Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 60
(1939)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXXIV]
| |
Bijlage C.
| |
[pagina XXXV]
| |
Het nevenstaande verslag van de hand van Dr. Beekman, mede onderteekend door de andere nog in leven zijnde leden der zgn. Atlas-commissie, is het laatste in een rij, die in het jaar 1901 haar aanvang nam. Immers de Geschiedkundige Atlas van Nederland en zijn Koloniën werd in het jaar, waarover dit verslag loopt, voltooid. Intusschen moet vooropgesteld worden, dat het tot stand brengen van dien atlas geen onderneming van het Historisch Genootschap is geweest. Dat niettemin over dat werk gedurende een tijdperk van meer dan dertig jaren te dezer plaatse werd bericht en dat wel onder een voor de jongere generaties van belangstellenden wellicht eenigszins raadselachtig hoofd: Verslag van de Centrale Commissie voor de Historisch-Statistische Schetskaarten van Nederland, verdient wel eenige toelichting. De ondergeteekende acht zich tot die opheldering in het bijzonder gerechtigd, aangezien hij met den heer Beekman de eenig overgeblevene is dier zooeven genoemde, in 1900 samengestelde Centrale Commissie en evenzoo met genoemden heer van den aanvang af lid is geweest van de na 1907 ontstane zgn. Atlas-commissie, van wier later toegetreden leden de hoogleeraren Brugmans en Gosses thans ook nog in leven en lid er van zijn, en uit wier naam hij hier tevens meent te mogen spreken. Het verhaal dan van het ontstaan van den Geschiedkundigen Atlas luidt als volgt: In het jaar 1898 werd door de leiding van het Verein deutscher Publikationsinstitute, waartoe het Historisch Genootschap was toegetreden, de belangstelling van dit Genootschap gevraagd voor een onderneming van wetenschappelijken aard, die toen in Duitschland reeds eenigen tijd in voorbereiding was en waarin men daar de naburige landen ook wenschte te betrekken, nl. het instituut der zgn. Grundkarten. Hieronder had men te verstaan kaarten op een schaal van 1:100.000, waarop slechts een beperkt aantal gegevens van aardrijkskundigen en politieken aard was aangebracht en waarop dan door deskundigen historische en statistische gegevens van den meest verschillenden aard zouden kunnen worden ingevuld, waarna deze kaarten van kleiner en grooter gebieden op den duur tot één of meer historische atlassen zouden kunnen worden samengevoegd. | |
[pagina XXXVI]
| |
De aandacht van ons Genootschap werd gevraagd in den vorm van een brochure van den bekenden duitschen historicus Von Thudichum te Tübingen, die zich reeds sedert 1884 met deze aangelegenheid had bezig gehouden. Voor verschillende duitsche staten waren de Grundkarten reeds van overheidswege gedrukt en was de bewerking er van in vollen gang, terwijl te Leipzig een Zentralstelle für Grundkarten was opgericht, waarvan de beroemde hoogleeraar Karl Lamprecht een der leiders was en Dr. Kötschke de directie voerde. Het Bestuur van het Historisch Genootschap ging op het voorstel, om een dergelijke onderneming ook voor Nederland te organiseeren, met gretigheid in en ontwierp en verzond aan een aantal archieven en genootschappen een circulaire, om belangstelling voor het plan te vragen, welk rondschrijven warme sympathie ondervond, zoodat nog in dat jaar 1898 een 25-tal contribuanten (23 archieven, geleerde genootschappen en particulieren, alsmede het Historisch Genootschap voor twee aandeelen) zich bereid verklaarde, tezamen de kosten te dragen, waarvoor de deelhebbers een bepaald aantal kaarten ter verdere distributie onder deskundige bewerkers zouden ontvangen. Het jaar 1899 ging voorbij met de verdere interne organisatie van de onderneming, waarbij zich de toenmalige 2de Secretaris van het Genootschap Dr. G.W. Kernkamp bijzonder verdienstelijk maakte. Bovendien had het Bestuur het geluk in den gep. officier der artillerie, den heer F.A. Hoefer, toenmaals archivaris der gemeente Hattem, iemand te vinden, die zich bijzonder voor de quaestie der Grundkarten interesseerde en al wat daarmee samenhing grondig had bestudeerd. Hij bleek bereid, in een samen te roepen vergadering van contribuanten het vraagstuk, dat ons Bestuur en hem bezighield, in te leiden en de verdere propaganda er voor te voeren. Deze vergadering vond op 27 December 1900, in samenhang met de algemeene ledenvergadering van het Genootschap van dat jaar, te Utrecht plaats, waarin de heer Hoefer zeer uitvoerig de duitsche organisatie der Grundkarten en de toekomstmogelijkheden der nederlandsche Schetskaarten (zoo had men ze hier gedoopt) toelichtte. Een vergadering der contribuanten was daaraan voorafgegaan, die eenige weken later herhaald werd. De Bijdragen | |
[pagina XXXVII]
| |
en Mededeelingen van het jaar 1901 kunnen den belangstellende zeer uitvoerig over dit alles inlichten. Nu scheen de zaak te zullen loopen. Het Historisch Genootschap, dat het initiatief genomen had, bleef een deel der kosten dragen, zorgde, naar mate de Schetskaarten gereed kwamen voor hare distributie onder de contribuanten, maar zag zelf van de technische leiding van het samenstellen en verzamelen der zgn. Liggers, d.z. de ten aanzien van het een of andere onderwerp ingevulde Schetskaarten, verder af. De plaats van de Zentralstelle te Leipzig werd voor Nederland ingenomen door het op te richten Centraal Bureau voor de Historisch-Statistische Schetskaarten van Nederland te Hattem onder leiding van den heer F.A. Hoefer als Directeur, die tevens zich belastte met het 1ste Secretariaat van de door het Bestuur van ons Genootschap voor de verdere uitwerking van het voorgenomen plan samengestelde Centrale Commissie voor genoemde Schetskaarten. Bij de instelling dier Commissie deed zich nu de merkwaardige coincidentie voor, dat in 1897 door het toen te Dordrecht gehouden Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres een gemengde nederlandsch-belgische commissie van historici en geographen was ingesteld, om een historischen schoolatlas van Noord- en Zuid-Nederland voor te bereiden, op welke Commissie ik beneden nog terugkom. Het Bestuur van het Genootschap zag het voordeel hiervan in, meende, dat behalve voor allerlei andere doeleinden de Schetskaarten ook dienstig zouden kunnen zijn voor de voorbereiding van dien schoolatlas en benoemde in de zooeven genoemde Centrale Commissie de nederlandsche leden dier dordtsche commissie, voor zoover zij leden van het Historisch Genootschap waren. De eerste samenstelling der Centrale Commissie werd nu deze: Prof. Dr. P.J. Blok te Leiden, Voorzitter; A.A. Beekman te Schiedam; Dr .H. Blink te 's-Gravenhage; P.R. Bos te Groningen; Prof. Mr. J.E. Heeres te Delft; H. Hettema Jr. te Leiden; F.A. Hoefer te Hattem; Mr. Dr. J.C. Overvoorde te Dordrecht; R. Schuiling te Deventer; Mr. A. Telting te 's-Gravenhage, terwijl de ondergeteekende, toen nog te Voorschoten, weldra in 1901 te Utrecht, zich met de functie van 2den Secretaris-Penningmeester belastte. De kaarten werden vervaardigd door de Topographische | |
[pagina XXXVIII]
| |
Inrichting van het Ministerie van Oorlog te 's-Gravenhage, ontworpen op een schaal 1:100.000, en bevatten, in afwijking van de duitsche Grundkarten, de lands-, provincie- en gemeentegrenzen, de spoor- en waterwegen, dijken en duinen en de aanduiding van grootere en kleinere plaatsen. Jaarlijks zou voorts de Centrale Commissie aan het Historisch Genootschap verslag doen van haar werkzaamheden en in de bijlagen (D of E) tot het Jaarverslag van het Bestuur, waarmede deze Bijdragen en Mededeelingen telken jare openen, kan men over de jaren 1901 tot en met 1914 den gang van zaken aan het werk der Schetskaarten volgen. Het is niet mijn bedoeling, daarvan hier een, zij het nog zoo beknopt, relaas te geven. Slechts enkele zakelijke mededeelingen en indrukken mogen volgen. Eerst in 1907 was de geheele verzameling Schetskaarten voor het geheele land door de Topographische Inrichting afgeleverd en over de contribuanten verdeeld. Inmiddels had het Centraal Bureau onder de geestdriftige leiding van den heer Hoefer een kleine verzameling boeken en kaarten als hulpmateriaal voor de bewerking der Schetskaarten tot Liggers bijeen weten te brengen en een Instructie voor het bewerken van deze laatsten was samengesteld. Vrij veel toezeggingen tot het bewerken van Liggers werden gedaan, maar het getal gereedgekomene en ingezondene bleef nogal beperkt. Op de algemeene ledenvergadering van het Genootschap, in 1903 te Utrecht gehouden, werd nog eens de aandacht der historici op de onderneming gevestigd en ter gelegenheid van een vergadering van het Nederlandsch Taalen Letterkundig Congres, in het volgende jaar te Deventer bijeengekomen, organiseerde de heer Hoefer een propagandatentoonstelling van Liggers. Maar in het algemeen krijgt men den indruk, dat de overigens goed in elkaar gezette organisatie bij gemis aan belangstelling en ten gevolge van wel gebleken praktische bezwaren, aan de Schetskaarten verbonden, niet vlotte en dat de met zooveel geestdrift en toewijding door den Directeur geleide onderneming tot mislukking gedoemd scheen. Zoo werd in de jaren 1905 tot 1911 door den Directeur, naar aanleiding van een voorstel van een der leden der Commissie, een krachtig ingezette actie gevoerd en volgehouden, om van alle gemeentebesturen des lands kaarten te verwerven met de aanduiding der wijkgrenzen der gemeenten, maar..., naarmate die verzameling ge- | |
[pagina XXXIX]
| |
meentekaarten bijeen kwam, werd zij (voor het eerst in 1909 met het oog op de volkstelling van dat jaar) geleidelijk aan het Centraal Bureau voor de Statistiek te 's-Gravenhage in bruikleen afgestaan, waar zij nog berusten. In Augustus 1914 brak de wereldoorlog uit, de heer Hoefer trad weer in militairen dienst, bleef daarin tot 1918 en sedert dien hield de arbeid van het Centraal Bureau te Hattem op en werd die ook na het einde van den oorlog niet hervat. De jaarverslagen van de inmiddels in anderen vorm haar bestaan voortzettende Centrale Commissie vermelden dan ook na 1914 niets meer over de Schetskaarten. Toen nu eenige maanden geleden de inmiddels tot generaal-majoor b.d. opgeklommen heer F.A. Hoefer hoogbejaard overleed, heeft het Bestuur van het Historisch Genootschap zich beijverd om het materiaal, in het Centraal Bureau, sedert naar Zeist en De Doorwerth verhuisd, bijeengebracht, wederom in handen te krijgen, inzonderheid de indertijd gereed gekomen Liggers. Voorloopig heeft het met die poging succes gehad. Het archief der Commissie is grootendeels weder terug ontvangen en het staat te verwachten, dat ook de zooeven genoemde Liggers en het verder aanwezige kaartenmateriaal in afzienbaren tijd weer naar het oord van den oorsprong der onderneming, naar Utrecht, zal worden teruggevoerd.
Dat intusschen de verslagen der Centrale Commissie na 1914 in deze Bijdragen en Mededeelingen niet ophouden en zelfs tot het huidige jaar zijn voortgezet, heeft echter een reden, die na de teleurstelling, met het werk der Schetskaarten opgedaan, niet anders dan tot voldoening kan stemmen. In het jaarverslag over 1907 namelijk komt voor het eerst het denkbeeld van een Geschiedkundigen Atlas van Nederland en zijn Koloniën, zooals dat thans verwezenlijkt isGa naar voetnoot1), ter sprake. Boven is reeds melding gemaakt van de gemengde nederlandsch-belgische commissie voor een historischen schoolatlas, door het dordtsche congres van 1897 ingesteld. Van haar voornemen is evenwel, voornamelijk om finan- | |
[pagina XL]
| |
tieele redenen, niets kunnen komen en toen het plan van dezen schoolatlas voor Nederland en België mislukt was, kwam het denkbeeld van een nederlandschen historischen atlas alleen, maar nu een voor wetenschappelijk gebruik, op den voorgrond, waarbij aanvankelijk het voortschrijdende werk aan de Liggers der Schetskaarten schoone perspectieven scheen te kunnen bieden. Ter fine van propaganda voor den arbeid van het Centraal Bureau en voor den in uitzicht gestelden historischen atlas werd in het jaar 1905 het uitgeven van een zgn. Proefatlas, samen te stellen uit reeds bijeengebrachte Liggers, in het oog gevat, maar toen het Bestuur van het Historisch Genootschap, desgevraagd, bezwaar moest maken deze proefonderneming te bekostigen of te steunen, werd het denkbeeld losgelaten. Zooals gezegd, kwam nu voor het eerst in het jaar 1907 het plan aan de orde van het samenstellen van een Geschiedkundigen Atlas van Nederland en zijn Koloniën, doch los van den arbeid aan de Schetskaarten, maar toch nog wel min of meer onder de auspiciën der Centrale Commissie, die aanvankelijk ook nog wel als overkapping over het werk van het Centraal Bureau voor de Schetskaarten bleef fungeeren, maar zich meer en meer daarvan losmaakte en sedert 1914 geheel en al haar eigen weg ging. In het jaarverslag over 1909 komt voor het eerst een verslag van haar werkzaamheden aan den atlas, naast die aan de Schetskaarten voor, maar, zooals gezegd, van 1914 zijn haar achtereenvolgende verslagen geheel en alleen aan den atlas gewijd. De Centrale Commissie was nu Atlas-Commissie geworden, maar uit piëteit voor haar oorsprong behield zij, ten minste in haar verslagen, haar ouden naam en werden die verslagen, hoewel dit strikt formeel niet meer noodig was, jaarlijks nog aan het Bestuur van het Historisch Genootschap uitgebracht. Uit den aard der zaak behoeft nu verder gezwegen te worden over het langzaam groeien van 1909 tot 1938 van den atlas. Het verdienstelijke werk kan voor zich zelf spreken, maar tot besluit van deze mededeelingen mogen nog wel eenige gegevens vermeld worden, waarvan het goed is, dat zij eens vastgelegd worden, zoo lang er nog deelnemers aan den arbeid leven, die de geheele ontwikkeling hebben medegemaakt. Trouwens zelfs nu reeds is het moeilijk over een nog zoo kort achter ons liggend tijdsbestek deze gegevens geheel | |
[pagina XLI]
| |
volledig te achterhalen. Zoo b.v. is dit ten aanzien van de leden der Centrale Commissie en van haar opvolgster de Atlas-Commissie het geval. Boven heb ik de oorspronkelijke samenstelling der eerste zonder twijfel juist kunnen weergeven. De mutaties, die zich in haar boezem hebben voorgedaan en die ik heb kunnen achterhalen, zijn de volgende. Reeds op het einde van 1901 neemt de heer H. Hettema Jr. wegens gezondheidsredenen zijn ontslag. In 1902 overlijdt de heer P.R. Bos. In 1903 treedt de heer Dr. H. Blink af, maar wij zullen hem later als lid van de Atlas-Commissie weder vinden. In datzelfde jaar treden de heeren Mr. S. Muller Hz. te Rotterdam en Dr. M. Schoengen als leden toe. In 1905 wordt Prof. Dr. O. Oppermann lid der Commissie. Twee jaren later overlijdt het lid Mr. A. Telting. In 1909, wanneer al wel van de Atlas-Commissie mag gesproken worden, bedankt Prof. Mr. J.E. Heeres. Het volgende jaar treedt de ondergeteekende af als 2de Secretaris en wordt hij door den heer A.A. Beekman als zoodanig vervangen, doch hij blijft lid der Commissie, terwijl Dr. M. Schoengen zijn lidmaatschap neerlegt. In 1915 treden de hoogleeraren Prof. Dr. H. Brugmans te Amsterdam en Dr. I.H. Gosses te Groningen als leden toe en overlijdt Mr. S. Muller Hz. In 1913 wordt in den eersten bij de kaarten uitgegeven tekst de samenstelling der Atlas-Commissie aldus opgegeven: Prof. Dr. P.J. Blok, voorzitter, Dr. W.A.F. Bannier, A.A. Beekman, 2de Secretaris, Dr. H. Blink, F.A. Hoefer, 1ste Secretaris, Mr. S. Muller Hzn., Mr. Dr. J.C. Overvoorde en Ir. J.C. Ramaer. In 1915 komen hier, zooals vermeld werd, de hoogleeraren Brugmans en Gosses bij en wordt Dr. Beekman algemeen Secretaris. In 1929 overlijdt Prof. Blok en wordt hij als Voorzitter opgevolgd door Ir. Ramaer, in 1930 overlijdt Mr. Dr. J.C. Overvoorde, in 1931 Dr. H. Blink, in 1932 Ir. Ramaer en wordt de heer Hoefer voorzitter, welke laatste in 1938 uit het leven is gescheiden. Bij het einde van den arbeid bestond dus de Commissie nog slechts uit de heeren Bannier, Beekman, Brugmans en Gosses. Ten aanzien van de geschiedenis van den Geschiedkundigen Atlas in het bijzonder kan nog het volgende geboekstaafd | |
[pagina XLII]
| |
worden. Als in 1907 het denkbeeld van het samenstellen van een wetenschappelijken atlas, alleen van Noord-Nederland, opgeworpen was, wordt aan een Commissie ad hoc opgedragen, een plan daartoe samen te stellen, en wel aan de heeren Beekman, Hoefer, S. Muller Hz., J.C. Ramaer en Schoengen. Dit plan, ontworpen door Mr. S. Muller Hz., vindt men als bijlage tot het jaarverslag over 1907. Tevens verklaart zich bij die gelegenheid de heer Beekman bereid, alle werkzaamheden, aan het vervaardigen der kaarten verbonden, op zich te nemen. Men besluit zich tot den Minister van Binnenlandsche Zaken te wenden met het verzoek, voor vier achtereenvolgende jaren f 1000. - per jaar ten behoeve van den heer Beekman uit te trekken. Men was toen dus klaarblijkelijk van meening, dat in dien tijd het werk wel voltooid zou zijn. Inderdaad plaatste de Minister in 1908 genoemd bedrag op de begrooting, voor het eerst voor 1909. In het voorjaar van dit jaar begon de heer Beekman met zijn arbeid, waarvan hij in het verslag over 1909 voor het eerst rekenschap aflegde, wat hij sedert tot over 1938 is blijven doen. In 1910 werden de firma Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage als uitgever en de Gebr. Lankhout aldaar als graveurs aangenomen. Dat de atlas intusschen niet alleen op risico van den uitgever tot stand zou kunnen komen, stond evenwel toen reeds vast, doch in afwachting van het verkrijgen van een rijkssubsidie voor de uitgave, was de firma Nijhoff reeds in 1911 met de publicatie van de eerste kaarten begonnen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, aanvankelijk bereid een subsidie van f 1000. - voor tien achtereenvolgende jaren te verleenen, trok die toezegging in 1912 weer in, toen de arbeid, die aan den atlas zou moeten worden ten koste gelegd, veel langer dreigde te zullen duren, dan aanvankelijk geraamd was. Doch gelukkig bleek in het volgende jaar de Minister bereid, om toch een bedrag voor tien jaren op de begrooting te brengen, maar nu van slechts f 500. - per jaar, mits de Commissie er in slagen zou, de overige f 500. -, die noodig waren, van de zijde van genootschappen en particulieren te verwerven, wat ook inderdaad gelukt is. In 1916 bracht de Regeering dat bedrag van f 500. - rijkssubsidie evenwel weer op het aanvankelijk toegezegde bedrag van f 1000. -, dat gedurende het tijdperk 1922-1932 tot f 2000. - verhoogd is en daarna weer verminderd tot aan het einde van 1937. | |
[pagina XLIII]
| |
Gedurende de jaren 1909-1937 heeft Dr. Beekman alle 193 kaarten (bladen) geteekend en daarvan een 42-tal zelf ontworpen. Aan het slot van dit overzicht van de wording van een zeer belangrijk wetenschappelijk ondernemen gekomen, voel ik het als een aangename plicht, mede uit naam van mijn drie overgebleven medeleden der Commissie een woord van oprechten dank te spreken tot al degenen, die in den loop der jaren met deskundigheid en toewijding de kaarten hebben ontworpen en de daarbij behoorende teksten samengesteld. Eveneens gaat onze dank uit naar de firma Martinus Nijhoff, voor wie moeite en opoffering nooit genoeg geweest zijn, om de uitgave aan de hoogste eischen te doen beantwoorden. Maar bovenal, en nu spreek ik alleen voor mijn medeleden Brugmans en Gosses en mijzelf, past het ook op deze plaats een woord van warme hulde te brengen aan den man, die tot op hoogen leeftijd met nimmer versagende geestkracht, bekwaamheid, geduld en vlijt gearbeid heeft, om dit werk van langen adem en niet voorzienen omvang tot een goed einde te brengen, het werk aan den Geschiedkundigen Atlas van Nederland en zijn Koloniën, waarvan het wel vast staat, dat hij tot in lengte van dagen de atlas van Beekman zal blijven genoemd worden. W.A.F. BANNIER. |
|