Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 91
(1976)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Een vergelijkend onderzoek van bestuur en handel der Nederlandse en Engelse handelscompagnieën op Azië in de eerste helft van de zeventiende eeuwGa naar voetnoot*
| |
[pagina 197]
| |
aandacht wijdt aan de metropool. Boxer gaf trouwens een dergelijk overzicht van de Portugese ondernemingen overzeeGa naar voetnoot2.. Van grote betekenis voor de Nederlandse kant van de expansie in Azië is ook het fundamentele werk van de Deen Glamann over de VOC-handel in oosterse warenGa naar voetnoot3.. Helaas ontbreken vergelijkende studies nog vrijwel geheel. Daarom is het dubbel te betreuren dat een poging in die richting in het enige jaren geleden (1967) gepubliceerde vierde deel van de Cambridge Economic History mijns inziens minder geslaagd isGa naar voetnoot4.. De auteur die belast werd met het vergelijkend overzicht over de Europese handelscompagnieën blijkt niet alleen slecht op de hoogte van de Nederlandse koloniale literatuur, maar heeft zelfs belangrijke Engelse studies niet geraadpleegd. De Nederlandse historicus J.E. Elias, die reeds meer dan een halve eeuw geleden, in 1920, Het voorspel tot de eerste Engelse oorlog publiceerdeGa naar voetnoot5., nam wel de moeite zich op de hoogte te stellen van de voor hem destijds bereikbare Engelse gedrukte bronnen en secundaire literatuur. Voor de tijd waarin het is geschreven, is het een voortreffelijk werk. Elias had onder andere grote belangstelling voor de economische en sociale achtergronden van de Nederlands-Engelse rivaliteit in en buiten Europa. Dit maakt zijn studie nog steeds waardevol. Sinds Elias zijn boek publiceerde is het historisch instrumentarium ten aanzien van de bestuursorganisatie en de bedrijfsvoering zowel aan Britse als aan Nederlandse zijde aanmerkelijk uitgebreid. Helaas zijn er geen nieuwe vergelijkende studies verschenenGa naar voetnoot6.. Zoals de titel van zijn boek aangeeft, was het Elias vooral te doen om de onderlinge rivaliteit tussen Engeland en de Republiek, die voorafging aan hun eerste gewapende conflict in Europa en overzee. Dit maakt dat hij voor de specifieke problemen, die ik heden aan de orde wil stellen, weinig oog had, of ze slechts behandelde inzoverre zij hem bij de opzet van zijn studie konden dienen. Elias benaderde de zeventiende-eeuwse geschiedenis bovendien vanuit een negentiende-eeuws liberaal standpunt, wat onder andere tot gevolg had dat hij het mercantilisme te weinig verklaarde vanuit de zeventiende-eeuwse context. In de studies, waarin bij uitzondering een Brits en een Nederlands geleerde op het | |
[pagina 198]
| |
gebied van de expansiegeschiedenis van hun beider landen samenwerkten, namelijk die van Clark en Van Eysinga over de onderhandelingen die tot het kortstondig samengaan van Engeland en de Republiek (1619-1623) in Azië leiddenGa naar voetnoot7., ligt het accent voornamelijk op de politiek-diplomatieke en volkenrechtelijke aspecten: de rechtsgeleerde De Groot speelde bij deze onderhandelingen een belangrijke rol. In andere werken waarin de Nederlandse en Engelse expansie in Azië slechts zijdelings ter sprake komen, of waarin een enkel aspect daarvan wordt belicht, worden de beide compagnieën nog te zeer gesteld tegenover de Iberische staatsondernemingen, zonder dat voldoende aandacht wordt geschonken aan hun onderlinge verscheidenheid. De staatsondernemingen van de Portugezen in Azië bleken niet opgewassen tegen de handelscompagnieën. De Nederlandse compagnie was zowel in militair, maritiem als in commercieel opzicht verreweg hun gevaarlijkste tegenstanderGa naar voetnoot8., en ook organisatorisch bood de Nederlandse compagnie grotere toekomstmogelijkheden. Zij had een modernere structuur dan de Portugese, al zijn ook in haar organisatie restanten van oude handelsvormen te onderkennen. Een van de belangrijkste nieuwe elementen was het handeldrijven op basis van een semi-vast kapitaal. Dit systeem werd door de Engelse compagnie overgenomen en zelfs Spanje en Portugal hebben in de eerste helft van de zeventiende eeuw getracht hun handel in de vorm van een compagnie te organiserenGa naar voetnoot9.. Het is ondoenlijk alle facetten van dit onderwerp in klein bestek te belichten. Mijn voornaamste doel is leemten in onze kennis aan te wijzen, die nader onderzoek gewenst maken. Wil men de verschillen in organisatie en bedrijfsvorm en de verhouding van de beide compagnieën tot hun regeringen begrijpen, dan moet men in de eerste plaats over een grote kennis beschikken van de sociale en politieke verhoudingen in de samenlevingen, waarin deze compagnieën ontstonden. Ook dit onderwerp is zo veelomvattend dat ik hier helaas slechts enkele punten kan aanroeren. In de zestiende en zeventiende eeuw was Engeland nog grotendeels een agrarisch land. De buitenlandse handel was in de zestiende eeuw nog voornamelijk in handen van vreemdelingen - Italianen en Hanzeaten - die de Engelse kooplieden in kapitaalkracht en moderne handelsmethoden verre overtroffen. Doordat de Engelse handel zich sterk richtte op de handelsmetropool Antwerpen, was de eigen (Engelse) scheepvaart achteruitgegaanGa naar voetnoot10., omdat het niet nodig was de waren in de produktiegebieden te gaan halen. | |
[pagina 199]
| |
In de Noordelijke Nederlanden bestond daarentegen een actieve vrachtvaart en handel, die weliswaar nauw verbonden was met de Antwerpse stapelmarktGa naar voetnoot11., maar die toch ook een eigen inbreng had van massagoederen, namelijk vis, graan en hout uit Noord-Europa en wijn, zout etc. uit Zuid-Europa, met name uit Zuid-Frankrijk. Terwijl de Engelse zeehandel inkromp, breidde de Noord-Nederlandse vrachtvaart zich juist uit tot Spanje en Portugal. Ook na het uitbreken van de Opstand ging deze vaart op het Iberisch schiereiland door en zo ontstond de profijtelijke handel op de vijand. Het wegvallen van Antwerpen bracht zowel voor de Noordelijke Nederlanden als voor Engeland wijzigingen in de aard van de handel en de handelsverbindingen met zich meeGa naar voetnoot12.. Engeland ontdeed zich allereerst van de vreemdelingen in zijn buitenlandse handel, terwijl het daarnaast de eigen scheepvaart bevorderde. Men ging weer zelf de weg zoeken naar de productiegebieden van die waren, die Engeland tot dat moment in Antwerpen had kunnen kopen, maar nu ging het vooral om de kostbare specerijenGa naar voetnoot13.. Men zocht die weg al vroeg, omstreeks het midden van de zestiende eeuw, toen zich de eerste moeilijkheden in Antwerpen voordedenGa naar voetnoot14.. De Engelsen trachtten in | |
[pagina 200]
| |
noord-oostelijke richting via de noordkust van Azië de produktiegebieden van de specerijen te bereiken. Met deze vaart vond men weliswaar niet het gezochte Cathay (China), maar zij leidde wel tot handel met Rusland en tijdelijk zelfs tot handel met PerziëGa naar voetnoot15.. Merkwaardig is dat deze Engelse handel reeds werd bedreven in de vorm van een ‘joint stock company’ de ‘Muscovy’ of ‘Russia Company’, die met gemeenschappelijk kapitaal en gesalarieerde dienaren overzee werkteGa naar voetnoot16.. Ook de Engelse handel op de Middellandse zee herleefde en men wist concessies te verkrijgen van de Turkse sultan in de LevantGa naar voetnoot17.. De ‘Levant Company’, die zich in het begin der jaren tachtig met deze handel ging bezighouden, was oorspronkelijk ook opgezet als een ‘joint stock’, maar werd al spoedig een ‘regulated company’, de traditionele vorm waarin de Engelse handel van ouds was georganiseerd. Bij een ‘regulated company’ bleef iedere aangesloten koopman met zijn eigen kapitaal handel drijven en was slechts aan enkele algemene regels gebonden, waarover hij met zijn medeleden overleg moest plegen. Zowel in Engeland als overzee behartigde hij zijn zaken zelf, hoewel hij zich in het buitenland door een gemachtigde kon laten vertegenwoordigen, die dan een aandeel in de winst kreeg en dus op een soort commissie-basis werkteGa naar voetnoot18.. Toen men in Engeland in de tweede helft van de zestiende eeuw een krachtige eigen nijverheid en handel ging opbouwen, was het vrije spel van economische krachten niet toereikend en werd het reeds vanouds bestaande monopoliesysteem sterk uitgebreid. Tal van takken van handel en industrie werden gemonopoliseerd. De moderne Engelse historici tonen voor deze ontwikkeling meer begrip dan de vroegere liberale historiciGa naar voetnoot19.. In Engeland rees een zeker verzet tegen de beperking van handel en nijverheid tot kleine groepen kapitaalkrachtige lieden, van wie de | |
[pagina 201]
| |
kooplieden vooral in Londen geconcentreerd waren. Door de concentratie op Londen werden de andere Engelse havens min of meer uitgesloten en dit gold in het bijzonder voor de lange-afstandshandel op het oostenGa naar voetnoot20.. Voor deze lange-afstandshandel was omvangrijk risico-dragend kapitaal nodig en een hechtere organisatie dan de gebruikelijke om de concurrentiestrijd, desnoods gewapenderhand, te kunnen voeren. De monopolisering van handel en industrie was voor de Britse regering uit fiscaal oogpunt aantrekkelijk, daar een gemonopoliseerde, kapitaalkrachtige organisatie een gemakkelijk aan te boren bron van inkomsten was voor de staat, die zijn eigen steeds omvangrijker financiële behoeften (gevolg onder andere van de groei van een moderner regeringsapparaat) zou kunnen bevredigenGa naar voetnoot21.. De ‘Levant Company’ was op een zakelijke basis georganiseerd en had, zoals gezegd, de vorm van een ‘regulated company’. Bij de Britse kaapvaartGa naar voetnoot22., die na het opgang komen van de oorlogshandelingen met Spanje in 1584 mogelijk werd, was een dergelijke zakelijke basis in mindere mate aanwezig. De kaapvaart strekte zich uit tot in de Indonesische archipel en schuwde niet langer de route om Kaap de Goede Hoop, die de Portugezen voor zichzelf gereserveerd hadden. De kapersexpedities stonden evenwel teveel op zichzelf en zij waren vaak het werk van avontuurlijke edelen en gelukzoekers, al waren er ook wel kooplieden bij betrokken. De tochten leidden tot een versnippering van krachten en hadden ten aanzien van de Aziatische handel zeer weinig effect. Wel wist Drake zelfs een verdrag te sluiten met de sultan van Ternate, maar dit had geen verder vervolgGa naar voetnoot23.. De ‘Levant Company’ verwierf weliswaar specerijen, maar in de Levant, dus via de Aziatische tussenhandelGa naar voetnoot24.. De Nederlanders gingen veel systematischer en zakelijker te werk dan de Engelsen. Na hun mislukte tochten in noord-westelijke en noord-oostelijke richting naar China trokken ook zij zich niets meer aan van de Portugese pretenties en kozen eveneens de route om de Kaap. Het ging hun in de eerste plaats om de directe toegang tot het gebied dat de kostbare specerijen, nootmuskaat en kruidnagelen, produceerde, zodat de tussenhandel tussen de producenten en de Nederlandse markt uitgeschakeld zou kunnen worden. De Noordelijke Nederlanden beschik- | |
[pagina 202]
| |
ten in de zestiende eeuw reeds over een grote handelsvloot. Deze bestond weliswaar vooral uit kleine schepen, bestemd voor de Europese vaart, maar die schepen hadden een uitstekende reputatie. Zij waren zelfs zo goed dat bijvoorbeeld de ‘Russia Company’ in Amsterdam schepen kocht voor haar barre tochten in de PoolzeeënGa naar voetnoot25.. Vóór de Opstand was de kapitaalkracht van de Amsterdamse kooplieden nog gering. Een bezit van f. 48.000. - werd tot de grootste vermogens gerekendGa naar voetnoot26.. Er was evenmin al een groot assortiment van waren. De kooplieden verhandelden immers vooral massagoederen. De handelsmethoden waren eveneens nog weinig ontwikkeldGa naar voetnoot27.. De Opstand bracht een korte onderbreking in de Noord-Nederlandse handel teweeg, vooral door de acties van de watergeuzen voor de kust. Na de terugkeer van de hervormde kooplieden, nadat de katholieke en Spaansgezinde oligarchie in 1578 was afgezet, leefde de Amsterdamse handel weer opGa naar voetnoot28.. Deze protestantse uitwijkelingen, het actiefste deel van de Amsterdamse kooplieden-gemeenschap, hadden hun handel in ballingschap voortgezet, in Hamburg, Emden en andere havens, en dit verklaart de uitzonderlijk snelle opleving van de Amsterdamse handel. Bovendien begonnen van 1578 af ook reeds Zuid-Nederlandse emigranten toe te stromen. Na de val van Antwerpen in 1585 kreeg deze toeloop een massaal karakterGa naar voetnoot29.. Dankzij het onderzoek van de economisch-historicus Van Dillen, zijn wij goed op de hoogte van het aandeel van de Zuid-Nederlanders, zowel Vlamingen als Walen, in de Amsterdamse lange-afstandshandel naar AziëGa naar voetnoot30.. Unger, de uitgever van het aandeelhoudersregister van de Zeeuwse Kamer van de VOC kon helaas, waarschijnlijk ten dele wegens het verlies van het Stedelijk Oud Archief van Middelburg in de laatste oorlog, veel minder positieve gegevens vinden over het Zuid-Nederlandse aandeel in de Zeeuwse KamerGa naar voetnoot31.. De Zuid-Nederlandse emigratie was allereerst van belang voor de verdere expansie van de Noord-Nederlandse vaart op Zuid-Europa, die zich nu tot de Middellandse Zee ging uitstrekken. De handel op Spanje en Portugal, waar de Zuid- | |
[pagina 203]
| |
Nederlanders hun relaties zullen hebben gehad, werd eveneens voortgezet. Overigens schijnen de meeste Zuid-Nederlandse kooplieden die op Spanje en Portugal handelden in de Zuidelijke gewesten te zijn geblevenGa naar voetnoot32.. Dit blijkt uit het belang van de Iberische handel voor het Zuiden in de Spaanse tijd. De Zuid-Nederlandse kooplieden brachten niet alleen hun kapitaal mee naar het Noorden - het was de uitwijkelingen namelijk toegestaan hun bezittingen te gelde te maken voordat zij het land verlietenGa naar voetnoot33. - maar ook hun handelsrelaties in het buitenland en hun kennis van moderne handelsmethoden en organisatievormen. Zowel het systeem van dubbele boekhouding als het wisselverkeer waren in Antwerpen al vrij ver ontwikkeld. De factor kapitaal had een grotere betekenis in de onderneming gekregen. Het karakter van de onderneming werd zakelijker en onpersoonlijker, daar de geldverstrekkers de directe invloed op het bedrijf van de onderneming verloren. Een tendens die zich in het Noorden zou voortzetten en door deze financiële en bedrijfstechnische ontwikkeling kon de Noord-Nederlandse handel uitgroeien tot een de wereld omspannende handelGa naar voetnoot34.. Maar hoe belangrijk de Zuid-Nederlandse emigratie voor het Noorden ook was, toch moeten wij het Noord-Nederlandse aandeel in de handel en scheepvaart beslist niet verwaarlozen. In Engeland daarentegen was de actieve handel en scheepvaart in de tweede helft van de zestiende eeuw op pijnlijke wijze gaan ontbreken. Door het tekort aan landbouwgrond was investering in handel en industrie in de Noord-Nederlandse zeeprovincies, in tegenstelling tot het toch hoofdzakelijk nog agrarische Engeland, een van ouds bekend verschijnselGa naar voetnoot35.. De Amsterdamse kooplieden hadden een goede reputatie wat kredietwaardigheid betreft. Zij konden gemakkelijk geld aantrekken en langlopende kredieten verkrijgen, terwijl zij zelf hun inkopen op korte termijn konden voldoen. Er was een snelle omloop van kapitaal, terwijl de kapitaalkracht ook zorgde voor voldoende werkgelegenheid, zowel voor de eigen bevolking als voor de vele immigranten. Handel en scheepvaart konden daardoor uit een grote arbeidsreserve puttenGa naar voetnoot36.. Deze vroeg-kapitalistische ontwikkeling zou in Engeland pas later inzetten. | |
[pagina 204]
| |
De nautische wetenschap ontwikkelde zich reeds in de zestiende eeuw en er kwamen technisch onderlegde zeelieden. Talloze stuurmanshandboeken waren in omloop en bereikten in vertaling de Nederlanden, terwijl Nederlandse geschriften over zeevaart in vertaling snel in Engeland bekend werden, zoals bijvoorbeeld Lucas Waghenaer's boek Spiegel der zeevaart, dat in vertaling als de Mariner's Mirror verscheen. Zowel de Engelsen als de Nederlanders gingen daarbij uit van de verworvenheden van Spanjaarden en Portugezen, maar zij bouwden deze kennis uit door hun eigen nautische verkenningen. Naar het schijnt, hebben de Engelsen de wetenschappelijke waarnemingen overigens eerder met de praktijk van het zeemanschap verbonden dan de NederlandersGa naar voetnoot37.. De sluiting van de Schelde had zeker geen algeheel verval van Antwerpen tot gevolg. De Scheldestad bleef nog het centrum van een uitgestrekte land- en doorvoerhandel voor produkten uit het Noorden en oosterse waren en bovendien bleef de stad een financieel centrum. Uit het onderzoek van de Leuvense historicus Stols blijkt hoe belangrijk de handel met Spanje en Portugal en hun overzeese bezittingen bleef, ook vanuit Vlaamse havens als Oostende en Duinkerken en ondanks de Noord-Nederlandse blokkadeGa naar voetnoot38.. De Engelse kaapvaarten van Drake, Cavendish en Lancaster naar de Indonesische archipel hebben de Nederlanders ongetwijfeld gestimuleerd tot hun eerste tocht naar Indonesië via de Kaap in 1595, een zorgvuldig voorbereide tocht, waarvoor men zich bij de vijand zelf eerst informatie had verschaft. Deze onderneming van een Amsterdamse combinatie van kooplieden werd spoedig door verscheidene andere gevolgd en zeker niet alleen vanuit Amsterdam. Zowel in Hollandse als in Zeeuwse steden werden de zogenaamde voor-compagnieën opgericht, die soms opmerkelijke commerciële resultaten boekten. Deze combinaties van kooplieden bereidden hun expedities heel wat efficiënter voor dan de Engelse kaapvaarders. De voor-compagnieën opereerden volgens een reeds lang in de Nederlanden bekend handelspatroon, namelijk de handel voor gemene rekeningGa naar voetnoot39.. Over de structuur en bedrijfsvoering van deze organisaties zijn weinig details bekend, daar de overgeleverde archivalia vooral informatie bieden omtrent de wederwaardigheden in AzieGa naar voetnoot40.. De organisatievorm en de wijze van be- | |
[pagina 205]
| |
drijfsvoering werden als te bekend verondersteld om hun neerslag in de archieven te vinden. Het ontbreken van gegevens zal wel de voornaamste reden geweest zijn dat historici en economen aan het begin van deze eeuw verschillende theorieën ontwikkelden over het ontstaan van deze voor-compagnieënGa naar voetnoot41.. Er is een groot verschil tussen de voor-compagnieën en de uit deze compagnieën ontstane VOC. In de voor-compagnieën behielden de deelnemers een grote zelfstandigheid, daar ieder geld aan kon trekken van beleggers, die niet op hun eigen naam, maar op die van de desbetreffende aandeelhouders deelnamenGa naar voetnoot42.. De kooplieden werden zelf bestuurders van de gecombineerde onderneming en deze bestuurders of bewindhebbers waren voor hun beheer geen verantwoording schuldig aan de inleggers, die met een evenredig deel van de winst tevreden moesten zijn. De bewindhebbers bleven persoonlijk aansprakelijk voor het eigen ingelegde kapitaal en dat van de door hen aangetrokken beleggersGa naar voetnoot43.. Deze geringe invloed van de aandeelhouders zou doorwerken in de VOC, hoewel daar iedere belegger persoonlijk in het aandeelhoudersregister werd ingeschrevenGa naar voetnoot44.. Tegenover de buitenwereld echter vormde de voor-compagnie één geheel en zij kon als zodanig in rechte worden aangesprokenGa naar voetnoot45.. Onderlinge concurrentie in Europa en Azië, alsmede de noodzaak om zowel defensief als offensief sterk te staan tegenover de Portugezen en Spanjaarden in Azië, maakten een samengaan in één krachtige onderneming noodzakelijkGa naar voetnoot46.. In de VOC bleef overigens nog veel bewaard van de oude voor-compagnieën, zoals met name de autonomie van de zes KamersGa naar voetnoot47.. Hoewel iedere inlegger in beginsel op zijn eigen naam bij de VOC inschreef, kon hij zich laten vertegenwoordigen, zodat de naam in het register niet steeds de naam van de kapitaalverschaffer behoeft te zijnGa naar voetnoot48.. Het succes van de tochten van de Nederlandse voor-compagnieën leidde in Engeland tot de oprichting van de Engelse Oostindische Compagnie. Een zwaarwegend motief daarbij was de angst van de Levant-handelaars dat de specerijenstroom door | |
[pagina 206]
| |
de Nederlanders zou worden afgetapt. Een Engelse Oostindische Compagnie, waarmee de Levant-handelaren een nauwe persoonlijke en financiële binding hadden, zou de specerijen op de Engelse markt kunnen brengen en voorzover deze markt die waren niet kon opnemen zouden ze worden bestemd voor de doorvoer, zelfs naar de LevantGa naar voetnoot49.. Door de nauwe samenhang van de ‘Levant Company’ met de EIC bleven nog veel oude elementen in de nieuwe organisatie bewaard. De ‘Levant Company’ was een ‘regulated company’, de traditionele vorm waarin de Engelse handel was georganiseerd, die ook door de ‘Staple Merchants’ en de ‘Merchant Adventurers’ werd toegepastGa naar voetnoot50.. In de EIC werkte men met een gemeenschappelijk kapitaal, al werd tot 1612 nog telkens het geld voor één expeditie bijeengebracht, dat na afloop van elke reis met de gemaakte winst werd uitgekeerdGa naar voetnoot51.. Pas in 1613 ging men over tot het bijeenbrengen van een werkkapitaal voor een langere periode, de eerste ‘joint stock’. Na enkele jaren bestonden er verschillende ‘joint stocks’ naast elkaar, waarvan het kapitaal door verschillende groepen geldverstrekkers verschaft werd. Door de langzame afwikkeling van de zaken bleven deze ‘joint stocks’ naast elkaar bestaan. In 1628 keerde men zelfs weer terug tot de incidentele financiering van afzonderlijke reizenGa naar voetnoot52.. Hoe sterk de invloed van de ‘regulated company’-vorm wel was, wordt bewezen door het feit dat nog in de jaren veertig van de zeventiende eeuw in de EIC gediscussieerd werd over de vraag of de compagnie niet moest worden omgezet in een ‘regulated company’Ga naar voetnoot53.. De Engelse compagnie vertoont nog heel wat trekken die doen denken aan de middeleeuwse handel met zijn onmiskenbaar gildekarakter. Gilderesten zijn te zien in de beloning van de dienaren in Azië die aanvankelijk op commissiebasis werden aangenomen. Spoedig ging men over op een systeem van geregelde salariëring volgens een vaste rangorde. Ook het leerlingenstelselGa naar voetnoot54. herinnerde aan het gildesysteem, terwijl de leefgemeenschappen van de EIC dienaren in de Aziatische vestigingen eveneens overeenkomstige trekken vertoonden met het systeem van de | |
[pagina 207]
| |
‘meester en zijn gezellen’Ga naar voetnoot55.. Bij de VOC ontbrak dit gildekarakter. Zowel bij de voor-compagnieën als bij de VOC waren de dienaren gesalarieerde beambten, aan wie het ten strengste verboden was voor eigen rekening handel te drijvenGa naar voetnoot56.. In 1600 en 1602 verleenden de respectievelijke regeringen zowel aan de EIC als aan de VOC een charter, waardoor zij tegenover de eigen landgenoten het monopolie van de handel op Azië verkregenGa naar voetnoot57.. Ook in deze charters zijn de resten van een vroeger tijdperk bewaard. De vorst, in de Republiek de Staten-Generaal, werd als suzerein erkend en de Staten gaven met name in Azië enkele overheidsrechten aan de compagnie, zoals bijvoorbeeld het recht om verdragen te sluiten met Oosterse vorsten. De compagnie nam op haar beurt op zich zekere plichten te vervullen. In navolging van de Iberische pretenties op grote monopoliegebieden omvatten ook de Noordwest-Europese monopolies een geografisch zeer uitgestrekt gebiedGa naar voetnoot58.. In het Engelse charter werden die havens in Azië van het octrooi uitgezonderd, waar reeds Spanjaarden en Portugezen gevestigd waren, om de Iberiërs niet te veel tegen de haren in te strijkenGa naar voetnoot59.. De Nederlanders hoefden voor hun landsvijand minder consideratie te tonen. Door de monopolies werden systemen van nationale overzeese handel gevormd, die later zouden overgaan in koloniale rijken, zonder dat hierbij de ethnische samenstelling of de taalgemeenschappen van de inheemse volken een rol speelden. De monopolies waren volgens de charters alleen gericht tegen de eigen landgenoten. Speciaal bij de VOC bestond er evenwel een streven om het monopolie uit te breiden ten koste van de Europese concurrenten en vijanden en van de inheemse vorsten en volken en vooral van dat gedeelte van de inheemsen die zich met de zeehandel bezig hieldenGa naar voetnoot60.. Maar het gebied dat de VOC als handelsterrein voor zichzelf wilde reserveren was zo omvangrijk, dat van een intensieve exploitatie geen sprake kon zijn, al gelukte het de compagnie zich ten aanzien van enkele kostbare specerijen inderdaad een monopoliepositie te verwervenGa naar voetnoot61.. Bij de import van peper werd de binnenlandse markt van de EIC beschermdGa naar voetnoot62.. De VOC daarentegen genoot op de Amsterdamse stapelmarkt geen bescherming en had dus geen voorkeurspositie bij de doorverkoop van de door haar geïmporteerde waren. Zij was echter onmiskenbaar de voornaamste importeur en haar be- | |
[pagina 208]
| |
stuurders waren uiteraard bijzonder goed geïnformeerdGa naar voetnoot63.. Vooral in de begintijd werd er nogal eens geklaagd over het feit dat de bewindhebbers misbruik maakten van hun positie. Terwijl in Engeland monopolies algemeen aanvaard werden, was dit in de Republiek, het traditionele vrijhandelsland, niet het geval. Het monopolie van de VOC, een uitzondering in de Hollandse samenlevingGa naar voetnoot64., stuitte daar op grote weerstanden. Door het verwerven van aandelen kon weliswaar iedere ingezetene van de Republiek financieel aan de VOC deelnemen, maar de leiding was in handen van een kleine, al spoedig vrij gesloten groep en de aandeelhouders hadden weinig of geen invloed op de bedrijfsvoering. De niet bij de VOC aangesloten kooplieden hielden zich bij de traditionele Europese handel of zij legden zich toe op de handel met Amerika en Afrika. Sommigen trachtten hun kennis van de overzeese handel in dienst te stellen van buitenlandse mogendhedenGa naar voetnoot65., terwijl ook veel ingezetenen van de Republiek in vreemde compagnieën investeerden. Op den duur zou de deelneming van de vele Nederlandse aandeelhouders in de Britse compagnieën bepaald bezorgdheid in Engeland wekkenGa naar voetnoot66.. Binnen de VOC zelf werd het monopolie zowel door de bestuurders als door de dienaren van hoog tot laag in sterke mate ontkrachtGa naar voetnoot67.. In tegenstelling tot de situatie bij de EIC werden de aandeelhouders bij de VOC ondanks hun verzet al spoedig uitgeschakeld, ondanks de conflicten die naar aanleiding hiervan ontstondenGa naar voetnoot68.. In Londen wist de aandeelhoudersvergadering (‘general court’) een zekere invloed op de bedrijfsvoering en de samenstelling van de bestuurders te behoudenGa naar voetnoot69.. In de VOC leidde het verzet van de aandeelhouders slechts tot de instelling van een vertegenwoordiging uit de aandeelhouders de zogenaamde hoofdparticipanten. Hun voornaamste en spoedig enige taak bestond uit een zekere financiële controle, maar aangezien zij evenals de bewindhebbers uit de bezitters van de grootste aan- | |
[pagina 209]
| |
delen werd gekozen, behoorden zij tot dezelfde sociale groep als de bewindhebbers en vielen de belangen van beide groepen samenGa naar voetnoot70.. Zowel voor het verkrijgen en verlengen van charters als voor het importeren en exporteren van compagnieswaren, moesten de compagnieën rechten betalen, zodat zij voor de staat een bron van inkomsten vormdenGa naar voetnoot71.. De regeringen konden voorts op de compagnieën een beroep doen om geld en schepen ter beschikking te stellen van de staat. Speciaal de EIC trad veelvuldig op als geldschieter van de koningGa naar voetnoot72.. De Staten-Generaal vroegen soms in tijden van oorlog om schepen van de compagnie, althans in de zeventiende eeuwGa naar voetnoot73.. Het kwam voor dat de landspolitiek regelrecht inging tegen het handelsbelang van de compagnieën en in dat geval hadden zij zich te voegen naar de landspolitiekGa naar voetnoot74.. Terwijl de VOC een vrij grote autonomie ten opzichte van de staat genoot en in Azië zelfs enkele overheidsrechten mocht uitoefenen, was de EIC veel meer afhankelijk van de staatGa naar voetnoot75.. Toch heeft de EIC weten te verhinderen dat de koning directe invloed kreeg op haar interne zaken, zoals bijvoorbeeld op de benoeming van haar functionarissenGa naar voetnoot76.. Voor de uitvoer van zilver was de EIC echter geheel afhankelijk van de toestemming van de regering en daar zilver het voornaamste uitvoerprodukt naar Azië was, werd zij hierdoor in haar Aziatische handel danig belemmerdGa naar voetnoot77.. Als algemene conclusie kan zeker worden vastgesteld dat de Engelse vorsten op alle mogelijke wijzen van de EIC hebben trachten te profiterenGa naar voetnoot78.. De VOC kon steeds op staatssteun rekenen wanneer er inbreuk op haar monopolie gemaakt werd. De Engelse koningen verleenden daarentegen tal van concessies aan met de EIC concurrerende groepen, die ook een aandeel in die handel wenstenGa naar voetnoot79.. Het verlenen van deze octrooien spekte de koninklijke schatkist in niet geringe mate, maar meestal liep het uit op zeeroverspraktijken in Azië. De EIC werd echter door de inheemse vorsten en volken verantwoordelijk gesteld voor de misdrijven door deze Engelse ‘interlopers’ tegen de Aziatische zeevaart bedreven. De EIC beleefde maar weinig vreugde aan haar vorsten. Ook op de steun van het parlement kon de EIC niet rekenenGa naar voetnoot80.. Haar bestuurders behoorden namelijk tot | |
[pagina 210]
| |
die groep van kooplieden uit de Londense City, die zich te zeer geïdentificeerd hadden met de belangen van de koning, hetgeen de EIC in de burgeroorlog noodlottig werd en er toe leidde dat Cromwell in 1657 een octrooi verleende aan een nieuwe EICGa naar voetnoot81.. Vergeleken met de kapitaalkracht van de VOC bij haar begin, toen in zeer korte tijd een som van meer dan 6½ miljoen bijeen werd gebrachtGa naar voetnoot82., was die van de EIC veel geringer. Het kostte haar de grootste moeite om slechts één tiende van het Nederlandse bedrag te verzamelen. Voor een deel was dit geld, zoals gezegd, uit de Levanthandel afkomstig. Men heeft zelfs berekend dat één vierde tot één derde van het gehele ingelegde kapitaal van de eerste vier ‘joint stocks’ nog door Levanthandelaren zou zijn geleverdGa naar voetnoot83.. De invordering van het kapitaal verliep bovendien moeizaam, zodat de bestuurders zelf met het inschrijfregister onder de arm de slechte betalers gingen aanmanenGa naar voetnoot84.. Zo huiselijk zal het in de Amsterdamse Kamer met haar bijna 1.200 inleggers niet zijn toegegaanGa naar voetnoot85.. De aandeelhouders van beide compagnieën kwamen uit alle lagen van de bevolking. Dit werd mogelijk gemaakt doordat men ook voor kleine bedragen kon inschrijvenGa naar voetnoot86. en de kwitantiebewijzen op de beurs verhandeld werdenGa naar voetnoot87.. Bij de VOC was het kapitaal voor een periode van tien jaar vastgezet, waarna een afrekening zou plaatshebben, hetgeen met dispensatie van de Staten-Generaal niet is geschiedGa naar voetnoot88.. Bij de EIC werd, zoals reeds gezegd, tot 1612 per expeditie afgerekendGa naar voetnoot89.. Pas in 1613 kwam de eerste ‘joint stock’ tot stand, gevolgd door tal van andere, bestaande uit verschillende groepen aandeelhoudersGa naar voetnoot90.. In Azië waren ondertussen vaste nederzettingen met een eigen bestuur ontstaan, zodat men aan de afzonderlijke ondernemingen wel een langere levensduur moest geven. Ook de VOC werd met dit probleem geconfronteerd, maar zij ging consequenter te werk door ondanks de oppositie van de participanten geen kapitaal meer uit te kerenGa naar voetnoot91.. De kapitaalinleg werd dus permanent en dit was, meer dan de gemeenschappelijkheid van het kapitaal, een door de VOC geïntroduceerd nieuw element. | |
[pagina 211]
| |
Afgezien van de grote invloed van de Engelse aandeelhouders vertonen de bestuursorganisatie, het administratief beheer en het ambtenarenapparaat van de VOC en de EIC veel overeenkomsten. Het zou te ver voeren om hier dieper op in te gaan. Ook wat betreft de sociale achtergrond van de bestuurders van beide compagnieën is er overeenkomst. Maar terwijl dankzij recente studies van Stone, Rabb en BrennerGa naar voetnoot92. over dit aspect van de Britse expansie overzee al vrij wat bekend is, zijn wij ten aanzien van de Nederlandse bewindhebbers nog op onvoldoende verkend terrein. Uit het werk van Elias over de Amsterdamse vroedschapGa naar voetnoot93. zou althans voor de bewindhebbers van de Amsterdamse Kamer heel wat informatie te halen zijn. Zowel bij de EIC als bij de VOC vormden de bewindhebbers een kleine groep van rijke kooplieden, bij de EIC behorende tot de Londense City-kooplieliedenGa naar voetnoot94.. De Nederlandse bestuurders hadden een wat bonter regionale samenstelling, daar de heren XVII gerecruteerd werden uit de bewindhebbers van de Kamers die op hun beurt werden benoemd uit de groep van rijke kooplieden uit die steden, waar de Kamers gevestigd waren. Omdat zij door de plaatselijke overheden werden benoemdGa naar voetnoot95., waren zij door nauwe sociale- en familiebanden verbonden met de plaatselijke regenten. Het zou interessant zijn om een vergelijkend onderzoek in te stellen naar de sociale afkomst en de handelsrelaties van de bewindhebbers van de VOC en die van de WIC. De Duitse economisch-historicus Schneeloch houdt zich op het ogenblik bezig met een onderzoek naar de relatieve geslotenheid van het bestuurscollege van de WIC en publiceerde hierover reeds een voorlopig resultaatGa naar voetnoot96.. Ook onze kennis over de sociale achtergrond van de dienaren der VOC en WIC reikt niet ver, al valt er wel een toenemende belangstelling voor dit onderwerp te constateren. Ten aanzien van de zeventiende eeuw wordt dit onderzoek, althans voor wat de VOC betreft, belemmerd door het ontbreken van archivalische bronnen. De benodigde gegevens voor de zeventiende eeuw, zullen in ieder geval uit zeer verspreid materiaal bijeengebracht moeten worden. De situatie ten aanzien van de achttiende eeuw is gunstigerGa naar voetnoot97.. Van Engelse kant is een dergelijke studie voor de achttiende eeuw verrichtGa naar voetnoot98.. In de archieven van de Engelse compagnie is | |
[pagina 212]
| |
althans voor zover het de achttiende eeuw betreft, gemakkelijker te bewerken materiaalGa naar voetnoot99. aanwezig dan in de VOC-archieven. Voor de bestudering van het sociale aspect kan men ook voor de achttiende eeuw zeker niet volstaan met het raadplegen van het VOC-archief: heel wat aanvullend onderzoek in andere archieven zal daarvoor noodzakelijk blijkenGa naar voetnoot100.. De eerste EIC voerde een zeer zorgvuldig benoemingsbeleidGa naar voetnoot101.. Zo was er een aparte benoemingscommissie, terwijl iedere nieuwe functionaris een waarborgsom moest storten. De VOC kende een dergelijke waarborg niet, vandaar haar angst voor het indienstnemen van bankroetiersGa naar voetnoot102.. Over het benoemingsbeleid van de VOC is echter nog maar heel weinig bekend, door het ontbreken van het grootste deel der stukken betreffende het interne beheer in de RepubliekGa naar voetnoot103.. In beide compagnieën was het euvel van de particuliere handel niet uit te roeien, ja zelfs niet onder controle te krijgen. Bij de EIC had de controle zo weinig effect dat aan de dienaren in 1628 een zekere mate van eigen handel werd toegestaanGa naar voetnoot104.. Door het grote aantal der ondernemingen, die op den duur onder de EIC schuilgingen, kregen de factoors een grote vrijheid van handelenGa naar voetnoot105.. Bovendien was er in Azie geen eenheid van bestuur over de EIC-vestigingenGa naar voetnoot106.. Zowel op Suratte als in Bantam was een hoofdkwartier. Onder Suratte ressorteerden de factorijen in het Mogolrijk en in Perzië, onder Bantam de factorijen in Zuid-Oost Azië en ook Coromandel, vanwege het grote belang van de textiel uit Coromandel voor de handel in Zuid-Oost Azië. Het gecentraliseerde bestuur van de VOC in Azië, waar iedere factorij in directe verbinding stond met het centrum Batavia, trachtte bovendien door het uitzenden van controlerende ambtenaren het kwaad van de ‘morshandel’ door haar dienaren binnen de perken te houden, met weinig succes overigensGa naar voetnoot107.. De salarissen waren namelijk uitzonderlijk laag, vooral vergeleken met de grote winsten die het compagniespersoneel voor zijn meesters en participanten wist te verdienenGa naar voetnoot108.. Bovendien was de mortaliteit aan boord zo hoog en in de factorijen was deze nog hoger | |
[pagina 213]
| |
dat de kans betrekkelijk gering was dat men met een welgevulde beurs naar het vaderland terugkeerde. Een belangrijk deel van het personeel van de beide compagnieën was werkzaam in het scheepsbedrijf: op de werven en op de schepenGa naar voetnoot109.. De EIC bezat alleen in de eerste helft van de zeventiende eeuw eigen scheepswerven en zij verschafte daardoor aan veel mensen in Londen werkGa naar voetnoot110.. De scheepsbouw vertoont grote gelijkenis met die van de VOCGa naar voetnoot111.. Bij beide compagnieën kwam op de werven zowel coördinatie als differentiatie van werkzaamheden voor; bij de werf van de Kamer Amsterdam kan men zelfs spreken van een semi-industriële onderneming, een vorm van hogere bedrijfsorganisatieGa naar voetnoot112.. De scheepsbouw van de EIC had grote invloed op de ontwikkeling van de particuliere scheepsbouw, al spelen hier natuurlijk ook andere factoren een rol: de Britse regering trachtte met name door haar navigatiewetten de eigen scheepvaart te bevorderenGa naar voetnoot113.. In de tweede helft van de zeventiende eeuw ging de EIC over tot het huren van schepen van particulieren. De VOC nam pas aan het eind van haar bestaan haar toevlucht tot gehuurde schepen, daar het aantal zelfgebouwde schepen niet toereikend was, hoewel in tijd van oorlog wel reeds eerder schepen ingehuurd werdenGa naar voetnoot114.. Het zou ook interessant zijn een vergelijking te trekken tussen het leven aan boord van de schepen van de VOC en die van de EIC en zo bijvoorbeeld de onderlinge appreciatie of wrijving tussen de groepen aan boord vergelijkenderwijs te bestuderen. Ook equipering, bewapening en proviandering verdienen onderzocht te worden. De beide compagnieën kampten in dit opzicht met dezelfde moeilijkheden, zoals de watervoorziening aan boord, waar leven en dood van afhingGa naar voetnoot115.. Curieus is het dat de Nederlanders minder vlees en wijn consumeerden dan de Engelsen, maar zeer veel meer bierGa naar voetnoot116.. De tonnages van de schepen van beide compagnieën verschilden niet sterk van elkaar. Bij een onderzoek naar de schepen van de VOC zijn nog geen exacte gegevens over de tonnages vastgesteld. Het tonnage van de Engelse schepen lag tussen | |
[pagina 214]
| |
de 300 en 700 ton; de meeste schepen waren 300 tot 400 ton. De Nederlandse tonnages reikten van 200 tot 600 ton, maar er voeren waarschijnlijk meer grote schepen uit dan bij de EIC. In de periode van 1600 tot 1640 was bovendien het aantal Nederlandse schepen veel groter dan dat van de EIC: 291 schepen van de VOC tegen slechts 76 van de EIC. Ook het aantal reizen van de VOC overtrof dat van de EIC aanzienlijk in de periode van 1630 tot 1640: 157 reizen van de VOC tegenover 39 van de EIC. Deze getallen zijn ontleend aan het bovengenoemde onderzoek van de VOC schepen en aan Chaudhuri's studie over de Engelse compagnie. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was de VOC op navaal gebied dus duidelijk superieur aan de EICGa naar voetnoot117.. Aanmerkelijk waren ook de verliezen aan schepen bij de EIC en er werd voortdurend geklaagd dat de thuisreis te veel tijd in beslag namGa naar voetnoot118.. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat de EIC haar handel zou baseren op het voornaamste product van de Britse nijverheid, de Britse wollen stoffen, als exportartikel, maar toen de afzet in Azië gering bleek te zijn vanwege het tropische klimaat, was men gedwongen over te gaan op de export van edel metaalGa naar voetnoot119.. In dit streven werd de EIC, zoals wij al zagen, gehinderd door de mercantilistische politiek van de Britse regering en van het parlement, terwijl ook de publieke opinie zich tegen geldexport verzetteGa naar voetnoot120.. Pas langzamerhand groeide in Europa de kennis van en het inzicht in de samenhang tussen muntvoorraad, prijzen en goederen en herexport van waren. Men moest daarbij ook rekening houden met de zeer gecompliceerde muntstelsels in Engeland en op het continent, om van Azië nog maar te zwijgenGa naar voetnoot121.. De groei van die kennis in de zestiende en zeventiende eeuw is een boeiend onderwerpGa naar voetnoot122.. Het bekende geschrift van Thomas Mun The Treasure of Foreign Trade, was een antwoord van deze ‘vice-governor’ van de EIC op alle kritiek die de compagnie van haar tegenstanders over de geldexport te horen kreeg. We noemen slechts de namen van de schrijvers Malynes en Misselden, die alle heil verwachtten van de | |
[pagina 215]
| |
controle op en de beperking van de muntuitvoer, waartegenover Mun juist wees op de noodzaak van herexport om de betalingsbalans weer in evenwicht te brengenGa naar voetnoot123.. Voor de EIC kwam het accent daardoor te liggen op de doorvoer van oosterse warenGa naar voetnoot124., omdat de Engelse markt veel te beperkt en te weinig elastisch was om de import van de compagnie op te kunnen nemen. Maar ook aan de herexport naar het continent waren grenzen gesteld, daar de continentale markt aan hetzelfde euvel leedGa naar voetnoot125.. Dit was een omstandigheid waarmee zelfs de VOC rekening moest houden, ondanks haar zo veel grotere afzetmogelijkheden, bijvoorbeeld in de Baltische gebieden, en ondanks het feit dat zij door haar regering niet gehinderd werd bij de zilverexport. Als gevolg hiervan ontstond bij beide compagnieën al vroeg het streven om de inter-Aziatische handel tot ontwikkeling te brengenGa naar voetnoot126.. Dit gelukte de VOC met haar veel groter potentieel aan geld en schepen en haar groter bereik in de Aziatische wereld al wonderwel in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Daar wist de VOC uit haar winsten een kapitaal van betekenis op te bouwen. Gunstig voor de Europeanen was het dat de waarde van het edel metaal in Azië hoger was dan in EuropaGa naar voetnoot127.. Vandaar dat de Europeanen zilver zoveel mogelijk als ruilmiddel gebruikten. In Azië was veel zilver nodig, niet alleen voor de inkoop van waren, maar ook voor het kostbare administratieve, militaire en maritieme apparaatGa naar voetnoot128.. Het sluiten van leningen in Azië was door de hoge rentetarieven uiterst onvoordelig, maar men moest er, wanneer geldzendingen uitbleven, soms noodgedwongen toe overgaanGa naar voetnoot129.. Het wisselverkeer was nog weinig ontwikkeld, al werd het reeds door de Aziaten toegepast. Ook de Europeanen maakten hiervan gebruik door bemiddeling van inheemse makelaars en kooplieden om het risico van geldzendingen te ondervangenGa naar voetnoot130.. Het wisselbedrijf tussen Nederland en Azië was vóór 1640 nog zeer weinig ontwikkeldGa naar voetnoot131.. | |
[pagina 216]
| |
Door de grote aanvoer van zilver stegen de prijzen ook in Azië, zodat steeds grotere hoeveelheden zilver nodig waren, zowel in baar als in Azië gangbare muntenGa naar voetnoot132.. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was dit wat de Europese munten betreft de Spaanse reaal (waarde ca. f 2,50), terwijl op den duur ook de Nederlandse rijksdaalder en andere Nederlandse munten een goede naam kregenGa naar voetnoot133.. Door de respectieve vredes van Engeland en de Republiek met Spanje, kregen zij directe toegang tot het Spaans-Amerikaanse zilverGa naar voetnoot134., al had Spanje de geldexport aanvankelijk aan beperkende voorwaarden gebondenGa naar voetnoot135.. De zilverschaarste werd zowel door de Engelsen als door de Nederlanders opgeheven door smokkelarij en door de buit van gekaapte schepen, tenminste zolang de oorlog met Spanje duurdeGa naar voetnoot136.. Het is merkwaardig dat de verovering van de Spaanse zilvervloot door Piet Heijn niet alleen de VOC van pas kwam, maar ook de EIC in staat stelde enige expedities naar Perzië uit te rusten, die een redelijke winst opbrachten. Zo kon de EIC dankzij Piet Heijn's Spaanse matten de VOC in haar Perzische handel beconcurrerenGa naar voetnoot137.. De maatregelen van de Engelse regering beperkten zich niet tot het probleem van de handels- en betalingsbalans, maar dienden ook ter bevordering van de eigen scheepvaart, hetgeen culmineerde in de scheepvaartwetten van 1651, die vooral gericht waren tegen de handel en scheepvaart van de RepubliekGa naar voetnoot138.. Opmerkelijk is dat Mun's geschrift, reeds in 1622 opgesteld, pas in 1664 werd uitgegeven en toen duidelijk bedoeld was als een propagandageschrift tegen de NederlandenGa naar voetnoot139.. Er is bepaald ook behoefte aan inzicht in de winstgevendheid van beide compagnieën, een bijzonder moeilijk onderwerp, naar nauwkeurige informatie hierover ontbreekt. Voor de eerste helft van de zeventiende eeuw zijn geen boekhoudkundige archivalia van enige betekenis bewaard van de EIC en evenmin van de VOCGa naar voetnoot140.. Van de EIC is alles op dit gebied verloren gegaan, hoewel Chaudhuri op grond van veel latere gegevens concludeert dat de EIC een efficiënt boekhoudkundig beleid gevoerd moet hebbenGa naar voetnoot141.. De strenge geheimhouding, die bij beide compagnieën | |
[pagina 217]
| |
regel was, maakt het onderzoek nog moeilijkerGa naar voetnoot142.. De EIC bestond daarenboven uit een conglomeraat van naast elkaar opererende expedities, die een ad hoc karakter hadden en waarvan de afwikkeling van zaken soms jaren in beslag namGa naar voetnoot143.. De meest winstgevende periode voor de EIC was die vóór 1620Ga naar voetnoot144.. Wel werden er ook toen grote verliezen geleden door de vele schipbreuken en door de hoge reparatiekosten van de schepenGa naar voetnoot145.. Toen de EIC in de jaren twintig van de zeventiende eeuw in een depressie geraakte, een onderdeel van de algehele depressie in EngelandGa naar voetnoot146., bleek zij bijzonder kwetsbaar, daar zij door de tijdrovende afwikkeling van de zaken steeds meer haar toevlucht had moeten nemen tot het opereren met geleend geldGa naar voetnoot147., een omstandigheid die tenslotte ook, hoewel pas in de achttiende eeuw, de VOC noodlottig zou wordenGa naar voetnoot148.. De EIC kon toen de leningen opgevraagd werden niet aan haar verplichtingen voldoen en zij kon ook geen geld meer naar Azië zenden. Haar factoors geraakten daardoor in grote moeilijkheden. De burgeroorlog in Engeland maakte de situatie nog moeilijker en onoverzichtelijkerGa naar voetnoot149.. Op den duur ontstond er een heilloze verwarring tussen de expedities van de ‘joint stocks’ en die van de afzonderlijke reizen. De eenheid van de compagnie werd slechts in Londen door het directorium gehandhaafdGa naar voetnoot150., in Azië waren de factoors feitelijk aan zichzelf overgelaten en was de handel praktisch vrij totdat Cromwell in 1657 een charter verleende voor een nieuwe handelscompagnie in Azië. De VOC, die in deze periode een winstgevende inter-Aziatische handel opbouwde, heeft zich in dezelfde tijd grotendeels ontdaan van de Britse concurrentie in Indonesië. De EIC verplaatste haar zwaartepunt naar de westkust van India. Deze politieke en militair-maritieme ontwikkeling is hier opzettelijk niet aangeroerd. Gezien het veelomvattende onderwerp zijn hierboven slechts enkele punten aangestipt en om binnen het gegeven kader te blijven moest soms een toevlucht worden genomen tot vergaande simplificaties. Niettemin kan het bovenstaande hopelijk tot verder onderzoek stimuleren. |
|