Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 95
(1980)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 492]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlands-Sovjetrussische diplomatieke betrekkingen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zicht hebben geopend, maar minister Van Karnebeek liet de mogelijkheid onbenut. Eén bron wil doen geloven, dat een koninklijk veto tegen betrekkingen met Moskou daarvan de oorzaak zou zijn geweest. Veel plausibeler is de verklaring van E.N. van Kleffens, in 1924 secretaris van de delegatie naar de eerste onderhandelingsronde te Berlijn en van 1939 tot 1946 minister van buitenlandse zaken: Van Karnebeek, zelf allerminst gebrand op betrekkingen met de USSR, zou de Berlijnse onderhandelingen op touw gezet hebben ook om de mogelijkheden voor een regeling te verkennen, maar tegelijk om eventuele aandrang uit de Kamers een stap voor te zijn. De ontwikkelingen brachten aan het licht, dat van dat laatste allesbehalve sprake was, zodat de minister van een akkoord met Moskou zoals dat uiteindelijk mogelijk leek, slechts grote problemen met het parlement moest vrezen. Gezien zijn toch al moeizame verhouding met de Kamers heeft hij daarvan toen maar afgezienGa naar voetnoot2.. Hoe ook in latere jaren met name de fracties van SDAP, VDB en uiteraard CPH mochten aandringen op erkenning en het aangaan van betrekkingen met de Sovjetregering, de successieve regeringen handhaafden een afwijzend standpunt, waarin zij gesteund werden door de onveranderlijk confessionele Kamermeerderheden. Van de argumenten die werden aangevoerd stonden ‘ethische bezwaren’ hoog genoteerd. Zij golden onder meer het vitium originis van de Sovjet-Unie (‘zij is in bloed geboren’) en de geloofsvervolgingen daar. Dan was er de vrees voor communistische propaganda vanuit Sovjetvertegenwoordigingen in Nederland en vooral Indië. Regelmatig werden de ‘oude vorderingen’Ga naar voetnoot3. aangehaald en eenmaal stelde een minister, dat daardoor de ‘Nederlandse waardigheid’ in het geding was gebracht. Nog in 1937 viel uit de mond van de minister van buitenlandse zaken J.A.N. Patijn te vernemen, dat voor de Sovjet-Unie een uitzondering werd gemaakt op de regel, dat buitenlandse politiek zich verre dient te hou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den van de binnenlandse aangelegenheden van een vreemde mogendheid. De laatste stemming over de verhouding tot de USSR had intussen plaatsgevonden in 1929 naar aanleiding van een motie van het CPH-lid der Tweede Kamer D. WijnkoopGa naar voetnoot4.. Het scherpst toonde zich de Nederlandse houding in 1934 bij de stemming van de vijftiende zitting van de Volkenbond-Assemblée over de toelating van de Sovjet-Unie. De Nederlandse delegatie onder leiding van minister van buitenlandse zaken A.C.D. de Graeff was afgereisd met de instructie van het kabinet om zich hierover van stemming te onthouden, maar eenmaal in Genève ontving zij alsnog van minister-president H. Colijn telegrafisch de opdracht om tégen toelating van de Sovjet-Unie te stemmen. Alleen Zwitserland en Portugal hielden Nederland daarbij gezelschapGa naar voetnoot5.. Dat alles verhinderde niet, dat er op behoorlijke schaal handel met de USSR werd gedreven. Alleen was de handelsbalans voor Nederland doorlopend negatief. Om daaraan toch iets te verhelpen zonder een handelsverdrag te moeten sluiten, werd in 1933 uit het Nederlandse bedrijfsleven het ‘Comité voor den Handel met Rusland’ gevormd, maar, let wel, op initiatief, naar een idee en met subsidie van het ministerie van economische zaken. Dat departement gaf het comité bovendien een wapen mee voor de besprekingen met vertegenwoordigers van het Sovjet-volkscommissariaat voor buitenlandse handel: de dreiging de retorsiewet van 1933 toe te passen, die vergeldingsmaatregelen mogelijk maakte tegen goederen uit landen, die bij ontstentenis van een handelsverdrag Nederland discriminerend behandelden. Mede door die dreiging wist het comité vier handelsprotocollen te sluiten respectievelijk getekend in 1933 (aangevuld in 1934), 1935, 1937, 1939. Het resultaat van deze protocollen was een geleidelijke verbetering van de export naar de Sovjet-Unie, hetgeen geïllustreerd kan worden met de volgende tabelGa naar voetnoot6.: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het handelsverkeer met de Sovjet-Unie leidde na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 tot verwikkelingen met Engeland en Frankrijk. Er was namelijk Brits-Franse verdenking gerezen, dat via Vladivostok Indische oorlogsgrondstoffen, vooral rubber en tin, naar Duitsland werden verscheept. Het Britse Ministry of Economic Warfare nam strenge maatregelen, waartegen Nederland krachtig protesteerde. Maar eer alles was opgehelderd, was Nederland al door Duitsland in de oorlog betrokken. De regering week uit naar Londen en sloot zich ook aan bij de geallieerde economische oorlogsvoering, als gevolg waarvan de handel met de Sovjet-Unie, die het op dat ogenblik nog uitstekend met Duitsland kon vinden, werd stilgelegdGa naar voetnoot7..
In Sovjetpublikaties treft men slechts een enkele maal iets aan over de Nederlandse houding jegens de USSR in het Interbellum. De Berlijnse onderhandelingen zijn bij de bekende Sovjethistoricus V.L. Israel'an een voorbeeld van de manier, waarop de Sovjetdiplomatie ‘ongefundeerde pretenties’ in verband met de ‘normalisering’ van betrekkingen van de hand wees, in dit geval de ‘buitensporige eisen’ van de Nederlandse ‘kooplui’. Niet door kennis van zaken gehinderd meldt Israel'an vervolgens, dat toen Nederland eenmaal terecht gewezen was, de betrekkingen ‘spoedig’ waren gevestigd ‘op verstandige, wederzijds ontvankelijke gronden’Ga naar voetnoot8.. Door V.A. Val'kov, die van 1945 tot 1949 Sovjetambassadeur in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland was, wordt aan Nederland in het Interbellum ‘een bij uitstek vijandige houding’ jegens de USSR toegeschreven, alsmede alle mogelijke tegenwerking op handelsgebied. Daartegen zou, aldus Val'kov ook in Nederland zelf ‘steeds sterkere veroordeling’ gerezen zijn, waarvan de sociaaldemocratische ‘scharrelaar’ H.W. Vliegen als voorbeeld wordt aangehaaldGa naar voetnoot9.. Nederland zal verder wel behoord hebben tot die ‘onbetekenende landen’ in de uithoeken van Europa, waar, aldus de voorzitter van de raad van ministers in de USSR, V.M. Molotov, in 1935 nog werd vastgehouden aan een principiële houding tegenover de Sovjet-UnieGa naar voetnoot10.. Op 22 juni 1941 raakte ook de Sovjet-Unie onvrijwillig in de oorlog betrokken. De Britse premier Sir Winston Churchill heette diezelfde dag de nieuwe bondgenoot welkom en kondigde aan, dat de Britse regering naar vermogen de USSR zou helpen en tegelijk op haar bondgenoten een beroep zou doen om evenzo te handelenGa naar voetnoot11.. De Nederlandse regering kwam op 23 juni met een weinigzeggende verklaring over radio Oranje, die op 24 juni werd gevolgd door een rede van de koningin, waarin zij verklaarde, ‘dat waar de omstandigheden daartoe mochten leiden, wij ook zullen strijden naast de bevolking van de Sovjet-Unie’. Het kabinet had het ontwerp van de koningin voor deze rede vooraf besproken en mede op aandrang van minister Van Kleffens gewijzigd met het doel de Nederlandse afkeuring van het bolsjewisme beter te doen uitkomen. En diezelfde 24ste juni had dezelfde minister aan alle buitenlandse posten geseind, dat ‘ook thans van vertrouwelijke samenwerking met de Sovjetregering geen sprake kan zijn’Ga naar voetnoot12.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Britten bemoeien zich ermeeEen dag later, op 25 juni, had minister Van Kleffens een onderhoud met zijn Britse evenknie A. Eden. Deze wierp de suggestie op, dat de Nederlandse regering misschien een handelsmissie naar de Sovjet-Unie zou kunnen zenden of een soortgelijke maatregel van economische, of in elk geval morele steun kon nemen. Het denkbeeld van een handelsmissie blijkt afkomstig te zijn van de Britse ambassadeur in Moskou, Sir Stafford Cripps, die het van groot belang achtte, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland enige betrekking met de USSR zou aanknopen, bij voorkeur in de vorm van een handelsafvaardiging en vooral op Nederlands initiatiefGa naar voetnoot13.. Tegenover Eden bracht Van Kleffens de vooroorlogse Nederlandse positie ten opzichte van de USSR in herinnering. De Regeering te Londen zal ongetwijfeld willen helpen waar dat pas geeft, doch moet geen dingen doen die noodeloos in strijd komen met de dusver aangenomen houding. In dat verband kwam het hem ‘wel wat onreeel’ voor om ‘los van eenig gebleken werkelijke behoefte een handelsmissie te zenden’. Eden begreep dit standpunt en vroeg of hij dat aan Majskij kon meedelen. Van Kleffens' verslag laat in het midden wat daarop het antwoord was, maar vermeldt een positief antwoord op Edens vraag, of Majskij door de Nederlandse minister van buitenlandse zaken zou worden ontvangen als hij iets te vragen had inzake economische hulpverleningGa naar voetnoot14.. De draad van dit gesprek werd op 27 juli opgenomen door Michiels van Verduynen en de Britse ‘parlementary secretary of State for Foreign Affairs’, R.M. Butler. Er blijven echter onduidelijkheden bestaan over wat precies door de heren is besproken. De Britse lezing is, dat Butler op 27 juni Michiels heeft gepolst over een informele ontmoeting tussen Van Kleffens en Majskij aan een lunch bij Eden. Michiels had, volgens Butler, gereageerd met een waarschuwing ‘that the Netherlands Prime Minister and M. van Kleffens were both Frisians and were definitely anti-Soviet’. Van Kleffens zou verrast geweest zijn over de kracht van de radiorede van de koningin - wij weten, dat de minister deelgenomen heeft aan het kabinetsberaad over de tekst van de toespraak en dat van verrassing dus geen sprake kan zijn. Butler mocht aanvoeren, dat Van Kleffens en Eden de mogelijkheden van economische steun aan de USSR hadden besproken en dat het in het geallieerde belang was ‘to effect a reconciliation’. Michiels ‘did not think M. van Kleffens would come to a luncheon unless relations were likely to be resumed’ - Eden noteerde achteraf: ‘I don't see why not’. Inderdaad, Van Kleffens had zich tegenover Eden toch bereid verklaard om Majskij te ontvangen? Ging het dan om het verschil tussen ‘ontvangen’ en ‘ontmoeten’? Michiels had toegezegd de zaak bij Van Kleffens te zullen aanbrengen. De Britten hadden de indruk gekregen dat de ‘Netherlands Minister [Michiels] seems stickier than his F[oreign] M[inister]’ (Eden) ‘and than his Sovereign, if I may venture to supplement the | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S[ecretary] of S[tate]'s memo’ (Sir Neville Bland, de Britse gezant bij de Nederlandse regering)Ga naar voetnoot15.. Michiel's lezing, vastgelegd in een brief van 30 juni 1941, is dat Butler hem ‘heden officieel’ had gevraagd ‘of de Nederlandsche Regeering voelde voor eene toenadering jegens Rusland’, die dan zou kunnen bestaan ‘in eene verbetering van - of het weder aanknoopen van - diplomatieke betrekkingen met Rusland’. De Britten zouden daarin willen bemiddelen en Eden zou diezelfde dag ‘over dit punt’ met Majskij hebben gesproken, die zich vervolgens met Moskou in verbinding had gesteld. Als de regering ervoor zou voelen, zou een ‘déjeuner à trois’ kunnen plaatsvinden ten huize van Eden met Van Kleffens en Majskij als gasten. Michiels had zijn persoonlijke opvatting gegeven, memorerend, ‘dat dit punt in meer vagen vorm in het onderhoud tusschen den heer Eden en den heer Van Kleffens was aangeroerd’. Ook Butler had daarvan geweten en had Van Kleffens' bereidheid aangehaald om economische steun aan de Sovjet-Unie te verlenen. Dat, en de rede van de koningin hadden Eden tot zijn initiatief gebracht. Terwijl het ook voor Michiels duidelijk was, ‘dat Nederland bereid was in Rusland een welkom instrument te zien, dat mede kon helpen Nazis te verdelgen’, adviseerde hij, gezien de vooroorlogse stemming in Nederland jegens de USSR, tegen het aangaan van diplomatieke betrekkingen. Daaraan voegde hij toe, ‘dat eene toenadering natuurlijk nog niet terstond behoeft te bestaan uit erkenning en herstel van diplomatieke betrekkingen’, wat hij in verband bracht met de omstandigheid, dat nog moest blijken, of de deelname van de Sovjet-Unie aan de oorlog militair gewicht in de schaal zou leggen. In dat geval zou volgens Michiels de USSR een belangrijke rol spelen bij toekomstige vredesonderhandelingenGa naar voetnoot16.. Waar beide verslagen zoveel punten van overeenkomst vertonen, ligt de gedachte voor de hand, dat zij betrekking hebben op één en hetzelfde gesprek. Maar dan zitten we met een onverklaard datumverschil. Het gróte verschil is ondertussen wel, dat de Brit slechts melding maakt van ‘a reconciliation’ en economische hulpverlening, maar dat Michiels een Britse bemiddelingspoging inzake diplomatieke betrekkingen signaleert, overigens in het besef, dat er ook minder vèrstrekkende vormen van toenadering denkbaar zijn. Na Van Kleffens' reactie op Edens idee van een Nederlandse handelsmissie moet het toch ook de Britten duidelijk zijn geweest, dat een nog verderstrekkend doel een nog veel krachtiger reactie zou uitlokken. Volgens Michiels, bepaald geen onervaren of incompetent diplomaat, zouden de Britten dit toch hebben geriskeerd. Of: Michiels heeft in de Britse ouverture meer gezien dan erin gelegd was, waarbij zijn eigen afwijzende standpunt inzake diplomatieke betrekkingen met de USSR een rol gespeeld zou kunnen heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben. Hoe dan ook, minister Van Kleffens reageerde op 5 juli op Michiels' brief met de mededeling, ‘dat Hr. Ms. Regeering heeft besloten dat geenerlei geregelde betrekkingen met de Sovjet-Unie zullen worden aangeknoopt’. In de notulen van de ministerraad is overigens een dergelijk besluit niet terug te vinden. De minister droeg de gezant op, aan Butler mee te delen, ‘dat van een toenadering van Nederland jegens Rusland geen sprake kan zijn’ - ook de door Michiels aangestipte andere vormen van toenadering waren kennelijk uit den boze. Verder mocht de gezant zelf beoordelen, of hij Butler zou vertellen, dat het Britse optreden, vooral het voortijdig benaderen van Majskij, aan Nederlandse zijde nogal verwondering had gewektGa naar voetnoot17.. Michiels heeft zich merkwaardigerwijs al een dag eerder van deze opdracht gekweten, waarbij hij niet heeft nagelaten te vermelden, dat hij ‘opzet en uitvoering van deze [d.i. de Britse] poging tot intermediair vrij onbekookt vond’. Verzoeken om economische hulp zou de Nederlandse regering echter ‘in welwillende overweging’ nemen, en het contact daarvoor diende Majskij via Michiels op te nemen. Ook kwam de gezant aan de weet dat er een goede kans bestond, dat Majskij nog geen ruggespraak met Moskou had gehad, volgens hem om bij welslagen van de Britse bemiddeling een persoonlijk diplomatiek succes in Moskou te kunnen laten boekenGa naar voetnoot18.. Butlers verslag van dit onderhoud laat Michiels meedelen, dat zijn regering ‘were unwilling to go any further towards resuming relations with Soviet Russia’, terwijl hij ‘was inclined to regret that the matter had been allowed to go so far and that it had been mentioned to Mr. Maisky’. Waarbij Eden aantekende: ‘Nothing has been mentioned to Maisky except what van K. said to me’, hetgeen te oordelen naar Van Kleffens' aantekening van 25 juni betrekking had op economische steun. Dat laatste was, aldus Eden, ‘the only point. I don't give a damn about what diplomatic relations there are but how can this be done if 2 never meet’. Dat Michiels zichzelf aanwees als degene, tot wie Majskij zich hierover diende te wenden vond Eden getuigen van ‘petty jealousy again by this minister of his position. He is always in the way’. Het eindoordeel van de Foreign Secretary was: ‘This all the most absurd nonsense and really intolerable to me: who have been placed in a false position. We have wasted much time’. Ook Butler verdacht Michiels ervan, ‘the nigger in the woodpile’ te zijnGa naar voetnoot19.. Intussen had Majskij al eens gevraagd, hoe het stond met zijn onderhoud met Van Kleffens. Na Butlers verslag van 4 juli moest Eden hem berichten, dat een ontmoeting met een vertegenwoordiger van de Nederlandse regering wel mogelijk leek. Majskij had Van Kleffens en Michiels genoemd, en Eden had, ‘to ease mat- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ters’, zijn kamer op het Foreign Office ter beschikking gesteld. Toen dit aan Michiels was meegedeeld, had deze laten weten, that it should be enough for M. Maisky if he were to see him (the Netherlands Minister) in the first instance. It might be that M. Maisky hoped for more but he [Michiels] did not see that he [Majskij] should be accommodated on this occasion, al was Michiels dan wel bereid om daarna een onderhoud met Van Kleffens te arrangeren. Eden vond dit ‘making very heavy weather of a simple meeting’ maar constateerde dat er niets anders overbleef dan Majskij naar Michiels te verwijzen. Michiels stemde daar geheel mee in. ‘My own impression of this elaboration of difficulties’ aldus Eden, ‘is that it is mainly caused by the desire of the Netherlands Minister to se faire valoir’. Na aldus protocollair te zijn terechtgewezen, konden de Britten van enige afstand, en met enig onderling vermaak, gadeslaan hoe Majskij via Michiels belet bij Van Kleffens vroeg en kreeg. Op 24 juli bespraken de heren de hervatting van het handelsverkeer en besloten, voor dat doel ‘liaison officers’ te benoemen, in welke functie voor Nederland optrad G.H.C. Hart van het departement van koloniën. Overigens zou de levering van Indische oorlogsgrondstoffen aan de USSR steeds plaatsvinden via Britse tussenkomst, waardoor de indruk kon worden vermeden, dat er een verandering, hoe gering ook, was opgetreden in de Nederlandse houding ten aanzien van de USSRGa naar voetnoot20.. Terwijl op diplomatiek niveau deze problemen speelden, was de praktijk al een heel eind verder. Het ministerie van koloniën had via Batavia kennis gekregen van de Sovjetbelangstelling voor Indische produkten en al op 3 juli Batavia geïnstrueerd, dat ‘aanziens ongevaarlijke produkten als koffie, thee, kina’ de Sovjetverzoeken konden worden ingewilligd, maar ‘aanziens rubber, tin ware dilatoire behandeling te volgen’ uit vrees dat een ongunstig oorlogsverloop de aan de Sovjet-Unie geleverde oorlogsgrondstoffen in Duitse handen zou spelen. Eén week later bleek, dat de Engelsen, die zich door dat risico kennelijk minder van de wijs lieten brengen, de Russische vraag naar tin en rubber niet aankonden. Zij wilden daarom uit Nederlands-Indische voorraden kopen voor doorlevering aan de Sovjet-Unie. Daartegen werd toen van Nederlandse zijde geen bezwaar meer gemaakt. Voorzover kan worden vastgesteld zijn de Britten altijd als tussenpersoon opgetreden in het goederenverkeer tussen Nederlands-Indië en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
USSR. Dit verkeer liep aanvankelijk via Vladivostok, later, nadat op 7 december 1941 de oorlog in het Verre Oosten was uitgebroken, via Iran, dat in september 1941 door Russen en Engelsen gezamenlijk was bezet. Uiteraard kwam aan dit handelsverkeer een einde met de bezetting van Nederlands-Indië door Japan, dat wil zeggen uiterlijk maart 1942Ga naar voetnoot21.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Politiek beraad over de houding tot de Sovjet-UnieDe Nederlandse verhouding tot de USSR kwam pas in september 1941 weer in de ministerraad ter sprake. Naar aanleiding van een terloopse, niet in de notulen vastgelegde, opmerking van minister-president P.S. Gerbrandy, dat de verhouding tot de Sovjet-Unie nog eens zou moeten worden bezien, schreef minister van waterstaat J.W. Albarda hem op 17 september een brief, waarin hij zeer pleitte voor het aangaan van diplomatieke betrekkingen met Moskou, mede omdat Nederland anders aan het einde van de oorlog en bij de organisatie van de vrede in een scheve positie zou staan tegenover een belangrijke bondgenoot. Omdat Albarda begreep, dat die stap voor ‘mannen van de rechtse partijen’ moeilijk was, stelde hij voor om tegelijkertijd de betrekkingen met het Vaticaan te herstellenGa naar voetnoot22.. Gerbrandy liet daarop zijn secretaris P.A. Kasteel memoranda opstellen over de Nederlandse verhouding tot het Vaticaan en de USSR. Kasteel concludeerde, dat herstel van de betrekkingen met de Heilige Stoel onmogelijk was, zolang een eventueel in te richten vertegenwoordiging alleen bereikbaar zou zijn via vijandelijk Italiaans territoir. Aangaande de USSR somde Kasteel de redenen op, die in het verleden het aanknopen van betrekkingen hadden verhinderd. Naast afkeer van een regiem dat geen gewetensvrijheid eerbiedigde, vrees voor politieke propaganda en infiltratie, en de oude vorderingen vermeldde Kasteel de ‘deferentie voor de Koningin, die men niet wilde dwingen, een vertegenwoordiger te ontvangen van degenen, die Haar familie - Hr. Ms. grootmoeder was een Romanoff - beestachtig hadden vermoord’. Verder meende Kasteel, dat ook onder de intussen gewijzigde omstandigheden in Nederland weinig begrip zou bestaan voor erkenning van het Sovjet-bewind: ‘Rusland moet in zijn strijd geprezen worden, maar niet erkend’, zo staat erGa naar voetnoot23.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de ministerraad werd de verhouding tot de USSR op 30 september en 7 oktober besproken. Albarda pleitte voor het aangaan van diplomatieke betrekkingen, de minister van handel, nijverheid en scheepvaart M.P.L. Steenberghe was er tegen, al wilde hij de ‘oude vorderingen’ niet meer laten wegen. Van Kleffens wilde niet verder gaan dan het verlenen van hulp, en Gerbrandy vond de toestand op het oostelijk front nog te labiel: ‘Nog steeds is de Sovjetregeering niet te vertrouwen, nog steeds is er de kans dat zij haar rokje keert; en wat dan?’. Op voorstel van de minister van sociale zaken J. van den Tempel besloot de raad, de zaak nog maar een tijdje te laten rustenGa naar voetnoot24.. Er blijken ook andere opvattingen te hebben geleefd. De loco-secretarisgeneraal van buitenlandse zaken W.F.L. graaf van Bylandt schreef tenminste op 20 oktober 1941 aan de zaakgelastigde in Caïro A.C.W. baron Bentinck van Schoonheten, dat zijns inziens vasthouden aan ons ‘starre standpunt’ geen zin had en dat hij ijverde voor het zenden van een ‘officieus observer of agent’ naar Moskou, waarvoor de consul-generaal te Singapore H.M.J. Fein op de nominatie stond. Van Bylandts plan is nooit uitgevoerd, maar in gewijzigde vorm heeft het later nog een rol gespeeldGa naar voetnoot25.. Met een nota van 24 november 1941 aan Van Kleffens heropende de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, G. Bolkestein, het debat over de verhouding tot de Sovjet-Unie. Uitgaande van de toelichting, die Van Kleffens in de ministerraad van 30 september had gegeven, dat het instellen van een gezantschap bij een regering de erkenning inhield van de wettigheid van die regering en verder niets, zette Bolkestein in een strikt volkenrechtelijk betoog uiteen, dat er wat dat betreft dus geen grond meer was om niet tot het aangaan van diplomatieke betrekkingen te besluiten. Vervolgens analyseerde de minister de argumenten, die tot dusverre die stap hadden verhinderd, voorop het ‘dynastieke’ argument. Tsaar Paul I was weliswaar een overgrootvader van koningin Wilhelmina, maar de minister kon zich niet voorstellen, ‘dat Haar verre verwantschap met dien woesteling uit het Huis der Romanovs voor Hare Majesteit een reden is om zich met dat Huis nauw verbonden te achten’. Ook de argumenten van geloofsvervolging, ‘oude vorderingen’, communistische propaganda en de opvattingen in bezet Nederland voorzag Bolkestein van kritisch commentaar. Wat de eerder door Gerbrandy ten tonele gevoerde ‘betrouwbaarheid’ van de Sovjetregering betrof, achtte hij het uitgesloten, dat de Sovjet-Unie met Duitsland een afzonderlijk vergelijk zou sluiten: ‘Keerde zij, gelijk de voorzitter vreesde, vroeg of laat “haar rokje om”, dan zou zij in haar doodshemd staan. Zij moet wel “betrouwbaar zijn”’. Concluderend pleitte Bolkestein voor het aangaan van diplomatieke be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trekkingen met de USSR, waarvoor zijns inziens de overweging pleitte, dat voor het behartigen van Nederlandse belangen bij de naoorlogse vredesregeling ondersteuning door, en dus geregelde betrekkingen met, de bondgenoten onmisbaar zou zijnGa naar voetnoot26.. Vier dagen later had Gerbrandy een uitvoerige tegennota gereed. Hij erkende, dat er, strikt volkenrechtelijk gezien, geen beletsel meer was voor het aangaan van diplomatieke betrekkingen. ‘Maar wij allen voelen, dat dit bijzondere geval niet met louter formeele redenen wordt opgelost’, waarop de ministerpresident alle argumenten, die Bolkestein meende te hebben ontzenuwd, in ere herstelde. De kracht van een gevoelsargument als het dynastieke moest men toch vooral niet onderschatten, en het was toch niet algemeen bekend, dat Paul I een woesteling was geweest. Ook de overige tegenargumenten deden voor Gerbrandy onverminderd opgeld. Wij mogen en moeten beginnen met de stelling, dat het Sovjet-bewind moreel lager te achten is. Indien wij het relativisme zoover zouden doorvoeren, dat wij daaraan twijfelen, zouden wij den sterksten zenuw doorsnijden van het moreele verzet, dat ons draagt in den strijd tegen de totalitaire dictatuur, zij deze bruin of rood. Wel suggereerde Gerbrandy een tussenoplossing, die zou kunnen bestaan in het aanknopen van zelfstandige handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie. Desgevraagd echter achtte Hart dit slecht uitvoerbaar, vooral omdat het Britse Ministry of Economic Warfare er niet happig op zou zijn, dat een deel van de geallieerde grondstoffenvoorraad buiten zijn controle om zou worden aangewendGa naar voetnoot27.. Deze nota's zijn niet meer in de ministerraad besproken. Op 7 december 1941 ontbrandde de oorlog in het Verre Oosten met de Japanse aanval op Pearl Harbor. De Nederlandse regering verklaarde zich op 8 december in oorlog met Japan. Tegelijkertijd tekende zich op het oostelijk front een kentering af, toen de Duitse opmars kort voor Moskou vastliep, waarna het Russische winteroffensief een eerste, zij het beperkte, Duitse terugtocht afdwong. Voor het eerst bestond er zekerheid, dat de Sovjet-Unie zich in de oorlog staande kon houden. Eind december was de Nederlandse verhouding tot de Sovjet-Unie onderwerp van een gesprek tussen Michiels en Gerbrandy. De gezant bleek intussen in te zien, dat er wel iets moest gebeuren. Het idee van een voorlopige regeling, dat in oktober al door Van Bylandt was gepropageerd, opperde Michiels nu in de vorm | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ‘de facto erkenning van bondgenootschap’ eventueel gepaard met uitwisseling van ‘agenten (diplomatieke en militaire)’. Minister Van Kleffens, die in januari en februari 1942 geruime tijd in de Verenigde Staten vertoefde, blijkt te zijn afgereisd met onder meer het voornemen, de Sovjetambassadeur in Washington, oud-volkscommissaris voor buitenlandse zaken van de USSR, M.M. Litvinov, te polsen over dit idee. Het is onduidelijk, waarom de voorkeur uitging naar Litvinov in plaats van Majskij. Uit een aantekening van de chef juridische zaken en waarnemend chef diplomatieke zaken van buitenlandse zaken E. Star Busmann, blijkt, dat Litvinov geacht werd tot een heel andere groep van Sovjetdiplomaten te horen dan Majskij, hetgeen een begin van een verklaring zou kunnen zijnGa naar voetnoot28.. Tijdens de afwezigheid van Van Kleffens besprak de ministerraad driemaal de verhouding tot de Sovjet-Unie. Michiels nam aan de besprekingen deel als waarnemend minister van buitenlandse zaken. Op 14 januari zette hij in de raad zijn idee van een tijdelijke regeling uiteen en verkreeg instemming om aan Van Kleffens te verzoeken dit in Washington met Litvinov te bespreken - wij zagen dat het voornemen hiertoe al bestond. Op 10 februari kon Michiels constateren dat er een meerderheid in de ministerraad vóór het aanknopen van betrekkingen was ontstaan. Michiels en Gerbrandy toonden nog de meeste reserves en bleven voorstander van een tijdelijke regeling. De nieuwe minister van handel, nijverheid en scheepvaart P. Kerstens had het kamp van de voorstanders van betrekkingen versterkt en betoogde, dat de regering zich niet met het oog op de vooroorlogse opvattingen in Nederland onbevoegd tot handelen moest verklaren, omdat die opstelling gevolgen kon hebben voor andere zakenGa naar voetnoot29.. Michiels berichtte op 11 en 17 februari Van Kleffens telegrafisch over de stemming in de ministerraad. Het tweede telegram maakt dan duidelijk, wat mede had geleid tot de gewijzigde verhoudingen in de raad: men was van mening, dat er iets moest gebeuren, vóórdat de Nederlandse koloniale positie door onverhoopte tegenslagen zou zijn verslechterd en voordat de Sovjet-Unie aan Japan de oorlog zou hebben verklaard. De ministers schijnen dat laatste op korte termijn te hebben verwacht of in elk geval voor mogelijk gehouden. In deze overwegingen weerspiegelt zich natuurlijk het ongunstige oorlogsverloop in het Verre Oosten, waar Singapore op 14 februari was gevallen. De eerste Japanse troepen waren al in januari in Nederlands-Indië aan land gegaan. In februari verslechterde de militaire situatie in Indië drastisch en op 8 maart capituleerde JavaGa naar voetnoot30.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 19 februari antwoordde minister Van Kleffens op Michiels' telegrammen. Ook hij bleek intussen, mede in verband met de situatie in het Verre Oosten, voorstander te zijn van het aanknopen van betrekkingen met de Sovjet-Unie. Het aangaan van volledige diplomatieke betrekkingen leek hem echter onmogelijk, enerzijds vanwege de vooroorlogse opvattingen in het parlement, anderzijds omdat de koningin zich nog onlangs daartegen had uitgesproken. In een gesprek met Litvinov had hij daarom Michiels' idee van een tijdelijke regeling aan de orde gesteld, waarover de ambassadeur met Moskou ruggespraak zou houden. Wat Star Busmann blijkens een aantekening al verwachtte werd bewaarheid: enkele dagen later moest Van Kleffens berichten, dat de Russen ofwel handhaving van de bestaande toestand, ofwel volledige diplomatieke betrekkingen wensten, maar geen tussenvormen op prijs stelden. Star Busmann noteerde daarbij: In verband met de situatie in Indië moeten wij thans spijkers met koppen slaan en een heel spoedige beslissing nemen, dat wil zeggen het Russische voorstel met beide handen aangrijpen. Gerbrandy werd op de hoogte gebracht van Van Kleffens' bevindingen, maar besloot deze eerst na diens terugkeer met de koningin te bespreken. De ministerraad van 3 maart was ondertussen van mening, dat ‘stappen in dezen, indien ooit, nú moeten gedaan worden’. Het oorlogsverloop in het Verre Oosten had het vraagstuk van de verhouding tot de USSR in een beslissend stadium gebrachtGa naar voetnoot31.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KabinetsbesluitOp 10 maart nam minister Van Kleffens weer deel aan het kabinetsberaad. Hij bracht verslag uit van zijn besprekingen met Litvinov. Later in de vergadering meende Gerbrandy, dat de koningin met het aanknopen van betrekkingen met de Sovjet-Unie ‘accoord (zal) moeten gaan’. Er deed zich een nieuwe complicatie voor: de vorstin zou daartoe bereid zijn, mits vooraf een middel werd geschapen waarmee de omvang van een bij haar hof in te stellen Sovjetvertegenwoordiging desgewenst kon worden beperkt. Een week later kwam het onderwerp opnieuw ter sprake in de raad. Van Kleffens meende, dat de knoop moest worden doorgehakt. Alle bewindslieden die het woord voerden, sloten zich bij hem aan. Daarop besloot de raad formeel, dat diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie zouden worden aangeknoopt. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘drastische formuleering’ die dit aan Gerbrandy ontlokte, is helaas niet overgeleverdGa naar voetnoot32.. Al op 17 maart beschikte minister Van Kleffens over een aantekening van Star Busmann over de kwestie van het door de koningin gewenste instrument ter beperking van de omvang van een Sovjetlegatie. In de ministerraad van 17 maart was al gebleken, dat hij daartegen gekant was. De minister vertimmerde de aantekening tot een brief aan de koningin die op 19 maart uitging en waarin werd betoogd dat zo'n maatregel, bedoeld ter bescherming van binnenlandse aangelegenheden, een wat potsierlijke indruk zou maken op een ogenblik dat de regering nauwelijks zulke aangelegenheden bij de hand had. Een Nederlandse maatregel zou verder andere regeringen op dezelfde gedachte kunnen brengen, waardoor ook Nederlandse vertegenwoordigingen getroffen konden worden. Bovendien zou deze manoeuvre in alle duidelijkheid gericht zijn tegen de Sovjet-Unie, waardoor de aanvang van de betrekkingen met dat land al door wantrouwen zou worden overschaduwd. Om al die redenen was dit punt niet alleen niet dringend, maar zelfs schadelijk. Pas wanneer het regeringsgezag over Nederland was hersteld, kon worden overwogen of zo'n maatregel, in algemene termen te stellen, zin had, zo concludeerde de ministerGa naar voetnoot33.. Blijkens een aantekening van Star Busmann van 28 maart had de koningin deze uiteenzetting geaccepteerd, maar wilde zij nu reeds een ontwerp-KB hebben dat desgewenst na de oorlog kon worden uitgevaardigd. De mogelijkheid om willekeurige uitbreiding van vreemde missies tegen te gaan werd daarop in een ‘irreëel klinkend’ ontwerp-KB vervat, ‘niet om ooit in het Staatsblad te zien’, aldus Star Busmann, maar in de hoop op voortgang in de kwestie van de verhouding met de USSR. Het ontwerp werd de koningin op 2 april toegezonden. Op 14 april nog moest minister Van Kleffens in de ministerraad meedelen, dat hij er nog niet in was geslaagd de bezwaren van de koningin tegen betrekkingen met de Sovjet-Unie weg te nemen, terwijl de vorstin ook nog, in weerwil van 's ministers verzet daartegen, vasthield aan de gedachte van beperking van de omvang van de SovjetlegatieGa naar voetnoot34.. Wat zich vervolgens afspeelde, verdient de kwalificatie opmerkelijk. Op 21 april 1942 namelijk bezocht de Nederlandse gezant te Washington, A. Loudon, in gezelschap van H.J. van Mook, die van Nederlands-Indië op weg was naar Londen om minister van koloniën te worden, de Amerikaanse onderminister van buitenlandse zaken, Sumner Welles. Bij die gelegenheid drongen de Nederlanders erop aan, dat de Amerikaanse regering, zonder hun namen te noemen, zou doen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat zij kon om de Nederlandse te overreden, diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie aan te gaan. De heren meenden, dat het zou helpen als de Verenigde Staten via hun gezant bij de Nederlandse regering, A.J.D. Biddle, aan Van Kleffens zouden laten weten dat de VS zo'n stap nuttig achtten. Welles zegde dit toe en al de volgende dag ging een instructie aan Biddle uit. Hij zou, zonder de aanleiding te vermelden, de kwestie op informele wijze met de Nederlandse minister moeten bespreken en daarbij moeten laten uitkomen, dat de VS het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie beschouwde als ‘helpful in the general war effort’. Ook Biddle liet er geen gras over groeien en bracht al op 23 april verslag uit van zijn onderhoud met Van Kleffens eerder die dag. Volgens Biddle had de minister de Amerikaanse belangstelling op prijs gesteld, maar Van Kleffens ‘could not answer at this time whether or not his Government would find it possible to establish diplomatic relations with the U.S.S.R.’, waarvoor als reden werd gegeven de opvattingen in bezet Nederland: ‘When the question had arisen some years ago, an outstanding majority in Parliament had voted against it’ - als gezegd: de laatste stemming vond plaats in 1929. De Nederlandse regering trachtte nu te peilen, in hoeverre de oorlogsinspanning van de Sovjet-Unie de bezwaren tegen diplomatieke betrekkingen met Moskou hadden verminderd, maar Biddle had de minister niet kunnen vastpinnen op een termijn, waarop de Nederlandse regering dacht terzake te kunnen handelen. De gezant had de indruk gekregen, ‘that he [Van Kleffens] personally is hesistant over taking a positive position in the matter’Ga naar voetnoot35.. Het ligt voor de hand aan te nemen dat een brief van 5 mei aan de koningin, die in het dossier zonder aanleiding is, tot stand is gekomen mede onder invloed van Biddle's actie. ‘Met diepen eerbied’ vroeg minister Van Kleffens ‘Uwer Majesteits hooge aandacht voor de verhouding tot de Sovjet-Unie’. Op het departement had men kennelijk huiswerk gemaakt, want - voor het eerst - herkent men in deze brief zinsneden en citaten uit de Handelingen van vooroorlogse jaren: ethische bezwaren, vitium originis, geloofsvervolging, de Nederlandse waardigheid in verband met de ‘oude vorderingen’, propagandagevaar, en zo meer. De minister meende thans, ‘dat het in het verleden door het Koninkrijk ten opzichte van de Sovjet-Unie gevoerde beleid juist is geweest en den Lande geen enkel nadeel heeft berokkend’, maar in de huidige omstandigheden diende te worden nagegaan, of de argumenten van vroeger niet aan kracht hadden ingeboet. Sinds het begin van de oorlog was de geloofsvervolging in de Sovjet-Unie aanzienlijk afgenomen. Over de ‘oude vorderingen’, die intussen toch al waren afgeschreven, moest men nu maar eens heenstappen. Wat betreft propaganda ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wees de minister naar zijn voorgaande brieven, die handelden over de kwestie van beperking van de omvang van de legatiestaven. Waren de aldus opgetreden verschuivingen niet zwaarwegend genoeg, dan dat ik in dezelven de vrijheid zoude vinden Uwer Majesteit in overweging te geven het tot dusverre t.a.v. de Sovjet-Republiek gevolgde beleid te herzien, daarvoor pleitten ‘politieke argumenten’. Sinds 10 mei 1940 was Nederland immers cobelligerent, waardoor coördinatie van de buitenlandse politiek met de bondgenoten noodzakelijk was geworden. Waar nu alle bondgenoten met Moskou diplomatieke betrekkingen onderhielden, kon Nederland zich eigenlijk geen geïsoleerde positie veroorloven, temeer daar de Sovjet-Unie na de oorlog een belangrijke machtsfactor kon worden. Verder kon op grond van verkregen inlichtingen uit bezet Nederland ‘als vaststaand worden aangenomen, dat in breede lagen van het Ned. Volk eene toenadering tot Rusland niet langer ongaarne zou worden gezien’. Het aangaan van diplomatieke betrekkingen zou beslist moeten plaatsvinden, voordat de Sovjet-Unie zou deelnemen aan de oorlog tegen Japan, omdat anders die stap wijd en zijd als een laat gebaar van Nederland zou worden gezien: Het vervreemden van de openbare meening, inzonderheid in de V.S.v. Amerika zoude voor ons land, en in het bijzonder voor de positie van Ned.-Indië na den oorlog ongewenschte consequenties kunnen hebben. Mij ten volle rekenschap gevende van de moreele en gevoelsargumenten die zich tegen het aanknoopen van diplomatieke betrekkingen met eene mogendheid als Sovjet Rusland verzetten, meen ik nochtans gelet op den toestand waarin het Koninkrijk zich bevindt, en de belangen die voor hetzelve voor de toekomst op het spel staan, niet langer te mogen nalaten Uwer Majesteit diep eerbiedig te verzoeken mij thans te machtigen, het noodige te verrichten opdat diplomatieke betrekkingen met de Unie van de Socialistische Republiek worden tot stand gebrachtGa naar voetnoot36.. Heel laconiek berichtte het kabinet der koningin op 8 mei, ‘dat Hare Majesteit zich met het voorstel om met Sovjet Rusland diplomatieke betrekkingen aan te knoopen op dit oogenblik niet vereenigen kan’Ga naar voetnoot37.. Er restte de minister weinig anders dan om uitleg van de motieven te vragen, hetgeen hij deed in een brief van 13 mei. Daarin beschreef hij ook dat er intussen een ontwikkeling was opgetreden die het aanhouden van de zaak wenselijk maakte. Uit Madrid was namelijk bericht gekomen dat de Spaanse regering successie- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velijk alle legaties van in Londen in ballingschap zetelende regeringen zou hebben gesloten, onlangs de Griekse nog, met uitzondering van de Nederlandse, terwijl de Nederlandse gezant als mogelijke verklaring daarvoor gaf de houding jegens de Sovjet-Unie. Gezien het belang van het gezantschap in Madrid, onder meer voor de hulp aan Nederlandse uitgewekenen, moest worden nagegaan, welke gevolgen het aangaan van diplomatieke betrekkingen met Moskou zou hebben voor die met MadridGa naar voetnoot38.. Ditmaal berichtte het kabinet der koningin, dat hare majesteit zich met de strekking van 's ministers rapport kon verenigen en ook bereid was om haar bezwaren tegen betrekkingen met Moskou toe te lichtenGa naar voetnoot39.. Op 3 juni slaagde minister Van Kleffens erin de koningin ervan te overtuigen dat diplomatieke betrekkingen moesten worden aangeknoopt met de Sovjet-Unie, mits dat geen onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor de positie van het gezantschap in Madrid. Onbekend blijft, hoe de minister dit heeft bereikt. Aangenomen kan worden, dat hij dankbaar gebruik heeft gemaakt van een recent bericht uit de Zweedse pers, dat melding maakte van Duitse plannen om drie miljoen Nederlanders als permanente kolonisten naar Oost-Europa over te brengen, waarvan de eerste 100.000 al zouden zijn aangekomen. De chef diplomatieke zaken, H.F.L.K. van Vredenburch noteerde daarbij, dat dit, indien juist, het aangaan van diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie extra gewenst maakte, omdat de regering anders niet zou kunnen interveniëren voor een goede behandeling van Nederlanders, die de Russen bij hun toekomstige opmars in Oost-Europa zouden aantreffen. Op 5 juni kon minister Van Kleffens aan de koningin berichten, dat het aanknopen van betrekkingen met de Sovjet-Unie geen ernstige gevolgen zou hebben voor de positie van de Nederlandse legatie te Madrid. De legaties van regeringen in ballingschap waren niet gesloten, maar de gezanten hadden slechts het land moeten verlaten, terwijl de eigenlijke legatiewerkzaamheden gewoon doorgang vonden onder leiding van lagere diplomatieke ambtenaren. Met het oog op hetgeen het Uwer Majesteit reeds mondeling behaagde den ondergeteekende te dezer zake mede te deelen, zij het hem mitsdien veroorloofd HoogstDerZelve met vorigen eerbied te verzoeken hem te machtigen zich ervan te vergewissen of het uitwisselen van diplomatieke ambtenaren met de Sovjet-Unie aan de Regeering dezer mogendheid aangenaam zoude zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De minister kreeg zijn rapport terug met eigenhandige aantekening van de koningin: ‘Goedgekeurd.W.’Ga naar voetnoot40.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overeenkomst getekendVia ambassadeur Majskij werd daarop aan de Sovjetregering het voorstel gedaan, over te gaan tot het aanknopen van diplomatieke betrekkingen. Een positieve reactie maakte tenslotte op 10 juli 1942 de ondertekening mogelijk van een overeenkomst daartoeGa naar voetnoot41.. Radio Oranje zond een communiqué van de regeerings voorlichtingsdienst uit, alsmede een toespraak van de minister-president Gerbrandy. Michiels, die bij afwezigheid in de Verenigde Staten van minister Van Kleffens ook had getekend, wisselde met de Sovjetcommissaris voor buitenlandse zaken V.M. Molotov beleefde telegrammen over toenadering en samenwerking. Aan Van Kleffens seinde Michiels, dat ook in de VS misschien enige ruchtbaarheid aan de gebeurtenis kon worden gegeven, maar de minister antwoordde: ‘Publiciteit in USA kan beter op achtergrond blijven aangezien reactie zou zijn verwondering stap niet reeds lang geleden genomen’Ga naar voetnoot42.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overeenkomst uitgevoerdHet heeft nog geruime tijd geduurd eer over en weer diplomatieke vertegenwoordigers konden optreden. Eerst waren er wat complicaties over de status van de diplomatieke vertegenwoordiging, die uiteindelijk werd bepaald op een ambassade. Vervolgens moesten ambassadeurs worden benoemd. Aan Nederlandse kant passeerden verscheidene kandidaten de revue, maar zij vielen alras af. Het langst hield de kandidatuur stand van H.M. Haersma de With, voorheen gezant te Berlijn, die echter al in april 1942 had laten weten best een nieuwe missie op zich te willen nemen, zij het in de hoop | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat dit niet Moskou zal zijn, daar ik aan de Bolsjewieken, niettegenstaande het feit dat zij onze bondgenoten zijn, een ongeloofelijke hekel heb, en mitsdien te Moskou niet vruchtbaar werkzaam zal kunnen wezen. Of Haersma daarom is afgevallen, blijft onbekend, maar in november 1942 gingen de gedachten uit naar de toenmalige gezant in Chungking (China) C. baron van Breugel Douglas, die inderdaad op 17 december van dat jaar werd benoemd. Van Breugel vertrok op 17 februari 1943 uit Chungking om via Calcutta, Cairo en Teheran naar Kujbyšev te reizen, waar de buitenlandse vertegenwoordigingen in de USSR wegens de oorlogsomstandigheden tijdelijk waren ondergebracht. In Cairo bleek echter dat te Kujbyšev nauwelijks behuizing voor de nieuwe ambassade ter beschikking was, terwijl nagenoeg de volledige inventaris uit Engeland moest komen. Daardoor ondervond Van Breugel langdurig oponthoud in Cairo, waar hem ook de schriftelijke instructie voor zijn nieuwe post bereikteGa naar voetnoot43.. In den brede gaat deze instructie in op de visie van de regering op de Nederlandse positie in de wereld: tijdelijk een fysieke machtsfactor van weinig belang, daarentegen een ‘moreele factor’ van grote betekenis, geïllustreerd met de onverzettelijkheid van het Nederlandse volk onder de bezetting, de prompte deelname van Nederland aan de oorlog tegen Japan (lees: in tegenstelling tot de Sovjet-Unie) en het vasthouden aan de beginselen van nationale en persoonlijke vrijheid. Van Breugel diende dan ook uit te dragen, dat Nederland weliswaar op bondgenootschappelijke hulp was aangewezen voor het herwinnen van zijn grondgebied, maar daarom nog niet na afloop van de oorlog ‘met terzijde stelling van eigen inzicht bereid is te varen in het kielzog van Engeland, van Amerika of van welken vreemden staat ook’. Toch zag de regering slechts toekomst in internationale samenwerking op politiek, militair, economisch en sociaal gebied, in het besef dat daardoor de vooroorlogse soevereiniteit der staten niet onverlet kon blijven. Bij het uitdragen van het Nederlandse standpunt zou Van Breugel tegelijk ‘werkelijke belangstelling’ aan de dag moeten leggen voor wat in Rusland tot stand werd gebracht: ‘Het systeem dat tot de organisatie en voorbereiding van zo'n geweldige krachtsinspanning in staat is gebleken, kan geen verstandig mensch onverschillig laten’, wat niet betekende dat de regering het communisme of socialisme als politiek systeem had omhelsd. Van Breugel diende als zijn voornaamste taak te zien het verwerven van een ‘persoonlijke positie... van onafhankelijk Nederlandsch vertegenwoordiger’, die hem in staat zou stellen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Regeering een inzicht te verschaffen in wat in Rusland leeft aan gedachten omtrent naoorlogsche regelingen, zoowel in Europa als in Azië, en op politiek- zoowel als op economisch terrein. Verder werd zijn aandacht gevraagd voor concrete onderwerpen als wederopbouw en herstelbetalingen, toekomstige economische betrekkingen tussen beide landen, terwijl hij ook ‘met kracht en toewijding’ moest opkomen voor niet tot de NSB behorende Nederlanders, die onder Duitse dwang voor kolonisatie van het ‘Oostland’ naar Oost-Europa waren gedirigeerdGa naar voetnoot44.. Gewapend met deze instructie arriveerde Van Breugel in september 1943 in Moskou - de evacuatie naar Kujbyšev was intussen opgeheven - waar hij op 18 september zijn geloofsbrieven overhandigdeGa naar voetnoot45.. Intussen was in januari 1943 tot Sovjetambassadeur bij de Nederlandse regering benoemd A.E. Bogomolov, die tevens was geaccrediteerd bij andere regeringen in ballingschap te Londen. Waarschijnlijk in verband met de vertraagde komst van Van Breugel heeft Bogomolov echter zijn geloofsbrieven nooit overhandigd; eer het zover was, was hij overgeplaatst naar Algiers. In al zijn functies werd hij opgevolgd door V.Z. Lebedev, wiens geloofsbrieven dateren van 30 november 1943Ga naar voetnoot46.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitIn een artikel uit 1947 schrijft C.L. Patijn, dat Nederland sinds de dagen van Napoleon eigenlijk geen buitenlandse politiek heeft gehad en daardoor een neiging heeft ontwikkeld om internationale vraagstukken naar binnenlandse maatstaven te beoordelenGa naar voetnoot47.. Deze stelling zou zeer wel kunnen worden bewezen aan de hand van de Nederlandse houding jegens de Sovjet-Unie. De meeste argumenten die jarenlang tegen erkenning en het aangaan van diplomatieke betrekkingen werden aangevoerd, hadden weinig van doen met buitenlandse politiek, maar waren zowel ontleend aan, als bedoeld voor, de binnenlandse. Alleen de ‘oude vorderingen’ en het propagandagevaar passen beter in de discussie. Wat het eerste betreft valt dan op, dat de verbolgenheid hierover mede heeft geleid tot het ontbreken van geregelde (handels)betrekkingen, wat - in weerwil van herhaalde ontkenning door de rege- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring in het Interbellum - opnieuw schade toebracht aan Nederlandse economische belangen. De vrees voor propaganda vanuit Sovjetvertegenwoordigingen werd veroorzaakt door de luidkeels vanuit Moskou geproclameerde doelstellingen aangaande het buitenland én een aantal incidenten met Sovjetdiplomaten in datzelfde buitenland. Die incidenten werden onmiddellijk maatgevend voor Nederland verklaard. Of dat juist was, is één vraag. Een andere had moeten zijn, of propaganda en infiltratie wel zozeer afhankelijk waren van een Sovjetvertegen-woordiging ter plaatse. En werd ook niet de vatbaarheid van de Nederlanders voor die propaganda nogal overschat? Indië genoot in dit opzicht altijd bijzondere bezorgdheid, maar bij de onderhandelingen van Berlijn was al gezonnen op middelen om het propagandagevaar voor Indië als gevolg van eventuele diplomatieke betrekkingen met de USSR naar mogelijkheid te beperkenGa naar voetnoot48.. De communistisch geïnspireerde troebelen in Indië in de tweede helft van de jaren twintig en de muiterij op de ‘Zeven provinciën’ zullen zeker niet als geruststelling hebben gewerkt, maar bewijzen tegelijk dat er geen exclusief verband bestond tussen propaganda respectievelijk infiltratie, onrust en een Sovjetvertegenwoordiging. Het propagandagevaar als argument tegen betrekkingen met de Sovjet-Unie moet daarom tenminste ten dele worden gezien als uiting vàn en tegelijk appèl aan de vrees, die echter in een vaderlandse zegswijze een slechte raadgever heet te zijn. De ‘politiek van niet-erkenning’, zoals de houding ten opzichte van de Sovjet-Unie - overigens niet geheel correct - te boek staat, heeft al met al meer het aspect van belijdenis dan van beleid, wat trouwens in het Nederlandse optreden naar buiten wel meer voorkomt. Ogenschijnlijk stond Nederland niet alleen: de Verenigde Staten van Amerika knoopten pas in 1933 diplomatieke betrekkingen aan, Zwitserland in 1946 en Portugal in 1974. Maar de Verenigde Staten waren in de jaren 1918/19 deelnemer geweest aan de geallieerde interventie in Rusland. Op Zwitsers grondgebied was in 1923 de Sovjetvertegenwoordiger in Rome, tevens waarnemer bij de Conferentie van Lausanne, Vorovskij, vermoord. Bij gebrek aan de vereiste meerderheid sprak de Zwitserse rechtbank de dader vrij, waarna Moskou een Zwitserse spijtbetuiging over dit vonnis als voorwaarde stelde voor het aangaan van betrekkingen, die er dus voorlopig niet kwamen. Met het tot 1974 fascistische Portugal behoeven wij Nederland evenmin te vergelijken, zodat de Nederlandse positie dus inderdaad elementen van uitzonderlijkheid vertoont. Dat het vasthouden daaraan vanaf 1924 zou zijn ingegeven alléén door een koninklijk veto tegen betrekkingen met de Sovjet-Unie, kan niet staande worden gehoudenGa naar voetnoot49.. Dat over deze kwestie nimmer een regeringscrisis is ontstaan, bewijst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat, ongeacht de vraag of de koningin over de verhouding tot de USSR zulke categorische denkbeelden had, de opvolgende ministers van buitenlandse zaken - allen godsdienstige lieden - de verantwoordelijkheid voor het Nederlandse optreden aanvaardden. Onverschillig zal de vorstin niet geweest zijn: in 1941 werd gememoreerd dat men in het verleden haar niet had willen dwingen een vertegenwoordiger te ontvangen van de moordenaars van haar familie, terwijl prinses Wilhelmina in haar autobiografie de Russische revolutie afdoet met een verwijzing naar de vorstenmoordGa naar voetnoot50.. Een koninklijke rol in de kwestie van de verhouding tot de Sovjet-Unie kan in de Londense tijd aanwijsbaar gemaakt worden. Van Kleffens' moeite om koninklijke machtiging te krijgen is hiervoor uiteengezet. Met het idee van beperking van de omvang van een Sovjetvertegenwoordiging bereikte de koningin een aanzienlijke vertraging, maar toen dit probleem door de minister kundig was omzeild, kwam de aap uit de mouw: het Staatshoofd bleek ‘op dit ogenblik’ gewoon niet te willen. De minister wilde intussen wél: er zat immers niets anders op. Zijn telegram van 19 februari laat echter zien, dat hij nog heel lang zelf bezwaren had en mede daarom aan die van de koningin trachtte tegemoet te komen. Eenmaal zelf overtuigd van de noodzaak, zal zijn gesprek met de koningin op 3 juni niet eenvoudig zijn geweest, ook gezien de persoonlijkheid van de vorstin en de staatsrechtelijk ongeregelde positie van de regering in ballingschap. Het kabinetsbesluit is, zoals wij zagen, ook bepaald niet uit de lucht komen vallen. Tot eind 1941 werd de discussie volledig beheerst door argumenten, die in wezen uit 1917/18 dateerden en die na het intermezzo van 1924 weer uit de hooikist waren opgediept. 10 mei 1940 betekende weliswaar een ruw einde aan de Nederlandse neutraliteitsdroom en het begin van een periode, waarin het buitenlands-politieke denken zich zou - en moest - verpoppen tot alliantiedenken, maar te oordelen naar de discussie over de verhouding tot de USSR drong dit besef pas goed door toen ook Nederlands-Indië bedreigd en later bezet werd. Voordien was Nederland, meer dan een jaar lang, Engelands belangrijkste bondgenoot geweest, een besef dat nog na lijkt te klinken in Van Kleffens' ingezonden brief in de Times van 25 maart 1943Ga naar voetnoot51.. Pas de oorlog in het Verre Oosten en de val van Indië betekenden in de ‘Russische’ kwestie het einde van de Nederlandse aria, en dan nóg bij gebrek aan een tussenweg. De slotvraag is dan, welke betekenis een principiële houding nog heeft, wanneer die vroeg of laat toch opgegeven wordt, ja: móet worden. Zo de geschiedenis van het accoord van 10 juli 1942 een voorbeeldfunctie zou hebben, dan bewijst zij ze- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ker twee maal - in 1933 bij de instelling van het ‘Comité voor den Handel met Rusland’ en in 1942 -, dat belang tenslotte vóór principe, beleid vóór belijdenis is gegaan. In dat licht kan moeilijk staande gehouden worden, dat de ‘politiek van niet-erkenning’ een ‘hoogtepunt’ zou zijn geweest in het ‘schamele geheel’ van de Nederlandse buitenlandse politiek sinds de eeuwwisselingGa naar voetnoot52.. |
|