| |
| |
| |
[Verslag]
Verslag van de Algemene Vergadering van de Leden van het Historisch Genootschap gehouden op maandag 31 oktober 1966 in Esplanade te Utrecht
Volgens de presentielijst zijn aanwezig de leden en introducé's:
W. Jappe Alberts |
J.K. de Cock |
J.C. Andries |
A.E. Cohen |
J.A. van Arkel |
W.Ph. Coolhaas |
A.E. van Balen-Chavannes |
C. Dekker |
P. Batelaan (intr.) |
A.Th. van Deursen |
E.H.P. Baudet |
F.L. Diekerhoff |
B. Bellush |
F.H.J. Dieperink |
P.J.W. Beltjes |
J.G. van Dillen |
E. van Beusekom |
Z.R. Dittrich |
K.W.L. Bezemer |
J. Dommisse |
H. Binnendijk |
J.D. Dorgelo |
M. de Block |
E. van Dijk |
L. Blok |
H. Dijkstra |
M.J. Boerendonk |
G.R. Erdbrink (intr.) |
J.C. Boogman |
J.L. van Essen |
N.A. Bootsma |
C.N. Fehrmann |
J.A. Bornewasser |
M.A.M. Franken |
J.W. Bosch |
E.M. Freitag |
J. Brandt-van der Veen |
H.A. Enno van Gelder |
F.A.M. Brekelmans |
C.E. Gerretson-Harmsen |
E.A.B.J. ten Brink |
C. Giebel |
W. van den Broeke |
H.J. de Graaf |
J.G. Bruggeman |
A. Graafhuis |
I.J. Brugmans |
Ed. G. Groeneveld |
J.R. Bruijn |
J.R. de Groot |
M.G. Buist |
D. Grosheide |
J.J. Buurman |
B.U. Haagsma |
M.P. van Buijtenen |
J. Haak |
M. van der Bijl |
E. Haas |
J.W.C. van Campen |
E. van Hall-Nijhoff |
H.P.H. Camps |
S. Hart |
A.C. Carter-le Mesurier |
P. van Hees |
J.A. ten Cate |
J.G. Hegeman |
A.A. Cense |
J.F. Heijbroex |
| |
| |
J. van Heijst |
M. Roest |
W.J. van Hoboken |
D.J. Roorda |
J.H. van den Hoek Ostende |
J.M. Scherp |
B. van 't Hoff |
I. Schöffer |
D. de Hoop-Scheffer |
L.W.G. Scholten |
G.J. Hooykaas |
G. van Schravendijk-Berlage |
J.A. van Houtte |
H.M.G. Schrijnemakers |
F.W.N. Hugenholtz |
R.L. Schuursma |
A.H. Huussen jr. |
J. Sibinga Mulder |
L. Jansen |
F.S. Sixma van Heemstra |
A.E.M. Janssen |
B.H. Slicher van Bath |
Th.P.M. de Jong |
J.Th. de Smidt |
G.M.A. Jongbloet-van Houtte |
C. Smit |
C.M.J. de Jongh |
H. Smitskamp |
G.J.W. de Jongh |
F. Snapper |
C.A. van Kalveen |
A.G. van der Steur |
J.H.P. Kemperink |
Th.H.J. Stoelinga |
J.H. Kernkamp |
J.G. Stork-Penning |
F. Kerner |
J.E.A.L. Struick |
N. Kolff |
J.J. van Stuyvesant Meyen |
E.H. Korvezee |
K.W. Swart |
E.H. Kossmann |
G. Taal |
J.A. Kossmann-Putto |
C.A. Tamse |
J.G. Kruisheer |
F.B.M. Tangelder |
J.C.P.A. van Laarhoven |
E. Tas |
C.G. van Leeuwen |
J. den Tex |
J.M. van der Linde |
L. van Tongerloo |
A.F. Manning |
A.J. Veenendaal |
W.J.F. Meiners |
D. van Velden |
A.F. Mellink |
P. Verhoog |
G.J. Mentink |
W. Vinckhuyzen van Maarssen |
F.A.M. Messing |
J.C. Visser |
P. van der Meulen |
J. Voerman |
P.J. Meij |
G.J. de Voogd |
J.C.A. de Meijl |
Joh. de Vries |
F.E.J. Milo-van Everdingen |
E. Vroom |
W. Miltenburg-Racké |
S.L. van der Wal |
A.M.P. Mollema |
E.H. Waterbolk |
H.J. Mijjer |
C.B. Wels |
N.F. Noordam |
J.J. Westendorp Boerma |
H. Nijhoff |
J.F.A.N. Weijling |
C. Offringa |
J.M. van Winter |
H.R. van Ommeren |
P.J. van Winter |
D.P. Oosterbaan |
B. Woelderink |
J.K. Oudendijk |
J.J. Woltjer |
E. Pelinck |
Th.P.H. Wortel |
L.P.L. Pirenne |
C.A. Zaalberg |
A. Plaatsman |
S.B.J. Zilverberg |
J. Platteel |
S.H.A.M. Zoetmulder |
J.W. Postma |
A. Zijp |
W.A. van Rappard |
|
J.H.A. Ringeling |
|
| |
| |
Eén handtekening was onleesbaar.
De voorzitter, prof. dr. J.H. Kernkamp, opent te half elf de vergadering met de volgende rede.
Dames en Heren,
Het is met groot leedwezen dat ik heden U toespreek. U bent stellig bekend met het zware verlies, dat het Historisch Genootschap heeft geleden. Geheel onverwacht ontviel ons in de nacht van 13 september prof. dr. C.D.J. Brandt. Het Historisch Genootschap moest hem als voorzitter missen, voor goed.
In tal van periodieken zijn de verdiensten van onze vriend Brandt geschilderd. Het is mijn taak hem hier te gedenken als voorzitter van het Historisch Genootschap. Tijdens een bijeenkomst in het Instituut voor Geschiedenis te Utrecht heb ik gewezen op de bijna onverwoestbare werkkracht, die Brandt bezat, zodat van alle kanten een beroep op zijn medewerking werd gedaan, die hij, als het maar enigszins kon, steeds verleende. Ging de taak bij zijn Instituut hem in de eerste plaats ter harte, het Historisch Genootschap was een ander troetelkind.
Hoe kon het ook anders! Brandt heeft het H.G. bijna veertig jaar gediend. Tot bestuurslid en 2e Secretaris is hij benoemd in de algemene bestuursvergadering op 30 oktober 1926. Op 1 september 1935 volgde zijn aanstelling als 1e Secretaris. In de algemene bestuursvergadering van 11 mei 1946 vond zijn installatie als voorzitter plaats. Hij volgde toen Dr. Bannier op. Alles overziend moet ik zeggen: wat een staat van dienst!
De helft van deze periode heb ik het voorrecht gehad als 1e secretaris met Brandt als voorzitter in het Historisch Genootschap nauw samen te werken. Ik heb gedurende twee decennia met bewondering gade geslagen met welk een aanpassing Brandt leiding wist te geven in een snel veranderende tijd.
Bij mijn entree in het bestuur van het Historisch Genootschap kwam ik direct onder de indruk van de enigszins plechtige stijl, waarin de Utrechtse bestuursvergaderingen, iedere maand, behalve midden in de zomer, op zaterdagavond werden gehouden. Brandt was het, die ons als we na de behandeling van de agenda nog wat bleven nakouten, vaak vertelde van zijn eerste twintig jaren in het Historisch Genootschap. Hij deed dat met een grote
| |
| |
levendigheid en als er weer een rijk verhaal kwam, gingen we er echt nog weer eens voor zitten. We zagen als het ware oude bestuursvergaderingen herleven. De verteller raakte dan in vuur, met zijn ene hand gesticulerend, in de andere hand een sigaar, met de benen ietwat nonchalant over elkaar geslingerd. We genoten. Na zijn heengaan zag ik een foto, die precies weergaf wat ik U zoëven schetste. Mr. Sam. Muller bijv. ken ik alleen door Brandt.
Veel is in de latere jaren gewijzigd. Jongeren traden tot het bestuur toe, die tegen het vergaderen op zaterdagavond bezwaren hadden, omdat hun gezin hen dan opeiste, zodat steeds meer op andere dagen in de week en minder regelmatig bijeengekomen werd. En nu is Brandt de tovenaar geweest, die op een geheel eigen wijze er voor zorg droeg, dat de activiteit naar buiten eerder toe- dan afnam. Niemand minder dan Brandt zelf betreurde het in hoge mate dat de bestuursvergaderingen soms wel een heel zakelijk karakter kregen en voor een gezellig napraten meestal de tijd ontbrak, maar de efficiency nam toe.
Het was prettig samenwerken met Brandt. De grote gave van de overledene lag, afgezien van zijn wetenschappelijke capaciteiten, m.i. hierin, dat hij in de eerste plaats mens was en zich interesseerde voor ons aller lief en leed, in de ruimste zin van het woord. Brandt had de flair om de moeilijkste problematiek, waarmee ook ons bestuur bij tijd en wijle te kampen had, op een voor ieder bevredigende wijzen op te lossen. Bij beleidskwesties had hij steeds een helder oordeel, waaraan wij allen veel verschuldigd zijn. Het doet ons goed, dat Mevrouw Brandt-van der Veen, die het zwaarst getroffen is, door haar werkzaamheden aan het Thorbecke-archief nauw met het Historisch Genootschap verbonden blijft. Het zal ongetwijfeld in de geest van collega Brandt zijn, als we ons werk voortzetten, zoals hij dat graag zag en eenvoudig elkander bij staan in het belang van het Historisch Genootschap, dat hem zo lief was.
Het is niet het enige verlies dat ons bestuur in dit verslagjaar had te lijden. Op 12 december 1965 overleed prof. dr. J.F. Niermeyer, hoogleraar in de geschiedenis van de middeleeuwen aan de Universiteit van Amsterdam en als zodanig lid van ons bestuur. Ook aan hem hebben we veel verplichtingen. Zijn adviezen, soms in een sarcastische vorm gegoten, waren zeer waardevol.
In het vorige verslagjaar herdacht Prof. Brandt onze mede- | |
| |
bestuursleden Rüter en Immink. In de korte periode van nog geen anderhalf jaar zijn aan ons bestuur dus veel eminente krachten ontvallen. Wel een heel zwaar verlies.
Het zij mij thans vergund U te verzoeken een ogenblik in stilte prof. Brandt en prof. Niermeyer te gedenken.
Het geeft steeds weer voldoening dat het Historisch Genootschap bij de algemene ledenvergadering op een goed gevulde zaal kan rekenen. Mijn verontschuldiging bied ik U aan over het late rondsturen van de convocaties. Deze hadden op 10 oktober verstuurd moeten worden door Wolters in Groningen. Nadien bleek bovendien, dat er leden waren die de convocatie niet ontvangen hadden. Ik hoop, dat dat aantal niet groot is geweest. Het persoonlijk contact met U wordt door ons bestuur immers op hoge prijs gesteld. Het is voor ons de ontmoeting van het jaar. Ik heet U van harte welkom!
Een welkom dat in de eerste plaats gericht is tot de beide sprekers: prof. B. Bellush, afkomstig van New York City College, gasthoogleraar aan de Universiteit te Utrecht bij het Instituut voor Geschiedenis, die voor ons vanmiddag zal spreken over een bijzonder actueel onderwerp The Academy and American foreign policy, voorts prof. dr. F.W.N. Hugenholtz, die vanochtend een onderwerp zal behandelen, waarvan de titel Het Kaas- en Broodvolk ons vanaf de kinderjaren vertrouwd in de oren klinkt.
In het bijzonder wil ik ook begroeten ons erelid, prof. dr. J.A. van Houtte, wiens Braziliaanse reis hem gelukkig niet verhinderde aan onze bijeenkomst, als gewoonlijk, deel te nemen.
Ons erelid prof. dr. H. van Werveke schreef mij persoonlijk, dat het hem nog steeds niet mogelijk was op reis te gaan, zodat hij ook dit jaar onze vergadering niet kon bijwonen. Hij zou in gedachten bij ons zijn. Er was zoveel dat hem met het H.G. verbond. Wij wensen hem van deze plaats in verband met zijn gezondheid het allerbeste toe en hopen hem het volgend jaar weer in ons midden te zien.
U zult begrijpen, dat het bestuur van het Genootschap om aanvulling en wijziging vroeg, te meer omdat ook mr. Hardenberg, tot voor kort algemeen rijksarchivaris te 's-Gravenhage ons gaat verlaten. Volgens het rooster viel in dit jaar het einde van zijn bestuurslidmaatschap en mr. Hardenberg gaf zelf te kennen, dat hij hoopte dat nu zijn opvolger drs. J.L. van der Gouw voortaan het Algemeen Rijksarchief mocht vertegen- | |
| |
woordigen. Wij voldoen aan dit verzoek gaarne, al spijt het ons dat we de heer Hardenberg in onze bestuursbijeenkomsten niet meer zullen zien. We zullen hem missen en danken hem hartelijk voor hetgeen hij voor het Historisch Genootschap heeft gedaan.
We zijn er van overtuigd dat het Algemeen Rijksarchief ook door de heer Van der Gouw op waardevolle wijze gerepresenteerd zal worden. Naar prof. dr. C. van de Kieft gaat een uitnodiging de door het overlijden van prof. Niermeyer opengekomen plaats in ons midden te willen innemen. Wij hopen zodoende de traditionele banden met de Universiteit van Amsterdam te kunnen continueren ten voordele van ons Genootschap.
Natuurlijk moesten er ook mutaties in het Utrechts bestuur plaatsvinden. Dr. Van Buijtenen is van het tweede secretariaat ontlast. Zijn plaats wordt ingenomen door drs. C.B. Wels, wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Geschiedenis te Utrecht. Dit betekent gelukkig niet, dat de heer Van Buijtenen ons bestuur gaat verlaten. T.a.v. zijn verrichtingen voor het tweede secretariaat past hier zeer zeker een woord van erkentelijkheid. Reeds vóór het overlijden van prof. Brandt had de 1e secretaris, uw verslaggever van heden, te kennen gegeven zijn functie van 1e secretaris, die erg veel tijd kostte, niettegenstaande de administratie verlicht werd door assistentie van drs. J. van Heijst, te willen neerleggen, waarbij ook gezondheidsredenen een rol speelden. De situatie werd nog gecompliceerder, toen het voorzitterschap vacant kwam. Om uit deze impasse te geraken is nu voorlopig overeengekomen, dat dr. Grosheide naast zijn bibliothecariaat van het Historisch Genootschap, dat misschien verdwijnt, de pen als 1e secretaris zal gaan voeren, terwijl het voorzitterschap voorlopig aan mij is toevertrouwd. Met het oog op mijn gezondheid heb ik gevraagd het presidium te mogen ‘waarnemen’, om het genootschap althans door een moeilijke periode heen te loodsen. Zodoende is ons bestuur weer voltallig en dat is maar goed ook, want het zal U verder in mijn betoog duidelijk worden, dat de toekomst voor het Historisch Genootschap er niet in alle opzichten even rooskleurig uitziet.
Het stijgend ledenaantal geeft echter reden tot tevredenheid, want het doel van het Historisch Genootschap is toch in de eerste plaats zoveel mogelijk alle vakgenoten te bereiken. Welnu het ledenaantal nam in totaal toe met 23, van 932 tot 955, weer onder te verdelen in 9 ereleden, 825 gewone leden in het binnenland, 92 gewone leden in het buitenland en 29 ledeninstellingen.
| |
| |
Het tachtigste deel van de Bijdragen en Mededelingen zou op 24 oktober bij Wolters de deur uitgaan. Moge deze ‘planning’ vandaag op 31 oktober tot resultaat hebben gehad, dat U het bewuste nieuwe deel in Uw bezit hebt. Door allerlei omstandigheden, o.a. personeels-wisseling bij de uitgeverij Wolters te Groningen, heeft het toch weer moeite gekost om tijdig deze publikatie te laten verschijnen. Mij zijn wel eens geluiden ter ore gekomen, dat Utrechtse medewerkers een prae hebben. Dat is toch echt niet zo. Groningse, Leidse en Utrechtse bewerkers hebben bijv. de laatste bundel gevuld. Bovendien trachten we zoveel mogelijk de inhoud van de B. en M. gevarieerd te houden.
Ik wil niet verhelen dat naar aanleiding van de medegedeelde brieven van A.G.A. van Rappard aan C.J. van Assen, door drs. G.J. Hooykaas, dr. E. van Raalte tegenover mij eergisteren per telefoon zijn teleurstelling heeft geuit over een volgens hem onverdiende voorstelling van zaken betreffende zijn medewerking. We betreuren het dat hier een controverse heeft plaats gevonden.
In het begin van het jaar verscheen in de derde serie Werken als no. 84: De oorlogsvoering ter zee in 1673 in journalen en andere stukken, uitgegeven door drs. J.R. Bruijn. In samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis en de Linschoten-Vereeniging vonden vele delen van deze uitgave hun bestemming. Uit alles blijkt dat de belangstelling voor de zeegeschiedenis weer toeneemt en daarom valt het toe te juichen dat dit vak weer in Leiden gedoceerd wordt.
In 1966 kwam eveneens uit de geheel herziene 4e druk van de Regels voor het uitgeven van historische bescheiden. Deze wijken hier en daar vrij sterk af van die van 1954. In de huidige regels is rekening gehouden met meer soorten van historische bescheiden (ook met die van de allernieuwste geschiedenis) dan vroeger het geval was. Dit betekende dat er wat meer genuanceerde en wat minder stringente richtlijnen geformuleerd moesten worden. We hopen dat het boekje velen tot nut zal strekken bij de bewerking van bronnenuitgaven. De nieuwe Regels kosten f 2, - en U kunt ze bestellen bij het Secretariaat van het Historisch Genootschap, Kromme Nieuwe Gracht 20 te Utrecht.
En thans de Werken die op stapel staan. De verzorging van het derde deel van het Thorbecke-archief is het verst gevorderd. Een groot aantal vellen is reeds gezet. Door een samenloop van
| |
| |
omstandigheden zijn we echter ver achterop geraakt t.a.v. het tijdschema. De verschijning kunt U nu in 1967, naar ik hoop, verwachten. Mevrouw dr. J. Brandt-van der Veen doet haar best, maar zij is afhankelijk van bijkomstigheden van allerlei aard, die soms tegen zitten. Prof. dr. F.W.N. Hugenholtz kon tot zijn spijt weinig tijd vinden om aan de Melis-Stoke uitgave te werken. Mevrouw drs. G.M.A. Jongbloet-van Houtte maakte aanzienlijke vorderingen bij het copiëren van rekeningen en brieven uit het Archief - Daniël van der Meulen. Zij kwam nagenoeg gereed met de stukken tot en met 1591 en maakte een aanvang met de sortering van haar materiaal in chronologische volgorde. Voor een volledig overzicht zal zij wel tot 1600 (het sterfjaar van Daniël van der Meulen) door moeten gaan. De tijd zal leren of de caesuur (vertrek van Daniël uit Bremen naar Leiden) zal aangehouden kunnen worden. Drs. J. van Heijst hoopt nu hij weer in Leiden werkzaam is het onderzoek in de ter Bibliotheca Thysiana te Leiden berustende bescheiden van de handelscompagnie Daniël van der Meulen c.s. voort te zetten. Voor de reproduktie van de boekhouding, noodzakelijk voor de bewerking en kennis van het Archief, zullen nog middelen moeten worden gevonden.
Helaas is de prognose van prof. Brandt, dat de gezondheid van prof. Geyl niet toestond, dat hij zich met de uitgave van de Bentinckpapieren kon bemoeien, bewaarheid geworden. De stukken en annotaties bewerkt door drs. W.J. Meiners vormen thans een onderwerp van gesprek tussen de bewerker en prof. dr. J.C. Boogman, die de taak van prof. Geyl heeft overgenomen.
Aan de Gouverneursrapporten wordt weer gewerkt. Uit een verslag door drs. C. Offringa aan het bestuur uitgebracht, blijkt dat als aanvulling en vervolg op de 430 afgedrukte nummers nog veel gecopieerd moet worden. Of wij er in zullen slagen aan het verzoek van de nieuwe bewerker te voldoen inzake hulp van een copiist, is op dit moment nog volkomen onzeker. Voorlopig is de heer Offringa begonnen met de samenstelling van registers op de verschenen delen.
Dr. Johan de Vries, belast met het voor de druk klaarmaken van de Herinneringen en het dagboek van Ernst Heldring (1871-1954) is zo goed als gereed. Prof. Brandt was hier toezichthoudend lid. Ook deze taak is door prof. Boogman overgenomen. Wanneer het deel zal verschijnen is nog niet geheel zeker i.v.m. de financiële bestrijding van de drukkosten. De commissie voor
| |
| |
bronnenpublikatie betreffende de Geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942 deed einde 1965 haar derde uitgave het licht zien. Het was het tweede stuk van de bronnenpublikatie over de volksraad en de staatkundige ontwikkeling van Ned. Indië, dat handelt over de jaren 1927-1942. De bewerker van deze uitgave, dr. S.L. van der Wal is inmiddels gereed gekomen met de vierde uitgave over de opkomst van de nationalistische beweging in Ned. Indië, die thans ter perse is. De commissie stelt zich voor haar serie te vervolgen met een publikatie, die gewijd zal zijn aan het sociaal-economisch beleid in Ned. Indië. Zij mocht voor haar arbeid een voortgezette subsidie ontvangen van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek.
Het ligt voorts in de bedoeling dat het Historisch Genootschap de uitgave van de in het vorige verslag genoemde Memoires en andere nagelaten geschriften van jhr. mr. B.C. de Jonge onder haar hoede neemt, met als kundige bewerker dr. S.L. van der Wal.
De stagnatie bij sommige van onze geprojecteerde uitgaven is in zekere zin voor ons een uitkomst geweest, want ik kom nu toe aan de ‘financiering van de onderneming’, die grote zorgen baart.
In afwijking van vorige jaren moet ik helaas iets uitvoeriger spreken over de financiën van ons Genootschap. Tot nu toe kon het bestuur zonder ernstige moeilijkheden van financiële aard de publikaties van ons Genootschap tot stand brengen. Weliswaar was het in de laatste jaren niet steeds eenvoudig om deze primaire taak te vervullen, maar ernstige zorgen had het bestuur daarbij toch niet. Dat is helaas anders geworden. De steeds en snel stijgende drukkosten maken het - tenzij de inkomsten verhoogd worden - onmogelijk de publikatie-werkzaamheid van het genootschap voort te zetten in de tot nu toe gehandhaafde omvang. Daarbij komt nog, dat ook de andere kosten dan die voor publikaties, o.m. de kosten van de Algemene Vergadering, de portokosten - men denke slechts aan de onlangs aangekondigde tariefverhogingen - en de administratiekosten, stijgen. Doorgaan op de huidige voet, d.w.z. voortzetting van de gewone werkzaamheden en publikatie van één deel B en M als mede minstens één deel van de Werken per jaar, zou betekenen, dat - ook al houdt men er rekening mede, dat voor enkele delen van de Werken een subsidie voor een deel der druk- | |
| |
kosten wordt verleend - het kapitaal van het Genootschap in 1969 geheel uitgeput zou zijn en dat de werkzaamheden alsdan zouden moeten worden gestaakt, gelijk de opstelling van een begroting voor de jaren tot 1969 geleerd heeft. Daarbij is er nog van uitgegaan, dat de drukkosten niet aanzienlijk zullen stijgen, en dat de inkomsten uit het kapitaal niet aanzienlijk zullen verminderen. Deze beide veronderstellingen zijn gedaan om het beeld niet te pessimistisch te maken, maar het is onder de huidige vooruitzichten de vraag, of zij houdbaar zullen blijken.
Het bestuur heeft daarom nagegaan of, en zo ja, op welke wijze in deze moeilijkheden voorzien kan worden. De eerste en belangrijkste mogelijkheid is de verhoging van subsidies. Daarover zijn besprekingen gaande, die moeizaam verlopen omdat aan een aanmerkelijke verhoging van subsidies diverse moeilijkheden in de weg staan. Maar één ding staat wel vast, namelijk, dat de subsidianten zeker niet bereid zullen gevonden worden hun subsidies belangrijk te verhogen, indien niet de leden zelf een offer brengen in de vorm van contributie-verhoging. Zodanige verhoging mag - daargelaten, dat zij wel eens een conditio sine qua non voor onmisbare, verhoogde subsidies zou kunnen blijken te zijn - niet onredelijk genoemd worden. Sinds de laatste elf jaren is de contributie, niettegenstaande de steeds stijgende drukkosten, niet verhoogd. Het bestuur heeft dat zo lang mogelijk tegengehouden, maar ziet zich thans genoodzaakt daartoe over te gaan. De vraag is nu, op welk bedrag de nieuwe contributie moet worden vastgesteld. Bij de berekening van dit bedrag is overwogen, dat de leden hebben op te komen voor de algemene genootschapskosten alsmede voor de drukkosten van de jaarlijks verschijnende Bijdragen en Mededelingen, waarvoor geen subsidie kan worden verkregen, en dat voorts uit de contributies een bescheiden deel van de drukkosten van de Werken moet kunnen worden betaald. Legt men deze overweging ten grondslag aan de berekening van het bedrag waarmede de contributie moet worden verhoogd, dan komt men tot de conclusie, dat een verhoging van f 10, - onvermijdelijk is. Daarmede is de voortzetting van het werk van het Genootschap en de publikatie van de B en M gegarandeerd, maar niet de jaarlijkse verschijning van een deel Werken. Het laatste hangt af van de mate, waarin het bestuur er in zal slagen daarvoor subsidies te verwerven.
De thans, met ingang van 1967, in te voeren contributieverhoging heeft derhalve twee zijden: allereerst de voortzetting
| |
| |
van de normale werkzaamheid van Uw Genootschap te verzekeren, daarnaast de versterking van de bereidheid van subsidianten, gezien de door de leden in de vorm van contributie-verhoging gegeven medewerking. Het bestuur gaat met leedwezen tot deze maatregel over, maar het wordt door de omstandigheden daartoe genoodzaakt. Het hoopt en verwacht, dat de leden het Genootschap in deze financiële moeilijkheden trouw zullen blijven.
Dames en Heren, het H.G. schip mag niet vastlopen. Bij het bestuur zijn alle hands aan dek, maar we hebben niettemin krachtige sleepboten nodig om uit het gevaarlijke vaarwater te komen. Daaraan kunt U meehelpen. We vertrouwen, dat we geen tevergeefs beroep op begrip Uwerzijds doen. We moeten onze financiën gezond houden en daarvoor tezamen maatregelen nemen om dit te kunnen bereiken. Bij zulk een gedragslijn zie ik de toekomst van ons Genootschap minder somber in dan U uit mijn verslag misschien meent te moeten opmaken.
En thans ga ik tot de orde van de dag over en verklaar onze Algemene Vergadering van vandaag voor geopend.
Nadat de vergadering korte tijd is onderbroken geeft de voorzitter het woord aan prof. dr. F.W.N. Hugenholtz (Utrecht) voor het houden van een voordracht over: Het Kaas- en Broodvolk.
|
|