]
| |
lands leren. Hadden de Engelsen meer geluk met de Cambridge Modern HistoryGa naar voetnoot15.? Dat hing af van één man, de Britse predikant George Edmundson. Hem was de gehele Nederlandse geschiedenis van het begin van de Opstand tot de dood van Willem III toevertrouwd. Edmundson was een typische laatbloeierGa naar voetnoot16., die zijn medewerking aan de Cambridge Modern History startte als ‘vir unius liber’: het in 1885 verschenen ‘Milton and Vondel’, dat Miltons afhankelijkheid van zijn Nederlandse voorganger wilde aantonen. Vele andere boeken zijn gevolgd, waaronder twee over de Nederlandse geschiedenisGa naar voetnoot17.. Maar dat gebeurde pas na de verschijning van het grote handboek. De Engelse uitgave is veel breder opgezet dan de Histoire Générale, zodat Edmundson niet tot concentratie gedwongen was. Gespreid over drie banden kreeg hij 200 bladzijden toebedeeld. Hij kon dus zijn kracht in het kleine zoeken en is voor die verleiding ook bezweken, in een lang relaas vol exploiten te land en te water. Het verhaal is opgebouwd rondom de grote persoonlijkheden. Tot 1584 valt de geschiedenis van de Opstand samen met het levensverhaal van Willem van Oranje. Daarna bestijgen achtereenvolgens Oldenbarnevelt, Frederik Hendrik, De Witt en Willem III het podium. Ze domineren zo sterk, dat we de geschiedenis zien door hun ogen, en hoop en vrees met hen delen: how many an anxious moment must De Witt have passed, as he tried to read the thoughts and to forecast the future of the child of state, whose tutelage the Province of Holland had placed largely in his hands!Ga naar voetnoot18. Waarom zijn deze mannen nu zo groot geweest? Ik denk wel omdat zij bij uitstek representeren wat Edmundson in de Republiek bewondert: de openheid en verdraagzaamheid, de door wereldwijde handel verruimde blikGa naar voetnoot19.. Een verdraagzaam mens zal doorgaans vredelievend zijn, maar dat motief speelt voor Edmundson niet zo'n belangrijke rol. Waarschijnlijk is dat voor een niet gering deel persoonlijke smaak. Hij houdt van oorlog. Als we Frederik Hendriks laatste veldtocht hebben meegemaakt, en de onderhandelingen in Munster moeten beginnen, kan Edmundson van het strijdtoneel nog niet scheiden. Twaalf bladzijden lang voert hij ons over alle wereldzeeën mee, om getuige te zijn van ‘the wonderful expansion of Dutch dominion and Dutch commerce beyond the seas’Ga naar voetnoot20.. Veel buitenland- | |
[pagina 622]
| |
se historici deelden destijds die bewondering niet. Zij zagen in de koloniale handel de slechtste eigenschappen van de Hollanders bovenkomen. Voor Edmundson is het juist omgekeerd. De strijd tegen een oppermachtige vijand had het trage bloed van de Hollanders sneller doen stromen en een geest van energie en ondernemingslust opgewektGa naar voetnoot21.. Die nieuwe geest, uit strijd geboren, had een ongeëvenaarde welvaart tot stand gebrachtGa naar voetnoot22.. Zo is Edmundson, geleid door zijn voorkeur voor epische taferelen, toch tot een samenhangende verklaring gekomen. Gestaald in de beproeving van de oorlog steeg het Nederlandse volk boven zichzelf uit. De geduldige, trage ploeteraarsGa naar voetnoot23. toonden zich waard te leven in grootse tijden. Nemen wij Jacob van Heemskerk, ‘a man gentle and quiet in private life, but the joy of battle was in the very breath of his nostrils’Ga naar voetnoot24.. Zo was nu de hele Hollandse natie. De Heemskerks en de Piet Heins bevochten en handhaafden de vrijheid van het vaderland, waar handel en cultuur tot bloei kwamen onder het verstandige bewind van wijze en tolerante staatslieden. Daarin ligt de historische betekenis van de Republiek. Haar eigen aard trekt Edmundsons volle aandacht. Kijkt hij over de grenzen heen, dan is het slechts om de moed van de zeeman en de durf van de Oostindiëvaarder beter te kunnen bewonderen. Het Europees perspectief komt dan natuurlijk niet tot zijn recht, te meer daar de Engelse zeeoorlogen buiten Edmundsons bestek vielen. Wilde men hem soms het conflict tussen twee loyaliteiten besparen? De Duitse representant in ons eerste trio wijkt in opzet sterk van de beide andere af. De Weltgeschichte onder leiding van Pflugk-HartungGa naar voetnoot25. ordent de stof niet naar landen, maar naar thema's. De geschiedenis van de Republiek is ingeweven in de afdelingen over de contra-reformatie in West- en Zuid-Europa en de aansluitende over de tijd van Lodewijk XIV. Die beide afdelingen zijn van éénzelfde hand, die van Martin Philippson. Dat wekt wel verwachtingen, want Philippson heeft ten eerste zeer veel over de zestiende en zeventiende eeuw gepubliceerd, en ten tweede heeft hij zich twaalf jaar lang als hoogleraar te Brussel vertrouwd kunnen maken met de bronnen van de Nederlandse geschiedenis. Een derde kwaliteit komen we op het spoor, als we Philippsons bijdrage leggen naast die van bij voorbeeld de hoofdredacteur zelf over de Europese expansie. De Pruisische Archivrat Julius von Pflugk-Hartung gelooft dat het gedrag van een volk door zijn ethnische herkomst wordt bepaald. Zo berust de organisatievorm van de Oostindische Compagnie deels op de oude Germaanse grondbegin- | |
[pagina 623]
| |
selen van arbeidsgemeenschapGa naar voetnoot26.. Zo getuigt het geduld waarmee de Hollanders hun relatie met Japan aanhielden van echt Nederduitse taaiheidGa naar voetnoot27.. En zo zijn het gewelddadige in de Hollandse landaard, de bekrompenheid en het ongebreidelde winstbejag verantwoordelijk voor de neergang van de grote compagnieënGa naar voetnoot28.. Philippson gaat met zulke grandioze theorieën veel behoedzamer om. De betrekkelijke waarde van de factoren ras en afstamming had hij dan ook persoonlijk ondervondenGa naar voetnoot29.. Als vrijwilliger in de Frans-Duitse oorlog hielp hij het Duitse keizerrijk grondvesten. Maar in 1875 wilde de nieuwe keizer een benoeming van deze rabbijnenzoon tot hoogleraar in Bonn niet bekrachtigen. Philippson vond in België een nieuw bestaan, tot anti-Duitse studentendemonstraties hem in 1890 noopten zijn ambt neer te leggen. Als Duitser in België uitgestoten, en als jood in zijn vaderland niet aanvaard, moet Philippson haast wel enige skepsis gekoesterd hebben jegens alle theorieën, die de ontwikkeling van het historische proces wilden afleiden uit de fundamentele tegenstelling tussen Germanen en Romanen. Een enkele maal doortrekt de zuurdesem van de tijd ook zijn werk, als Philippson Maurits een echte Nederlander noemt, nog stiller dan zijn vader de ZwijgerGa naar voetnoot30.. Maar wie zich voor de geest haalt hoe weinig Nederlands die overigens ver van zwijgzame vader is geweest, terwijl Maurits in de pamfletliteratuur na de synode van Dordrecht regelmatig als de Mof wordt aangeduid, zal van Philippsons afstammingstheorie niet erg onder de indruk geraken. De algemene theorie lijkt hier te hulp geroepen om de slechtst denkbare reden, namelijk om op eigen onderzoek en denkwerk wat tijd uit te sparen. Philippson ziet de honderd jaar verlopen na de troonsafstand van Karel V als de eeuw van het conflict tussen Rome en reformatie. Een heroïsche strijd, ook in de letterlijke zin, omdat hij sterke heldennaturen op de voorgrond doet treden, krachtige wilsmensen, die hun persoonlijk streven en begeren voegen naar het onstuimig dringen van de twee grote geloofsbewegingenGa naar voetnoot31.. Dat conflict houdt heel Westeuropa in de banGa naar voetnoot32., zodat de geschiedenis van deze regio als één geheel beschreven kan worden. Philippson wijdt aan de afzonderlijke staten wel zo nu en dan een aparte paragraaf, maar blijft toch consequent de gebeurtenissen ook in de Nederlanden beschouwen tegen een Europese achtergrond. Voor de zestiende eeuw voldoet die aanpak redelijk goed, voor de zeventiende minder. De oorzaken liggen niet alleen bij Philippson, doch ook bij de redactie. | |
[pagina 624]
| |
In een Duits handboek moest de dertigjarige oorlog wel een eigen hoofdstuk krijgen, en in het Duitsland van 1910 wilde men dat waarschijnlijk liever niet toevertrouwen aan een joods auteur. Maar Duitsland werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw plaats van handeling voor het grote conflict dat Philippson als centraal thema had gekozen. Hij moest zich nu beperken tot de randgebieden, terwijl H. von Zwiedineck-Südenhorst het Duitse gebeuren voor zijn rekening nam - maar dan ook niet meer dan dat. Frederik Hendrik komt in dat hoofdstuk slechts eenmaal voor, als tijdelijk gastheer van de keurvorst van BrandenburgGa naar voetnoot33., en Maurits in het geheel niet. De dertigjarige oorlog wordt zo tot een tamelijk provinciaal gebeuren, en Philippson kan niet voor compensatie zorgen, omdat hij de Duitse grens niet mag overschrijden. De Nederlanden treden aldus uit de internationale context enigszins terug, en daar die nu juist Philippsons voornaamste liefde is, wordt de bloeitijd van de Republiek nogal sober beschreven. Philippson is daarin trouwens niet op zijn best. De zestiende-eeuwse Nederlanden kende hij goed uit zijn Brusselse tijd. Voor de zeventiende eeuw is hij niet langer meester over de stof. Maar hij is een goed stilist, en blijft dus toegerust met beeldend vermogen. Dat is gevaarlijk voor een auteur die zijn onderwerp niet beheerst. Hij is gewoon helder en pakkend te schrijven, maar kan dat alleen, als hij orde schept in zijn materie. Mist hij daartoe de eigenlijke kennis, dan kan zijn routine hem er wel uithelpen, en zo komt dan toch een goed leesbare tekst op papier. De lezer blijft onder de indruk van de krachtige formulering, en beseft niet dat hij nu wordt misleid. Dat precies overkomt Philippson met de Nederlandse zeventiende eeuw, vooral na de vrede van Munster. Hij is het stuur kwijt, maar schrijft nog alsof hij van zijn zaken volkomen zeker is. Hij heeft een nieuwe held gevonden in Willem III, en een nieuw grondmotief in de Nederlandse vrijheidszin, die de dreigende Franse overheersing weerstaat. Er waren er, die bezweken voor de vreemde invloed: de dichters, Vondel vooraan, zodat hij in zijn drama's ver achter blijft bij Hooft in frisheid en natuurlijkheid. Maar er waren er ook, die zichzelf bleven. De schilders, stoutmoedig, levendig en avontuurlijk, gingen dwars tegen het valse, gekunstelde en harteloos ceremoniële van de Franse hofcultuur in. Slechts wie deze schilderijen aandachtig bekijkt, verstaat de volle betekenis van Hollands succesvol verzet tegen Franse pronkzuchtGa naar voetnoot34.. In de zestiende eeuw toont Philippson zich in zijn volle kracht. Zijn grondpatroon is eenvoudig, maar uit de tijd zelf afgeleid. In de zeventiende eeuw sluipen de clichés binnen, de halve waarheden, de misverstanden op vooroordeel gebaseerd. In feitelijke nauwkeurigheid staat hij achter bij Edmundson, en omdat hij | |
[pagina 625]
| |
te weinig kennis van de feiten heeft, kan de ontwikkelde visie niet meer bijdragen tot beter begrip. Philippson, Edmundson en Waddington hebben alle drie meegewerkt aan een grote collectieve produktie. De daaruit voortvloeiende taakverdeling bleek wel eens problemen met zich mee te brengen. Die complicaties zullen zich niet voordoen in een handboek dat in zijn geheel het werk is van één auteur. Laten wij daarom nu eens een overzicht van dat type beschouwen in het handboek, dat tot de meest bekende uit de periode van het interbellum behoort: de History of EuropeGa naar voetnoot35. van de Engelsman Herbert Fisher. H.A.L. Fisher is praktiserend historicus geweest, kenner vooral van de Napoleontische tijd, maar ook actief politicus, lagerhuislid voor de liberale partij, en zes jaar minister van onderwijs in Lloyd Georges kabinetGa naar voetnoot36.. Opgeleid in Winchester en Oxford, is hij een typisch representant van laat negentiende-eeuwse Britse waarden, zoals we die vinden bij Gardiner, bij Trevelyan, of het meest misschien wel bij John Buchan, wiens populaire biografie van Cromwell in Fishers literatuuroverzicht is opgenomen. Zijn generatie had genoeg zelfrespect om aan vooruitgang te geloven, maar te veel nuchtere skepsis om de geschiedenis te verstaan als één continu proces van ontwikkeling naar een betere wereld. Of om het in Fishers eigen woorden te zeggen: the fact of progress is written plain and large on the page of history; but progress is not a law of nature. The ground gained by our generation may be lost by the nextGa naar voetnoot37. Wel zijn er hoogtepunten, waar we met trots en vreugde op terugzien: de opening van de nieuwe wereld, het rationalisme van de achttiende eeuw, de filantropie en de wetenschap van de negentiende. Wellicht is ook de Nederlandse Republiek zo'n hoogtepunt. Hoewel Fisher over de Nederlanden alleen uitvoerig is in de beschrijving van de Opstand, zoekt hij de eigenlijke betekenis van de Nederlandse geschiedenis in de zeventiende eeuw. Toen zwierven Nederlandse schepen over alle wereldzeeën om een rijk imperium op te bouwen in het oosten. Toen daagden ze Frankrijks legers en vloten uit. Toen verdienden ze de dank van de hele mensheid door een wijkhaven te scheppen voor allen wier geestelijke vrijheid in eigen land gevaar liep. Toen tenslotte kwam een schildersschool tot stand, die een blijvende bijdrage leverde aan de Europese cultuurGa naar voetnoot38.. Op deze punten concentreert hij zich dan ook. De liberale pragmaticus Fisher interesseert zich niet voor filosofie, en noemt dus niet eens de naam van Spinoza. De skepticus wiens handboek verscheen toen Hitler en Mussolini hun machtshon- | |
[pagina 626]
| |
ger uitleefden, zwijgt over Hugo de Groot, alsof het volkenrecht geen toekomst meer had. Hij bezuinigt ook sterk op de politieke geschiedenis. De terechtstelling van Oldenbarnevelt komt bij hem niet voor, evenmin als het conflict van 1650, en De Witt wordt nauwelijks vermeld. Wel vraagt de politiek ervaren Fisher zich af, hoe eigenlijk de Republiek zich zo geweldig heeft kunnen ontplooien. Waarom viel deze losse structuur niet uiteen, waarin Friese boeren, Utrechtse kanunniken of Gelderse edellieden elk moment de goed doordachte plannen van de Hollandse handelsaristocratie konden verstoren? Fisher ziet daarvoor twee redenenGa naar voetnoot39.. Ten eerste was door Hollands enorme economische overwicht het nationale belang in feite aan het Hollandse gelijk. ‘The centralization which was lacking to the constitution was supplied by the force of economie preponderance’. Ten tweede heeft de Oranje-dynastie de republikeinse gevoelens van de regenten altijd ontzien. Geen van de stadhouders heeft ooit zijn grote macht gebruikt om de constitutie omver te werpen. Fisher weet niet veel van de Nederlandse geschiedenis. Hij denkt dat de Generaliteitslanden bij Holland hoorden.Ga naar voetnoot40., hij zegt dat Leicester slechts commandeerde over een klein legertje in VlissingenGa naar voetnoot41., en naar ons zo even bleek houdt hij geëligeerden voor kanunniken. Ook van de bovenstaande redenering kan men zeggen dat ze feiten verwaarloost, en daarom te eenvoudig is. Het meest recente boek, dat Fisher voor de Nederlandse geschiedenis gebruikte, is Pirennes Histoire de BelgiqueGa naar voetnoot42.. Bij alle hoofdstukken valt trouwens op, dat Fisher zelden kennis heeft genomen van het werk van jongere historici. En toch moet men erkennen, dat zijn boek nu inderdaad van visie getuigt. Ook als we kritiek kunnen hebben op zijn stellingen, ze stimuleren tot nadenken. Het is een didactische vondst, zo'n zin als ‘the centralization which was lacking to the constitution was supplied by the force of economie preponderance’. Denk je er over door, dan rijzen de bezwaren. Maar het is een gedachte, die bijdraagt tot beter inzicht. Fishers boek stamt uit een tijd waarin kennis van het verleden nog een vanzelfsprekende voorwaarde was voor algemene ontwikkeling. Tegenwoordig is de behoefte aan historische kennis geprivatiseerd, maar ze bestaat natuurlijk nog wel. Bij onze rondgang langs de recentere overzichtswerken zullen wij daarom ook één boek betrekken, dat op zoek is naar de ontwikkelde lezer. Ik kies daarvoor dat van de Engelse historicus E.N. Williams, die onder de titel The Ancien RégimeGa naar voetnoot43. de zeven belangrijkste staten van Europa heeft beschreven, waaronder ook de Nederlandse Republiek. | |
[pagina 627]
| |
J.H. Plumb heeft Williams' overzicht de beste inleiding tot de achttiende eeuw genoemd. Voor de Republiek geldt dat inzoverre zeker niet, als Williams van zijn 37 bladzijden Nederlandse geschiedenis er slechts zes aan de achttiende eeuw heeft besteed. Zijn overzicht loopt volgens de titel wel van 1648 tot 1789, maar voor de Nederlanden neemt hij dat niet zo nauw. In feite gaat het om een korte schets van de Republiek, meer in haar structuur dan in haar lotgevallen. Williams is een man, die de kunst van het populair schrijven werkelijk verstaat. Hij opent zijn hoofdstuk zeer effectvol, onder de titel: ‘the uniqueness of Holland’, met een opsomming van al hetgeen waarin de Republiek van de andere mogendheden verschildeGa naar voetnoot44.. Geen koning, geen absolutisme, geen streven naar eenheid of modernisering; geen edelen aan het roer, maar kooplieden; geen volksmassa van boeren, maar van ambachtslieden en matrozen; geen barok, maar burgerlijke eenvoud; geen vervolging, maar vrijheid van geweten. Zulke krachtige karakteristieken vragen wel om latere nuancering, maar vooreerst neemt Williams zo zijn lezers mee. Hij deelt ook niet het veelgehuldigde geloof, dat het genoeg is op bladzijde één de belangstelling van die lezers op te wekken, en dat ze dan vervolgens de ene rijstebrijberg na de andere met smaak zullen nuttigen. Williams begrijpt dat boeiend schrijven voortdurende inspanning vraagt van de auteur. Hij illustreert iedere mededeling, het liefst in de woorden van een tijdgenoot. Zijn mogelijkheden zijn beperkt, want hij kent de directe bronnen niet. Maar met een minimum aan middelen oogst hij een maximaal effect, door kleurrijke citaten weg te plukken bij Boxer, bij Wilson en bij Zumthor. Het is bekwaam gedaan, maar toch rijst spoedig twijfel of Williams het vol zal houden. Zijn literatuuroverzichtGa naar voetnoot45. noemt 26 titels - voor elk van de andere staten is het aantal veel hoger - en buiten de Algemene Geschiedenis der Nederlanden gaat het uitsluitend om publikaties in de Engelse taal. Die basis is niet zo breed, en bij nadere beschouwing blijkt nog dat er naast de citatenleveranciers eigenlijk maar één hoofdbron is: de Engelse uitgave van Geyls Nederlandse Stam. Het resultaat is nogal curieus. Williams vertelt niet eenvoudig na in geconcentreerde vorm. Hij wil verlevendigen. De kleuren worden bonter en feller, de contrasten scherper en sprekender. Wie dat doet moet zijn onderwerp goed kennen, anders gaat herformuleren ongemerkt over in chargeren. Hij moet precies weten binnen welke grenzen hij zich mag bewegen. Williams weet dat niet, en daardoor wordt zijn verhaal soms ongewild tot een persiflage op Geyl. Williams heeft bij Geyl gehoord van de tegenstelling tussen Oranje en de regenten. Hij ziet in de Amsterdamse burgemeesters de zuiverste belichaming van het regentendom, en conclu- | |
[pagina 628]
| |
deert dus dat het bedoelde conflict het scherpst kan worden beschreven als een tegenstelling tussen Oranje en Amsterdam. Die controverse gaat de geschiedenis van de Republiek dan geheel beheersen, en zo vernemen wij, dat al in 1618 de leidende Amsterdammers in Loevestein werden opgeslotenGa naar voetnoot46. ... Ja, het staat er werkelijk. Jammer van zo'n fris geschreven boek. Ondanks alle goede bedoelingen zal popularisatie op deze grondslag nooit het resultaat bereiken dat we er zo gaarne van hopen. Laten we dus terugkeren naar de wetenschap. We kiezen drie boeken uit de oogst van de laatste twintig jaar. Eén exempel van moderne Franse geschiedschrijving, de ‘Nouvelle Histoire Larousse de poche’; één orthodox-marxistische proeve, de ‘Weltgeschichte’ van J.M. Shukow; één overzicht van de hand van een gevestigd specialist in de Nederlandse geschiedenis, Geoffrey Parkers bijdrage aan de ‘Fontana History of Europe’. De Histoire Larousse vat de zeventiende en achttiende eeuw in één deel samen. Het is geschreven door Suzanne Pillorget, en het heet Apogée et déclin des sociétés d'ordres 1610-1787Ga naar voetnoot47.. De titel geeft het thema aan. Een standenmaatschappij bloeit en gaat ten onder, een klassenmaatschappij komt op. Bij de eerste hoort het absolutisme, bij de tweede ligt de macht in handen van de burgerij. Dat is het basispatroon van de Europese geschiedenis, en daarmee ook van de Nederlandse. De geschiedenis van de Republiek is in hoofdlijnen als volgt verlopen. In het begin van de zeventiende eeuw bestaat in Holland de klassenmaatschappij, het handelskapitaal regeert. In het oosten echter overheersen nog de standen. Onder leiding van de prins van Oranje verbinden die zich met de ambachtslieden en zeevarenden in Holland, tegen de handeldrijvende burgerijGa naar voetnoot48.. In 1618 behaalt Maurits een voorlopige overwinning voor de partij van de standen, dus voor de ‘pouvoir absolu’. Ook Frederik Hendrik handhaaft zich aan de spits, met de steun van het leger, de adel, en de massa's, die vertrouwen in hem hebbenGa naar voetnoot49.. De burgerij echter wordt de Oranje-dictatuur moe, die na de vrede van Munster ook geen doel meer heeft. Na de dood van Willem II komt de burgerij aan het roerGa naar voetnoot50.. Maar tussen 1660 en 1715 is het klimaat in Europa zeer gunstig voor het absolutisme. Het zegeviert nu ook in de RepubliekGa naar voetnoot51.. In 1672 breekt revolutie uit (‘1a révolution éclate’), en al veranderen de instellingen niet, Willem III verschaft zich de absolute macht, en na zijn dood zet Heinsius het systeem voortGa naar voetnoot52.. Er volgt | |
[pagina 629]
| |
dan nog wel een reactie van de burgerij, maar in 1747 keert het stadhouderschap terug. Er ontstaat een soort monarchie, die weliswaar vrij zwak isGa naar voetnoot53., maar toch het absolutisme vertegenwoordigt: Willem V moet dan ook gerekend worden tot de verlichte despotenGa naar voetnoot54.. Hoe weet Suzanne Pillorget dat nu allemaal? Haar literatuurlijst vermeldt één boek over de Nederlandse geschiedenis, namelijk de Engelse vertaling van Geyls handboekGa naar voetnoot55.. Maar daar wordt het verhaal toch enigszins anders verteld. De standen en de klassen spelen bij Geyl niet zulke prominente rollen. Op zichzelf is het een interessante gedachte, die tegenstelling systematisch uit te werken voor de Republiek. Maar moet dat beslist gebeuren op het niveau van een werkstuk uit de propaedeuse? Suzanne Pillorget doet hier iets wat elke universitaire docent wel eens met zeer jonge studenten beleefd heeft: ze neemt een theorie, past die blindelings toe, en zo waar, de hele geschiedenis wordt zo doorzichtig als glas. Ze vindt alles wat ze nodig heeft: een burgerlijke partij, een absolutistische partij, en voor elk van de twee een eigen sociale basis. Dat resultaat is zo volkomen bevredigend, dat het jammer zou zijn met de theorie om te gaan zoals het hoort, en haar aan de feiten te toetsen. Maar zelfs de eed van trouw aan de school der Annales kan een historicus niet van die eenvoudige plicht ontslaan. Na deze ontnuchtering zal een kennismaking met de Russische wereldgeschiedenis van ShukowGa naar voetnoot56. niet meer kunnen tegenvallen. Natuurlijk gaan Shukow en de zijnen uit van een bij voorbaat gegeven schema. Maar dat hebben we nu al meer gezien. Het gebruik van een universele theorie is het gevaarlijkst in onervaren handen. Russische historici zijn geoefend in het plooien en schikken van onveranderlijke waarheden. Zouden ze niet beter dan westerse vakgenoten bij machte zijn een weerbarstige theorie bij de feiten aan te passen in plaats van het omgekeerde? De theoretische uitgangspunten behoeven wij in dit geval nauwelijks aan te geven, ze zijn algemeen bekend. De Opstand tegen Spanje was een burgerlijke revolutie, die het kapitalisme de overwinning bracht. De Republiek werd aldus de ‘kapitalistische Musternation des 17. Jahrhunderts’ om het met Marx te zeggen, een kans, die de schrijvers zich natuurlijk niet laten ontgaanGa naar voetnoot57.. De bloei moest betaald worden. De massa kreeg de rekening gepresenteerd. Nergens in Europa werd ze zo brutaal onderdrukt, verarmd en uitgebuit als in de RepubliekGa naar voetnoot58.. Stad en land waren dan ook het tafereel van een hevige klas- | |
[pagina 630]
| |
senstrijd. Telkens weer stak de onrust het hoofd op, soms zelfs kwam het tot openlijke oproeren. Vooral op het platteland is er die voortdurende onvrede. De bronnen berichten over talrijke boerenbonden en boerenrevoltes, en grote boerenopstanden in Zeeland, Groningen en Overijssel omstreeks het midden van de zeventiende eeuwGa naar voetnoot59.. Dat alles volgt uit de gekozen uitgangspunten. Voor de boerenopstanden geldt dat misschien niet, maar dat kan een ‘idée reçue’ zijn in de Sovjetgeschiedschrijving, sinds de Russische historicus A.N. Cistozvonov die these in de jaren vijftig heeft gelanceerdGa naar voetnoot60.. Er zou met deze theorieën te leven zijn, indien ze in het verhaal als isoleerbare elementen waren ingebouwd. Het tegendeel is echter waar. Ze doordringen de hele waarneming, zodat alle gebeurtenissen in dit speciale licht worden bekeken. En dan gaat het deze Russen toch net zo als Suzanne Pillorget: het licht schijnt zo verblindend, dat de gebeurtenissen zelf onzichtbaar worden, en zinsbegoochelingen hun plaats gaan innemen. De bestandstwisten bijvoorbeeld zijn een uiting van de klassenstrijd. Dat verrast ons niet, en we hebben het bij Nederlandse historici ook wel eens kunnen lezen. Maar daar vinden we toch nergens, dat de handelsbourgeoisie een opstand gewaagd heeft, die door Maurits gemakkelijk is neergeslagen. De leider van deze opstand, Johan van Oldenbarnevelt, verloor het leven op het schavotGa naar voetnoot61.. De overwinnaars gingen toen tot godsdienstige vervolgingen over. In naam waren die gericht tegen de arminianen, maar de verdedigers van het vrije denken hadden het meeste te lijden. Zo werd ook Descartes vervolgd, die nog wel in de Nederlanden zijn toevlucht had gezochtGa naar voetnoot62.. Met de cultuur kon het in zulke barre omstandigheden onmogelijk lang goed gaan. Ze bloeide zolang de bourgeoisie een revolutionaire klasse was. Doch toen de burgerij eenmaal het gezag in handen had, verwerd ze tot een reactionaire kracht. Vervuld van angst voor de massa, onderdrukte ze iedere uiting van ontevredenheidGa naar voetnoot63.. Dat vrijheid tot kritiek voorwaarde is voor een hoog cultuurniveau is een stelling, die de auteurs waarschijnlijk niet buiten hun eigen context zouden willen toepassen. Maar hun beschouwingen over de Republiek dragen er wel materiaal toe aan. Ze zijn zozeer de gevangenen van hun theorie, dat ze te weinig de behoefte gevoeld hebben zich met de feiten vertrouwd te maken. Ze missen dan ook een helder beeld van de Republiek. Ze vertellen, dat de gedeputeerden ter Generaliteit bindend mandaat hadden en alleen met algemene stemmen geldige besluiten konden nemen. Op het eerste gezicht dus een liberale constitutie, maar de | |
[pagina 631]
| |
praktijk was anders. Werden de Staten het niet eens, dan mocht de stadhouder beslissen. Wel hadden de provincies een vergaand zelfbeschikkingsrecht in interne aangelegenhedenGa naar voetnoot64.. Naar het idee van de auteurs is dus de Republiek in feite een gecentraliseerde staat, waarin de provincies enige ruimte hebben voor zelfbestuur. We kijken dan niet zo verbaasd op, als we een kaart tegenkomen van de Nederlanden in de zeventiende eeuw, waar de noordelijke gewesten betiteld worden als de ‘Republik Holland’, terwijl als provincienaam voor het bewuste gewest ‘Niederlande’ is ingevuldGa naar voetnoot65.. Het is jammer, dat het kaartje niet aangeeft, waar de boterfabrieken te vinden waren, die volgens de tekst in bijna elke stad werden aangetroffenGa naar voetnoot66.... Het kan ook aan de literatuur gelegen hebben. Sommige handboeken zijn zo uitvoerig in hun opgave van de beste bronnen en de modernste literatuur, dat je zo'n bibliografisch overzicht met stijgend wantrouwen doorbladert: wie dat echt allemaal gelezen had, zou er meer profijt van getrokken hebben. De auteurs van de Weltgeschichte doen het anders. Zij vertellen eerlijk wat ze hebben kunnen bemachtigenGa naar voetnoot67.. Het woordenboek van de vaderlandse geschiedenis van K. ter Laan; een geschiedenis van de Nederlanden uit 1906 in het Engels van J.E. Barker, en één uit 1907 in het Russisch van S.G. Lozinskij; K. Fischer over Spinoza, in 1898; en een geschiedenis van de revoluties, van de Nederlandse Opstand tot de Franse revolutie van 1789, beschreven door A. Conrady in 1911. Natuurlijk, er zijn ook recentere bij. Maar deze titels geven het toevallig karakter van de collectie het duidelijkst aan. De meest genoemde auteur is de reeds vermelde A.N. Cistozvonov. Of zou hij het hele stuk soms zelf geschreven hebben? Veel eer legt hij er dan niet mee in. Hoe welluidend zijn naam ook is, deze bazuin geeft niet zo'n zuivere klank. Tenslotte dan de ‘Fontana History of Europe’. Geoffrey Parker verzorgde in die reeks het deel over de jaren 1598-1648Ga naar voetnoot68., John Stoye nam het vervolg voor zijn rekening, tot 1688Ga naar voetnoot69.. Over Stoye kunnen wij kort zijn. Zijn behandeling van de Nederlandse geschiedenis beperkt zich in hoofdzaak tot een overzicht van de periode van Johan de Witt, met aandacht voor politiek, economie en cultuur. Het is zondermeer een goed stuk, gebaseerd niet alleen op de klassieken, maar ook op de modernen. Roorda's Partij en Factie, dat we zo smartelijk missen bij Suzanne Pillorget, is tot Stoye doorgedrongen, en in zijn tekst verwerkt. Stoye | |
[pagina 632]
| |
is de stof meester geworden, en geeft de zaken helder en duidelijk weer. Nieuwe gezichtspunten brengt hij niet, maar hij biedt zijn lezers wel betrouwbare informatie in kort bestek. Als Parker tijd van leven gegund wordt, zal hij ongetwijfeld nog vele boeken schrijven. Doch niet spoedig zal er één bij zijn dat we op deze zelfde wijze zouden kunnen typeren: degelijk, solide, maar naar de inhoud reeds bekend. Parkers informatie is lang niet altijd correct, maar hij heeft altijd iets nieuws te vertellen. Parker is gezegend met een hartstocht voor ongedrukte bronnen en bouwt daaruit het liefst zijn verhaal op, zonder zich zorgen te maken over de zogenaamde gangbare waarheden van de Nederlandse historische traditie. Al deze eigenschappen vinden we in dit handboekdeel terug. Alle, want zelfs hier treffen we verwijzingen aan naar archivalia - in de regel Spaanse, maar ook dat zal trouwe lezers van Parker niet verrassen. De nadruk valt in dit boek natuurlijk op de vele Europese oorlogen, en uit de aard der zaak komen we de Nederlanden daarbij dikwijls tegen. Parker heeft veel aandacht voor de wijze, waarop de Republiek haar internationaal prestige probeert te verbeteren, en signaleert allerlei verdragen, vooral uit de bestandsperiodeGa naar voetnoot70.. Men krijgt de indruk dat de Republiek zulke relaties best gebruiken kon, want Parker is niet geneigd de kracht van de Noordelijke Nederlanden te overschatten, zoals ons uit The Dutch Revolt al wel bekend is. Uit dat boek had ik indertijd opgemaakt, dat Maurits in 1600 de slag bij Nieuwpoort verloren had. Hier lees ik echter, dat zijn superieure artillerie een zware nederlaag nog juist heeft voorkomenGa naar voetnoot71.. Mijns inziens verwart Parker de uitslag van het gevecht met de vrucht die er uit voortkwam, maar zulke pikante accentueringen kunnen in elk geval oude zekerheden eens ter discussie stellen. Ook al laten we in dit geval Maurits toch liever zijn traditionele eer, stimulerend blijft Parkers onbevangen oordeel altijd. Zo vermeldt hij bij voorbeeld het Delftse belastingoproer van 1616 in zijn hoofdstuk over de bestandstwisten. Dat stond wel los van het godsdienstige vraagstuk, maar het verhoogde de bestaande spanningenGa naar voetnoot72.. Dat is aardig gevonden, en de mogelijkheid bestaat inderdaad, al ken ik uit de bronnen geen concrete aanwijzingen. Mogelijk is eveneens, dat Oldenbarnevelt gedurende de bestandsjaren zijn greep op de politiek enigszins verloor, omdat die beheerst werd door een thematiek, waarmee hij minder vertrouwd wasGa naar voetnoot73.. Ook dat is een interessante gedachte, maar plausibel vind ik ze niet. De behartiging van de buitenlandse be- | |
[pagina 633]
| |
langen bleef in de bestandsperiode fundamenteel, en het conflict met Maurits is juist daarom zo hoog opgelopen, omdat de stadhouder zijn vertrouwen in Oldenbarnevelts buitenlandse beleid geheel verloor. Dat Parker daarover zwijgt, lijkt toch wel een gevolg van zijn werkwijze, het beeld van de Nederlandse geschiedenis bij voorkeur op te bouwen uit buitenlandse bronnen. Daardoor blijft zijn kennis van Nederlandse zaken onvolledig, en is het aantal fouten voor een boek van deze kwaliteit te groot. Het is bij voorbeeld niet waar, dat in 1609 Venetiaanse, Franse en Engelse gezanten in Den Haag kwamen residerenGa naar voetnoot74.. De Venetiaan kwam pas later, en de beide anderen waren er al. Het is niet waar, dat de Gulikse kwestie in 1610 geregeld werd ‘without much Dutch involvement’Ga naar voetnoot75.. Integendeel, de Republiek vervulde de hoofdrol. Het is niet waar, dat de waardgelders in dienst genomen moesten worden, omdat de arminiaanse kerken zo dikwijls werden bestormdGa naar voetnoot76.. Het is niet waar, dat veel regenten zoons, broers of vaders van predikanten warenGa naar voetnoot77.. En bijna wanhopig word je bij Parkers beschrijving van de gewestelijke staten: ‘the provincial estates were small, with the clerical estates often abolished and only one or two representatives of the nobles’Ga naar voetnoot78.. Kleine vergaderingen, die provinciale landdagen? Een of twee edelen, in Gelderland of Overijssel? Toch nog ergens een provincie, waar de geestelijkheid als stand ter landdag compareerde? Hoe belangwekkend Parkers denkbeelden meestal ook zijn, hier blijkt toch zonneklaar, dat een goed oordeel over Nederlandse geschiedenis niet te geven is, als men zich niet tevens heeft verdiept in Nederlandse bronnen en literatuur.
Uit acht handboeken hebben wij nu de Nederlandse aren bijeengelezen. Heeft de oogst onze hoopvolle verwachtingen gerechtvaardigd? We vroegen allereerst naar de visie, en zochten naar ordenende beginselen, die eenheid gaven aan de voorstelling. Dat onderzoek heeft geen gelukkige resultaten opgeleverd. Soms bleek de leidende gedachte zeer traditioneel, zoals bij het eerst besproken drietal, al doen Waddington, Edmundson en Pillippson het ieder op een andere manier. Soms mislukt de toepassing van een algemene theorie door evident gebrek aan feitenkennis, zoals bij Suzanne Pillorget en het Sovjet-collectief. Williams' these van een permanent conflict Oranje-Amsterdam ontspoorde reeds in 1618, toen ze de burgemeesters van die stad op Loevestein deed belanden. Parker heeft wat losse suggesties, maar is in de Republiek te weinig thuis. Het enige wat overblijft | |
[pagina 634]
| |
is Fishers antwoord op de vraag, waarom de gebrekkige bestuursvorm van de Republiek een grote machtsontplooiing toch niet in de weg stond. We wilden weten of de buitenlanders de Nederlandse geschiedenis integreerden in de Europese. Fisher kan dan buiten beschouwing blijven; zijn eendelige handboek is voor een antwoord op die vraag te beknopt. Williams behandelt de staten opzettelijk apart. Waddington heeft het probleem overgelaten aan mede-auteurs, die van de Republiek niets wisten. Edmundson staarde zich op de Nederlandse natie blind. Bij Suzanne Pillorget is de integratie in haar basisthema gegeven. De gevolgen zijn rampzalig. Het team van Shukow wekt de indruk de Republiek internationaal vooral als handelspartner van Rusland te beschouwenGa naar voetnoot79., en let verder hoofdzakelijk op het binnenlands gebeuren. Philippson plaatst de zestiende-eeuwse Nederlanden wel in Europees perspectief, maar krijgt voor de zeventiende eeuw de kans niet meer. De enige die ons op dit punt bevredigen kan is Parker. De strijd van Habsburg tegen zijn vele vijanden is de rode draad die door de Europese, en daarmee ook door de Nederlandse geschiedenis heenloopt. Verreweg de meeste gebreken zijn eenvoudig terug te voeren op een tekort aan kennis. Slechts één van de acht auteurs is werkelijk goed op de hoogte, zodat zijn overzicht als naslagwerk bruikbaar is: Edmundson in de Cambridge Modern History. Waddington en Philippson tasten wel eens mis, Fisher is niet grondig geïnformeerd, en Parker handicapt zichzelf door eenzijdige oriëntatie op buitenlandse bronnen. Williams en de Russen zijn voor de feiten niet betrouwbaar, en Suzanne Pillorget heeft haar informatie systematisch vertekend. Bemoedigend zijn de uitkomsten van ons onderzoek dus met. De handboekschrijvers weten te weinig, en voor dat tekort bestaat geen compensatie. Algemene ordenende beginselen leveren dan geen winst meer op. Ze worden zelfs gevaarlijk in handen van auteurs die niet in staat zijn hun theorieën aan feiten te toetsen. Ongeneeslijk is de kwaal niet, maar ze mag niet onderschat worden. Het lezen van één goed handboek is een te karig gedoseerde medicijn, zoals Williams en Suzanne Pillorget bewijzen: de lectuur van Geyl heeft hun weinig baat gebracht. Maar wat kan een buitenlander anders nog lezen? Het aanbod van goede overzichtswerken is schaars. Vroeger was er Blok, nu is er Geyl. Blok is niet meer bij de tijd, en ook Geyl begint gedateerd te raken. Als het aanbod zich niet vernieuwt en verbreedt, zal ieder die over Nederlandse geschiedenis wil schrijven zelf Nederlands moeten leren, al wil hij niet meer dan een kort hoofdstuk voor een handboek maken. Is aan die voorwaarde voldaan, dan moet mogelijk worden wat hier onbereikbaar bleek. Men behoeft geen Nederlander te zijn om een goed overzicht te schrijven van de geschiedenis van de zeventiende-eeuwse Repu- | |
[pagina 635]
| |
bliek. J.L. Price heeft dat bewezen met zijn originele Culture and SocietyGa naar voetnoot80., en Horst Lademacher met zijn diepgravende Geschichte der NiederlandeGa naar voetnoot81.. Wij kunnen dus de buitenlanders nog altijd dankbaar zijn, ook al deden de hier besproken handboeken vooral een beroep op ons geduld. |
|