Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 59
(1938)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Expeditie tegen Gorcum in 1454,
| |
[pagina 2]
| |
voor Pauli de bron, waaruit hij zijn verdere geschriften putteGa naar voetnoot1). Deze verdere geschriften moeten we in twee groepen verdeelen. Vooreerst die, welke hijzelf eruit heeft gelicht. Dit zijn de levensbeschrijving van Jacoba van Beieren (de Codex TegernseensisGa naar voetnoot2), de Kronijcke des Lants van ArckelGa naar voetnoot3), Vita Sancti SwibertiGa naar voetnoot4) en misschien het Miraculum Sanctae BarbaraeGa naar voetnoot5) en de Translatio Sancti ApollinarisGa naar voetnoot6). Verder hebben anderen uit Pauli's geschriften fragmenten getrokken, nl. De Nelis in een handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot7), en in druk met door de uitgevers bedachte titels twee fragmenten, resp. over de Boergondische hertogen en over den opstand der LuikenarenGa naar voetnoot8). Deze wijze van uitgeven lijkt mij de juiste: het grootste deel van Pauli's geschriften mist historische waarde en de belangrijke historiographische waarde van zijn werk kan ook belicht worden zonder een volledige uitgave. In de volgende bladzijden geef ik een fragment uit, dat tot dezelfde | |
[pagina 3]
| |
groep moet worden gerekend als de twee laatstgenoemde stukken: het is door mij uit zijn Chronicon Hollandiae geput. Dit fragment handelt over een strafexpeditie tegen de stad Gorcum in het jaar 1454. Pauli is van deze gebeurtenis, die hij als een onrechtvaardige gewelddaad blijkt te beschouwen, ooggetuige geweest. Immers in caput 9 vermeldt hij een ingrijpen van deken en kapittel van Gorcum, en hij was zelf onderdeken van dit kapittel. In het geheele verhaal trouwens is een man aan het woord, die veel heeft opgemerkt, althans van gewone gebeurtenissen: van den achtergrond en de diepere oorzaken heeft Pauli geen flauw vermoedenGa naar voetnoot1). Als een voorbeeld van de houding van Philips van Boergondië en zijn raadslieden tegen een economisch minder belangrijk wordende stad is het verhaal van interesse; Blok zwijgt er in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk over; Gouthoeven geeft een korte beschrijving, die op Pauli teruggaat. De strijd van den heer van Arkel tegen de Beiersche hertogen werd, in anderen vorm, voortgezet na de annexatie van Arkel bij Holland. Deze annexatie, na verscheidene wisselvalligheden blijvend geworden in 1417, wanneer de laatste telg van Arkel sneuvelt, voegde een gebied bij Holland, waarin de stad Gorcum de voornaamste rol speelde. De heeren van Arkel hadden blijk gegeven, de teekenen des tijds te verstaan, door van Gorcum de kern van hun gebied te maken. Vooral tegen Dordrecht werden de Gorcumsche handelsbelangen op somtijds zeer drastische wijze verdedigd. Sinds echter het gebied van Arkel aan Holland gekomen is, mist onze stad haar verdediger en raakt economisch op een zeer hellend vlak. Vooral hierin moeten we de oorzaak zien van de talrijke politieke moeilijkheden die het leven van den Gorcumschen burger in de 15-de eeuw verontrusten. Philips van Boergondië was weliswaar als kabeljauwsch partijhoofd in het bezit van Holland geraakt, maar eenmaal zoover, was hij niet van plan, dat te blijven. En de stad van den vroegeren leider der kabeljauwschen, den heer van Arkel, had van den graaf en hertog slechts te verwachten, dat hij haar belangen zou ontzien voorzoover zij hem steunde. Dit nu deden de Gorcumers niet. Voortdurend verzet tegen aanvragen om geld, met regelmatig terugkeerend het | |
[pagina 4]
| |
motief van geldgebrek, daarbij ontduiking van verordeningen van Philips: dit moest hem onaangenaam stemmen. De financieele klachten schijnen wel gegrond: Gorcum kreeg verscheidene malen verlichting van belastingen, of ook vergunning om de beden te voldoen uit de heerlijke bezittingen in het Arkelsche land (waardoor de heer eigenlijk zichzelf betaalde; bewijs, dat het niet om het geld, maar om het machtsbeginsel ging), tenslotte de instelling van een vijftal thesauriers, een soort surséance van betaling: dit alles bewijst de achteruitgang van de eens zoo welvarende stad. Het is niet vreemd, dat de Gorcumsche burgers terugverlangden naar den tijd, dat hun stad de geheele niet onbelangrijke politieke macht van Arkel achter zich had. Op ons maken de handelingen der Gorcumers den indruk van kinderachtige chicanes, maar gezien in het licht van bovenstaande uiteenzetting wordt het een reeks wanhopige pogingen om een kwijnende handelsstad te redden door juridische en politieke middelen, welke dan ook. Van den kant van Philips slechts het gebruik maken van de goede gelegenheid om zijn macht te doen voelen, gelijk hij Brugge en Gent had gedaan, gelijk zijn zoon Luik zou doen, gelijk later Alkmaar en Hoorn zou geschieden. De bondgenooten bij de vestiging van het absolutisme: de steden, zouden op den duur mededingers naar de macht worden; de hertogen breken hun macht reeds terstond, als de gelegenheid zich voordoet. In de zestiende eeuw is de strijd voortgezet en in de zeventiende eeuw met de overwinning van de stedelijke macht geëindigd. Ons treft nu het kleine van de Gorcumsche zaak. Het begint met chicanes; men maakt zich dapper op om recht te verkrijgen; als men dit niet krijgt, verzet men zich; wanneer echter de vijand uithaalt voor een grooten slag, geeft Gorcum zich zonder slag of stoot over. Het was trouwens niet eens belangrijk genoeg om zwaar gestraft te worden: Philips laat haar over aan eenige zijner ambtenaren, die de expeditie wel met machtiging, maar toch op eigen hand uitvoeren. Het lijkt aannemelijk, de toenmalige partijschappen hierbij een aandeel toe te kennen. In Gorcum was vanouds een Hoeksche, Hollandschgezinde partij, die de stad in 1407 aan Willem VI overgaf en ook later van zich deed spreken. Ongetwijfeld was zij het, die in 1454 de strafexpeditie tegen | |
[pagina 5]
| |
haar stad uitlokte. Maar de grenzen der partijen waren door Philips' politiek al zoover vervaagd, dat wij niet meer zonder voorbehoud kunnen spreken van een Hoekschen aanval op Gorcum. Het is waar, dat de meeste dramatis personae nog volgens de oude antithese dachten, maar juist de aanvoerders blijken voor alles het Boergondisch absolutisme voor te staan. Wat de exacte feiten aangaat, daarover lichten ons eenige oorkonden in. Eerst de als A afgedrukte van 24 Mei 1454, waarin wordt verwezen naar een oudere van 1450Ga naar voetnoot1), waarin een vonnis over de visscherij is vervat, waarop Philips van Boergondië nu terugkomt. Tevens blijkt uit het genoemde stuk, dat op Sint Bavo, 1 October, of op zijn laatst een maand later, een betaling moest geschieden; het is zeer wel mogelijk, dat de Gorcumers dit achterwege hebben gelaten, zoodat hierin een reden te meer voor het optreden van den hertog bestond. 5 December komen de gewapenden voor Gorcum; 6 December wordt een gezantschap naar hen gezonden (waarbij wellicht ook Pauw zelf is geweest); 7 December worden een aantal burgers gevangen genomen in de kerk, waardoor op 8 December (O.L.V. Ontvangenis) de kerkdienst niet dan gedwongen wordt gehouden. 9 December worden drie burgers onthoofd; 10 December velt Philips vonnis over Gorcum (bijlage B); den volgenden dag worden twee burgers op het schavot geleid, maar begenadigd; op denzelfden dag wordt de paalscheiding in de Merwede vastgesteld (Fruin, Verspr. Geschr. VI, blz. 103-104). Verdere vonnissen zijn klaarblijkelijk geveld; het stuk van 15 Febr. 1455 (bijlage C) licht ons hierover in: toen is blijkbaar de zaak als afgehandeld beschouwd. Pauli beschrijft de gebeurtenissen in zijn Chronicon Hollandiae, waaruit hij zijn Arkelsche kroniekGa naar voetnoot2) geput heeft. Zijn verhaal in het latijnsche werk is veel uitgebreider dan in het Nederlandsche; ik geloof niet ver mis te zijn, wan- | |
[pagina 6]
| |
neer ik het vermoeden uitspreek, dat hij dit laatste voor ruimer publicatie bestemde en er een aantal voor tijd- en stadgenooten compromitteerende zaken uit wegliet. Een nauwgezet onderzoek naar de chronologie van den text van het Chronicon Hollandiae ware gewenscht; ongetwijfeld heeft de schrijver er jaren over gedaan. Het hierna uitgegeven fragment moet geschreven zijn na 1470, toen Gijsbrecht van Brederode door bisschop David werd gevangen genomen, van welk feit de schrijver gewag maakt (caput 30). Latere feiten worden niet genoemd. Hierna worden uitgegeven fo. 1128-1151 van ms no. 1650 der Universiteitsbibliotheek te Utrecht. Als bijlage voeg ik er aan toe een drietal stukken, die ik vond bij Aert Kemp Jacobss. Vos. Dit sijn alsulcke hantvesten...... als die stede van Gorinchem heeft (1577), aanwezig in het archief der gemeente Gorcum, die de stukken samenvat onder het hoofd: Hierna volgen die brieven van die quade reyse tGorinchem binnen anno mccccliiij. Over deze stukken en de gevolgtrekkingen eruit schreef reeds Fruin in 1877, en wel speciaal over het vischrecht op de MerwedeGa naar voetnoot1). Ik geloof, dat in zijn betoog niets gewijzigd behoeft te wordenGa naar voetnoot2). De noten verklaren, voorzoover het mij mogelijk is, het stuk in dien zin, dat ze van de genoemde personen eenige nadere gegevens vermelden. Ik heb daarbij, behalve van de registers in de leenkamer van Holland (Alg. Rijksarchief), gebruik gemaakt van het Biographisch Woordenboek van Van der Aa, benevens van het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek; verwijzingen liet ik achterwege: ieder kan ze raadplegen. De berichten omtrent het bekleeden van schepen- en andere ambten ontleende ik aan Abraham Kemp, Leven der heeren van Arkel, uitgegeven door zijn zoon Hendrik Kemp, Gorinchem 1656. Dit werk berust, voorzoover te controleeren is, op niet alleen voor den tijd, maar in het algemeen zeer goede gegevens; alleen over het jaar 1454 berusten zijn mededeelingen indirect of misschien direct op Pauli, en zijn dus geen onafhankelijke berichten. | |
[pagina 7]
| |
Van het eerste deel (caput 1-10) heeft Pauli zelf een vertaling gemaakt, te vinden in zijn Kronijcke, blz. 92-98.
H.B. | |
Theodericus Pauli.
| |
[pagina 8]
| |
pactionem prefatam. Econtra prefati Ghijsbertus et Johannes dixerunt quod nullatenus haberet illam emptionem eo, quod non esset vera et libera emptio et venditio, sed pactio quedam, quare dominus terre non haberet suum interesse. Quibus sic dissentientibus magna invidia exoriebatur inter scabinos et consules. Quidam enim, utpote BrienoGa naar voetnoota) de WeyborgGa naar voetnoot1), Adrianus Wauteri Wel, burgimagistriGa naar voetnoot2), Jhohannes de GhelkumGa naar voetnoot3), magister Gerardus van den OeverGa naar voetnoot4), Jhohannes Veer, Johannes Henrici TickGa naar voetnoot5), Wilhelmus Wilhelmi KoekebackerGa naar voetnoot6), Theodoricus PetriGa naar voetnoot7), Johannes MartiniGa naar voetnoot8), scabini, favebant parti drossati. Alii vero consules, utpote Nycholaus VeerGa naar voetnoot9), Johannes Johannis Rademaker cum pluribus aliis amicis et consanguineis favebant parti emptorum. Et intantum crevit odium inter eos, (ut sepe pugnarent et effusio sanguinis inter eos) conti- | |
[pagina 9]
| |
gitGa naar voetnoota). Et quia Adrianus Wel tanquam precipuus propugnator partis sue aliquos partisGa naar voetnootb) sue adverse voluit invadere, nitens eos percutere, confidens in drossatum prefatum tanquam in rectorem dominii, et ipse persepe confusibiliter vulneratus fuit a naturali filio Johannis Knobbout sculteti et amicis ejus, non videns qualiter se vindicaret propter potentiam emptorum, perrexit vulneratus consilio suorum ad consulatum illustrissimi principis Philippi ducis Burgundie etc. comitis Hollandie etc. in Hagha Comitis, conquerendo illis ut burgimagister Gorinchemensis violentiam sibi inflictam propter dominium a fautoribus partis sue adverse. Sed nihil profecit eo quod noverunt ipsum bibalum et ebriosum virum, quare tristis Gorinchem rediit. 2 Eodum tempore illustris Jacobus somes de Hoern dominus de Altena, audiens consules et scabinos Gorinchemenses inter se discordes et dispares, videns aptum tempus - licet per multa annorumGa naar voetnootc) curricula parentes sui domini de Althena contulissentGa naar voetnootd) piscaturam in Merweda illustri domino de Arkel ad profectum oppidi Gorinchemensis, et ipsi Gorinchemenses pacifice ultra centum et quinquaginta annos vel circiter possederant illam piscaturam, etiam existente illustrissimo principe Wilhelmo duce Bavarie primogenito gloriosi Alberti ducis Bavarie comitis Hollandie etc. domino de Althena, expulsis veris dominis de Althena a patre suo, jam defunctis illustribus dominis de Arkel etc. -, voluit a Gorinchemensibus eandem piscaturam extorquere et suis subditis conferre. Et quia Gorinchemenses juste per phas volebant illam possidere et tenere sicut parentes ejus libere possederant ultra memoriam hominum, comes Gorinchemenses citari procuravit coram consulatu Hollandie in Hagha Comitis, ubi cum Gorinchemenses per contumatiam devicti fuerunt, statim ad requestum prefati comitis de Hoern missi fuerunt ex consulatu certi deputati, qui inhiberent Gorinchemensibus victis ammodo piscari in prefata piscatura. Gorinchemenses vero piscatores hoc percipientes dolentes injuste, | |
[pagina 10]
| |
ut asseruerunt, privari hereditario jure piscandi, indignati sineGa naar voetnoota) deliberatione consulatus obviantes navigio prefatis deputatis, taliter eos exterruerunt, quod frustrati legatione qua missi fuerant recesserunt infectaGa naar voetnootb) negotia in Woudrichem apud comitem de Hoern, enarrantes ei que acta fuerant a Gorinchemensibus. Deinde pervenientes in Hagha Comitis omnia patefecerunt consulatui Hollandie. Quod percipiens Adrianus Wel consilio suorum complicium, cum quibus pepigit pactum contra emptores, festinanter descendit ad Hollandiam, non solum conquerens contra emptores prefatos, sed gravans multis falsis modis totam communitatem, cum tamen communitas nullatenus se intromisit de piscatura et discordia eorum. 3 Breviter nobilis domicellus de GaesbeeckGa naar voetnoot1), possidens et regens dominium de Arkel et castrum cum oppido Gorinchemensi, Johannes dominus de Lannoy locumtenens HollandieGa naar voetnoot2), domicellus Ghijsbertus de BredenrodenGa naar voetnoot3) prepositus | |
[pagina 11]
| |
Trajectensis, qui precipue odio habuit Gorinchemenses eo quod Walramus pater suus succumbens in bello Gorinchemensi occisus fuit, consilio cujus conclusum fuit a prefatis dominis, quatenus ex parte et nomine illustrissimi principis Philippi ducis Burgundie opprimerent rebellesGa naar voetnoota) Gorinchemenses. Quare domicellus Ghijsbertus de Bredenroden, jam sperans vindicare mortem nobilis patris sui in Gorinchemenses, supplicavit precipuis Hoeczensibus et fautoribus partis sue per totam Hollandiam apud se venire. Venerunt ergo ex Huesden Egidius de Wijck capitaneus castri de Huesden, Arnoldus de WijckGa naar voetnoot1) scultetus de Huesden cum sagittariis oppidi Huesden, Johannes et Nycholaus de Merweda fratres et filii naturales domini Theodorici de Merweden militis strennuiGa naar voetnoot2), cum Gerardo Gerardi, plerisque, Sijmon Arnoldi balivus de Sciedam etc. Domicellus de Gaesbeeck demandavit aliquos venire armatos ex dominio de Put. Johannes dominus de Lannoy GerardumGa naar voetnootb) de AssendelffGa naar voetnoot3) et Arnoldum de ZweetenGa naar voetnoot4) cum pluribus aliis secum habuit. | |
[pagina 12]
| |
4 Igitur cum Huesdenses armati navigio occurrerent predictis dominis et se armatos ante Gorinchem ostendissent in pretereundo, statim Gorinchemenses inter se murmurare et tumultuare ceperunt suspicientesGa naar voetnoota) eos opprimi ab illis. Pulsaverunt ergo quidam campanam civitatis ad convocandum ante pretorium totam communitatem. Scabini vero omnes fugiendo occultaverunt se in abditis locis, dempto Henrico Becker drossato, qui audacter veniens apud communitatem excusavit se validis juramentis quod nunquam in contrarium oppidanorum aliquod pactum pepigisset et quod illi pretereuntes contra Gorinchemenses nullo modo quicquam attemptarent, addens prestitis multis horribilibus juramentis, quod si aliqui extraneorum armigerorum eos vellet invadere vel opprimere, ipse faceret eis assistentiam et fidelitatem etiam contra quoscumque. Acta fuerunt hec in profesto sancti Nicholai episcopiGa naar voetnoot1). 5 Sed postquam Gorinchemenses veridica relatione in festo sancti NycholaiGa naar voetnoot2) percepissent prefatos dominos cum Adriano Wel et cum multitudine armigerorum Gorinchem venire et appropinquare, premiserunt in nocte eis obviam spirituales personas ad mitigandum iram dominorum prefatorum, addentes quod communitas libenter vellet se submittere discretioni ipsorum secundum facultatem et exigentiam excessuum ipsorum. Sed hi parum vel nihil profecerunt. 6 Igitur prefati domini cum copia armigerorum venerunt Gorinchem altera die sancti Nycholaii scilicet in profesto conceptionis beate Marie virginisGa naar voetnoot3) et intrantes castrum oppidi hora fere septima de mane, deliberaverunt qualiter occisis multis oppidanis spoliarent oppidum. Sed domicellus de Gaesbeeck regens dominium noluitGa naar voetnootb) quovis modo hoc admittere, sed Henricum de Sevenberghen cum Henrico Backer multisque aliis armigeris de suo dominio premittensGa naar voetnootc) in civitatem percepitGa naar voetnootd) ut boni gauderent sed ribaldi et propugnatores caperentur. | |
[pagina 13]
| |
Hic enim Henricus Becker drossatus, audiens prefatos dominos cum Adriano Wel venisse, statim omnium juramentorum et promissionum immemor, convolans armis indutus ad prefatos dominos in castro, ivit cum domicello Henrico de Sevenberghen de domo in domum ad captivandum oppidanos. Sed honesti oppidani et ditiores advenientibus armigeris timore supervenientium armigerorum fugerunt nocte precedente. Attamen ceperunt aliquos simplices et innocentes, quos statim ut latrones et fures confusibiliter carceribus manciparuntGa naar voetnoota). 7 Insuper multi boni oppidani sperantes gaudere libertatibus ecclesie intraverunt ecclesiam et chorum. Quod percipientes prefati domini et precipue domicellus Ghijsbertus de Bredenrode misit cum Henrico Backer drossato et cum Simone Arnoldi et Egidio de Wijck ac cum multis aliis de fautoria sua cum suo vexillo ad captivandum omnes quotquot essent in ecclesia. Igitur decantantibus canonicis Gorinchemensibus solemniter vesperas in choro in profesto conceptionis virginis Marie, venerunt prefati cum publico vexillo de Bredenrode armati in ecclesia tempore quo cantabatur ‘Magnificat etc.’, et non solum ceperunt quotquot invenerunt in ecclesia, sec infringentes chorum violenter ceperunt intraGa naar voetnootb) chorum et sanctuarium pios et multos probos viros, quos statim absque humana misericordia carceratos dire punierunt et tormentaverunt inhumaniter. 8 Altera vero die cessantibus canonicis a divinis, quia ecclesia violata fuit, venit idem Ghijsbertus de Bredenrode prepositus Trajectensis in ecclesia et inter cetera allegata fere coegit capitulum celebrare divina. 9 Eadem sequente die ordinata lignea in foro ante pretorium magna machina, ducebantur tres viri decollandi super eam. Quorum primus, scilicet Michael filius Huberti YrsacGa naar voetnoot1), immunissimus fuit de predictis excessibus, quia nichil se intromisit de aliquo, licet tempore juventutis sue | |
[pagina 14]
| |
fuisset realisGa naar voetnoota). DuoGa naar voetnootb) vero alii, dicti Steyns filius Laurentii et Andreas filius Mathei, viri fuerunt pacificiGa naar voetnootc) et mansuetissimi, quorum primus, scilicet Steyns, numquam habuit rixas nec aliquem umquam offendit, sed fuit vir timens Deum, visitans devote ecclesias, in temporalibus satis habundans. Alter, scilicet Andreas filius Mathei, vir fuit illustrissimus; numquam vel raro comedit panem quin sudore et labore lucratus fuit. IlleGa naar voetnootd) numquam offendit aliquem diebus vite sue, sed omnibus dilectus pacifice vixit in timore Dei. Qui Andreas nullatenus decollari potuit; sed percussus decem et octo vicibus gladio acuto a lictore sive spiculatore, desperavit eum decollare, sed cultello magno degutturans ipsum scindebat caput a corpore. Quibus decollatis projiciebantur corpora illorum cum capitibus ab illa alta machina super plateam ac si fuissent fetidissima cadavera, et omnia opprobria exhibebantur ipsis, que nec patricidis vel filicidis sive latronibus exhiberentur. Post hoc duobus sequentibus diebus ducti fuerunt duo boni oppidani, licet pauperes, ad machinam et supra machinam, ut decollarentur, quibus fuerunt decanus et capitulum Gorinchemense vite presidium. Nam decanus et canonici humiliter venientes ad locum quo plecti deberent, intantum flexis genibus complosis manibus et piis ammonitionibus et precibus apud prefatos dominos insteterunt, quod reservati ad vitam exilio relegati fuerunt instantia dominorum decani et capituli prefati. Qui prefati domini magnam gazam extorquentes apGa naar voetnoote) oppidanis recesserunt. Multe insuper matrone terrore armatorum abortiebantur. 10 Prefati vero Henricus Becker drossatus et scabini adhuc non contenti de tam violenta oppressione oppidi Gorinchemensis et effusione sanguinis christianorum et morte innocentium virorum, quando et post recessum prefatorum dominorum magis valde opprimebant communitatem, exactionando divites et pauperes ultra facultatem ipsorum | |
[pagina 15]
| |
in promptis pecuniis ad solvendum taxam promissam prefatis dominis per eos mediante Adriano Wel, ut dignarentur venire Gorinchem et subjugare ut asseruerunt rebelles Gorinchemenses. Preterea elati jam omnes scabini in superbia omni die Dominica et aliis festis cogeruntGa naar voetnoota) multos honestos oppidanos precedere publice cruces fere nudos solummodo in camisia, nudo capite nudis pedibus dum solemnis processio fieret per cimeterium. Et in reditu stante drossato cum suis scabinis et consulibus ante chorum et expectante eos, cogebantur sic fere nudi et infrigidati, quia hiems aspera fuit, flexis genibus et complosis manibus super lapideum pavimentum ecclesie eos adorare et veniam de commissis ab eis precari, dolentibus canonicis et non valentibus eis talia prohibere. 11 Sed Deus, qui scrutatur corda et renes hominum, qui et oppressos injuste relevat et consolatur ac dixit: ‘Da michi vindictam et ego retribuam,’ quique sedens super tronum glorie judicat, justitiam statim requirens, sanguinem injuste decollatorum recordatus est, non est oblitus clamonem pauperum Gorinchemensium. Nam videns injustissimam afflictionem oppidanorum Gorinchemensium, dignatus est vindicare oppressionem illam, ut esset ceteris tribunicie dignitatis viris, dominis terrarum, drossatis, scabinis et rectoribus civitatum et communitatum in exemplum et perhenne memoriale. Nam infra annum vel paucis sequentibus annis fere omnes principales horribili et mala morte perierunt, vel plagati diversimode permanserunt confusio et opprobrium non solum Gorinchemensibus, sed et cunctis hominibus. 12 Nam Henricus Backer drossatus et incensorGa naar voetnootb) discordie et malitie, habens non longe postea pugnam contra consanguineos et amicos Johannis Knobbout sculteti Gorinchemensis, violans pacem datam, non solum destitutus fuit a villicatione sua, verum etiam omnia bona temporalia sua cum corpore suo ponendo juramenta et firmas cautiones pro eis confiscata fuerunt ad usum serenissimi principis Philippi ducis Burgundie etc. Qui dolens se ita confusibiliter refutatum et destructum recedens a Gorinchem moram | |
[pagina 16]
| |
cepit trahere in Buscoducis, incidensque statim in validam infirmitatem furibundus effectus, cepit Deum blasphemare et in horaGa naar voetnoota) mortis, horribilem emittens visum nihilque omnino de Christo volens audire, cepit clamare sicuti clamavit tempore quo cepit in ecclesia Gorinchemensi ut pretactum est, dicens: ‘o vos o vos consodales! custodite illas januas ne quis evadat! capite capite omnes!’ Haec et hujusmodi clamans in puncto expirationis miserabiliter obiit. 13 BrienoGa naar voetnootb) de Weyborch postea infatuatus et omnibus odibilis in corporali miseria, privatus omnibus suis pecuniis, fere degens in oppido Gauda obiit. 14 AdrianusGa naar voetnootc) Wel, capitaneus et executor reyse prefate, vitatus fuit ab honestis personis tanquam excommunicatus, traditorque Gorinchemensium ubiqueGa naar voetnootd) appellatus, terrore Gorinchemensium fugiens in Italiam ibidem misere aliquanto tempore vixit. Rediens vero, a Johanne filio naturali domicelli Jacobi de Gaesbeeck et a Gherardo van der Borch percussus fuit viliter in publica platea de Gorinchem, astantibus et ridentibus oppidanis, non tamen dire vulneratus, eo quod cum grossa parte cultellorum ut traditorem percutiebant eum, clamantes et dicentes: ‘o pessime traditor! putas nos tradere sicut tradidisti Gorinchemenses cooppidanos tuos!’ et sic ipsum volutatum in luto et fetidatumGa naar voetnoote) dimiserunt. Deinde confusus et abjectus et odio habitus ab omnibus depauperabatur quotidie, nec exaltatus vel electus fuit deinceps in scabinium etc., sed misere aliquibus annis supervivens raro Gorinchem comparebat propter confusionem sibi inflictam, quam pretermitto causa melioris. 15 Johannes de Ghelkum, habens in uxorem matrem prefati Adriani Wel, cujus Johannis suggilatione et susurratione pius Andreas decollatus fuit, statim horribilissima oris sui plaga plagatus fuit. Nam eodem tempore post recessum prefatorum dominorum statim cancereusGa naar voetnoote) ignis invasit os suumGa naar voetnootf), quod in brevi non solum dentes ejus sed et | |
[pagina 17]
| |
carnes oris sui infecte feterunt. Erat enim omnibus hominibus horribilis ad intuendum propter intollerabilem fetorem et corrosionem labiorum suorum. Ipse autem nullatenus valensGa naar voetnoota) amplius hominibus conversari, quia omnes vitabant eum, edebat solus super grossum saccum ea que sibi apportabantur, et cum ederet mollia et digestibilia cibaria, edebat coactus simul insectam et liquefactam carnem oris sui. In edendo itaque effluebant ex ore ejus dentes ejus sum stillicidio sanguinis ejus super saccum, generavitque denique unicuique ipsum edentem inspicientem nauseam magnam. Doluit namque videns manum Domini super ipsum de perpetratis in Gorinchem et precipue de innocente morte pii Andree; et sic communicatus sacramentis dominicis miserabiliter obiit infra annum. 16 Magister Cherardus van der Oever, vir magne clericature, eadem nocte qua, ut dictum est, Huesdenses navigio preteribant Gorinchem et oppidani Gorinchemenses in se tumultuare cepisse clamantes sese traditos per ipsorum consulatum, volens se occultare in secreto loco, ascendens murum corruit ab alto, offendensque pedem suum statim post recessum dominorum incidens in validam infirmitatem in jejunio sequenti obiit. 17 Johannes Veer, qui nullam habuit pacientiam cum decollandis piis viris et oppressione suorum cooppidanorum, et quando alii seminudi dolenter precessissent cruces in processionibus, ipse cachinnans et ridens per plateas incedebat, dolentibus fere omnibus aliis, etiam suis complicibus de hoc, ac insultans eis derisui eos patenter habuit. Hic mox adveniente estate infectus regio morbo in hora mortis sue tanta intemperies aeris fuit ac tanta tonitrua et fulgura conuscationumGa naar voetnootb) super oppidum Gorinchem erant et emicuerunt, quod nulla prisca etas majorem meminerat, cum tamen nullibi in vicinio erat tanta tempestas et horribilis aura sicuti super Gorinchem, de quibus diversi diversimodi enarrabant, nam statim ipso mortuo cessavit ex toto illa intemperies. 18 Johannes Henrici Tick vir valde elatus fuit, sicut enim Pilatus manus suas lavit ut esset innocens et mundus a | |
[pagina 18]
| |
sanguine et immunis a passione Christi. Sic iste coram suis amicis et cooppidanis se purgans et excusans affirmavit, quod nullatenus consensit in pacto contra Gorinchemenses, eo quod illo tempore erat in nundinis Bergensibus, nihil omnino de opressione Gorinchemensi sciens. Sed prochdolor! quanto magis se verbis, maledictionibus et juramentisGa naar voetnoota) excusaverit, tanto magis erat confusior. Nam Deus quem nullum secretum latet et qui prohibuit stricte ne quis seipsum tentando maledictionibus involverat, ipsum temporaliter et corporaliter castigare sua nimia misericordia dignatus est, nam haud longe post oppressionem Gorinchemensem percussus valida apoplexia, vixit multis annis infatuatus, ut mos est pacientium talem infirmitatem, factusque fuit spectaculum omnibus hominibus et precipue ceteris suis complicibus. Oppidani vero ipsum nullo modo excusatum et immunem ab oppressione ipsorum tenuerunt propter certa indicia et gesta que postea claruerunt. 19 Wilhelmus filius Wilhelmi Koeckebacker, vir totus honestus et devotus, licet in domo sua invitavit prefatos dominos cum capitaneis ipsorum et cum consularibus Gorinchemensibus ad solemne prandium, agens festum letitie et triumphi cum eis de predicta oppressione, fuit enim ipse stipatus et ditatus honestissima et discretissima uxore, ex qua habuit quatuor prolesGa naar voetnootb), sed anno sequenti in brevi proles omnes cum uxore sua obierunt, et ipse dolens de commissis, licet devotus et justus, tamen in quadam fantasia quam vivens et sanus mente et corpore exercere orando consueverat, obiit, nullum corporis sui relinquens heredem, licet dives in temporalibus fuit. Erat enim optimus omnium suorum consociorum. 20 Theodoricus Petri, homo probus et pius, dolens valde de reysa prefata, licet juvenis, tamen etiam estate sequenti obiit, cujusGa naar voetnootc) duo filii ex petitione ipsius religionem intrantes, ut pro ipso intercederent, mundo renunciaverunt Deo servientes. 21 Johannes Martini, juvenis et bonus et magnus elemosi- | |
[pagina 19]
| |
narius, post recessum prefatorum dominorum insanus et amens effectus discurrebat aliquando seminudus non solum per vicos et plateas de Gorinchem, verum etiam Trajecti et in aliis locis vicinis, donec captus per annos cathenatus reservabatur sub firma et certa custodia. Hic Johannes Deo permittente publicavit palam totum pactum initumGa naar voetnoota) per ipsum et ceteros suos conscabinos consulesque contra communitatem Gorinchemensem, et qualiter ordinaverunt quandam literam inter se sigillatam et munitam sigillis omnium ipsorum, continentem qualiter manerent firmi et fideles invicem sibi ipsis contra communitatem, et si quis injuriaretur verbis vel factis, ceteri omnes non injuriati corrigerent illum injuriantem severe et stricte sub pena mortis, insuper quod nullatenus sub fide et juramento domino terre prestitis et cetera multa alia illi litere inserta nunquam revelarent alicui. Addiditque: ‘ecce scio et bene scio, quod ego ea de causa licet invitus consensi, alienatus a sensibus meis hanc amentiam patior et inpenitentiatus sum a Deo justo judice’. Hec et plura alia, que non decent presenti cronographie inserere. Post aliquot vero annos iste Johannes restitutus fere sensibus suis valde doluit, manensque omnibus diebus vite sue domi tanquam solitarius semper fugiebat consortia hominum. Hec vero sufficiunt de scabinis Gorinchemensibus. Nunc vero de capitaneis illius oppressionis stilum vertere curavi; pauca de multis dicam. 22 Johannes de Merweda, bastardus domini Theodorici de Merweda militis strenui, vir sanguinum et homicida magnus, in reysa ista capitaneus multorum ribaldorum de Ethen, de Drongelen ac Meuwen portantium secum saccos multos, eo quod sperabant totum oppidum spoliare et funditus destruere, miserabiliter obiit absque confessione et ecclesiasticis sacramentis, quod estate sequenti habita prius yronica collatione de oppressione Gorinchemensi cum domicello Ghijsberto de Bredenrode in Vianen quibus valde detraxit, volens emittere bombardum in presentia multorum seipsum casualiter interfecit. Hic principialiter etiam violavit ecclesiam Gorinchemensem. 23 Egidius de Wijck, castellanus castri de Huesden, oppres- | |
[pagina 20]
| |
sor pauperum et emptor spiritualium beneficiorum sive venditor. Hic cantantibus canonicis vesperas in profesto conceptionis Virginis Marie et precipue Magnificat, primus injecit manus violentas malleo nitens infringere cancellos chori ad violandum chorum cum Gherardo Gherardi, et quem armatus intrans non exihibens corpori dominico sibi cum suis consociis obviam venienti aliquam reverentiam et honorem, sed manus violentas injiciens in aliquos oppidanos divina audientes, violavit temerarie chorum et sacrarium, eos capitando et extrahendo extra chorum et ecclesiam. Hic estate sequenti demoniacus et insensatus effectus, seipsum precipitavit a valvis castri in aquam et submersus est. In quo loco submersionis ejus et in castro tanta horribilia visa et audita a multis sunt, quod longo tempore castrenses pre terrore non audebant circa crepusculum vel noctem exire vel intrare nisi cum aliquali familia. 24 Arnoldus de Wijck scultetus de Huesden et nepos Egidii prefati, sedens cum Johanne de Wijck filio Egidii predicti in quodam prandio, occisus fuit in eodem prandio ab eodem nepote suo Johanne de Wijck in Huesden. Hic etiam Arnoldus temerarie violavit sanctuarium ecclesie Gorinchemensis ex angulis exploratos per suos captivando. Et Johannes prefatus privatus pro parte patrimonio suo depauperabatur cotidie. 25 Sijmon Arnoldi balivus (de) Sciedam, vir fortis et magnus homicidaque maximus, homo sine deo. Hic primus injecitGa naar voetnoota) manus violentas in ecclesia Gorinchemensi captivando oppidanos, gaudebat enim ubique in malitiis et enutriebatur in discordiis. Iste post multa mala perpetrata, sedens in oppido Delff ad mensam cum multis fautoribus sue partis et orta fabula inter eos de reysa in Gorinchem, predictus Sijmon post validam detractionem interfectorum in Gorinchem volens cachinnando ridere, cadens retrorsum expiravit. 26 Gerardus filius Gerardi, servus predictorum de Huesden, homicida pessimus, quatuor vel quinque homines dolose tamen propria manu interfecit, et quod nullus malitiosus audebat attentare in malitia hoc ipse perfecit. Qui tempore oppressionis custodivit claves duarum portarum presertim apud Merwedam, ne aliquis Gorinchemensis laten- | |
[pagina 21]
| |
ter fugeret ex eis. Hic non verens Deum nec hominem, primus interrupit clamando voces canonicorum vesperas virginis Marie canentum et in presentia sacramenti in medio choro primus cepit potenter pios oppidanos. Tandem sedens eodem anno in villa de Vuern occisus fuit ab Ottone de Vuern. 27 Theodericus Poes de ZweetenGa naar voetnoot1), vir longe stature, secretariusGa naar voetnoota) locumtenentis Hollandie etc., violans ecclesiam et chorum cum aliis, vocans decollandis ante pretorium de Gorinchem, aliquibus annis postea supervixit, sed tandem sine confessione et sacramentis miserabiliter insensatus obiit. Et nemo ipso defuncto poterat eandem domum longe post inhabitare in qua obiit, propter horribiles clamores et strepitus visibiliter auditos, etiam propter terribiles variasque visiones ibidem cum singularibus vultibusGa naar voetnootb) visas et apparentes, et multa alia, que causa honestatis pretermitto. 28 Insuper plures alii qui ecclesiam Dei violaverunt, submersi et occisi fuerunt, que causa brevitatis ne fastidium legentibus generaret omitto conscribere. Nunc vero de tribus principalioribus dominis aliqua, sed pauca, dicere decrevi. Nobilis enim Jacobus domicellus de Gaesbeeck, homo pius et in se totus bonus, percipiens veridica relatione | |
[pagina 22]
| |
Johannem dominum de Lannoy locumtenentem Hollandie post obitum ejus libere habere et possidere castrum et dominium de Arkel sibi collata a Philippo duce Burgundie etc. comite Hollandie, circumventus fuit callide a prefato domino de Lannoy, sed quatenus in brevi domicellus Jacobus resignaret sibi castrum et dominium certis conditionibus prehabitis, quod et fecisset. Sed decollatis in Gorinchem predictis et oppidanis oppressis, dominus de Lannoy convocata tota fere communitate ante pretorium faciens eis collationem in presentia domicelli Jacobi, tandem intulit quod adhuc in brevi fortiretur nomen eorum ita, quod fieret et exaltaretur dominus de Arkel, quare coactus et requisitus licet venisset ibidem ad exequendam justitiam, tamen condolens eis, vellet eis ammodo parcere, eo quod corde diligeret eos. Hec et hujusmodi cum audisset domicellus Jacobus doluit, perpendens quod totum malum ibi perpetratum imputaretur sibi, et quod seductus fuit ab eo, quare consilio cum suis habito, noluit quovismodo sibi resignare dominium et castrum de Arkel, ex qua causa sibi contrariebantur. Tandem omne litis malum ad redivive pacis concordiam per certos mediatores et moderatores in hunc modum terminatum est, quatenus domicellus Jacobus libere possideret quamdiu superstes esset vite dominium de Arkel cum castro, et daret domino de Lannoy xxviiic scudata monete Wilhelmi ducis Bavarie comitisque Hollandie. Deinceps domicellus Jacobus rediens ad Corvalde doluit de illa Gorinchemensium suorum subditorum oppressione, et incidens in Buscoducis in validam infirmitatem lecto decumbens sacramentis dominicis communicatis desperabatur de vita ipsius. Convaluit tamen et erat Gorinchemensibus postea multum pius. Sed postea lixo obiit in Bruxella, post se nullum sui corporis relinquens heredem, sed hereditas ejus versa est ad alienos et clenodia ceteraque ad extraneosGa naar voetnoota), quia a juventute adulter semper fuit, cum tamen pulchras et honestissimas duas habuit legittimas uxores. Et sic in ista reysa in- etGa naar voetnootb) exactionatus fuit in xxviiic scudatis ut dictum. | |
[pagina 23]
| |
29 Johannes dominus de Lannoy, locumtenensGa naar voetnoota) principis in Hollandia, non solum postea privatus fuit dominio de Arkel, sed destitutus a rectoratu Hollandie privatus fuit omnibus dominiis suis, insuper eliminatus et bannitus ex omnibus principatibus Philippi ducis Burgundie fugitque latenter degens in regno Francorum. 30 Ghijsbertus de Bredenroede, prepositus Trajectensis et consiliarius ducis, in Hagha illo tempore moram traxit, cujus consilio et auxilio ecclesia Gorinchemensis violataGa naar voetnootb) fuit, anno sequenti concorditer in episcopum Trajectensem electus, etiam consilio contuberniorum Trajectensium solemniter in curia ut episcopus introductus, repudiatus fuit a sede Romana, licet tempore electionis sue misit expensis suis venerabilem patrem magistrem Judocum suffraganeum Trajectensem in Gorinchem, qui et reconciliavit ecclesiam et cimiterium in Gorinchem. Tandem post multa mala ante Amersfordiam patrata cum Trajectensibus captus fuit Trajecti ante pretorium a venerabili David de Burgundia episcopo Trajectensi, et in Wijck mancipatus in quadam stricta camera cum firmissima custodia. Breviter sic omnes capitanei illius reyse in brevi male perierunt vel honoribus vel dignitatibus privati fuerunt. Hec de predictis sufficiunt pro nunc. Afschrift van de autograaph, gemaakt eind 18e eeuw op last van Bondam en door dezen gecorrigeerd: ms no 1650 Bibl. Rijksuniv. Utrecht, fo 1128-1151. | |
A. Philips van Boergondië verklaart, drie grieven tegen de Gorcumers gehad te hebben; hij regelt hun aandeel in de beden en stelt vijf door den drossaard te benoemen thesauriers in.
| |
[pagina 24]
| |
ten anderen, dat zij boven tgebot ende beveel mijns heeren comanscap hebben gehanteert metten Geldersschen; ten dorden, omdat zij onse bede gelijck andere steden van Hollandt niet en hebben willen betalen. Twelck overdenckende die van Gorinchem duchten hemluyden dat tot groter ongenuechten ende vrese te mogen comen, om gracie te vercrijgen hebben hoir gedeputeerde bij onsen stedehouder ende raede geseynt in Den Haghe, ende hem in den naem mijns genaedigen heeren onderdanichlick te kennen gegeven, dat zij altijt getrou ondersaeten geweest zijn, doende onschult op die drie punten: Op teerst van der sententie op der visscherij gegeven etc., dat dat seker particulier persoonen geweest waren, mer dat lichaem ende buyck van der stede waer onsculdich in; ende dat sou men in der waerheyt zoe bevinden. Ende die misdaen hadden, docht de drossaet te corrigeeren. Ende om allen twist neder te legghen tusschen den heere van Hoern ende hemluyden, waren bij onderspreken van sekerenGa naar voetnoota) goeden mannen twee cedelen gemaeckt van die visscherijen, daer zij hem aen beyden zijden na rechten souden, soodat zij onderlinge daermede verenicht waren. Opt punt van den Gelderschen seeden zij, dat meer ander steeden, als Dordrecht etc., desgelijcx metten Gelderschen gedaen hadden, ende en vermoeyden niet zoe grotelijck misdaen te hebben; ende presenteerden, den rechten toll te betalen van allen tijden dat dat geschiede. Ende opt punt der voerscr. beeden, soe seyden die van Gorinchem, dat zij niet en hadden gelaten te betalen uut een wil, mer uut aermoeden, want zij gheen incomende reynten en hebben, noch vervallen, noch profiten dan halff de accijnsen: alle dander demeynen, visscherijen, thienden, tgemaell etc., all behoiret den heer toe. Dese demeynen hebben ander steeden all. Ende van denselven cleynen dat zij hebben, moeten zij houden ende reformeeren ende van nieus timmeren mueren, poorten, toernen, vesten, hoeffden, brugghen etc. der stede van Gorinchem, off die souden vervallen ende vergaen, twelck niet goet en waer voer den gemenen lande, gemerckt dat aen die stede grote macht leet den lande, zoe zij op der Merweden ende op den palen van den lande leet als een sleutel des lants bij den lande van | |
[pagina 25]
| |
Gelre ende sticht van Utrecht: ende zoe hebben zij in tijde van oorloghe altoes den eersten aenstoot. Oeck hebben zij groote schade ende achterdeel gehadt ende verlies bij den onleden ende arrestatiën van den Gelresschen, aldus en hebben zijs geen macht gehadt, te betalen -- ista excusatio fuit bona, justa ende (!) rationabilis --, biddende voert den stedehouder ende raet in naem mijns heeren, tevreden te willen zijn, sonderling van den eersten twee punten. Ende van den dorden als van der beeden, presenteerden zij, hem willich te betalen nae hoiren vermoghen, biddende dat men hem wegen wou helpen vinden, die te betalen, te weeten dat zij hemluyden verpachten zouden willen de assijnsen, waghe ende craen ende oeck tgemael te Gorinchem ende in den lande van Arckell, ende dat wij hem gonnen ende vestygen wouden vijff thesauriers uuyt de vijff vierdel der steede, den tijt van den jaren geduerende, als beneden volgen zal. Die stedehouder metten raet hierop gedelibereert, sijn metter stede van Gorinchem overdragen, dat zij van den eersten tevreden waren ende hem wel genuecht die overdracht tusschen der stede ende mijn heere van Hoern gedaen. Van den anderen punt, als van den Gelresschen ruerende, dat zij terstont den tollenaer van Gorinchem overleggen ende betalen sullen den toll volcomelick, die zij hem ontvuert hadden binnen der tijt der onleden voerscr. ende van den goeden die sij doe noch onder hem hadden, den Gelresschen toebehoirende. Ende die bruecken hielde de heer aen hem op dengeenen die overhorich geweest hadden te corrigeren off deding aen te gaen. Ende van den punt der beeden souden die van Gorinchemchem tafterstell betalen, halff tot Zinte-Bavendaghe xxeGa naar voetnoot1), dander helft Purificationis Marie daerna xxe; ende voertaen betalen hoir partie der beden gelijck andere steden. Ende om dit bet te volbrengen, hebben zij hemluyden in pacht gegeven den tijt van xx jaeren, ingaende den eersten dach van Mey lestleden, dat aendeel sheeren van den assijnsen ende waghe, die te hooghen ende te leegen | |
[pagina 26]
| |
tot oerbaer der steede, om die somme van vijffhondert ponden stuck xl groot, te betalen elcx jaers, halff tot Alreheylygendaghe off binnen eenre maent daernae. Item oeck dat heel gemaell tot Gorcum ende in den lande van Arckell dat ons toebehoert ende wij tot desen daghe toe gebruyckt hebben, om die somme van vierhondert der voerscr. ponden, die tijt van xx jaer geduerende, ingaende Annunciationis Marie lestleden, te betalen tot vier temijnen, tot elcken vierdel jaers hondert der ponden voerscr., te leveren in handen ons rentmeesters, dwelck gehouden sal wesen, wuyt den gemael te betaelen jaerlix den capittel van Gorcum de somme van c vranckrijcxe schilden tot gewoenlicken termijnen. Ende die van Gorcum sullen die moellens in raeck ende daeck houden; ende setten sij nieu moellens, die sal die heer teynden den xx jaer betalen, zoe zij in hout ende ijser liggende opt eerde waerdich wesen mochten. Item want die craen vergangen is, timmerden zij eenen nieuwen craen, soe de heere tdordedeel toebehoert, der stede tander, ende tdorde dordendeel dengenen die dat erve toebehoort, zo zal ijgelijck zijn dordendeel betalen, mer die stede zal sheeren deel verleggen ende dat weder bueren van zijnen aendeel, dan zijt hoer hebben dat zij verleet sullen hebben, daer teynden zal vrij aen den heer comen zijn dordendeel. Ende voert hebben zij hemluyden van Gorinchem geconsenteert, dat sij dese xx jaer lanck kiesen zullen vijff thesauriers, uut elcken vierdeel een, van denwelcken vijven sij eens jaers ontsetten sullen twee van dien ende sanderen jaers drie, ende ander in hoir stede kiesen; dat zal doen den drossaet bij rade sgerechs. Ende die vijve sullen rekening doen voer den drossaet, gerecht, rijcdom, vroetschap ende gemeynte van Gorinchem. Ende want wij voer ons ende onsen erven dit consenteren etc., soe hebben wij onsen zeghel hieraen doen hangen. Gegeven xxiiij daghen in Meye anno mccccliiij. Onderteykent: Bossaert. Afschrift van Aert Kemp Jacobsz. naar afschrift door zijn grootvader Aert Kemp Imbertsz. waarschijnlijk naar oorspronkelijk (gedeeltelijk regest) in Aert Kemp Jz., Handvestenboek, fo 75-76 vso. | |
[pagina 27]
| |
B. Philips van Boergondië doet uitspraak over de weerspannige Gorcumers.
| |
[pagina 28]
| |
den, dat die rebellicheden niet alleen en quamen uut dengenen diet werck deden, mer voersienlijcken uut der gemeynten in grooten getaell, ende datter weynich onsculdich aff waren, want zij vergaderingen ende verbanden tsamen gemaeckt hadden, malcander bijstant te doen in der zaecken der visscherije aen die suytzijde van der Merwen, nietwederstaende der sententie ende executie tegen hoiren off anderen, ende, dat verbandt navolgende, hebben corts die clock geslagen ende voer onssen sloot gecomen in schijn off zij zouden dat willen innemen off den affganck benemen, hebben oeck enyghe onse dienaren gevreest van hoiren lijve etc. Waerbij zij die hier sculdich in zijn, verboert hebben tegens ons lijff en goet nae ryguer des rechts. Waerom die stedehouder enyghe heeft doen richten ende enyghe balling slants geleet uut Hollant, ende in der meyninghen had, vorder met justitiën te gaen. Mer want ons gerecht ende die vroetschap van Gorinchem die gebreken bekenden, gracie ende genaede begeerden ende hemluyden remissie ende vergiffenisse te willen doen, presenterende van der stede weghen eerlicke ende proffitelijcke beteringe te doen, settende hem geheelick in onsen handen, zoe ist dat wij, meer geneycht tot gratiën dan tot strengen recht, uut speciale gratiën vergeven ende quijtscelden alle die van Gorinchem, uutgenomen die gebannen zijn, alle dat zij tegens ons tot desen daghe toe misdaen hebben, weder stellende een ijder van hem in hoiren lijve ende goede, oft niet geschiet en waer, behalven degeen die wij nu doen justiciëeren, ende oeck die wij noch in vangenisse hebben. Hier zijn oeck uutgesceyden die in der tollen gebrueckt hebben. Oeck uutgescheyden die saeck van den rechten op Adriaen Well onsen burgemeester geschiet. Des zullen die van Gorinchem wederom doen eerlijcke ende proffijtelijcke beternisse hierna volgende, te weeten eerlick dat zij off hoir vijftich barevoets, blootshoefts ende in een paer linnen cleder den stedehouder ende den raet van Hollandt opter plaetssen voer der stede huys vergiffenisse zullen bidden, ende bekennen haer misdaet profijtelijck; dat zij Claes de Vries onssen rentmeester terstont vernuegen zullen van vierhondert pondt groot vlaems voer de costen die nu gesciet zijn ende sellen wesen in deser reyssen. Ende sullen daerenboven noch geven vier duysent clinckaerts | |
[pagina 29]
| |
tot xxviij groten tstuck: die zal de rentmeester generaell doen vertimmeren aent slot tot Gorinchem, te betalen vijffhondert daeraff tot Sint Jansmisse te missomer, xxe ende zoe voert lang, dan die vier duysent schilden betaelt zijn. Ordineeren voert op lijff ende goet, dat niemant den stedehouder, den raet off wie daertoe geholpen heeft onsen dienaers ende gerecht te Gorinchem off yemant anders die men hierin bedencken mocht, en misdoen in woorden noch in wercken. Ende want dese gebreken uyt slapheyt onser dienaren ende sgerechs tot Gorinchem geschiet is, soe bevelen wij hem, op al dat zij tegen ons verbueren mogen, voertaan justicie te doen, niemant te verdragen, ende wedervoer hemluyden yet daerin, dat ons te kennen te geven. Ende off yemandt met rade, woerden off wercken tegen dese remissie ende oerdinancie dede, al waer hij in de remissie begrepen, soe en cont hem niet baten. Ontbieden daerom ende bevelen al onsen dienres hier ende in Hollandt ende Zeelant, dat zij dese remissie van waerden houden op die van Gorinchem, uutgenomen die hier uutgesceyden zijn, ende der gratiën ende remissiën laten genieten in lijve ende in goede, want wijt zoe gedaen willen hebben. Gegeven den thienden dach in December anno MCCCCLIIII. Ondergeteykent: de Cleve. Afschrift van afschrift als A, fo 76 vso-78. | |
C. Philips van Boergondië begenadigt een aantal verbannen Gorcumsche burgers.
| |
[pagina 30]
| |
de Mandemaker; Gijsbert Gieliss.; Adriaen Willemss.; Adriaen die Brouwer; Lauris Aerntss.; Dirck van Wuytwijck; Jacob van Vlijmen; Aernt de Veer; Haddeman Janss.; Aernt Janss.; Dirck Wouterss.; Neude Alaertss.; Ricoud Henricxenzoen ende Henrick Pijll; Gerit Aelbertss.; Jacob Heuft de Zantvoere; Peter Hulft; Maes Geritss.; Jan de Mandemaker; Jacob van Aken; Gielis ende Willem Cocken zoonen; Maes Wouterss.; Gerijt Peterss.; Goessen Vastraestss.; Aernt Henrijst; Govert Zeegerss.; Jan van Kuyck; Quade Macharis; Jan Zeegerss.; Dirck Bouwenss.; Aertken Ottenz.; CnelisGa naar voetnoota) van Amerongen; Wouter Liebertss.; Loeyken de Meter; Daniël van der Noen; Evert Sijmonssoen; Jan van Kessel; Jan Momber die Jonghe; Willem Dirkss.; Dirck Stockum; Jan Tick Heynricz.; Holleken Pauwels Maesszoen; Aernt Aerntss.; Jan Peeterss.; Coeken Janss.; Jan Goedenss.; Wouter Janss.; Jan Janss. de Visscher; Willem Janss. heere van Niet; Heynrick Snoeck; Govert, Jan en Dirck, Huybert de Metselaers kijnder; Gijsbert Dirckss. ende Gielis van Malsen. Ende want dese in de kennisse mede begrepen waeren, zoe ist dat wij se ter vermaninge ons gerechts ende boeden dese allegader ontslaghen van den ban ende schelden se quijt van allen zaken daer zij om gebandt waren tot allen plaetsen, ende setten se in den staet daer zij te voeren in stonden, behoudelijck dat zij oervede doen zullen op haer lijve ende goet, nemmermeer hier vraeck om doen, noch verwijtinge enigen die tot der banninge gesproken off geholpen hebben. Ende ontbiedt ende beveelt allen zijnen dienres overall, dat zij dese luyden zoe ontslagen ende gequijt houden ende laten vrij van de landen gebruycken etc. Want wij dus gedaen willen hebben. Gegeven op den xv-en dach in Februario MCCCCLIIII na den loop van onssen hove. Onderteykent: de Cleve. Afschrift van afschrift als A, fo 78-78vso. | |
[pagina 31]
| |
D. Aanteekening over overdracht van land in Reyerscoop (gemeente Leerbroek) aan Willem de Visscher, en later aan Gijsbert Queeckel en Jan Knobbout van Oss.
|
|