Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 92
(1977)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘basisonderwijs’ in de zeventiende en achttiende eeuw - De Stichtse dorpsscholenGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
immers een grote invloed, zoals de in de Stichtse dorpen aangetroffen verschillen reeds aantonen. Inhoud en doelstelling van het onderwijs waren echter in alle dorpen gelijk; overal golden de door de gereformeerde kerk aangegeven richtlijnen; we mogen aannemen dat het leerprogramma ook in andere gewesten en in de stadsscholen weinig afweek van dat op het Utrechtse platteland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het schoolbezoekZowel overheid als ouders kunnen schoolbezoek helpen bevorderen. In het Sticht waren beide factoren werkzaam. De overheid vaardigde verordeningen uit, subsidieerde sommige scholen, hield schoolgelden laag en oefende enig toezicht uit op de kwaliteit van de schoolmeesters. De ouders van hun kant stonden zeker niet zo onverschillig tegenover het onderwijs als vroeger wel is aangenomen. We zien dit al in 1653, toen ingezetenen van Kudelstaart toestemming verzochten tot oprichting van een buurtschool omdat de gewone school voor hun jongere kinderen te ver weg was. Velen der rekestranten konden niet lezen of schrijven, maar zij wensten hun kinderen deze handicap te besparen. Dergelijke symptomen van ouderlijke belangstelling voor onderwijs vinden we later ook elders in de provincie. De agrarische bevolking haalde de kinderen weliswaar vroeg - met acht of negen jaar - van school, maar daar stond tegenover dat zij de kinderen reeds op zeer jeugdige leeftijd het eerste onderwijs deed genieten: de gewone dorpsschool werd ook al door kinderen van drie jaar bezocht. Wie ver van de dorpsschool af woonde zond zijn kinderen zo mogelijk eerst naar een buurtschool, die meestal zijn bestaan te danken had aan de inspanning van deze oudersGa naar voetnoot3.. Deze buurtscholen waren feitelijk ‘kleinkinderscholen’; de meeste mochten slechts bezocht worden door kinderen onder de zes à zeven jaar en het leerprogramma was beperkt. In Spakenburg blijkt er in 1679 een dergelijke school te zijn, uitsluitend voor de wintermaanden. De kerkeraad van Bunschoten maakte elk jaar uit wanneer de winter voorbij was en de Spakenburger kinderen weer de dorpsschool te Bunschoten moesten bezoeken. Op deze buurtschool mochten de kinderen alleen ‘spellende’ lezen. Wilde de Spakenburger meester ook het ‘lezende’ lezen onderwijzen, dan moest hij daartoe toestemming krijgen van zijn collega in Bunschoten. Schrijfonderwijs was in Spakenburg echter in het geheel niet toegestaanGa naar voetnoot4.. Een dergelijke afbakening en beperking vinden we ook elders, en mede daardoor krijgen wij een beeld van het in de eerste leerjaren gegeven onderwijs. Naast de hierboven genoemde officieel toegestane buurtscholen bestonden er echter ook andere ‘kleinkinderscholen’ op het Utrechtse platteland. Deze hadden hun bestaan te danken aan de behoefte aan rooms-katholiek onderwijs. Herhaal- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
delijk vinden we in de bronnen melding van een ‘paapse bijschool’ waartegen maatregelen genomen werden. De meeste schijnen niet lang bestaan te hebben en zij kregen doorgaans niet de kans om uit te groeien tot de omvang en het peil van de gewone dorpsschool. Het bleef er bij het leren van de letters, de gebeden en de - roomse - catechismusvraagjes, en bij het ‘spellende’ lezen. Het is niet mogelijk het aantal kinderen dat dergelijke schooltjes bezocht ook maar bij benadering te bepalen, maar vermoedelijk gaat het toch hier om een vrij klein percentage van de rooms-katholieke dorpsjeugdGa naar voetnoot5.. Om goed te leren lezen, en zeker om te leren schrijven en rekenen, waren ook de rooms-katholieke kinderen aangewezen op de dorpsschool; een uitzondering vormden de kinderen van rijke boeren voor wie andere mogelijkheden bestonden, zoals huisonderwijs. Dat roomse kinderen inderdaad de dorpsschool bezochten zien we onder andere aan een bewaard gebleven administratie van de schoolmeester in het overwegend katholieke Odijk, die in de winter van 1660-1661 ca. zestig leerlingen blijkt te hebbenGa naar voetnoot6.. Ook zien we het aan het protest van de pastoor van Bunnik, honderd jaar later, tegen het gebruik van de Heidelbergse catechismus op schoolGa naar voetnoot7.. Vooral echter zien we het aan de resultaten van een onderzoek naar ‘schrijfvaardigheid’. Hieruit blijkt dat van de vóór 1781 geboren rooms-katholieke bruidegoms in de Utrechtse dorpen toch nog 57% een handtekening kon zetten. Gesplitst naar boven- en benedenlaag van de bevolking blijkt de benedenlaag - dagloners en arbeiders - voor 33% in staat te zijn tot het zetten van een handtekening; voor de boeren en handwerkers was dat percentage 72Ga naar voetnoot8.. Bij de protestantse mannen waren deze percentages uiteraard hoger (namelijk 75 en gesplitst naar boven- en benedenlaag respectievelijk 84 en 52), maar we moeten toch wel aannemen dat een niet onbelangrijk deel van de katholieke jeugd althans in het laatste kwart van de achttiende eeuw de dorpsschool bezocht. Het blijft echter mogelijk dat de situatie in de steden anders was; ook kan er buiten de provincie Utrecht een ander patroon van schoolbezoek bestaan hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De inhoud van het onderwijsHet is mogelijk dat de door de gereformeerde kerk aangegeven richtlijnen in de ene provincie beter zijn opgevolgd dan in de andere, maar in het algemeen geldt de hiervolgende schets van het leerprogramma op de Stichtse dorpsscholen ook voor de stadsscholen, de diakoniescholen en de dorpsscholen in andere gewesten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de methode van het onderwijs worden wij het beste geïnformeerd door Dirck Adriaensz. Valcooch, die in 1591 zijn Regel der Duytsche schoolmeesters liet verschijnenGa naar voetnoot9.. Hij gaf daarin aan hoe de ‘onwetende en plompe parochieschoolmeesters’ hun vak het beste zouden kunnen uitoefenen en de latere gewestelijke en plaatselijke schoolverordeningen sluiten nauw aan bij de door Valcooch gegeven voorschriften. De kritische opmerkingen die aan het eind van de achttiende eeuw over het toenmalige onderwijs gemaakt werden, laten zien dat er in de gang van zaken op school sinds Valcooch niet veel veranderd was. Kort gezegd kwam het hierop neer: Het onderwijs was ‘hoofdelijk’, dat wil zeggen dat elke leerling voor zichzelf en in zijn eigen tempo werkte. Leerlingen van alle leeftijden - van ongeveer drie tot veertien jaar - zaten bijeen in één lokaal onder toezicht van de meester, wiens voornaamste taak bestond uit overhoren - twee maal per schooltijd -, schrijfwerk nakijken en orde bewaren. Van uitleg geven kwam weinig terecht en er werd veel mechanisch uit het hoofd geleerd. Oudere leerlingen werden geacht de jongere te helpen. Op niet te grote scholen werkte dit systeem wel; in klassen van over de honderd leerlingen ontstonden dikwijls moeilijkheden. De Utrechtse dorpsscholen hadden vermoedelijk gemiddeld ongeveer zestig leerlingen. Dat het leerprogramma hoofdzakelijk door de kerk bepaald werd, was ook al zo in de katholieke tijd, toen op de parochiescholen een priester of koster de kinderen de eerste beginselen van de godsdienst bijbracht en tevens les gaf in lezen, soms ook in schrijvenGa naar voetnoot10.. Bij de invoering van de Hervorming bleven deze scholen bestaan, maar uiteraard veranderde de inhoud van het godsdienstonderwijs. Er moesten daarom andere leerboekjes komen, en de rooms-katholieke schoolhouders werden vervangen door mensen ‘van de ware religie’. Deze overgangsperiode duurde in Utrecht nogal lang, maar omstreeks 1650 waren de scholen daar toch wel volkomen gereformeerd. De Hervorming betekende echter niet alleen een verandering van de inhoud van het godsdienstonderwijs. We zien bovendien dat de gereformeerde kerk zich aktief inzette om het voor iedereen mogelijk te maken onderwijs te ontvangen. De motieven hiertoe waren tweeërlei. Ten eerste was onderwijs een middel om de ‘jonge tedere jeugd’ te beïnvloeden en langs die weg een nog grotendeels katholiek gebleven bevolking te reformeren. Ten tweede was het gewenst dat lidmaten van de gereformeerde kerk konden lezen. Dit was zowel nodig voor zelfstandig bijbelonderzoek als voor de goede gang van zaken tijdens de kerkdienst; het gold voor armen en rijken, voor mannen en vrouwen. Voor zover na te gaan zijn de Stichtse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
dorpsscholen sinds de invoering der Hervorming door jongens en meisjes in nagenoeg gelijke aantallen bezochtGa naar voetnoot11., terwijl sommige diakonieën bereid waren het onderwijs te vergoeden tot kinderen ‘ordentelijk’ konden lezen in Gods woord en ‘bekwamelijk’ hun naam konden schrijvenGa naar voetnoot12.. Elders werd van de schoolmeesters geëist dat zij arme kinderen gratis les zouden gevenGa naar voetnoot13.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gebruikte schoolboekenIn de Stichtse schoolverordeningen van 1588, 1654, 1676 en 1776Ga naar voetnoot14. vinden we een aantal boeken genoemd die op de scholen gebruikt konden worden. Eventueel waren andere boeken toegestaan, mits zij niet strijdig waren met de ‘ware christelijke religie’ of met de goede zeden. Bewaard gebleven kwitanties van schoolmeesters voor door hen aan de diakonie geleverde boeken laten ons zien welke boeken het meest zijn aangeschaft en we zien tevens dat de meesters zich goed aan de verordening gehouden hebben. In 1793 is er een onderzoek geweest naar de op zeventien scholen in de Achterhoek gebruikte boeken. Op de lijst die aan de hand van deze enquête is op stellen vindt men onder andere ook de in de Utrechtse bronnen genoemde boeken terugGa naar voetnoot15.. Daarnaast bevat de lijst nog vele andere titels, maar deze boeken waren op lang niet alle scholen in gebruik. Hieronder volgt een overzicht van de genoemde boeken, met daarnaast vermelding van het aantal scholen in de Achterhoek waar deze boeken ook in gebruik waren.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
LeerprogrammaUit deze en andere gegevens kunnen wij het toenmalige leerprogramma afleiden, dat er ongeveer als volgt zal hebben uitgezien: Van vier tot zes jaar: letters lezen en spellen; gebeden en de kleine vraagjes van de catechismus uit het hoofd leren. Als leerboeken kunnen het Klein en het Groot ABCboek zijn gebruikt en een catechismus vraagboekje. Van zes tot acht jaar: spellen, lezen, catechismus. Leerboeken: het Groot ABCboek, de Kleine en de Grote catechismus, misschien ook nog een vraagboekje. Verder het Evangelieboek en op het eind van deze periode ook bijbelfragmenten zoals de Historie van David en de Spreuken van Salomo, Trap der Jeugd, Spiegel der Jeugd, Zendbrieven en Letterkunsten. Slechts weinig kinderen kregen ooit les in rekenen en dit vak hoorde zeker niet tot het ‘basisonderwijs’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spellenDe overgang van ‘spellende’ naar ‘lezende’ lezen was duidelijk gemarkeerd, zoals ook bleek uit de hierboven geciteerde bepaling inzake de buurtschool in Spakenburg. In het begin der negentiende eeuw werd het onderscheid tussen spellers en lezers nog duidelijk gevoeld en de schoolopzieners vermelden in hun rapporten dikwijls de aantallen spellers, lezers en schrijvers afzonderlijkGa naar voetnoot21.. De spel-leesperiode | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
duurde waarschijnlijk vrij lang; dit kan men onder andere opmaken uit de hieronder nader besproken Trap der Jeugd, een leerboek met twaalf hoofdstukken, dat pas in het achtste hoofdstuk het ‘lezende’ lezen toelaat. De toen gebruikte leermethode was hiervoor mede verantwoordelijk. De kinderen moesten eerst alle letters kennen voor zij met spellen mochten beginnen. Alle letters, dat wil zeggen: hoofdletters en kleine letters, drukletters en schrijfletters. Dat zijn al vier alfabetten. In het Klein ABCboek, in de zeventiende eeuw in gotisch schrift gedrukt, bleef het daarbij, maar in het Groot ABCboek kregen zij ook meteen met romeinse letters te maken, hetgeen het totaal aantal alfabetten op acht brengt. Het Klein ABCboek had acht bladzijden en het bevatte naast de alfabetten alleen het Onze Vader, nog een gebed en de geloofsbelijdenis. Het Groot ABCboek - naar de haan op het titelblad beter bekend als Haneboek - was tweemaal zo dik, had meer alfabetten en bevatte behalve de gebeden, ook de tien geboden, de geloofsartikelen en een christelijk alfabet op rijm. Dit was noodzakelijke leerstof voor de toenmalige kinderen die op de hoogte moesten zijn van de ‘eerste fundamenten der christelijke religie’ en vermoedelijk is het Haneboek mede daarom meer in gebruik geweest dan het Klein ABCboek, waarin de tien geboden ontbraken. Deze ‘fundamenten’ werden in de eerste schooljaren stellig alleen spellende gelezen, maar tegelijk zal men ze mondeling onderwezen hebben en uit het hoofd laten leren, evenals dat het geval was met catechismusvraagjes en vraagjes over bijbelkennis. Daarvoor bestonden verschillende vraagboekjes, die wij ook in de bronnen tegenkomen. Samen met het Haneboek beantwoordden zij aan een eis die gesteld was op de Dordtse synode. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
GodsdienstonderwijsOp de zeventiende sessie van de Dordtse synode - in november 1618 - is lange tijd gesproken over het godsdienstonderwijs en de daarvoor te gebruiken boekenGa naar voetnoot22.. Naast de grote of Heidelbergse catechismus zouden er nog twee werken moeten komen: een Kleine catechismus of Kort begrip voor diegenen die spoedig aangenomen zouden worden als lidmatenGa naar voetnoot23. en een schoolboekje dat de eerste fundamenten van de christelijke religie zou bevatten, waarbij men toen dacht aan ongeveer de inhoud van het Haneboek, vermeerderd met eenvoudige vraagjes over catechismus en bijbel. Dit schoolboekje is er in die vorm nooit gekomen: Haneboek en vraagboekjes verschenen afzonderlijk. In Utrecht zijn vooral twee vraagboekjes in gebruik geweest. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was dat het Vraag- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
boekje van AldegondeGa naar voetnoot24., toegeschreven aan Marnix van St. Aldegonde. Het zette zich sterk af tegen het rooms-katholieke geloof, zoals de hiervolgende citaten aantonen:
In de tweede helft van de zeventiende eeuw maakte dit boekje plaats voor het vraagboekje van Jacobus BorstiusGa naar voetnoot25., dat nog tot in de negentiende eeuw herdrukt werd onder wisselende titels, zoals Korte vragen voor kleine kinderen, Eenvoudig vraagboekje voor de kleine kinderen etc. Hierin wordt van vagevuur of van beelden in de kerk niet meer gerept; Borstius trachtte alleen de beginselen van de calvinistische leer bij te brengen zonder zich nadrukkelijk af te zetten tegen het roomskatholieke geloof. In slechts enkele vragen wordt het eerste deel van de Heidel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
bergse catechismus samengevat:
Later verschenen er nog vele andere, soms zeer uitvoerige catechiseerboekjes, die echter alleen voor gevorderde leerlingen geschikt waren en hier niet nader besproken wordenGa naar voetnoot26.. Uit de schoolmeesterskwitanties en uit andere gegevens blijkt echter dat de Heidelbergse catechismus, tegen de bedoeling van de Dordtse vaderen in, al zeer vroeg aan de schoolgaande jeugd is voorgezet en daar veelal gebruikt werd als eerste lees- en spelboek. De oorzaak lag in de praktijk van de godsdienstoefeningen. Er werden 's zondags twee kerkdiensten gehouden: bij de ochtenddienst werd uit de bijbel gepreekt, de middagdienst was aan de catechismus gewijd. De 129 vragen en antwoorden van de Heidelbergse catechismus zijn over 52 zondagen verdeeld en het was de bedoeling om het jaar rond te komen en telkens de vragen van de betreffende zondag in de middagdienst te behandelen. Hetzij voor, hetzij na de dienst moesten de knapste leerlingen deze vragen voor de kansel kunnen beantwoorden. De meesters trachtten de kinderen dus zo goed mogelijk hierin te drillen en blijkbaar vond men het wel praktisch om die catechismus - een boek dat de kinderen hun hele verdere leven zouden blijven gebruiken - maar meteen als een van de eerste leerboeken te introduceren. Om een idee te geven van de graad van moeilijkheid van dit werk citeer ik hier de vragen voor de eerste zondag:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De in het antwoord op vraag twee gegeven driedeling preludeert op de verdere indeling van de catechismus in drie hoofdstukken: ‘Van des menschen ellende’, ‘Van des menschen verlossing’, en ‘Van de dankbaarheid’. Het eerste deel gaat over de erfzonde, in het tweede deel worden de geloofsbelijdenis, de rechtvaardiging door het geloof en de sacramenten van doop en avondmaal behandeld. In het derde deel vinden we onder andere een nadere uitwerking van de tien geboden. Hoe verbreid het gebruik van de Heidelbergse catechismus is geweest zien we bijvoorbeeld aan een protest van katholieke ouders in Delfland, toen deze catechismus in het begin van de negentiende eeuw van de scholen verdween. Zij vonden het onbegrijpelijk dat een boek, waar zijzelf uit geleerd hadden, nu ineens niet meer geschikt was voor hun kinderenGa naar voetnoot27.. De rooms-katholieke clerus stond daar wel wat anders tegenover en een pastoor in Bunnik wist in 1760 toch wel te bewerken dat de schoolmeester instructie kreeg wat ‘bedaarder’ op te treden en de roomse kindertjes niet uit dit werk te leren lezen, doch uit andere werken die minder aanstoot gavenGa naar voetnoot28.. Gedacht werd vermoedelijk aan de Spreuken van Salomo of iets dergelijks; de bijbel werd toen nog beschouwd als een boek voor alle gezindten. Een ander kerkboek dat veel op de scholen gebruikt werd was het Evangelieboek, waarin de bijbelfragmenten waren afgedrukt die in de loop van het kerkelijk jaar tijdens de dienst werden gelezenGa naar voetnoot29.. Stellig werd dit werk gebruikt om de kinderen voor te bereiden op de komende zondag, net zoals zij de catechismusvragen van te voren moesten leren en zoals op school ook de psalmen werden ingestudeerd. 's Maandags behoorde de schoolmeester de leerlingen te ondervragen om te controleren of zij in de kerk goed hadden opgelet. Het is de vraag of hiervan iets terecht kwam, maar uit dit alles blijkt wel duidelijk de functie van de school ten behoeve van de kerkdienst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trap der jeugdIn tegenstelling tot de hierboven genoemde werken, die een uitgesproken kerkelijk karakter hadden, kan men de Trap der Jeugd wel een echt schoolboek noemen al had ook dit boek een duidelijk godsdienstig karakterGa naar voetnoot30.. Het was geschreven door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
een schoolmeester te Leeuwarden en het werd later ook wel Friese Trap genoemd, ter onderscheiding van de in de tweede helft der achttiende eeuw verschenen Gelderse Trap. Men kan het werkje zien als een poging wat meer systematiek in het onderwijs aan te brengen. De twaalf hoofdstukken - trappen genoemd - werden trapsgewijs moeilijker. Na een eerste hoofdstuk, waarin de alfabetten en lettergrepen gegeven worden, volgen hoofdstukken gewijd aan twee- en drieklanken, aan harde en zachte klinkers, aan meervoudsvormen en aan diverse spellingskwesties. Elk hoofdstuk bevat een aantal woorden die de les nader toelichten. Het zesde hoofdstuk bestaat uit rijen woorden, van één tot en met vier lettergrepen, en zal bedoeld zijn als een soort herhaling van de voorafgaande trappen. Het zevende hoofdstuk wordt dan heel moeilijk, doordat het uitsluitend bestaat uit namen: eigennamen, plaatsnamen (maar alleen Friese en Groningse), namen van maanden, windstreken en bijbelboeken. Dit hoofdstuk eindigt met de geslachtsregisters van het Oude en Nieuwe Testament, die overigens ook in een afzonderlijk boekje verkrijgbaar warenGa naar voetnoot31.. Een kind dat bladzijden lang had zitten worstelen op zinnen als: ‘Zorobabel gewan Abiud ende Abiud gewan Eliakim ende Eliakim gewan Azor ende Azor gewan Zadok ende Zadok gewan Achim’ (Matth. 1:13, 14) zal de rest van de bijbel lichte lectuur gevonden hebben. In de achtste trap laat de schrijver weten dat hij de kinderen nu niet meer zal laten ‘boekstaven’, maar ze ordentelijk en wel zal laten lezen. De in dit hoofdstuk gegeven lectuur bestond uit het Onze Vader, enige gebeden en een selectie bijbelspreuken die betrekking hebben op de relatie tussen ouders en kinderen, zoals ‘Een wijs zoon hoort de tucht des vaders, maar een spotter en hoort de bestraffinge niet’. We mogen aannemen dat kinderen die de achtste trap bereikt hadden ook andere boeken mochten lezen en ‘aan de historiën’ gezet konden worden, dat wil zeggen aan het lezen van verhalende lectuur. Een Stichtse schoolverordening van 1588 noemt nog de Histories van Tobias en van Hester als aanbevolen leesboeken, maar later schijnt men in de Utrechtse dorpsscholen voornamelijk de Historie van David gebruikt te hebben, al kunnen kinderen natuurlijk ook wel andere boeken van huis meegenomen hebben om te lezen, zoals bijvoorbeeld de Historie van Jozef. Van de Historie van David bestaan veel schooluitgaven, verlucht met houtsneden, maar wel met de letterlijke bijbeltekst. Daarnaast vinden we de Spreuken van Salomo als veel gebruikt schoolboek. Voordat een kind dergelijke boeken behoorlijk kon lezen, mocht het niet aan het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijven gezet worden. Hiervoor bestonden gegronde redenen. Ten eerste werd schrijven - althans in het begin van de hier behandelde periode - nog niet gezien als een noodzakelijke vaardigheid, het was een Kunst. Als een kind te vroeg met schrijven begon, zou het een verkeerde schrijfhouding kunnen aanwennen, die later moeilijk zou zijn af te leren. Mede daarom begonnen zij meteen met pen en inkt te schrijven, niet met andere materialen. Het schoolgeld werd voor de schrijvers anderhalf keer zo hoog en er kwamen bijkomende kosten voor papier, inkt, pennen versnijden en het maken van schrijfvoorbeelden door de meester. Ouders bedachten zich dus wel twee keer voor ze ertoe overgingen hun kind schrijfles te laten geven en veel kinderen zullen van school gegaan zijn zodra ze enigszins hun naam konden schrijven, of zelfs al vóór die tijd. Het was van belang de periode die nodig was om te leren schrijven zo kort mogelijk te houden en dit kon alleen wanneer een kind pas met schrijven begon als het al vlot kon lezen. De negende trap van de Trap der Jeugd is gewijd aan het schrijfonderwijs en is, heel toepasselijk, gezet in de moeilijke civilité-letter, die het geschreven gotisch schrift het dichtst nabij komt. Veel staat er niet in dit hoofdstuk, er wordt iets over de schrijfhouding gezegd en over het versnijden van pennen; daarna wordt het gebruik van leestekens behandeld, toegelicht met voorbeelden uit bijbelse en stichtelijke lectuur. Voor schrijvers waren ook de Letterkunsten en de Zendbrieven bedoeld, waarin wat grammatica werd behandeld en die - de Zendbrieven - als briefvoorbeelden diendenGa naar voetnoot32.. Zoals ook wel uit de schoolmeesterskwitanties blijkt, kregen lang niet alle leerlingen deze boeken in handen. Het aantal in de scholen aangetroffen ‘schrijvers’ was ook in het begin der negentiende eeuw nog gering, hetgeen erop wijst dat de kloof tussen lezen en schrijven ook na de onderwijshervormingen nog geruime tijd is blijven bestaan. Voor de beoordeling van de waarde die toegekend kan worden aan het kunnen zetten van een handtekening, dient dit feit mede in beschouwing te worden genomen. Hoe het schrijfonderwijs zich in de loop der negentiende eeuw ontwikkeld heeft is nog onvoldoende onderzocht. In de tiende trap komt het rekenonderwijs aan de orde. Daarin vinden we de romeinse en de arabische cijfers en de uitspraak van grote getallen; daarna volgt iets over optellen en aftrekken en het hoofdstuk eindigt met enige tafels van vermenigvuldiging en een magisch vierkant. Voor het echte rekenonderwijs zullen andere boeken, zoals dat van Bartjens gebruikt zijnGa naar voetnoot33., maar op de dorpen bleven maar heel weinig kinderen zo lang op school dat zij ook nog rekenen leerden. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoolgeld kwam dan op ongeveer tien stuivers per maandGa naar voetnoot34. en de ouders vonden rekenen een vrij overbodige kunst, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het kunnen lezen van kranten. We hebben gezien dat op heel wat Gelderse dorpsscholen kranten en geschreven brieven aanwezig waren, die behoorden tot het moeilijkste wat er op leesgebied te leren was. Bij de invoering van het klassikale stelsel moesten de kranten echter verdwijnen omdat het te duur was een voldoend aantal gelijke exemplaren aan te schaffen. De elfde trap van de Trap der Jeugd gaf wat ontspanning in de vorm van allerlei rijmpjes, ‘want de rijmkonst zinrijk, vermakelijk en doordringende is om den Mensch tot deugden aan te zetten’. De rijmpjes waren bedoeld om te lezen, na te schrijven of van buiten te leren. Enige voorbeelden: Wagt U jonge jeugd voor 't kwaad
of het nu schoon in zwange gaat
laat geen dag ten ende gaan
of gij hebt wat goeds gedaan.
Tot de aard wij al te zaam behoren
de dood die komt ons alle by
wij werden ongelijk geboren
maar in gelijkheid sterven wij.
De Friese Trap heeft een zestigtal versjes. De veel later verschenen Gelderse TrapGa naar voetnoot35. heeft er slechts 22, die zeer nadrukkelijk tegen bepaalde ondeugden gericht zijn. Vijf ervan waarschuwen tegen het gebruik van sterke drank. Een begin van systematische drankbestrijding? Het laatste hoofdstuk van de Friese Trap is weer voor de schrijvers bedoeld en geeft recepten voor het maken van allerhande soorten inkt: rode, groene, blauwe, zwarte, gouden, zilveren en onzichtbare inkt, en zelfs inkt die alleen in het donker te zien is. Gelukkig is er ook een recept voor een poeder waarmee men inktvlekken kan verwijderen. De hierboven al even genoemde Gelderse Trap lijkt in opzet sterk op de Friese Trap en behoeft hier niet nader besproken te worden. In het hoofdstuk over plaatsnamen zijn echter Gelderse en Overijsselse namen opgenomen in plaats van Friese en Groningse. Een Utrechtse Trap schijnt er niet geweest te zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aardrijkskunde, geschiedenisVan het aardrijkskunde onderwijs behoeven we ons geen grote voorstelling te maken - dit vak kwam pas in de negentiende eeuw aan de orde, niet zonder weerstand van de ouders. Geschiedenis was meer in trek, wanneer we tenminste de beide Spiegels der JeugdGa naar voetnoot36. als geschiedboeken mogen beschouwen. De eerste Spiegel der Jeugd behandelt in een vraaggesprek van vader en zoon de door de Spanjaarden bedreven wandaden tot 1610 toe. Het heeft een zeer anti-paapse strekking en stelt dat jezuieten - ‘den laetsten Dreck des Duyvels’ - en Spanjaarden niet te vertrouwen zijn, zodat men beter geen verdrag met hen kan sluiten. In 1674 werd dit boek verdrongen door de Nieuwe Spiegel der Jeugd of Fransche Tiranny, dat op soortgelijke wijze de wandaden der Fransen beschreef. Het was geïllustreerd met zeer suggestieve prentjes waarin aan spiesen geregen kinderen, met mensenhoofden ballende soldaten e.d. werden afgebeeld, met bij elk prentje een toepasselijk versje: 't Is al ‘myn Heer pas op, en vangt het Ketters Hooft’
De Vrouw by 't Hayr gevat, die werd 't Hoofd geklooft.
Ten opzichte van de rooms-katholieke geestelijkheid nam het echter een veel toleranter houding aan dan de eerste Spiegel der Jeugd. De in de tweede helft van de achttiende eeuw verschenen geschiedboekjes blijven hier onbesproken, daar zij nauwelijks zijn doorgedrongen op de Stichtse dorpsscholenGa naar voetnoot37.. Met uitzondering van de voor gevorderde leerlingen bedoelde Spiegels, Zendbrieven en Letterkonsten, zijn de op school gebruikte boeken dus alle van godsdienstig karakter geweest - ook de Trap der Jeugd met zijn vele bijbelcitaten was goed gereformeerd. De school voor de massa - de ‘volksschool’ - was er in de zeventiende en achttiende eeuw bijna uitsluitend op gericht de kinderen de eerste beginselen van de gereformeerde leer bij te brengen en hen op te leiden tot goede lidmaten van de gereformeerde kerk. Ook een deel der rooms-katholieke jeugd kreeg dit onderwijs. Of veel katholieken hierdoor tot de Hervorming zijn overgegaan is zeer de vraag, maar deze langdurige beïnvloeding door onderwijs van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gereformeerde signatuur kan moeilijk geheel zonder gevolgen zijn gebleven, al zijn deze misschien niet duidelijk aanwijsbaar. Het is wel waarschijnlijk dat de inspanning van de gereformeerde kerk het schoolgaan in de Republiek bevorderd heeft: in vele dorpen was het op het eind van de achttiende eeuw een normale zaak geworden dat de jeugd gedurende een of meer jaren de school bezocht. Op de in de zeventiende en achttiende eeuw gelegde grondslagen hebben de latere onderwijshervormers voort kunnen bouwen. |
|