Logo DBNL
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 54 (1933)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 54

(1933)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De bron van Bakhuizen v.d. Brink's Andries Bourlette (Luiksche verhooren over Oranje's tocht in 1568),
Medegedeeld door H. van Alfen.

Door enkel toeval leeft de naam van Andries Bourlette, verknocht aanhanger van den Prins van Oranje, in onze geschiedenis voort. Wanneer toch de Nederlandsche classicus uit de dagen van den beroemden Cobet, die Bakhuizen v.d. Brink was, tijdens zijn noodgedwongen verblijf te Luik daar niet zonder de boeken zijner speciale studievakken gezeten had, was er ook voor hem, die slechts werk zocht om zich er het leven ‘dragelijk’ te maken, geen aanleiding geweest naar een onderwerp der vaderlandsche historie om te zien, dat in die omgeving het meest voor bestudeering geëigend leek. Om het onderwerp zelf was het Bakhuizen niet begonnen: in andere omgeving zou hij stellig iets anders gekozen hebben. Hier stond hem levendig voor den geest ‘hoe over die bergen en door die valleien wellicht het eerste Wilhelmuslied had geschald, hoe hier de bodem gedrenkt was met het bloed van Oranje's eerste krijgsgenooten. Een geheime stem fluisterde mij toe, dat ik die geschiedenis moest onderzoeken en een mijner eerste gangen in Luik was naar de Archives’1). Het schijnt wel, of Bakhuizen met aan die geheime stem gehoor te leenen het gevoel had een in strikt wetenschappelijken zin nauwelijks geoorloofde daad te doen: noodig vond hij het althans zich tegenover zijn beide mentors, de Leidsche hoogleeraren Bake en Geel, met een Grieksche spreuk te verontschul-

digen. En voor de vorming van zijn Hollandschen stijl was het immers een goede oefening geweest! Een prachtverontschuldiging tegenover een man als Jacob Geel! Die was dan ook zóó gewonnen. Wat hem betrof, behoefde Bakhuizen zich geen scrupules te maken, nu Geel hem een vrijbrief als historieschrijver benevens dit judicium gaf: ‘Uw stijl is levendig en vol, maar zorg, dat gij ze niet druk maakt. Een enkelen keer gebruikt gij eene metaphora, waar ik er geen wenschte, en zij misschien ook niet noodig is. Ik zeg misschien: want dit is alweer een zaak van het humeur...... Als gij geschreven hebt, laat dan uw smaak den stijl recenseeren’1). Een teveel aan beeldspraak had blijkbaar ook prof. Bake in Bakhuizen's stijl gevonden, die bovendien over zijn omzwaaien van de in hun oogen alleen zaligmakende philologie naar de historiographie meer dan zijn collega den staf gebroken had. Bakhuizen verweerde zich tegen Bake's aanmerking met een beroep op Hooft, in wien hij ‘de aanschouwelijke, materieele beeldrijkheid zijner taal nationaal acht’2). Het eigenaardige is, wat hun in Bakhuizen's stijl aanstoot gaf, wordt thans door prof. Kernkamp opzettelijk aangevoerd als pakkend voorbeeld van historischen stijl. ‘De stijl van Bakhuizen v.d. Brink is later gladder en leniger geworden; maar in Andries Bourlette vindt men de ruigheid van taal en gedrongen zeggingskracht, die telkens aan Hooft doen denken’3). Ja, het waren ongetwijfeld de bij Kernkamp getypeerde zegswijzen uit ditzelfde stuk, die Geel, een paar maanden later nog eens op zijn eerste stijlappreciatie terugkomend, deden schrijven: ‘maar mijn lieve Brink, uw stijl is goed, zuiver, levendig en pleizierig - en toch moet ik u raden nog meer harmonie tusschen onderwerp en stijl te zoeken: gij moet van 'tgeen gij nu onder handen hebt, een ϰτῆμα ἐς ἀϵἰ maken’4).

Het onderwerp - inderdaad is het voor Bakhuizen a joy for ever geworden. Toen hij allang de klassieke philologie den rug gekeerd en zich hoe langer hoe meer

historisch had georienteerd, hield hij nog altijd voor dit stuk een bijzonder zwak. ‘In den volsten zin des woords met liefde geschreven,’ zoo karakteriseert hij het zelf bij den herdruk, die hem om de daaraan verbonden herinneringen meermalen de tranen in de oogen deed wellen1). Wie zooiets leest, begrijpt voor een ander dan wetenschappelijk probleem te staan. Maar er zat toch ook een wetenschappelijke kant aan.

Aanvankelijk had Bakhuizen voor zijn stuk den titel ‘De tocht van prins Willem van Oranje over de Maas’ gekozen2). Zoo noemt hij het nog, toen de kopie al onder den naam van Andries Bourlette naar De Gids was opgezonden, waar het eerste stuk in de Maartaflevering van 1844 geplaatst werd. Naar Bakhuizen's eigen verklaring draagt het dien naam aan het hoofd, omdat Bourlette's bekentenis ons het meest afdoende inlicht over zijn onderwerp3). Wij vernamen reeds, dat hij te Luik al heel gauw in de archieven zat. De Belgische liberaliteit in het openstellen der archieven roemt hij bij herhaling evenals de wijze, waarop men het onderzoek er zoo gemakkelijk mogelijk maakte en hem zelfs meer dan het gevraagde bracht4). Laat ik hieraan toevoegen, dat Bakhuizen's persoonlijke ervaring van algemeenen aard mag worden genoemd en deze gemakkelijkheid, die ontegenzeggelijk de wetenschap ten goede komt, nog steeds in het Belgische archiefwezen traditie is. Zoo werd Bakhuizen op het spoor gebracht van een geheel interrogatoire betreffende eene met voorkennis van den Prins te Luik gesmede samenzwering, terwijl hij verder nog eenige bijzonderheden aantrof in de raadsnotulen en in de toen pas kort bestaande universiteitsbibliotheek allerlei ‘curieuse boekjes, in Holland schaarsch of niet voorhanden’ over zijn onderwerp vond, gelukkig nog bewaard gebleven uit de opgeheven kloosters van het in Bakhuizen's kring veel gesmade ‘Jezuietengespuis’. Sindsdien blijft hij onder den ban van dit thema: bij zijn komst te Weenen in den zomer van 1845, is zijn eerste vraag op het

archief aldaar naar stukken betreffende den krijgstocht van prins Willem in 15681). Twee jaar later, in een brief van October 1847, blijkt dat naast Plato en Margaretha van Parma Willem I het onderwerp is, waarmee zijn ‘hoofd en hart’ is vervuld2). In 1851 staat een mogelijke omwerking van twee zijner vroegere publicaties op zijn werkprogram: de eene was de studie over den Tienden Penning, die in het Fransch was verschenen, de andere was zijn Andries Bourlette3). En toen het eindelijk tot een herdruk kwam met een aan Bakhuizen eigene slordigheid, die Fruin hem niet door de vingers zag4), werd alleen aan dit stuk de noodige tijd voor een herziening ten koste gelegd5).

Het interrogatoire, waarvan Bakhuizen melding maakt, is na hem nog door Gachard gebruikt, die er ook een, zij het onvolledige, beschrijving van gegeven heeft6), en door Jos. Daris, die er een hoofdstuk van zijn Luiksche geschiedenis in de 16de-eeuw aan heeft besteed7). Het is een met eenzelfde hand gemaakt afschrift in groot-folioformaat, dat nu in het Rijksarchief te Luik geïnventariseerd is onder het hoofd Échevins de Liége no. 446. Het schrift dagteekent uit den tijd, waarin de verhooren en vonnissen, die daarin vervat zijn, hebben plaats gehad. De schrijver maakt zich bekend in de volgende aanteekening: Le présent oeuvre at esté encomenché de la main propre de Johan de Mavez indingne graphier. Pryant à lecteur l'avoir pour recommandé de la salutation angélicque. Uit de tevens daar voorkomende aanteekening: Sarta et Mavez graphiers de sang mogen we besluiten, dat deze Mavez een der beide griffiers was, die toentertijd bij de crimineele rechtspraak der Luiksche schepenbank dienst deden. Als stelregel voor deze rechtspraak is zeker het motto uit Ps. XXXVI, vs. 1 bedoeld: Noli emulari in

malignantibus Neque zelaveritis facientes iniquitatem. Den verderen inhoud van het Hs. geven we hierachter volledig weer met inkorting van datgene, wat voor de kennis van den tocht van 1568 en de daarmee verband houdende kerkelijke toestanden en gebeurtenissen onbelangrijk is. Uit den aard der zaak is dit betrekkelijk weinig, daar het register speciaal blijkens het bij Gachard vermelde opschrift voor de processen naar aanleiding van de komst van den Prins voor Luik op Allerheiligen 1568 is aangelegd. Vandaar dat de er in opgenomen verhooren en vonnissen van Luiksche ingezetenen voor de schepenbank van Bouillon door genoemden griffier op meerdere plaatsen voor authentiek afschrift zijn verklaard1).

De vraag dringt zich natuurlijk op, wat voor gebruik Bakhuizen van dit register heeft gemaakt. Is Bourlette, de door den Prins voor de expeditie van 1568 in dienst genomen ammonitionnaire of munitionnaire des vivres - proviandmeester noemt Bakhuizen hem - krachtens deze verhooren inderdaad de man, die verdient, dat de schrijver na een breeden aanloop over de ontwikkeling van den toenmaligen toestand in Luik met betrekking tot de Nederlanden, het Duitsche Rijk en Frankrijk, alsook die der stad tot den Prins-Bisschop, op een figuur als de zijne zoo overvloedig licht heeft laten vallen, dat terecht zijn naam aan het hoofd dezer studie is geplaatst? Bakhuizen heeft zelf het antwoord hierop gegeven: ‘de belangrijkheid van zijnen persoon is betrekkelijk en ontleent hare waarde van de zaak en den persoon, welken hij ten dienst stond’2). Maar dat niet alleen. Wanneer wij met verwijzing naar Bakhuizen's inleidingszin ons afvragen, wie er met den Prins over de Maas geweest is, kan Bourlette niet worden genoemd: hij ging op eigen gelegenheid over de Maas, niet als de Prins op een paar mijlen afstand van de plaats, waar de geduchte Hertog van Alva gelegerd lag. Evenmin vond men hem na de mislukking van den veldtocht in de omgeving van den Prins om diens zorgen kloek te helpen dragen met raad en daad; integendeel, hij had nog met enkelen een goed

heenkomen trachten te zoeken naar de vrijplaats, die gemakkelijkst te bereiken en waar het veiligst te verblijven was, naar het niet verafgelegen Sedan. Dewijl hij aldaar, beter dan in het leger, 's Prinsen belangen bevorderlijk kon wezen door berichtgeving, haalt Bakhuizen uit diens bekentenis aan. Hij had ook kunnen aanhalen, dat Bourlette daarheen had willen gaan om er af te wachten, hoe het den Prins in Frankrijk vergaan zou, daar hij voornemens was zich weer bij hem te voegen...... bij gebleken succes. Maar, zegt Bakhuizen, hij was ‘de hoofdleider van al hetgeen aan de zijde van Luik voor den Prins te werven, te onderhandelen en te bespieden viel’1). Juist, maar wat dit beteekende, heeft de uitkomst bewezen. Op meer dan één brief aan de stedelijke Magistraat toegezonden - want die bij Bakhuizen2) is de eenige niet geweest - ontving de Prins nul op het rekest en geen écu zag hij van de 100.000 verschijnen, die hij enkele dagen reeds na den vermaarden overtocht van den Bisschop en diens kapittel binnen 24 uur had geëischt3). En dat terwijl hij het geld zoo noodig had, daar de 20.000 Thaler, welke hij van de stad Straatsburg had kunnen leenen, en andere 20.000, aan Aken afgedwongen, benevens de 6000 van het kapittel aldaar geëischt en verkregen, zoo ontvangen, alweer uitgegeven waren tot stilling van den achterstand, die bij dezen zoo slecht gefinancierden veldtocht van meet afaan tot zooveel gemor en erger stof geleverd heeft4). Slechts enkele weken later wordt

dan de aanslag op Luik nog grooter mislukking dan die van Brederode het jaar tevoren op Amsterdam: deze was er althans binnen geweest, de Prins is buiten de muren moeten blijven. Of zijn dankbaarheid jegens Bourlette groot zal zijn geweest?

Buiten de namen der delinquenten komen in deze verhooren vooral twee namen naar voren: die van den Prins en van Lumey, om wie het als staatsgevaarlijke personen voor de rust in het Luikerland en voor de goede verstandhouding met den machtigen nabuur geregeld is te doen. Met een van deze beiden aan het hoofd van zijn opstel had er het dramatisch slot aan ontbroken, dat aan Andries Bourlette kon gegeven worden. In de veertiger jaren, waarin dit stuk geschreven werd, was zulk een slot wat waard! Bovendien zal Bakhuizen het achteraf minder geëigend gevonden hebben om de figuur van den Prins, aanvankelijk door hem in den titel gesteld, daarin te behouden, gekenschetst als hij hem had als een ‘door misrekening bedrogen, door het ongeluk vervolgd, door zijn noodlot medegesleept, ongeduldig, neerslachtig, wrevelig’ man1). En Lumey? Natuurlijk wordt hij bij de karakterteekening van Oranje's voormannen niet vergeten: Bakhuizen noemt hem wel het laatst, maar het uitvoerigst. Hij komt er echter genadiger af dan verdiend is en men verwachten zou, na al op de eerste bladzijde als de ‘beruchte’ Lumey, type van de bende, die met den Prins over de Maas was gekomen, ons te zijn voorgevoerd. Bakhuizen meende ‘op stellige gronden’ te mogen verzekeren, dat de wreedheid jegens den Benedictijner

monnik uit Gembloux, door ‘partijdige schrijvers’ hem ten laste gelegd, door het gerucht overdreven is1). Waaraan de ongelooflijk lieflijke zin voorafgaat: ‘zelfs zijn stug gemoed werd geweekt door de zoetheid van den vaderlandschen bodem.’ Is dit de Lumey, die uit deze verhooren ons tegentreedt? Wat die stellige gronden aangaat, zij zijn van negatieven aard: omdat hier wel het feit der gevangenneming, maar niet de er bij gepleegde gewelddaad wordt gemeld, is deze volgens Bakhuizen te onwaarschijnlijker. Zouden wij echter ons hart niet beklemd voelen bij de voorstelling, wat die Benedictijner monnik te verduren heeft gehad van den man, wiens fanatieke haat tegen kloosterlingen hem er toe bracht om in eigen persoon tot den buik van zijn paard toe de Maas in te rijden en de zelfvoldoening te smaken de hand op een versche prooi te leggen? Liep hij niet op zijn kasteel te Seraing, waarheen hij met in-de-steek-lating van den Prins voor Luik getrokken was om het tegen de plundering van eigen volk te beschermen, in een grijze monnikspij met dito kap rond als belust op de herinnering aan het slachtoffer, dat dit kleedingstuk eens had gedragen? In zulke gedaante toonen hem deze verhooren in volkomen overeenstemming met den Lumey, dien wij van een paar jaar later uit onze eigen streken kennen.

Ofschoon Bakhuizen uit deze verhooren hetgeen op den Prins betrekking heeft, ruimschoots heeft benut, is hiermee de stof niet uitgeput. Ik wijs bij voorbeeld op het feit, dat het niet alleen de Luiksche heeren waren en Lumey in het bijzonder, die, gelijk Bakhuizen zegt, reeds eer de jacht begonnen was, de berenhuid verdeelden2), maar dat de Prins zelf daarin winst zag door zijn aanhangers te beloven, dat, als hij slagen zou, hij wel bij machte zijn zou hen voor hun diensten te beloonen en volgens verklaring van den Graaf van Hoogstraten de Edelen met ‘bons gouvernements et offices’. Zoo had de Prins het gouvernement over Friesland en dat over

Herstal en Rutten aan vertrouwelingen al toegezegd, wat niet zonder beteekenis is voor de waarde, die wij moeten hechten aan zijn herhaalde verklaringen omtrent zijn trouw aan den Koning.

Merkwaardig vooral is in verband met de bekende, maar nog altijd onopgeloste kwestie van den anoniemen brief uit Wittem over een moordplan tegen Alva1), waarbij prof. De Blécourt een falsificatie volstrekt niet uitgesloten achtte, het getuigenis in deze verhooren, dat er van een dergelijk moordplan sprake is geweest, zoo hier althans niet op dat van Paschen wordt gedoeld2). Bij zijn vierde verhoor verklaart Bourlette van Barchon, een der Luiksche Edelen, vernomen te hebben, dat de beide Van der Noots, Sr. de Risoir en Sr. de Carlo, die te Brussel vele verwanten en aanhang hadden, opdracht hadden een nachtelijken overval, een zgn. camisada, daar te doen om Alva in handen te krijgen of te dooden. Is het misschien een hunner, aan wien het bewuste schrijven is gericht? Rest dan te weten, wie de schrijver er van geweest kan zijn. Vaak heb ik bij bestudeering van stukken uit die jaren mij het schrifttype naar een mij indertijd namens den Hertog van Berwick en van Alva welwillend toegezonden photo van het in zijn archief berustend origineel3) voor oogen gesteld en als er aanleiding toe was, nauwkeurig met elkander vergeleken. Geen schrift komt er tot in kleinigheden zoo mee overeen als dat van Richard de Mérode, Sr. de Frens, die het nauwelijks kan hebben gedaan. Wel sloegen de heeren ook in dien tijd opvallend dikwijls om, maar men mag dit toch zonder stellig bewijs van niemand aannemen. Wel heb ik mij afgevraagd, of een schriftovereenkomst als er onmiskenbaar ook in dat der gebroeders de Montmorency, den Graaf van Hoorne en den Heer van Montigny, valt waar te nemen en aan eenzelfde onderwijs herinnert, ook hier mag doen denken aan een der Mérodes, al is het vast 's Prinsen best vertrouwde der familie, de Sr. de

Rummen, wiens schrift wij eveneens kennen, niet geweest1). Hopelijk dat in deze richting nog eens ooit zekerheid omtrent dit historisch punt kan verkregen worden.

Tenslotte ben ik in staat nog enkele gegevens buiten het hier besproken register over Bourlette en diens schoonzoon Jehan de Somme uit het Brusselsch Rijksarchief mee te deelen. Vooreerst komt in een adres, dat tegelijk voor minuut van antwoord heeft gediend, voorzien van appostille van Viglius' hand, dd. 14 Oct. 1564, zijn naam in vereeniging met dien van zekeren Nicolas de la Tour reeds voor, betreffende een in Nov. d.a.v. gesloten contract voor levering van een aanzienlijke partij ijzeren kogels van diverse grootte en gewicht in Middelburg2). Verder is een origineel schrijven van den Bisschop van Luik aan Alva, dd. 21 Febr. 1569, bewaard gebleven, kennis gevend van de gevangenneming van Andrieu Bourlette te ‘Masières’ (= Mézières aan de Maas beneden Sedan), die sterk er van verdacht werd de voornaamste bewerker van de komst van Oranje's krijgsmacht voor Luik en van het beleg dier stad te zijn geweest; reden waarom de Bisschop verzocht had genoemden Bourlette aan hem uit te leveren om aan de weet te kunnen komen, of er sommigen uit de stad of het Luikerland in verstandhouding tot den Prins hadden gestaan, maar daar hij sinds had vernomen, dat ook Z. Exc. dezen gevangene gaarne in handen hebben zou, vroeg hij hieromtrent nader bericht, in welk geval hij van zijn eerste verzoek zou afzien en zou willen volstaan met diens confessie te mogen ontvangen. Alva liet 5 Maart d.o.v. er op antwoorden, dat elk hunner zijn verzoek tot uitlevering maar moest doorzetten; wie hem dan het eerst zou krijgen, kon den ander inlichten3). Ik weet waarlijk niet, waarom in dit geval Alva er zoo weinig prijs op stelde dezen verdachte uit de omgeving van den Prins eens door eigen rechters van onderzoek een scherp

verhoor op de pijnbank te doen afnemen. Al was de Prins toen in zijn oogen al een verloren man, het lag niet in den aard van den ijzeren Hertog daarom onverschillig te zijn voor wie zich aan zulk een openlijke rebellie als partijganger van den tot 's Konings vijand verklaarden Prins zou hebben schuldig gemaakt. Zeker is, dat met het verzoek om Bourlette's uitlevering van Alva's zijde weinig haast werd gemaakt: eerst 11 Mei, ruim twee maanden na dit antwoord, liet hij aan den Gouverneur van Mézières over deze aangelegenheid schrijven. Daarin laat hij het voorkomen, of hij pas eenige dagen geleden van Bourlette's gevangenneming heeft gehoord en vraagt dan, onder bereidverklaring tot eventueelen wederdienst, zijn uitlevering om hem met zijn gevangen schoonzoon te kunnen confronteeren, wat stellig veel belangrijke zaken ten dienste van Z.M. zou doen ontdekken. Waarop 6 dagen later het antwoord kwam, dat juist een week geleden de gevangene aan lieden van den Bisschop was uitgeleverd en zich nu op het kasteel van Bouillon bevond1). Intusschen had Alva daags vóór de dagteekening van dit antwoord den Bisschop laten weten vernomen te hebben, dat Bourlette aan hem uitgeleverd was en naar Luik gevoerd - zoover was het nog niet - en hij op grond van het feit, dat genoemde Bourlette het jaar daarvoor met zijn schoonzoon, destijds controleur der werkzaamheden aan de citadel van Antwerpen, ergens bij Luik een afspraak zou hebben gemaakt om hem Bourlette tot de citadel toegang te verleenen met het doel de boel in de lucht te laten springen, het nu dienstig vond dezen gevangene met zijn te Brussel gevangen gehouden schoonzoon te confronteeren, daarbij verzekerend hem na verhoor terug te zullen zenden2). Wat de Bisschop hierop heeft laten antwoorden, weet ik niet te zeggen; uitgeleverd is Bourlette echter niet. Het souvereine Hof te Bouillon heeft zijn proces op de rol gehad, hem gehoord en hem ter dood veroordeeld. Wel heeft Alva nog ter

elfder ure een commissaris van onderzoek gezonden, die bij Bourlette's vierde en laatste verhoor aanwezig was; Bakhuizen heeft hem reeds genoemd1): het was Jacques de Hessele, lid van den Raad van Beroerten. Op 5 Juni vertrok hij met den op last van Vargas hem toegevoegden klerk Jerôme van Hamme uit Brussel per wagen naar Luik, ging vandaar den 7den per schip naar Namen, waar hij in den avond van den volgenden dag aankwam, en reisde den 9den te paard door naar Bouillon, waar hij op het fort den 10den Bourlette voor zich zag verschijnen; den 15den was hij te Brussel weer terug2).

Als laatste bijlage bij zijn Andries Bourlette heeft Bakhuizen het vonnis van diens schoonzoon laten afdrukken3). Ik kan daarom geen passender slot aan deze toelichtende publicatie vinden dan de uitvoering van dit vonnis mee te deelen in een tweetal stukken, die hierachter eveneens als bijlage volgen4). Het kan wel niet anders, of een studie over rechterlijke verhooren uit Alva's tijd moet, wil zij volledig zijn, ook met een beulsrekening sluiten.

H.v.A.

Sentences criminelles 1568-1573.

(fol. 1) Verhoor van ‘Collar del Sarte le Joenne, dit le Thonnier’, dd. 8 Nov. 1568, met vonnis van 9 Nov. en daarop gevolgde executie met den strop, wegens deelname aan den tocht van den Prins van Oranje onder kapitein ‘Sr. de Lieffdael’ (= Leefdael)5).

Verklaart ‘que l'on volloit venir à l'enthour de Liége pour ce que on ne les (l. leur) envoyoit des vivres.’ Dat (fol. 1 vo.) in het kamp van den Prins zich de jonge d'Ardenne d'Oultremoese1) en ‘grands nombres d'autres Liégeois, qui sont audit gaige de Prince d'Orainge’ bevonden. (Zie verder J. Daris, a.w., blz. 302.)

(fol. 2) Verhoor van ‘Johan le Dalphin del Porte St. Margaritte,’ dd. 15, 16 en 17 Nov. 1568, met vonnis van 17 Nov. en executie met den strop op 18 wegens het feit, dat hij 3 maanden den Prins van Oranje gediend had onder kapitein Wilhem Quort’ (ook Quoerts). (Zie J. Daris, a.w., blz. 303.)

(fol. 2 vo.) Verklaart ‘que monsr del Vaul se sauvit à la deffaicte de Groninghen et se sauvit...... par eawe’2). Hij zelf was met het leger van den Rijn afgekomen, tusschen Stockhem en Maeseyck de Maas overgetrokken, vandaar naar de Geer, was toen 3 of 4 dagen uit het leger weggeweest naar Luik, daarbij teruggekomen te Looz-le-Chasteau, daarvandaan naar Jodoigne en had tenslotte ook het gevecht bij Tillemont bij de rivier (de groote Geete) (fol. 3 vo). meegemaakt. Nadat de Fransche troepen in het legerkamp gekomen waren, ‘lors veit le feux mis en plusieurs églises et villaiges.’

(fol. 4) Monsr de Lumay was kapitein eener compagnie lichte ruiterij3).

(fol. 4 vo.) Verhoor van ‘Cornille de le Zenne, ministre et prédicant en la novelle Religion, natif de villaige de Ranfaing près Tournay,’ dd. 9 Nov. 1568, met vonnis van 10 Nov. en executie met den strop op 12. Was woonachtig te Wezel en bombazijnwerker aldaar. (Zie J. Daris, a.w., blz. 304 en Ch. Rahlenbeck, a.w., blz. 304).

......‘Dist que passé environ deux ans, comme il pensoit que provisoirement la liberté de religion seroit accordée, nientmoins madame la duchesse de Parme faisant à contraire fist appréhender plusieurs de la religion novelle, dont pour sauver sa vye se réfuga audit lieu de Wezel, où il at demoré...... et administré les estrangiers parlans la laingue franchoiese...... jusques ad ce que par le Sr. de Leeffdal il at esté appellé d'illecque pour servir à camp de Prince d'Orenge. Auquel il arriva environ le XIIe de Septembre dernier passé......

(fol. 5) Dist qu'il partat dedit camp (à Waremme) avecque ses compaingnons par le conseil miesme de monsr de Leeffdal, liquel luy disoit qu'il seroit asseuré vennant en ceste Cité (de Liége). Car ne scavoit que le Prince d'Orenge euisse choese aucunne par les gens de guerre contre ceste Cité......

Dist qu'il est sorti hors de camp pour le desplaisier qu'il at heu de veoir les pilleryes et maulz qui se commectoient par les gens de guerre......

Dist que audit camp est servant le Prince d'Orenge ung qui soy nomme le Sr. de Lumay ayant charge d'unne compaingnie de chevalz légiers. Item monsr de Rizoir, monsr de Carloet......’1).

(fol. 5 vo.) Verhoor van ‘Charle le Bran, natif de la Motte-az-bois emprès d'Aier (= Aire, ZO. van St.-Omer),

ayant résidé la pluspart en la ville d'Odenaert, pays de Flandres (= Oudenaarde),’ dd. 9 Nov. 1568, met vonnis van 11 Nov. en executie op 12 met den strop. Gewezen maître-d'hôtel van Sr. de Leefdael. (Zie J. Daris, a.w., blz. 305 en Ch. Rahlenbeck, a.w., blz. 304.)

(fol. 6vo.) Verhoor van Erard Spirinck, dd. 29 Oct. 1568, uit Luik gebannen. Was luitenant van Sr. de Lovirvaul, die 3 vendels onder zijn commando had1). (Zie J. Daris, a.w., blz. 306.)

(fol. 7 vo.) Verhoor van Gérard Dayeneff, dd. 20 Nov. 1568, met vonnis van 23 Nov. wegens doodslag.

......‘Survient là (à Chocker2)) ung quidam, qu'il ne cognoit, se disant estre de Liége avecque bleu scherpe, qui disoit avoir esté tombé ens mains des Gheux et avoir esté despouillé d'iceux. Lequel dist à ce confessant et ses compaingnons que s'ilz tomboient entre les mains desdits Gheux, qu'ilz seroient aussy despouilléz et partant donnit à ce confessant ung scherp bleu, affin que s'il tomboit entre leurs mains, ilz poroient par ce moyen escapper, lequel scherpe ce confessant partit à sesdits compaingnons.’

Hun gevangenneming geschiedde door den schout met zijn dienaars ‘de tant qu'ilz les trouvoient avecque ladite scherpe bleu estant enseingne des Gheux à leur chappeau.’

(fol. 8 vo.) Verhoor van ‘Adam fil Art de Thier,’ dd. 11 en 20 Nov. 1568, met vonnis van 22 Nov. en executie op 23 met den strop. (Zie J. Daris, a.w., blz. 306.)

Noemt ‘Falloix grand puissant homme, porteur de guydon audit St. de Lumay’1).

(fol. 9) ‘Le Sr. de Lumay avoit charge de VC chevalz portans lanches et cent chevalz harcquebuziers......’

(fol. 9 vo.) ‘Il veyt des franchoys et allemans estrangiers qui avoient des ornemens des englises......’

‘Confesse aussy que quant ilz estoient passéz emprès Maestricht, tout le camp pensoit combattre et leur fut donné pour le cry le nom de Crist......’

(fol. 10) ‘Confesse aussy que il at allé pourmener par l'englise de St. Lambert avecque escharpe de bleu à sa teste, laquele escarpe bleu est l'enseingne dedit Sr. Prince d'Orainge.’

(fol. 11) Schrijven van de Luiksche Magistraat aan den Prins van Oranje, dd. 12 Oct. 1568, in antwoord op het hierna volgend schrijven, uit handen van Adam de Thier ontvangen. Bericht, dat inwilliging van zijn verzoek aan den Prins-Bisschop staat (gedrukt bij J. Daris, a.w., blz. 285 en Gachard, Corr. de Guill. le Taciturne, III p. 27).

Uittreksel uit het verhoor van Collard del Sarte le Joenne en van Adam de Thier, beiden geëxecuteerd, met bevel tot aanhouding van Collar de Grand-aaz, dd. 24 Nov. 1568. (Zie J. Daris, a.w., blz. 299.)

(fol. 11 vo.) Schrijven van den Prins van Oranje aan de Magistraat van Luik, dd. 10 Oct. 1568 uit het kamp bij Tongeren, verlof vragend dat Everar Granioulle, brenger dezes, met den trommel volk moge werven voor pioniers ten behoeve van zijn artillerie (gedrukt bij J. Daris, a.w., blz. 285 en Gachard, a.w., III p. 23).

Verhoor van ‘Pierre Franckonet, natiffve et marchant de Lyon,’ dd. 8 Nov. en 14 Dec. 1568, waarop 12 Jan. het vonnis van eeuwige verbanning volgde. (Zie J. Daris, a.w., blz. 308.)

(fol. 13 vo.) Verhoor van ‘Maroie femme Arnult Lagali,’ dd. 16 Nov. 1568, wier man, gedetineerde, dienst genomen had onder den Prins.

Verklaart gezien te hebben ‘le Sr. de Lumay vestiz de griz à la mode de Cordelier.’ (Zie J. Daris, a.w., blz. 308.)

(fol. 14 vo.) Verhoor van ‘Nicolas fil Martin Morlet,’ dd. 25 Oct., 9 Nov. en 15 Dec. 1568, met doodvonnis van 12 Maart d.o.v. Had in Friesland gediend onder kap. Jennin, bij den Prins onder monsr de Lovirvaul.

(fol. 15 vo.) Verklaart dat ‘on ne donnoit argent et il n'y avoit que désorde.’

(fol. 16) Zag in het kamp ‘monsr de Lumay, monsr de Rizoir, son frère monsr de Lovirvaul, Barxhon et le Sr. del Vaul, liqueldit Sr. del Vaul avoit charge de siex enseingnes...... depuis que son beafrère monsr de Malbeurch at esté tué1).’

(fol. 16 vo.) ‘Le jour de St. Denis (9 Oct.) ......il entendat que le cry de la batailhe devoit estre Crist.’ (Zie J. Daris, a.w., blz. 308.)

(fol. 17 vo.) Verhoor van ‘Maroie femme Gielet Dieu,’ dd. 7 Febr. 1569, wier man, gedetineerde, in Groningen onder Lod. v. Nassau had gediend, vanwaar hij wist te ontkomen en zonder iets te Luik aanlandde; was sinds Aug. weer in dienst van den Prins2) en had het kamp gevolgd van Stockhem tot bij Tongeren. (Zie J. Daris, a.w., blz. 309.)

(fol. 19) Interrogatoire: ‘Articles à contenu desquelz se fait à examinner le Sr. de Barvea3) produys en la court des Eschevins de Liége par le Procureur général de Sa G. Rme, le VIIIe de Novembre LXVIII.
1.Premièrement depuis queil temps il est à service de Prince d'Orainge?
2.Item sur le fait des assemblées faictes à Ouffey,
Vervier, Steyne1) et des excès y perpétreis, des complices lors y estans et du temps.
3.Item de conduyt de camp et gens de guerre de Prince d'Orenge, depuis qu'il passat la Moese entre Stockhem et Maseyck, qui fut à comenchement de mois d'Octobre dernier.
4.Spécialement des violations des temples, sacrileiges, pilleryes, emprisonnemens et autres actz d'hostilitéz exercés sur cestuy pays.
5.Davantaige de tout le traitement, conduite et intention de la vilhe de Saintrond, en queile sorte et à queile fin ledit camp at occupé lade vilhe.
6.Item à queile fin le Compte de Hoechstraten et autres gens de Prince ont demandé que la maison de Stockhem leur fuisse miese entre les mains?
7.Item soit interrogué des pillaiges et oultrages advenus, spécialement ens vilhes de Stockhem, Bilzen, Tongre, Looz, Saintrond et Waremme.
8.Item soit interrogué ledt Sr. de siège de ceste Cité, qui at meu ledt Sr. Prince de venir l'assiéger, à queile fin et intention, sus quele intelligence et apuy. Et s'il n'at pas esté présent az délibérations ténues pour venir assiger ceste Cité et de touttes circonstances concernantes ce fait.
9.Item qu'il déclare les Srs. Capitainnes et soldatz qui sont à service dedit Sr. Prince, leur confédération, alliance et intelligence qu'ilz peuvent avoir avecque autres Princes, Seigneurs et Républicques.

(fol. 19 vo.) 10. Item les noms et surnoms des personnaiges qu'il cognoit qui sont à service dedit Sr. Prince, spécialement subiectz de cestuy pays.

Exhibé es mains de Messrs Chockier et Fraipont le VIIIe jour de Novembre 1568 par le Procureur général.

Cognoissance: Ledit jour, présens Chocquier et Fraipont, at esté interrogué en l'hostellerie de la Roige Porte Noble homme Johan de Haultepenne, Sr. de Barvea, sur les points et articles mis ès
mains de Justice par le Procureur général de Sa G. Mme.

Johan de Haultepenne, Sr. de Barvea,

1. A premier arle dist avoir esté en l'armée de Prince d'Orainge depuis qu'il est parti de Rin àlenthour de Sinzich1).

2. A IIe arle dist qu'il at esté en la bonne sapmaine dernier à lieu d'Ouffey avecque la compaingnie que lors y estoit et que lors les franchoys de nuyct misrent le feu en l'englise illecque, choese qui luy fut anonchée et incontinent se mist en diligence et debvoir de y mectre remède avecque feu le Sr. de D'huy2).

3. A IIIe dist qu'il y avoit lors audit lieu d'Ouffey le Sr. de Ryssoir3), le Sr. de D'huy, Monsr Carloy4), Monsr de Houthem emprès de Nyvelle5) et son frère Monsr del Vaul6), le Sr. d'Ouhain de Brabant7) avecque le Sr. de Corbeau son frère présentement en ceste Cité. Le Baron de Brandebourgh, Sr. de Chasteau-Thiri8). Et ne sceit

autre occasion de leur assemblée illecq sinon que Monsr le Prince les avoit illec mandéz. Et dist que delà ilz s'en allarent à Vervy1). Mains de la trouppe et nombre que ilz y povoient estre, n'en scaroit dire. Et que delà ilz s'en alloient à Stain.

4, 5, 6. Az IIIIe, Ve et VIe dist qu'il ne sceit autre choese sinon que extant le Prince et son camp passé l'eawe entre Stockhem et Maseyck, où que il déposant avoit ossy passé, sceit bien que le Conte de Hoestraten (fol. 20) alloit à chasteau de Stockhem2) // tenir quelcque propos assez hault avecque le chastelain Swartzembourgh3), dont luy déposant avecque les Srs. del Vaul, Lumay, Louvervaul et Fallaix concepvarent opinion qu'il demandoit la maison. De quoy ensemble ilz estoient fort désdaingnéz et courochéz et spécialement le Sr. del Vaul, de manière qu'ilz traictarent et devisarent ensemble que ou cas que le Prince d'Orainges voldroit exercer quelcque hostilité sur le pays de Liége, de se retirer de camp. Et en quele sorte le camp s'est conduyt depuis, ne le sceit. Car de Stockhem il soy retirat dedit camp pour cause de quelque blesseurre qu il y receut.

7. A VIIe arle ne sceit rien.

8. Sur le VIIIe ne sceit aucunnement à parler.

9 & 10. A IXe et Xe dist qu'il at oyu dire audit camp que le Prince aroit son appuy sur tous les Srs. d'Allemaingnes. Et que à service dedit Sr. Prince sont le Sr. de Lumay, ayant charge de VIc chevalz; Louvervaul; Falloix, hault joesne homme rosseau, guydon dedit Sr.

de Lumay; le Sr. de Craihen1); Monsr del Vaul; le Conte van den Bergh; Everard Spirinck, lieutennant dedit Sr. de Louvervaul; Porchilhon; Bourlette; ung nommé Barthel; ung joesne homme rosseau nommé Bex; le Sr. de Betho2).’

 

(fol. 20 vo.) Vonnis van ‘Lambert fil Simon d'Heur dit le Tambourier,’ dd. 21 Juni 1569, waarbij hij tot den strop wordt veroordeeld, welke straf bij de executie op 22 ‘devant les degréz de St.-Lambert’ begenadigd is door voltrekking met het zwaard. (Zie J. Daris, a.w., blz. 310.)

(fol. 21) Verhoor van ‘Wilheamme Gérar dit Wylhot,’ dd. 30 Maart 1569, met vonnis van 4 April en executie met het zwaard op 5 wegens gewapend verzet tegen het binnentrekken van Luik door Alva's Italiaansch krijgsvolk op St.-Bartholomeusdag (24 Aug.) bij de Porte-St. Léonard3). (Zie J. Daris, a.w., blz. 310.)

(fol. 22) Interrogatoire: ‘Instruction pour Messeurs Emael et Fléron Eschevins de Liége, commis pour Bouillon ce 23e de May an XVc soissante et nueffz. Pour interroguer Andrieu Bourlet et Philippe del Neufforge bourgois de Liége, prisonniers audit Bouillon, suyant le contenu des interrogatoirs ensuyans.

1. Premièrement sera interrogué, s'il n'est bourgois natif de la Cité de Liége.

2. S'il ne s'est mis aux gaiges et traictement de Prince d'Orenges depuis le mois d'Aoust dernier.

3. Quelles charge, gaiges et traictement il avoit.

4. Quel estoit son seriment.

5. S'il n'estoit à camp dedit Prince d'Orainges, quant il estoit à Withem, pays de Lymbourgh4).

6. Qui avoit lors conseilhé ou persuadé audit Prince

de demander passaige parmi la Cité de Liége avecque son armée.

7. Pourquoy ledit Prince désirant avoir ledit passaige, le demandat par lettres escriptes à Magistrat, Conseil et XXXII Mestiers de la Cité seulement et point à l'Evesque de Liége. Et qui l'avoit induyt ou conseilhé de point le demander audit Evesque et Prince de Liége à qui touttesfois apertenoit le concéder.

8. Quelz estoient les bourgois de Liége, lesquelz avoient intelligence avecq ledit Prince d'Orainges et les siens et avoient traicté de practicquer, et tant faire que se ledit Prince n'eusse sceu trouver plus commodieux passaige, euissent par le crédit qu'ilz avoient à Conseil de la Cité, et vers les XXXII Mestiers tant exploité que ledit passaige fuisst esté accordé par la comunne maugré ledit Evesque et Prince de Liége1).

(fol. 22 vo) 9. Qu'estoient venu faire et traicter audit camp dedit d'Orenges estant pour lors à Witthem, certains bourgois de Liége. Et qui estoient telz bourgois.

10. Quelles devises, traictemens, propos, desseings et conventions ont heu lesdits bourgois avecq ledit Prince ou les siens. Miesme avecque cestuy prisonnier.

11. Quelz estoient les bourgois aians demoré en la Cité pendant les mois de Septembre, Octobre, Novembre dernier, qui néantmoins estoient de seriment dedit d'Oranges, et l'advertissoient par lettres ou autrement ou aux siens qu'ilz leurs tenoient correspondence, tout ce qui se passoit dedens la Cité, eslevoient et enrolloient soldatz de la bourgoisie et les emmenoient à camp dedit d'Oranges.

12. S'il ne passat la rivier de Meuse entre Stockhem et Maseyck le Mardi VIIe d'Octobre dernier2).

13. S'il ne sceit bien que lors ledit d'Orenges feit par le Conte d'Hoochstraten sommer la maison de Stockhem de la rendre audit d'Orenges. Et soit interrogué de la response qui fut faicte par le Capitainne de ladite maison.

Et des propos à diverses fois tenus entre ledit de Hoostraet et ledit Capitaine.

14. Item soit interrogué des subiectz et vassaulz de pays de Liége, qui sont estéz à service dedit d'Oranges et ont marché avecq son armée depuis ledit Stockhem jusques à Tongres, dedit Tongre jusques à St.-Trond et delà jusques à Jodoingne1) et depuis sont retournéz sur la Cité de Liége, qui fut par ledit d'Orange assigée le Mardi et Merquedi IIe et IIIe jours de mois de Novembre dernier.

15. Qui des vassaulz et subiectz de la Cité et pays de Liége ou Conté de Looz avecq l'armée de devant Liége estoient à service et seriment dedit d'Orenges, les déclarant par noms et surnoms.

16. Item si la résolution de venir devant la Cité de Liége fut priese le Dimenche veilhe des Toussainctz2) dernier en la ville de Landen. Qui furent avecque ledit prisonnier, qui persuadarent lors audit d'Orenges de venir contre la Cité de Liége et de conduyr le Sr. de Janlis3). Et se pour lors estoit audit Landen Denis de la Saul, parlier.

(fol. 23) 17. Quel espoir ou certitude ilz avoient que l'on leur feroit ouverture et entrée dedans la Cité de Liége.

18. Quelle intelligence et correspondence ilz avoient dedens icelle Cité et avecq qui, déclarant les noms et surnoms d'iceux. Et queilz estoient les moyens et practicques de la prendre et d'où et par qui telz moyens n'ont sortis effect.

19. Qui a meu le prisonnier se venir logier dedens l'abbaye de St.-Laurent emprès Liége et y conduire les gens de Sr. de Janlys et puys la faire pitoyablement brusler4).

20. Et semblablement quelz de pays ou Cité de Liége

ont esté en l'abbaye de St.-Giel aussy près Liége1). Queilz communication et conseilz ilz y ont tenu et par le moyen et conseil desquelz icelle abbaye at esté semblablement bruslée.

21. Qui sont encor estéz entre les Liégois qui ont conduyt les gens dedit camp aux faulxbourgs et lieux difficilles d'accès d'alentour de la Cité, et ont bruslé, et fait brusler les monastères, englises et maisons des faulxbourghs de la Cité, et depuis sur les villaiges tant qu'ilz sont sortis le pays.

22. Soit interrogué en particulier des pilleryes, sacrileiges et oultrages commis en une grande multitude d'englises sur le pays et évesché de Liége.

23. Qui estoit celluy qui désignoit ung signal que feit ung nommé Johan d'Oley2) estant sur les rampars pardesseur Hochaporte derier Ste-Clare3), tournoiant deux ou trois fois son mantea alentour de sa teste, dont tantoest après furent au miesme lieu tiréz de camp quelcques cops d'artilleryes.

24. Se ce lieu n'estoit par ledit signal désigné pour le plus foible de la Cité. Ou que l'Evesque à temps dedit signal estoit bien près delà.

25. S'ilz n'avoient practicqué (que) quelcque bourgois debvoit mectre le feu dedens sa maison et à ceste effect avoit fait provision de quelcques tonneaux de pouldre, affin que par ceste occasion estant le peuple en désordre, ilz euissent le moyen d'assaillier la Cité.

(fol. 23 vo.) 26. En cas que ledit d'Orenges et ses gens fuissent entréz en la Cité, quelle estoit leur intention, queile pollice ou régimen ilz y euissent estably, en quelle fachon et manière ilz avoient résolu de traicter l'Evesque, les gens d'englise, les gens de la Loy, en espé-

cial les Eschevins de Liége, et pourquoy ilz ont pendu la figure d'ung Evesque et escript dessus L'évesque de Liége. Et qui at ce fait.

27. A queles personnes euissent esté commieses les offices, gouvernemens et administrations de la Cité et du pays.

28. Pareilhement soyent interroguéz de l'intelligence et correspondance que avoit ledit d'Orenges dedens les villes de Huy et St.-Tron et des practicques et meslées, qui se menoient pour prendre lesdites villes.

29. Item des ornemens d'englises, calices et autres choeses prinses à monastère de Floene1) par le Sr. de Lumay et ses gens le Vendredi devant tous les Saints2), lors qu'il print prisonnier hors la neeffmarchande ung moiesne de Gemblours3), et qu'est devenu se poeuvre moesne.

30. Soit ossy interrogué qui pour lors estoient audit monastère de Floene, quant ledit moesne fut prins, et de tous ceaux qui estoient en la compaingnie, et de ce que se feit audit monastère et quy y meirent et feirent mectre le feu.

31. Item soit interrogué où que ceaux de la Novelle Religion en la Cité de Liége ont accoustume de faire leurs assemblées et qui pour lors estoient présens. Qui sont ceaux qui practequoent que la confession Augustane fuisse publicquement receute dedens la Cité et par queilz moyens.

32. De joesne Lumay.

33. Item se alenthour de Tongre et là environ ne cognissent personne, qui ont practiqué avecq ledit Prince et ses gens pour les induire en la ville et les assisté de vivres et autres munitions.

34. Item à lieu de Looz quelz de ce pays aroient assisté ledit camp de vivres et autrement.

35. Item en la ville de St.-Trond queilz aroient assisté à l'entrée de la ville et quelle partie l'ennemi tenoit pour

sa faveur en ladite ville. Et queilz aroient assisté à pillaige et excès et prinse et capture de Sr. abbé de Liere1).

(fol. 24) 36. Item de scavoir quant à Philippe de la Marck2), s'il se portoit de la faveur de l'ennemy et s'il s'est porté avecq la troupe comme associé de leur camp et ennemi.

37. Item seront singulièrement et distinctement examinnéz des parlemens, conseilz, devises et opinions qu'ilz ont heu avecque le Prince d'Oranges, ses conseilhiers et adjuteurs sur le fait de passaige et entrée en la Cité et pays.

38. Item quelles personnes de ce pays ont sceu et scavoient des fais susdits à parler.

39. Item de queles personnes aroient recheu intelligence, advertissemens ou lettres de Liége et de ce pays pour exploicter l'entrepriese.

40. Item quelz estoyent les messagiers, porteurs des lettres ou fauteurs.

41. Item coment et pourquoy Bourlette disoit au Prince d'Oranges estant à Lonchin3), que le lendemain luy donneroit à boir de vin de sa cave en Liége.

42. Item ledit Bourlette serat admonesté de l'accusation qui at fait contre luy le Sr. de Louvervaul: qu'il ledit Bourlette traictat avecque ledit Prince d'Orenges et son Conseil les affaires de ce pays de Liége.

43. Item si quelcun de Liége avoit escript à camp de Prince que XXIIII Mestiers avoient accordé le passaige dedit Prince par la Cité et par qui ce bruyt seroit venu.

44. Item seront lesdits prisonniers interroguéz et examinnéz (des) fais, conspirations et séditions tenus plusieurs ans cidevant en ceste Cité. Singulièrement touchant l'introduction de la Novelle Religion et admission des prédicans sectaires.

45. Quelles personnes ont traicté et conspiré en ce.

46. Qui estoient les innovateurs.

47. Quels et coment se sont ad ce oultredonnéz. Et la manière entre eulz conspirée.

48. Qui sont esté aux presches novelles et estéz administréz de la Céne novellement inventée.

(fol. 24 vo.) 49. Item se les moyens des rebellions et émotions d'aucuns Mestiers de ceste Cité n'avoient par les appréhendéz, leurs ministrez et assocyés estéz faictes pour introduire lesdites sectes.

50. Quelz estoient les moyens.

51. Qui estoient les assocyés, conspirateurs, adjuteurs et advocatz.

52. Item coment et par queilz moyens, et avecq queilz on voloit empeschier les enquestes d'hérézie et ce que en ceste partie il s'est traicté, et sy ceaux de la Religion faisoient de comunne bourse pour sustenir leurdite Religion.

53. Item estant ledit Bourlette appréhendé à Othée1) pour les cas, dont estoit en Liége condempné, si les cas de son appréhention n'estoient véritables et qu'il avoit proféré les parleirs séditieux pour esmovoir le peuple contre le Prince et la Cité, affin venir à son but de introduire ladite secte et hérézie.

54. Item si pour ses descharges il n'at corrumpu les tesmoins ayans déposé en sa faveur, coment et par queilz moyens.

55. Item si ses advocatz et procureurs en Liége n'ont estéz consentans ausdites conspirations et admissions des sectaires et pour ce plus ferventement le servi et cerché moyens de le délivrer.

56. Item généralement queilz sectaires, conspirateurs et conjureurs de faulx et trahison il scait et cognoit en ceste Cité et pays.

57. Item seront interroguéz queilz propos de séditions et conspiration ilz ont tenu avecque Loren d'Izier2) et autres en Liége pour attirer les Mestiers à leur dévotion, et coment.

Item pourquoy aroient dit estans en prison à lieu de

Maiziers1), si ilz doibvoient pour leur fil mourir, qu'ilz accuseroient et déclaireroient plusieurs de Liége ambulans en l'englise et ailheurs soy tennans des meilleurs.

 

Ainsy signé De Labricque.

(fol. 25) Examen premier faicte des personnes de Philippe de la Neufforge et Andrier Bourlette prisonniers à Bouillon, présens les Lieutennant-Prévost, Hommes et Jugeurs de la Court Souverainne dedit Bouillon, à la poursuyte de Sr. Floren d'Argentea2), Chevalier, Governeur et Capitainne de la maison fort de Bouillon, suyvant les ordonnances de Sa Grâce Rme de Liége3), de quoy estoit apparu par ses lettres en daute de dernier jour d'Avril 1569. Sur les articles pour ce exhibéz.
Et premier dedit Philippe.

Après le seriment par luy fait at respondu à premier article estre bourgoy natiff de la Cité de Liége.

Sur le IIe respont s'avoir esté metre à service de Prince d'Orange environ le St.-Giele en Septembre dernier4).

Sur le IIIe dist que à l'instigation d'ung nommé Johan Bex dit de l'Estrange Marchant5) il se mist à service de Prince d'Orange monté de deux chevaulz légiers à XI f. le mois pour chacun cheval, dont a receu pour ung mois dedit Jan Bex XXII f.

Sur le IIIIe dist n'avoir heu aucun seriment audit Prince.

Sur le Ve dit avoir esté emprès de Withem après que la place fut rendue et aiant trové certains prisoniers liégois avoir prié pour eulz, scavoir pour Phil. Jazon Hercules de Brongne et Lambert de Bon, ausquelz il se raport.

Sur le VIe dit que Mons. de Lumay, Sr. de Seraing-le-Chastea, avoit persuadé à Prince d'Orange de demander passage parmi la Cité de Liége et ce par ung comun bruyt de camp et par ouy dire.

Sur le VIIe dist que ung nommé Porchillon1) luy at dit qu'ilz trouveroient le meilleur pour avoir passaige parmi la Cité de Liége adresser lettres az XXXII Mestiers de ladite Cité et plustoest à chacun Mestier une lettre particulier que une au comun en général sains la demander à l'Evesque de Liége, disant qu'il avoit donné le miesme conseil.

Sur le VIIIe dit que lors qu'il estoit emprès de Wythem et après le prinse d'iceluy il at veyu venir emprès de son quartier Art de Terme2) l'aisné et Guilheamme son fil, Eamond de Marneffe3) et Hubert son frère et ung nommé Henrion d'Heur escripvain sur la Violette4). Lesquelz (fol. 25 vo.) le jour de leur advennement de soir firent grand chière en la compaingnie de déposant, de Bartel Rolants et Johan Herlet, dont le lendemain de matin furent conduicts par ledit Johan Herlet emprès dedit Prince d'Orange, qui estoit dedens le chastea dedit Withem et d'illec ledit Herlet retournant fist raport audit déposant qu'il avecque les susnomméz avoient esté recuilhies pour bienvenus emprès ledit Prince, qui avoit donné charge à Andrier Bourlette, à Sr. Guilheamme de Barxhon et Everard de Granioulle dit Pourchillon, qu'ilz leurs fissent grand chière; disant oultre qu'ilz avoient estéz trèsbien traictiés, et en faisant tel raport estoit trèsbien disposé de beuveraige, ce que paraprès en jusne cueur5) at ratiffyé les miesmes propos. Enoultre après

le retour et département des desusnomméz de Liége a entendu audit camp, qu'ilz avoient impétré dedit Prince unne trompette, affin par icelle obtenir des XXXII Mestiers de Liége passaige parmi ladite Cité. Ne sachant rien que par ung bruyt comun de camp, lequel estoit si comun qu'il le croit estre véritable. Ensemble que en vennant à Liége il at ossy entendu que ladite trompette avoit logiét en la maison Bernar de Haccourt aux Bruyrs1) et que le lendemain de grand matin icelle trompette arriva à Liége.

Sur le IXe dit scavoir expurgé par ses responses faictes sur le VIIIe et n'avoir mémoir d'avoir veu audit Wythem Loren d'Izier et Wynand de Briamont dit d'Esseneux, saulff qu'il dist avoir veu ledit Loren à camp de Prince d'Orange entre Liége et Tongre. Et ce à premier camp, qui a esté tenu audit lieu. Liqueldit Loren avoit comunicquation avecque Mons. Le Baron de Brandebourgh. Ne sachant de quoy tele comunication se faisoit en la huthe dequel il at logé. Dist enoultre ledit Loren avoir demandé audit déposant, se l'éstat de clercque de bende estoit de quelcque importance, à quoy iceluy déposant dest luy avoir réspondu, que s'il ne serchoit autre choese que tel éstat, qu'il luy conseilhoit de retourner en Liége, entant que comme ledit Loren avoit demandé quelcque traictement audit camp, on ne luy avoit présenté autre traictement ou éstat que clercq de bende.

Sur le Xe dit par ses résponses précédentes expurgé.

Sur le XIe art. dit que certains Bonadventure Cornet, Jan d'Ardennen le Joesne, jadit brasseur des escolliers, Erard Spirinck et Arnult Lagali avant le mois de Septembre dernier ont fait levées de gens dedens la Cité de Liége et les conduyt à camp de Prince d'Orange, ausquelz ou partie d'iceux ledit déposant at veyu en la maison Collin de Spau2) donner à boir. Ne sachant autre choese sinon que le susdit Porchilhon at tasché de lever aucuns houlheurs et autres tant de la Cité que d'environ pour pyoniers, estant pour lors logé en la maison Simon

le Taphier dit del Griffe1), sur les Degréz de St.-Lambert. Liquel Porchilhon avoit donné charge à ung H. Melotte de la paroche Ste.-Margaritte demorant en la maison de Saulcy hors Liége2) pour lever lesdits pioniers. Liqueldit Henri, comme ledit Porchilhon a dit audit déposant, en avoit prins la charge.

(fol. 26) Sur le XIIe confesse avoir passé la rivièr de Moese avecque la compaingnie dedit Prince le VIIe d'Octobre dernier entre Stockhem et Maseyck3).

Sur le XIIIe dit qu'il n'en sceit rien. Sauve qu'il a oyu dire que le Sr. Guilheamme de Lumay a demandé à son cousin le Capitaine de Stockhem, qu'il luy fist entrée en la maison de Stockhem. Auquel fut respondu par ledit Capitaine, qu'il n'en feroit rien, ne miesme à Prince d'Orange, se doncque ne luy estoit comandé par le Prince de Liége son maistre.

Sur le XIIIIe et XVe dit que estant arrivé à camp de Prince d'Orainge jusques à son partement il a veu audit camp les personaiges desousnommeis, scavoir: Guilheamme de la Marck, Sr. de Lumay et de Seraing-le-Chestea; Philippe de la Marck son frère y estant arrivé environ le temps, que le camp retournoit vers Liége; le jeusne Sr. de Hanneffe soub la cornet dedit Sr. de Lumay4); Everard de Méroede, Sr. del Vaul; le Sr. de Betho, Sr. de Dongtienne5); le Sr. Baron de Brandeburgh; Giele

Dieu1); Erard Spirinck; Jan Maret procureur2); Piere Franckinet3); Franck Michiel Paels4) par l'espace de quelcque peu de temps suivant le Sr. de Lumay, ne sachant pour queile occasion, serchant tousjours occasion de soy povoir seurement retirer, de quoy ledit Michiel luy a sovent tenu propos; le Sr. Guilheamme de Barxhon; Barthel Rolants; Jan Herlet; Bonadventurre Cornet5); Jan d'Ardenne le Joesne, brasseur; Thonet, le fil de la femme Eamond de Marneffe6); ung nommé Grand-Aaz l'Aisné; Dhoemme, le fil de Tortea-d'or7); Johan Helias; Jan Bex de l'Estrange Marchant; Lambert Binon8); Winand d'Esseneux9) pardevant Liége avecque N., fil de sa femme et deux chevaux; Simon del Griffe; ung certain Joes, qui parcidevant a demoré à la Monnoie en Liége; Faloyse de Herstal10), cornet à Mons. de Lumay; le Sr. Guilheamme de Crahain; Mr. Franche, chirurgien de Huy pendant le temps de camp estant devant Liége; ung certain bolengier et ung forgeron de Huy. - - Dit avoir entré dedens Tongre par consentement des Magistratz et avoir repeu à Héalme pour argent11). Ledit déposant a marché depuis Stockhem jusques à Tongre, de Tongre emprès de Saintrond, delà

jusques emprès de Jodoingne et depuis avoir retourné jusques à Chaponseraing1), s'aiant logé à unne certainne maison, que l'on disoit partenir à l'Evesque de Liége, qu'il dit avoir préservé de dangers, requérant que ceaux de la maison soient sur ce et son governement examinnéz. Et dedit Chaponseraing en suyvant le camp avoir venu logier à Tileur2), ayant passé pour unne fois à Sclassin3) et rendu paume préserver - - comme il dépose - - la maison de Marie4) de tous dangiers. Disant qu'il n'a approché la Cité de Liége sinon entre St.-Giele5) et la Justice6).

(fol. 26 vo.) Sur le XVIe dit qu'il ne sceit, où la résolution de venir devant Liége fut faicte. Sinon qu'il at entendu que le Sr. Guilheamme de Lumay avoit conseilhy de ce faire et que se l'on n'avoit Liége, que l'on ne feroit rien et que tele délibération avoit esté faicte avant passer la rivièr de Meuse.

Sur le XVIIe nihil.

Sur le XVIIIe dit que avant son partement de Liége Johan d'Oley at dit en la maison de Dieu d'Amour7), que le Duck de Saxe et autres princes accompaingnéz de 4000 chevalz avoit passé monstre avecq le Prince d'Orange, disant que le Sr. Guilheamme de Lumay luy avoit fait tele faveur que de le tenir emprès de luy, affin veoir passer monstre. Affermant enoultre que ledit Sr. de Lumay avoit VIc chevaulz, ce que touttesfois at esté trouvé mensoingneux, qui at causé la débauche de plussieurs.

Del XIXe, XXe et XXIe néant. Sinon ceaux qui estoient de régiment Mons. de Rizoir estoient logé en l'abbaye de St.-Giele avecque ledit Rizoir et que Bonadventurre Cornet y estoit, ce que dedit Bonadventurre

at entendu, iceluy serchant de vin. Et dit que Bourlette luy a dict qu'il fréquentoit et estoit fort familiaire de Prince et qu'il avoit grandes consultations avecque iceluy. Nonobstant que il luy avoit dict qu'il estoit délibéré passer la rivièr de Meuse ailheurs que à Liége. Dit qu'il at oyu dire Wynand d'Esneux que il a trouvé Andrier Bourlette en unne cave à St.-Giele mengeant de la creisme.

Az XXIIe, XXIIIe, XXIIIIe et XXVe nihil.

A XXVIe qu'il ne sceit sion par présumption que les Allemans1) estoient en intention de pilher la Cité de Liége et se retourner en Allemaingne.

A XXVIIe dit qu'il a ouy dire que le Sr. Guilheamme de Lumay debvoit avoir le principal governement de la Cité et pays de Liége, s'ilz eussent venus à leur intention.

Del XXVIIIe dit que Loren d'Izier avant le partement tant de prisonier que de Mons. de Bethoven avoit charge dedit Sr. de Bethoven de vendre ung cent muyd de spiautre de rente que ledit Sr. avoit à Orey. Aiant entendu par comunne falme que la femme dedit Sr. de Bethoven2) a donné à son mary tous aydes, conforts, conseilhe et assistance à faict des troubles tant au pays de Liége que en Braibant et que icelle est cause de partement dedit Sr. et que sains elle iceluy n'eust prins les armes.

Sur le XXIXe ne sceit rien. Sinon que Gielet Dieu s'a non seulement chargé des aoernemens d'englise, mains (fol. 27) de // tous autres biens qu'il at peu avoir. Ayant pour compaingnon Arnult Lagali et entendu par comunnes voix que ledit Gielet les renvoyoit à sa femme pour en faire son prouffit. Dict encor qu'il at veu Hendrick Cromnagelt postannier3) vendre pains et vins à camp dedit Prince environ la prinse de Saintrond, ayant entendu par les confessions de Barthel Rolants que luy et Johan Bex susdit avoient entré en la vilhe de Saintrond et avoir logé en la maison d'ung des paren Johannes

Bailhe, les ayans veyu manier des cuvrechieffz, qu'ilz disoient avoir apporté dedit Saintrond. Dit avoir entendu estant à Huy que ung certain surnommé de Gimbloux1) avoir esté prins par le Sr. Guilheamme de Lumay et ses gens hors de la neeff-marchande, qui par-après at esté trèsmal traicté. Non sachant de la mort advenue audit moisne et ce par le frère dedit moisne; à résidu néant.

A XXXe nihil.

A XXXIe nihil. Faisant négation qu'il soit de la confession d'Ausbourgh, sinon de l'anchienne, scavoir apostolicque et romainne.

Sur le dernier dist avoir veu le Sr. Philippe de Lumay à camp de Prince d'Orange avecque son frère le Sr. Guilheamme de Lumay environ le rethour dedit camp vers Liége ayant pour serviteurs et familiaires ung Mre. Mathieu Alemant pédagoge, et ung nommé Malherbe de Theux, Jan d'Ardenne le Joesne brasseur, ayant tousjours esté avecque son frère jusques à partir de camp emprès le Chestea de Porcin2) avecque ledit prisonnier, liqueldit Sr. Philippe tant aux camps que ailheurs estoit acoustré à la reitre3) avecque ses serviteurs, chascun d'eaux ayant unne coppe de pistolet.

Requérant ledit Philippe que se aucunnes accusations se font contre luy, avoir le double pour faire sur icelles ses responses.

 

Premier.

Confession Andrier Bourlette.

 

Andrier Bourlette prisonnier après avoir fait seriment accoustumé, confesse à premier article estre natiffve de Liége et bourgois exilé par sentence y a deux ans et demi ou environ.

A IIe dist qu'il s'est mis à service de Prince d'Orange depuis le mois de Septembre dernier ou environ, se tenant pour lors en la vilhe d'Aix, auquel la commission d'estre l'ung des munitionaires de camp dedit Prince fut

envoyée par Mons. del Vaul, laquele il accepta, disant ne l'avoir exercé sinon en la vilhe d'Aix.

(fol. 27 vo.) Sur le IIIe dit avoir déclaré sa charge, mains quant az gaiges dit avoir servy soub espérance d'estre réconpensé par-après.

A IIIIe dit n'avoir fait aucun seriment.

A Ve dit d'avoir esté à Withem avecque ledit Prince pour avec luy traicter, affin scavoir combien et queilz biscuytz il voloit avoir des grains qu'il avvoit recouvers en la ville d'Aix en vertu de sadite commission.

A VIe dit que le Conte de Hoestraet a tousjours donné à entendre audit Prince, qu'il seroit utile de capter la bénivolence de ceaux de Liége, affin avoir par la Cité passaige et secours des gens et de vivvres. Ce que miesme faisoit et conseilloit le Sr. de Lumay. Semblablement Mons. del Vaul et de Lovirvaul.

A VIIe dit que les Srs. de Hoestrate et Lumay conseilhoient audit Prince, que ce seroit le meilheur, et qu'il convenoit demander le passaige aux Magistratz et XXXII Mestiers de la Cité de Liége, et non à Sa Grâce Rme et que Sadite Grâce ne permetteroit donner ledit passaige et ce l'avoir entendu par ledit Sr. Conte de Hoestrate.

A VIIIe dit avoir esté présent et avoir conduyt emprès de la personne dedit Prince Amond de Marneffe, Hubert son frère, Art de Therme, Guilheamme son fil, Henrion d'Heur, Johan Maret procureur, Bernard de Haccourt, et Barthel de Frère1), non aiant mémoier d'autres, si aulcuns en y avoit. Lesquelz après avoir ouy parler ledit Prince, disoient qu'ilz espéroient avecque leurs moiens, qu'ilz feroient que les Magistratz, Conseil et XXXIIe Mestiers permecteroient ledit passaige saulff que l'on ne fist nulles folles à pays ny attemptast contre les franchieses, prévileiges et libertéz.

A IXe et Xe par le préscript s'a expurgé.

A XIe ne sceit que par ouy dire par Erard Spirinck, que Collin de Spau dit Mre Lambert2) luy devoit livvrer de la pouldre pour servir à camp de Prince, ce que n'at

esté fait. Dit enoultre que Bonadventurre Cornet luy at confessé avoir levé des soldatz en Liége et les conduicts à service de Prince d'Oranges. Plus dit que ledit Collin de Spau par ouy dire avoit porté faveur aux gens de la Religion. Davantaige a déposé que Simon le Taphier a fait tous debvoirs, affin avoir gens pour l'ayde dedit Prince sy que serviteur à Mons. de Lumay.

Sur les XIIe et XIIIe nihil.

(fol. 28) A XIIIIe nihil. Car il n'a passé la rivièr avecque ceaux dedit Prince, ains s'avoir tenu tousjours à Aix jusques à ce qu'il s'a retrouvé à camps dedit Prince comme ci-après il sera déclaré.

Au XVe dist Mons. de Lovirvaulx de comenchement des assemblées jusques à sa mort; de Lumay; del Vaul; Guilheamme de Barxhon, Sr. de Noumany; Mons. de Betho; Mons. de Holoingne-aux-Pières1) parlant à Mons. de Lumay à Awans près Liége; Mons. de Hanneff par ouy dire à camp audit Awans; Mons. de Brandebourgh; le Conte de Vandembergh de comenchement jusques à partement de pays de Liége; le Sr. d'Oplewe2) auprès de Tongre; Evérard de Granioule dit Porchillon; Erard Spirinck; Michiel Paels emprès de Mons. de Lumay à Aix à Rouge Beuffe3). Ne sachant l'occasion et les traictement qu'ilz avoient. Sinon que Mons. de Lumay disoit que c'estoit pour ses procès. Wynand d'Esneux à Awans avecque ung fil de sa femme, monté à deux chevalz et quattres pistoletz. A ouy nommer ung Magis, ne sceit qui il est. Bonadventurre Cornet; Simon del Taphe; Johan Herlet; Barthel Rolants; Jan d'Ardenne le Jeusne brasseur; Jan Becx de l'Estrangne Marchant; le joesne Falloize de Herstal; le Sr. Guilheamme de Crahen, Voeit dedit Crahain; Mre. Franche, chirurgien de Huy.

Au XVIe entant qu'il dit avoir arrivé à camp, quant il estoit à Awans et le Prince alenthour de Liége, n'en sceit que par ouy dire, sinon que l'entrepriese et résolution de venir devant Liége fut conclute à Landen ou à Bour-

chewarem1). Ne sachant par cuy, sinon que l'on disoit avoir ce fait Mons. de Genli, Mons. de Feicquier et autres2).

Sur le XVIIe n'en sceit rien que par présumption que Wynand d'Esseneux peult avoir tenu propos avecque le Prince d'Oranges.

A XVIIIe dit n'en rien scavoir.

Au XIXe dit n'avoir esté logié en l'abbaye de St.-Loren ny y conduyt les gens Mons. de Genli; bien at esté jusques devant la porte serchant son serviteur et point y entré, mains bien en l'abbaye de St.-Giele l'espace de deux jours, pendant que le camp estoit devant Liége, où il at trouvé Mons. de Risiourt3), Mons. de Carloj, Erard Spirinck et aulcuns autres Liégois, desquelz n'en a recordation et la femme d'ung boucher, seure ou belleseure à Servais Lombaer.

(fol. 28 vo.) Az XXe, XXIe, XXIIe, XXIIIe, XXIIIIe XXVe et XXVIe néant.

A XXVIIe nihil. Sinon qu'il a ouy dire Mons. de Lumay que s'ilz venoient à debout de leurs affaires, il voldroit estre l'ung des Gouverneur de pays et ce comme devise de table.

A XXVIIIe s'at expurgé, az XXIXe et XXXe nihil.

A XXXIe dit qu'il at allegué dedens ung procès qu'il at eu contre Martini, que suyvant les récès Augustannes4) contennans que il estoit loisible à ung bourgoy de Liége et autres de l'Empire, se l'on ne les volloit lassier vivvre ès libertéz de leurs consciences ensuyvant lesdites récestes et confessions Augustannes, ilz avoient encor deux ans pour faire le proffit de leurs biens, et se transporter ailheurs pour y demorer, ce qu'il maintient encor le contenir.

Interrogué qui estoit en Liége qu'il at cognu sustenir les confessions et récestes Augustainnes en a déposé n'en

scavoir que Sassembourgh1) et Philippe de la Nuefforge selon les propos, que de luy en a entendu devant et après leurs appréhensions.

Et est ce qu'ilz en ont déposé suyvant le contenu des articles. En tésmoing de quoy Nous les Prévost et Jugeurs préscript avons à ces présentes imprimé noz propres séelz, desquelz usons en telz et semblans cas. Donné audit Boulhon ce VIe jour de May 1569.

Collationné az originalz apportéz à Mes trèshonnoréz Srs. Messrs les Eschevins de Liége impressées de quattres séaulz et subsignées de Johan Jamotte greffier de la Court et accord.
J. de Mavio de Matu Dominorum.
(fol. 29) Cognoissance IIe. Autres deuxemmes confessions faictes par Andrieu Bourlette et Philippe de Awailhe2) susdits, suyvant l'examen faicte d'iceux particulièrement et par seriment, présens Messeingneurs Jan d'Emael et Gérard de Fléron Eschevins de Liége, Commissaires députéz; présens ossy les Gouverneur Capitainne et souverain Privost, le Lieutennant-privost de la Court souverainne, Hommes et Jugeurs d'icelle - - y appelléz - - dedit Bouilhon.
Et premier dedit Andrieu faicte à XXVIIIe de May 1569.

Andrieu Bourlet prisonnier. Après seriment solempnel de dire et déclarer vérité de ce qui luy seroit demandé, at dit et déclaré à premier art. des interrogatoirs, qu'il est néz et natif bourgois, mains exilié de la Cité de Liége, et n'y avoir esté depuis trois ans enchà ou environ.

Sur les IIe et IIIe art. dist ne s'avoir mis en gaige ou traitement de Prince d'Orainges. Mains bien qu'il at heu charge et commission de luy d'estre ung des ammonitio-

naires de son camp, laquele commission luy fut premièrement envoyée par le Sr. del Vaul en la maison de Mons. de Betho à Aix. Et que pardessus ce il avoit à miesme effect recheu lettres particulièrs dedit Sr. del Vaul, affin faire provision de pains et biscuyts pour pourveoir le camp dedit Prince jusques ad ce qu'il seroit passé la rivièr de Meuze. Suyvant quoy il confessant achaptit à ceaux de la vilhe d'Aix la quantité de deux centz malders de grains après avoir déclaré à Magistrat illecq que c'estoit pour le service dedit Prince d'Orainges, dont pour le gratiffyer ledit Magistrat fut contain de luy laissier suyre lesdits grains sains argent soub la promesse et plesgerie de Bartholomeus Proost et Jan van Gulick bourgois dedit Aiz.

Sur le IIIIe art. dist que jamais il n'at fait seriment.

Sur le Ve dist que extant le camp dedit Prince à Wytthem il y at dormi unne nuyct en la tente de Sr. Barxhon, Mre. de l'artilherie d'iceluy Prince. Et ce pour annoncher et donner à entendre à Prince de queilz pains il y avoit cuyt. Et ausy pensant y recepvoir quelcque argent, ce qu'il ne feit.

(fol. 29 vo.) Sur le VIe art. desdits interrogatoirs dist que le Conte Loys avecque aucuns Srs. allemans, qu'il confessant ne cognoit et entre ceaux de pardechà les Srs. del Vaul, Louvirvaulx, Betho et Lumay, disoient et persuadoient à Prince d'Orainges, que pour le plus asseuré il debvoit prendre avecque son armée son passaige parmi la Cité de Liége ou doncques que les Liégois luy feissent ung pont par la rivièr pour passer, mains que ilz ne vouloient et n'entendoient foller ny intéresser1) la patrie et pays de Liége comme ilz disoient.

Sur le VIIe dist que le Prince d'Orainges par ses lettres at demandé passaige au Magistrat, Conseil et XXXII Mestiers et point à Mons. Rme pour ce que ledit Prince scavoit bien et estoit asseuré que Sadite Grâce ne permecteroit ou accorderoit jamais ledit passaige.

Sur le VIIIe art. desdits interrogatoirs dist que extant le Prince d'Oranges à Wythem y sont venus Eamond de Marneffe, Bernard de Haccourt, Hubert frère dedit Eamond, Art de Thier, Guilheamme son filz, Henrion

d'Heur, Johan Maret procureur, Barthel de France et autres dénoméz en sa déposition précédente faicte sur ledit VIIIe art. pardevant la Justice de Boulhon. Y adjostant davantaige que Johan Maret dist lors à luy confessant, coment plussieurs autres Liégois y estoient venus pour veoir le camp dedit Prince. Dist qu'ilz estoient leurs bons amys. Quoy entendant le Commissaire Zwartz1) les conduisat, où estoit ledit Prince, en présence dequel lesdits Liégois luy présentarent leur service en tout, où ilz luy polroient faire faveur. Aussy il confessant estant lors en la chambre dedit Prince dist à iceluy Prince en nom et à la requeste desdits Liégois qu'ilz estoient prestz pour luy faire service. Meismes que par le moyen d'eaux et de leurs amys qu'ilz avoient en Liége, ilz espéroient que le Prince obtiendroit passaige par Liége, sy-avant touttesfois que l'on ne fist folle ou dommaige à pays et sur ceaus d'illecque, ensuyvant quoy ledit Prince fist donner az subnomméz Liégois unne trompette pour faire essaye et exploictier ce que dessus.

Dist aussy que ung appellé Souhet, fil de Johan d'Anthaine2), qui cidevant at servi et escripvoit sur l'escailhe au Sr. de Betho, at dit à ce confessant, coment de la part de Prince il avoit esté envoyét et porté lettres aux Srs. de Heers et Waroux3) pour obtenir ledit passaige, mains que lesdits Srs. n'avoient volu accepter lesdites lettres.

Le IXe art. dépend de VIIIe, dont il s'en at expédiét. Saulf que le moyen de ce faire estoit se trouver sur le Conseil et emprès leurs bons amys, affin d'obtenir ledit passaige.

(fol. 30) A Xe s'en at expédiét par sa résponce faicte sur les deux articles précédens.

Sur le XIe nihil. Saulff que ung nommé Porchilhon condusoit les affaires mentionéz en cest art., liquel Por-

chillon avoit ossy esté en Liége vers lesdits Srs. de Heers et Waroux, qui ne l'avoient voulu escouter ny parler audit Porchillon. Ains l'avoient volu faire prendre prisonnier. Le tout comme ledit Porchilhon at dit à ce confessant.

Sur le XIIe nihil. Car il dit n'avoir passé la rivièr de Meuze avecq ledit camp. Ains ung jour seulement paravant que le Prince estoit campé à Awans, il confessant vennant d'Aix pour aller à camp (a) passé ladite rivièr de Meuze à lieu del Cuette à Coron-Moeze1) avecque ung batteau et estoit lors avecque luy qui parle tirant vers ledit camp Bernard de Haccourt, qui leur avoit fait avoir ledit batteau pour passer. Et estoit lors aussy emprès d'eaux Barthel de Frères, serviteur à luy Bourlet, avecque Franchoys Herwis2) beafrère dedit Barthel. Liquel Franchoy Herwis disoit qu'il venoit à camp pour avoir gaige soubz Erard Spirinck ou de quelcques autres. Lesquelz tous parensembles suyvarent ledit camp, tant qu'ilz trouvarent l'opportunité de s'en escarter.

Sur les XIIIe et XIIIIe nihil. Car il n'estoit lors présent.

Sur le XVe dist que les Srs. de Lumay, del Vaul, Brandeburgh, Betho, Philippe de Lumay chanoine, ceaux de Houtain près Nyvelle3), dont l'ung estoit enseingne à Sr. de Brandeburgh et parloit d'unne langue espesse. Item Barxhon, Porchillon, Mons. de Holoingne-aux-Pieres, Mons. d'Opleeuwe, Fallaix de Herstal, le joesne Wynand d'Esneux avecque le fil de sa femme comme luy semble, lesquelz par-ensemble estoient avecq le camp dedit Prince, lorsqu'il estoit devant Liége. Sceit aussy bien que le Sr. de Crehain at suyvy ledit camp de Prince.

Sur le XVIe nihil. Trop bien at ouy dire au camp que la résolution de venir devant Liége estoit priese à Landen et que le bruyt coroit que c'estoit par l'induction de Conte Loduwick et ung gentilhomme franchois nommé Janlys et l'on murmuroit ossy de Mons. de Hoestraten et ce pour avoir argent.

Sur le XVIIe dist qu'il n'y avoit nulle certitude.

Sur le XVIIIe nihil.

(fol. 30 vo.) Sur le XIXe dist ne scavoir personne qui aroit bruslé l'abbaye de St.-Lauren1) ny autres lieux ou maisons sinon les Franchoys et que cela se faisoit contre la volunté dedit Prince, de Mons. de Hoestraten et de tout son Conseil, le leur ayant miesmes oyu dire. Dist ossy que pour cause desdits bruslemens il at ouy dire à Sr. del Vaul, qu'il ne obéyroit à Sr. de Janlis.

Sur le XXe dist que Mons. de Rizoir et Mons. de Carlo, Bermont Capitaine d'unne enseingne, qui at une des filles Schetz2), Spierinck et unne femme nommée Anne Lombart3), tous lesquelz estoient logéz - - et semblablement luy confessant - - en l'abbaye de St. Giele, lors que le camp estoit devant Liége, mains ne sceit qu'il y eut quelcque délibération prinse de la brusler, trop bien que après leur département il at ouy dire, que le feu avoit esté boutté par ledit Sr. de Janlis et Mons. de Fecquier franchoys.

Sur le XXIe nihil. - Sur le XXIIe nihil. - Sur le XXIIIe nihil.

Sur le XXIIIIe dist avoir oyu dire de Porchilhon et Bernard de Haccourt qu'il n'y avoit lieu de la Cité de Liége plus foible que entre Hochaporte et Ste.-Walbourgh4).

Sur le XXVe nihil.

Sur le XXVIe dist ne scavoir autre choese sinon qu'il at ouy dire à Mons. de Brandembourgh, Mons. del Vaul et le Conte de Hoechstraten, que se les reyters eussent entréz en Liége, ilz l'euissent pillé et y planté le Prince d'Orange et après se retiré en Allemaingnen.

Sur le XXVIIe nihil. - Sur le XXVIIIe nihil.

Sur le XXIXe nihil. Car il n'y estoit pas. - Sur le XXXe nihil.

Sur le XXXIe nihil.

Sur le XXXIIe dist ne scavoir autre choese quant à joesne Lumay, sinon qu'il estoit avecque son frère. Touttesfois n'avoit des armes sinon bon cheval et bons pistoletz et at dit à déposant, qu'il se fut voluntier déscarté deis la premièr heur, s'il eust heu le moyen; ce qu'il luy at dit ledit de Lumay estant à Lyeuse1).

Au XXXIIIe nihil. - Au XXXIIIIe nihil. - Sur le XXXVe nihil.

Le XXXVIe est purgé par le XXXIe art.

Sur le XXXVIIe nihil. Sinon ce qu'il at prédict.

Sur le XXXVIIIe et XXXIXe nihil. - Sur le XLe nihil.

Sur le XLIe le dényet.

Sur le XLIIe art. dist que comme le Prince d'Orainge, le Sr. (de) Hochstraten, Mons. de Louvirvaul euissent requis audit déposant voloir traictier et trouver moyen de faire passer son armée par Liége, il réspondit qu'il en (fol. 31) feroit // son debvoir, moyennant que ce ne fuisse à dommaige de personne. Et pour cest effect il qui dépose en parlit à Bernard de Haccourt, Barthel de Frères, Henryon d'Heur, liquel il trouvit à Aix, Lauren d'Izier, qui estoit aussy à Aix. Ausquelz il requist de practicquer et effectuer lesdits moyens, ce que les susdits luy prosmirent faire et que de ce aroient bon moyen par les XXXII Mestiers.

Interrogué qui movoit à ce déposant practicquer en forme susdite, pourveu que ors miesme que ledit passaige euisse esté accordé, cela euisse causé une perpétuele inimitié et guerre entre le Roy catholicq et le pays de Liége, ville de sa nativité et patrie, at réspondu que le Prince d'Orainge venoit seulement avecque son armée au Pays-bas pour le remectre en liberté, empeschier l'Inquisition et hoester touttes tyrannies.

Interrogué ossy s'il n'at heu comunnication et intelligence avecq Gerar Copman qui estoit argentier de Prince d'Orainge, dist qu'il n'at heu aucunne particulier, mains bien se avoir entreveu emprès ledit Sr. Prince, et en son camp.

Sur le XLIIIe nihil.

Sur le XLIIIIe dist ne scavoir autre choese sinon

qu'il at oyu dire de Grigoire de Laminne1) quelcques ans cidevant qu'il alloit vers la Majesté Impérial pour impétrer mandemens de vivre en liberté de conscience en la Cité de Liége suyvant la confession Augustanne et ce comme envoyé à l'instant de deux Mestiers de Liége. Estoient ossy pour le miesme fait solliciteurs ung appellé Bonadventurre Cornet2), Palude3) et Porchilhon et de fait obtindrent les trois derniers nomméz ung certain mandement.

Sur le XLVe, XLVIe et XLVIIe dépendent de XLIIIIe article.

Sur le XLVIIIe dist que partant que luy n'y at esté, rien ne scavoir. Car pendant touttes ces menées il estoit prisonnier à Huy.

Sur le XLIXe, Le et LIe nihil. - Sur le LIIe nihil.

Sur le LIIIe quant aux parolles séditieuses se réferre à procès qu'il at heu pardevant Messieurs les Eschevins de Liége contre Jan Erwick4).

Liquel avoit miesme proféré lesdites parleirs séditieuses, de sorte que lesdits Eschevins ont jugé ledit Jan Erwick n'avoir prouvé que ledit Bourlet auroit proféré quelcques parolles séditieuses, mains que bien ledit Bourlette avoit prouvé suffissamment les avoir miesme dict à sa table, se référant az actz.

Quant az propos tenus par le pater des Fratres iceluy ayant lowé unne chambre pour mectre boix à luy qui parle, avoit leissé prendre ou miesme prins avecq ses moiesnes beacop de boix. Dényant avoir proféré les parleirs, dont le pater l'aroit chargé.

(fol. 31 vo.) Sur le LIIIIe dist que non. - Sur le LVe dist que non.

Sur le LVIe at déclaré cen, qu'il en sceit par les art. précédens.

A LVIIe negat avoir heu quelcquez propos de sédition avecque ledit Loren d'Isier ny autres.

Sur le LVIIIe et dernier art. il s'en raport à tous ceaux de la garde, qui ne sont alléz ung pied de luy déposant et miesme à Philippe prisonnier, qui ont tousjours couché ensemble ès prizons de Maiziers, dényant les propos endit art. contenus.

Cartabelle.
Examinné ledit Bourlette à la Cartabelle des Accuséz et Notéz sur la grande Enqueste.

S'il n'at veu et recognu gens de pays de Liége et subiectz à Mons. Rme à camp et service de Prince d'Oranges et ses alliéz, lors qu'ilz estoient sur le pays de Liége et la-enthour: dist y avoir veu les personnes séquentes. Scavoir:

Barthel de Frères couvelier; Bonadventurre Cornet que l'on dit estre mort; Bernard de Haccourt; Barthel fil Jan Bartel del Lanche-Coronné; Claude de Falloix de Herstal1); le Conte van den Berghe; Erard Spirinck; Everard Granioule dit Porchilhon; Eamond de Marneffe; Everard d'Averoede; Sr. del Vaul; Barxhon; item ung grand puissant homme nommé Gielet; Gérard Sr. de Holoingne-aux-Pieres; Mons. de Lumay; ung nommé l'Estoille de Viseit marischal, qui servoit le Sr. de Brandemborch; Mre. Josse jadit secrétaire à l'abbé d'Asne, serviteur à Mons. de Lumay; ung appellé Haren de Liége; ung appellé Johan d'Ardenne brasseur; ung dict Herlet de Nouvice; item dist avoir aussy veu ung des enffans de Mre. Everard Zittart, nommé comme il tient Joest, qui vint demander service à Sr. de Carlo, estant ledit Prince sur le pays de Liége; Jean fil Peter Bex de l'Estrange Marchant; Mons. de Betho; Michiel del Warde-de-Dieu, liquel il at veu emprès le Sr. de Barxhon; le Maire de Lymbourgh et son fil2); Mre. Mathy pédagoge de Philippe de la Marche, mains ne sceit s'il estoit

à la soulde; Mons. de Rozigny1) Lieutennant de Mons. de Lumay; Mons. de Rizoir; Mons. de Carloy; Mons. de Louvirvaul; Philippe del Nuefforge; Philippe de la Marche, dequel il at parlé cydessus et ne scait autre choese de luy; Mons. de Brandebourgh; Poingnet trompette à Mons. de Lumay; Palme van Wijck2); Simon le Taphier dit del Griffe; Toussaint3); mre. Counar; Winant d'Esseneux; Jonckeur Woeter van Opleuwes. - Lesquelz personaiges ont suyvi ledit camp et accompaingné l'armée de Prince d'Orainges. Ne sceit à queilz gaige ou traictement. Interrogué à quoy servoit le cachet qui luy at esté monstré, dist ne scavoir comme ossy à résidu plus avant qu'il n'at prédéposé. Saulff que après avoir derechieff veu ledit cachet, at dit qu'il luy semble que ce polroit estre le cachet de Gérard Coepman, car on y veoit clarement ung G et ung C.

(fol. 32) Demorant à surplus emprès sa déposition précédentement faicte pardevant Messeurs de la Justice de Boulhon le VIe de May de cestuy an. Saulff qu'il ne vouldroit maintenir et asseurer le dernier art. de sadite déposition parlant de Sassembrouck et Philippe de Nuefforge.

Interrogué s'il avoit ou voloit faire quelcque discharge ou alléguation, at réspondu en ceste sorte: Quelle scaroye je faire, tele peult estre la conclusion que l'on prendera contre moy, que je diray à la warde de Dieu et se j'aye mérité quelcque choese, je prye que l'on me le fache court.

 

Le lendemain XXIXe dedit mois. Jour de la Pentecouste.

Sur ce que ledit Bourlette avoit mandé à Messeurs, qu'il avoit encor à dire quelcque choese qu'il avoit oublié, se sont lesdits Srs. Commis et Jugeurs sur le soir trouvéz en la prison, où il estoit. Et at dict quant à poinct de Mons. de Louvirvaul, que luy estoit venu en mémoire d'unne lettre à déposant envoyée et escripte par Loys

Henrar citain de Liége. Portante en effect que il Henrar avoit sollicité et solliciteroit pour obtenir le passaige de Prince d'Orainges parmi la Cité de Liége et que à ceste fin il espéroit avoir et acquérir des amys. Et fut ladite lettre portée et délivrée à luy qui parle par Leonard Gheerkens de Hoeghen, jadit son serviteur. Laqueledite lettre il confessant envoyat par Barthel de Frères, ayant la barbe noir, à Mons. de Louvirvaulx estant lors à Aix en la maison de Mons. de Betho. Et que depuis il confessant avoit comunnicqué icelle lettre à la personne de Mons. le Prince d'Orainges.

Sans torture.
Examen faicte de Philippe del Nuefforge, présens les Srs. devantdis, le XXIXe jour dedit mois.

Extant ledit Philippe requis faire seriment de dire vérité sur ce qui luy seroit demandé, l'at fait à protestation, que par la résponsse qu'il ferat, il n'entend en rien déroguer aux franchieses et libertéz qui apertiennent à ung surceant de pays et bourgoy de Liége comme il estoit et pour quel il se tenoit. Surquoy Mons. le Capitaine et Gouverneur illec présent at dit et réspondu - - attendu que ledit Philippe comme malfaicteur luy estoit mis entre ses mains et délivré prisonnier à Bouilhon - - que les prévileiges par ledit Philippe prétendus ne luy povoient suffrager et ne luy servoient de riens, detant que en la duché dedit Boulhon ilz ne cognissoient autre Sr. ou Supérieur sinon Sa Grâce Rme de Liége comme // Duck (fol. 32 vo.) de Bouilhon simplement. Sustennant par ce ledit Sr. Governeur, considéré que ledit Philippe se trouvoit en ses prisons dedit Bouilhon comme malfaicteur et disloial à son Sr. et Prince, que il y deveroit respondre et pour tel il y deveroit estre traicté et chastié sans se pouvoir servir des franchieses, prévileiges et libertéz par luy prétendus et alléguéz.

Et à moyen de ladite protestation at respondu sur chascun article des interrogatoirs ce et comme s'ensuyt.

A premier art. des interrogatoirs dist que ouy.

Sur le IIe dist que extant le camp de Prince d'Orange entre Duren et Wyttem il qui parle estant parti de Liége avecque ung cheval à intention de regarder le conduyt de

camp et cerchier son aventurre, trovat ung nommé Johan Bex qui luy présentat gaige comme l'ordinaire estoit pour se mectre à service soubz le conduyt de Sr. de Brandebourgh. Et lors estoit ossy présent le Sr. de Barvéa et le Sr. de Corbye, lesquelz semblablement induysoient ce parlant à miesme, ce que finablement il acceptat soubz persuasion que ce n'estoit pour faire mal à pays de Liége. Depuis quoy il marchat avecque le camp dedit Prince par tout le pays jusques peu aparavant de son emprisonnement. Et renforchit sa monturre d'ung autre cheval, qui estoit conduyt par Henri de Roveroit de ban de Sprimont1), son serviteur.

Sur les IIIe et IIIIe art. s'en at expédiét par sa déposition précédente sur lesdits art. le VIe de ce mois.

Sur le Ve art. dist que après qu'il fut receu à service, comme il at dit, il achaptat des armes en la vilhe d'Aix et depuis retournat audit camp, liquel il trouvat dedans Wyttem et à résidu s'en at expédiét cidevant par sadite déposition précédente.

Sur le VIe ne scait plus avant qu'il at prédéposé sinon que Bourlet luy at dit que Mons. de Lumay avoit donné sa résolution à Prince de se saisir de la Cité et pays de Liége et ce depuis qu'ilz estoient prisonniers à Maziers.

Sur le VIIe s'en at expédiét par sadite première déposition sur le miesme article.

Sur le VIIIe art. dist estant ledit camp à Wyttem, il y at veyu les bourgois de Liége suyvans, assavoir: Bernard de Haccourt, Eamond de Marneffe, Hubert son frère, Art de Thier l'aisné, ses deux filz Adam et Guilheamme, Henrion d'Heur - - touttesfois ne sceit, s'il le veyt audit Wyttem ou en autre lieu illec alenthour - - et autres, dont ne se record des noms. Tous lesquelz allarent parler à Prince d'Orainge sur ladite maison de Wyttem comme Johan Herlet, estant avecq eulx, at dit à ce déposant. Mains ce qu'ilz firent illecq, ne sceit proprement sinon que Bernard de Haccourt luy at dit, qu'ilz avoient parlé à Prince, et qu'ilz eurent unne // trompette (fol. 33) avecq eulz pour demander le passaige à Liége et estoit ledit Bernard compaingnon audit Bourlette, lesquelz scavoient plus que luy ledit déposant. Car

ledit Bourlette luy at dit qu'il estoit familière et privé audit Prince l'ayant aparavant servi. Dict aussy que estant Bourlette et luy qui parle prisonniers à Maziers y vindrent lettres adressantes audit Bourlette envoyées, comme par la subscription de A. de Somme apperoit, par Anthoenne de Somme, lesqueles furent apportées audit Maziers par Tabaguet de Dinant, qui le lendemain vint parler en secret audit Bourlette, dont ledit Bourlet dist à luy le confessant, coment le messaige estoit que l'on luy faisoit entendre qu'il se hastasse de faire sa composition1) et que s'il ne tenoit que à centz escus, ilz seroient prestz en XXIIII heurs, et que à ceste fin ledit Tabaget estoit expressément envoyé audit Maiziers.

Sur le IXe s'en at expédiét.

Sur le Xe nihil plus avant qu'il at déposé. Sinon que lesdits de Liége estans à Wyttem, furent trèsbien receuz à la charge de Prince par le Sr. de Barxhon, Bourlette et Porchilhon, ainsy que Herlet luy at dict.

Sur le XIe ne sceit autre choese, sinon que extant le camp alenthour de Liège, y avoit néantmoins ung bourgoy en la Cité gaigé et soldoyé dedit Prince, qui se nomme Herman de Marneffe; à résidu s'en at expédiét par sa première déposition.

Sur le XIIe*) dist que ouy.

Sur le XIIIe ne sceit plus avant qu'il n'at dict précédentement.

Sur le XIIIIe sera remis à la Cartabelle.

Sur le XVen idem.

Sur le XVIe*) art. dist que bien trois jours auparavant il qui parle estoit à Seraing.

Sur le XVIIe dist oultre ce qu'il at dit cydevant, que estant le camp de Prince devant Liége ouyat Erard Spirinck, qui disoit que s'ilz n'avoient la Cité dedens XXIIII heurs, ilz ne l'aroient point. At oussy ouy Wynand d'Esseneux, qui disoit que s'ilz voloient assailhir ladite Cité, il y avoit ung lieu bien foible environ Hochaporte, par où l'on la poroit prendre. Item at oyu dire Andrier Bourlette, coment le Prince d'Orange luy avoit demandé quel homme estoit ledit Wynand de Brialmont dit d'Eseneux. Car iceluy luy avoit dit beacop de choeses.

Sur le XVIIIe art. s'en at expédiét cidevant. Saulf que Andrier Bourlette luy at dit, estant à Maziers prisonniers, que Erard Spirinck avoit donné pour avis de battre la porte de Ste. Margaritte par quattres pièces d'artilheries.

(fol. 33 vo.) Sur le XIXe dist n'y avoir esté.

Sur le XXe nihil qu'il n'at dit cidevant.

Sur le XXIe nihil.

Sur le XXIIe sceit bien que les sacagemens et bruslemens se sont fais, pendant que le camp passoit sur le pays de Liége; ne scait par qui.

Sur le XXIIIe nihil. - Sur le XXIIIIe nihil. - Sur le XXVe nihil.

Sur le XXVIe dist qu'il at entendu que quant aux reytres ilz avoient intention, ou cas qu'ilz euissent Liége, de la piller et après s'en retirer en Allemangne. Mains quant aux Liégois, qui estoient alentour de Prince, iceux luy ont dit que ledit Prince les avoit promis qu'ilz aroient les estatz de Liége et de pays. Et entre autre le Sr. de Lumay deveroit avoir le governement principal. Et que à raison de ce il y avoit heu débat entre le Sr. de Lumay et le Sr. del Vaul, dont ledit Sr. del Vaul pour le respect de la Maison dedit de Lumay luy avoit quicté la préminence, ainsy que plussieurs dedit camp avoient dit à ce déposant. Et quant à Bourlette iceluy luy at dit, qu'il espéroit avoir par la promesse de Conte de Culemborch le governement de Wyttem1). Et que par le moyen de Prince d'Orange il aroit le governement de Herstal et d'Othée2). Et que de ce il se contenteroit. Ledit Bourlette luy at ossy dit que l'on avoit heu des devisses de partir entre eulx les estatz et offices de pays. Dist aussy que Ridesel Capitaine d'environ VIc chevaulx devoit estre Governeur de Frize3). Le tout comme il déposant

at entendu et oyu dire de Bourlet estans ès prizons à Maziers.

Le XXVIIe dépend de l'art. précédent.

Sur le XXVIIIe nihil. - Sur le XXIXe et XXXe nihil.

Sur le XXXIe ne scait autre choese sinon que de passé il at esté en bransle à fait de la Religion pour la diversité des opinions qu'il y trouvit. Et dist qu'il at heu divers propos ès tavernes touchant la Religion avecq plussieurs qu'il estimoit plus toest libertins que autres.

Sur le XXXIIe s'en at expédiét par sa première déposition.

Sur le XXXIIIe nihil. - Sur le XXXIIIIe dist que avecq Mons. de Brandeborch il at esté, pendant que le camp estoit alenthour de Tongre et Looz, sur la maison de Heers1) pour la garder.

Sur le XXXVe nihil.

Sur le XXXVIe dépend de l'art. XXXIIe.

Sur le XXXVIIe nihil oultre qu'il at prédéposé.

Sur le XXXVIIIe et XXXIXe nihil.

Sur les XLe, XLIe, XLIIe, XLIIIe, XLIIIIe, XLVe, XLVIe, XLVIIe, XLVIIIe, XLIXe, Le, LIe, LIIe et LIIIe nihil. Car pour lors il estoit hors de pays en Hongrie et Allemaingne. - Sur le LIIIe, LVe, LVIe nihil.

Sur le LVIIe nihil. - Sur le LVIIIe dényet avoir dit telz propos.

(fol. 34) Cartabelle des Notéz az Enquestez.

Item à fait de la Cartabelle des Accuséz et Notéz par la grande enqueste.

Miesme s'il n'at veu ou recognu gens du pays de Liége et subiectz de Sa Grâce à camp et service de Prince d'Orange et ses alliéz, lors qu'ilz estoient sur le pays de Liége et là-enthour.

Dist y avoir véyu les persones ensuyantes, à scavoir:

Premier. Amand gendre à Bartel en Noevice, liquel comme vivendier portoit à camp des soulers et scherpes et autres mercheries; Anne Lombarts, qui servoit de cuysinière; Spirinck et Bourlette; Arnult Lagali; Bartel de Frères couvelier, serviteur à Bourlette; Bernard de Haccourt; ung nommé Borlo neaveur sur Moese, liquel il at opprimme recognu, estant le camp en France; Barthel fil Johan Barthel del Lanche Coronné; Collier Francq; Claude de la Falloize; Charle des Awes; Collier filz Collier des Grand-Aaz; Doemme fil du Tortea-d'or; Erard Spirinck; Everard de Graveroule dit Porchilhon; Erasmus fil Martin Thilman; le Sr. del Vaul; le fil Andrieu Malpas marischal; ung appellé Malherbe à Theu, qui estoit serviteur à Sr. de Lumay; Guilheamme de Preit dit Barxhon de Noumany; Gielet Dieu dit Gorjon; Mons. de Lumay; Guilheamme de Crehain, liquel il at veu, estant le camp de Prince en Walon Brabant; le fil de Mons. de Lautremenge, escolatre de Huy, qui servoit Mons. de Lumay; Herman de Marneffe; Henri del Steule de Viseit marischal; ung appellé Voroux serviteur à Mons. de Rosigny; ung bolengier de Huy - - ne sceit autrement son nom - - et ung forjeron dedit Huy surnommé Barnaver; ung Mre. Frans chirurgien de Huy; Mre. Josse serviteur à Lumay; ung tanneur ou cureur appellé Johan d'Ardenne; Johan fil petit Herlet; Johan Bex de l'Estrange Marchant; Johan serviteur de Franchilhon; le Sr. de Betho; le Sr. de Barvea, qui fut blessé à Stockhem par son beafrère et advint la querelle pour ung cheval qui estoit déstellé hors d'ung chariot - - ne sachant s'il y avoit quelcque autre querelle entre eux - -; Peter de Maseick grand homme avecque unne grande barbe, qui estoit vivendier; Lambert Binon; ung appellé Geson; Lambert de Hermee, vivendier; ung appellé Hannea serviteur à Falloix; Mons. de Hanneffe, qui vint à camp alenthour de Tongre et ne l'at veu depuis que deux ou trois jours après, allant de costé de Mons. de Lumay; le fil Hanchon de Soleil joesne garchon; ung surnommé Lathour estant soldat à Lumay, mains touttesfois n'est des Lathours qui demeurent à Liège; Michiel del Warde-de-Dieu; le Maire de*) Lymborch et son fil; Mre. Mathieu pédagoge à Philippe de la Marck; Mons. de Rossigny; Mons. de Rizoir; Mons. de Carloo; Philippe de la

Marck; Mons. de Brandebourch; Poingnet, trompette; ung des fil de Grandaaz, qui at prins femme à Hannu1), liquel pense s'appeller Collier; Palme van Wyck; Rigaul Hawea, liquel estoit avecque le Sr. de Lumay marchant hors la trouppe; Simon le Taphier dit del Griff; Thiri de Pont dit Groz Coulhon; Toussaint; Mre. Counaer; // (fol. 34 vo.) Thonet fil de la femme Eamond de Marneffe; Wynand d'Eseneux avecque le fil de sa femme, appellé comme il croit Robert. Lesquelz il veit suyvre le camp, partant arièr de Liége et marcher avecque iceluy camp.

Examinné qui avoit esté al Vaul-Benoit2) la nuycte qu'elle fut bruslée et aussy qui l'avoit bruslé, ne scait autre choese sinon qu'il at veu que Mons. de Lumay s'enquéroit de ses gens pour scavoir qui ce avoit esté, liquel Lumay en estoit fort mary; dont fut trové que ce avoit esté ung Franchois nommé Beeck avecq aucuns Lymborgois.

Interrogué se les bruslemens des englises et autres maisons qui se faisoient tant ès faulzbourghes de Liége que autrepart, se faisoient par ordonnance du chieff et par qui, dist que les Franchois le faisoient et tint fermement que s'estoit sains ordonnance de quelcque chieff.

Examinné sur le fait de signet, qui luy at esté monstré, dist n'avoir jamais plus veu tel ou semblable.

Interrogué pourquoy on l'appelloit Melanthon, dist que s'estoit contre son gré et qu'il tient que c'estoit à cause de son nom, qui est semblable à Philippe Melanthon.

Sains torturre. Cognoissance IIIe.
Examen derechieff faicte dedit Andrier Bourlette la pénultemme jour de devantdit mois.

Dict que la première fois qu'il fut emprès de Prince, ce fut en ung lieu près de Zinzich3), où il estoit mandé et lors le Prince luy dist telz ou semblables propos: ‘Bourlet, je scaye que l'on vous at fait grand tort en Liége. Il n'y at plus commodieux passaige pour mon ar-

mée que par la Cité de Liége. Se j'eusse ledit passaige, je viendrois bien à bout de mes affaires et de Duc d'Alve. Il fault que vous faictes tant que j'aye ledit passaige.’ Ce que ledit Bourlette luy promist faire, s'il euisse le moyen. Et de fait mandit Loren Dizier et Loys Henrar, lesquelz vindrent et se trouvarent à lieu d'Aix, où il leur déclarat ce que dessus et l'intention dedit Prince. A quoy ledit Loren réspondit qu'il luy sembloit que l'on l'aroit bien, moyennant que le Prince promist payer raisonnablement les déspens et de point foller le pays.

(fol. 35) Dist que pour faire ce que dessus ledit Prince luy avoit dit telz ou semblans propos: ‘Se je vient à bout de mes affaires à Pays-bas, j'auray bien le moyen de vous récompenser de vostre service.’

La second fois qu'il confessant parlit audit Prince, ce fut à Letsenich1), où ledit Prince luy dist qu'il avoit envoyét Souhet fil Johan d'Anthinne à Liége avecq lettres de crédence à Mons. de Waroux et Mons. de Heers pour solliciter ledit passaige. Depuis il at oyu dire dedit Souhet, que lesdits Srs. n'avoient vollu accepter lesdites lettres et qu'il n'avoit rien proffité envers eulz.

Dict aussy que Mons. de Betho avoit escript à Louvirvaul et del Vaul, affin voloir induyre lesdits Srs. de Waroux et Heers à l'effect susdit.

Quant aux propos heuz avecq ledit Prince à Wittem s'en at expédiét par ses confessions précédentes et n'en scait plus avant. Saulff que le Prince luy monstroit lors les lettres qu'il avoit escript à ceux de Liége pour obtenir ledit passaige.

Dist enoultre pour la IIIIe fois, il parlat audit Prince à lieu d'Awans près Liége2), où il n'eut autres propos, pour ce que ledit Prince estoit fort perplexe et mal disposé, sinon: ‘Je suys passé la rivièr et venu à Paysbas, mains il n'y at quelcque ville qui m'at esté ouvert; pourquoy à eulz le deut.’

Item audit Awans ledit Prince luy tient encor propos de Wynant d'Eseneux, telz qu'il at par sa précédente confession déclaré.

Dist aussy que la miesme audit Awans le Conte de Hochstraten luy at dit qu'ilz n'avoient point d'argent et qu'il falloit avoir de l'argent de ceux de Liége pour payer les reyters, ou autrement il l'abandonneroit.

Interrogué quele intelligence y avoit à camp de Prince d'Orange avecq ceux de la ville d'Anvers et de la citadelle illec, où Johan de Somme son beaufil avoit esté contrerolleur, dist par son seriment et sur la dampnation de son âme qu'il n'en sceit rien.

Item dist - - sur ce interrogué - - qu'il estoit pensionaire de Roy Catholicq et avoit sur Limbourgh cincquantes Carolus par an.

Interrogué pourquoy doncque il ne faisoit son debvoir de soy conduire comme fidel et pensionaire de Roy et qu'il n'advertissoit à Governeur de pays les menées qu'il veoit et entendoit contre luy, dist que le Prince disoit tousjours qu'il venoit tant seulement contre l'inquisition et pour mectre le pays en liberté à nom de Roy et pour en déchassier les Espaingnoulz sanguinaires.

(fol. 35 vo.) Examinné quant aux propos par luy tenus audit lieu d'Awans, dist qu'il peult estre que après avoir beu il at dict ces ou semblables propos: Que se le Prince entroit en Liége, il confessant avoit encor de vin en sa cave à son comandement.

Interrogué des intelligences que le Prince avoit à aucunnes villes pardecha, dist riens scavoir.

Sur les interrogatoirs touchant à l'enqueste pronunchée contre ledit prisonnier le XIXe jour de Novembre an XVcLXVI, après luy avoir leu les art. de ladite enqueste et interrogué, s'il avoit proféré les propos y mentionéz et s'il tenoit tele opinion, dist que quant az propos, qu'il ne soy record proprement. Bien peult il avoir dit, et tele est son opinion: Quod quando rompitur hostia in sacrificio misse post consecrationem, quod tunc Corpus Domini non est realiter presens, sed solum spiritualiter, attento quod in Passione legitur: Os non comminuetis in eo et non fregerunt eius crura1).

Interrogué derechieff sur les intelligences que l'on avoit en la Cité de Liége à temps de l'obscession et durant que le camp estoit sur ledit pays de Liége et auparavant, dist rien scavoir davantaige qu'il n'at dit par ceste et ses précédentes confessions.

Dist davantaige que la femme Mons. de Betho at instigué son mari à emprendre les choeses qu'il fait et qu'elle confesse ouvertement d'estre de la Religion nouvelle.

Dist oussy que Mons. de Lumay estant à table à Aix disoit que si ilz venoient à bout de leurs affaires, il entendoit estre ung des Gouverneurs principaulz de pays de Liége.

Dist enoultre avoir ouy dire à Mons. de Hoochstraten, que le cas advennant que le Prince venoit à reduire le pays en sa subiection, qu'il récompenseroit les Srs. qui le servoient et suyvoient de bons gouvernemens et offices.

Interrogué queilz Prince d'Empire tenoient la partie dedit Prince d'Oranges et estoient ses confédéréz, dist avoir entendu de Conte de Hoestraten estant lors à Letsnich, que c'estoient le Duc August de Saxe, le Conte Palatin, le Lantgrave, le Duck de Wertemberch, le Duc Henricq Julius de Bruynswych, le Duck de Deux Pont, Casimerus. Item le Roy de Dennemarck, le Roy de Zwède, la Royne d'Engleterre. Item les villes de Handtsteden, Strassbourgh et plussieurs autres vilhes impérialz, dont celle de Straesbourgh debvoit furnir l'argent1).

(fol. 36) Dist que estant le Prince d'Orange à Wyttem il confessant at veu que le Commissaire Zwarts présentoit à Eamond de Marneffe, Bernard de Haccourt, Henrion et autres Liégois ci-dessus nomméz par sa confession faicte sur le VIIIe art. des interrogatoirs quelque argent en ung drappea, ne sceit combien ny queil argent pour exploiter ce que dessus quant à passaige. Meisme que ledit Eamond at dit à ce confessant qu'ilz n'avoient voulu accepter ledit argent, ne fut qu'ilz euissent exploicté ce qu'ilz avoient à la main.

Tantoest après enseingnement donné par les Jugeurs de Bouillon de le mectre à torturre et estant prest ad ce, at tousjours persisté ne scavoir autre choese qu'il n'at dict.

Estant à comenchement des painnes at dit que touttes ses confessions précédentes estoient véritables et qu'il ne sceit autres trafficques (que) les choeses prédictes sinon ceaux qu'il at ci-desseus déclaré. Dont après avoir esté quelcque espace ès paines sains avoir volu dire autre choese, il at par ordonnance de la Justice esté relaché, déslyé et mis à délivre.

Phle de Awailhe.
A l'après-disner dedit pénultemme de May derechieff examinné ledit Philippe.

Ledit Philippe de la Nuefforge prisonnier derechieff examinné sains torturre et luy demandé s'il estoit vraye que Bourlet luy avoit dit que Ridersel debvoit avoir le governement de Frize selon ce que par sa déposition de jour d'hier il at déclaré, dict et réspond, qu'il persist en sadite déposition de jour d'hier, de moient que ledit Bourlette luy at dit que ledit Ridersel devoit avoir governement de quelcque pays ou vilhe de Pays-bas et cela pour autant que ledit Bourlette disoit que le Prince d'Orange se contentoit de bon et léal service dedit Ridersel et que par ce il seroit bien récompensé.

(fol. 36 vo.) Interrogué qui l'avoit instigué de se mectre à service de Prince d'Orange, dist que ce avoit esté Bonadventurre Cornet.

Quant à la lettre signée A. de Somme, qui avoit esté apportée audit Bourlette à Maizier suyvant sadite déposition de jour d'hier, dist y persister encor et que cela se vériffieroit par Tabaghet et le Mre. de Cocq audit Maisier.

Dist aussy sur ce interrogué, qu'il n'at jamais sceu de queilcque d'effence ou mandement fait par Sa Grâce Rme1) ny par la Maté Impérial de ne aller servir autres

que son prince, mains à contraire que l'on luy disoit que s'estoit permis à ung chascun de servir qui que on volloit.

Dist encor que Arnult Frecher le Joenne avecque aucuns ses assocyés at perpétré cidevant ung homicide, dont le fait n'at esté mandé, que avoit esté advenu environ le Pont des Arches.

Interrogué queil argent ou baghues il déposant et ledit Bourlette avoient sur eulx, quant ilz furent appréhendéz environ Maizier, dist qu'il confessant avoit trois à quattres angelotz ou réalz d'or et ung florin d'or. Et dist que ledit Bourlette luy at dit qu'il avoit lors quinses angelot d'or et ung signet avecq ung autre baghue. Et que tout son autre baghaige estoit demoré derièr auprès de Barthel de Frères son serviteur avecque lesquelz baguaiges estoit le procès que ledit Bourlette avoit contre Sa Grâce Rme. Le tout en unne loingue malle, lesqueles pièces d'or, signet et bagues at heu Nicolas de Hylaer, Lieutennant de Mons. de Vielzville à Lynchamps, qui les avoit appréhendé.

Dist avoir oyu dire lors que le camp dedit Prince estoit alenthour de Liége, que attendu que les trois mois des reitres estoient passéz trois à quattres jours devant que le Prince d'Orainge vint devant Liége, lesdits reitres constraindoient ledit Prince de venir audit Liége pour la pilhier. Ou autrement qu'ilz le voloient abandonner.

Bourlette. Cognoissance IIIIe.
Bourlette derechieff at esté examinné le dernier jour de mois précédent et dict comme ensuyt.

(fol. 37) Ledit Andrieu Bourlet derechief interrogué dist que lors qu'il fut appréhendé, il avoit sur luy treize demy-réaulz d'or, quattres à cincque dalers de Roy, ung signet d'or et unne turquoyse. Le tout quoy luy at esté osté, et at en sa puissance le Capitainne Hylaire de Lynchamps.

Item avoit oussy sa commission d'estre ammonitionaire signée de Prince d'Orange avecq unne petitte tablette.

Quant à la male qu'il avoit, icelle n'at esté prinse à

cause que son serviteur, qui n'estoit lors emprès de luy, l'avoit. En laquele male avoit sa sentence qu'il avoit obtenu à Bonne et aulcunnes pièces de son procès avecque quelcques acoustremens. Item deux lettres missives escriptes et signées par le Prince d'Orainge. Dont par l'unne ledit Prince luy escripvoit qu'il le remerchioit des bonnes advertissemens, qu'il avoit adverti ledit Prince, que le Duc d'Alve avoit apresté grande provision de pains et qu'il volloit passer la rivièr de Moeze. Et par la miesme lettre ledit Prince encor luy mandoit pour estre informé, s'il estoit vraye que le Duc d'Alve vouloit assigier Liége, comme il escrivoit avoir entendu par Mons. del Vaul et que s'il estoit vraye, il se vouloit haester pour les secourir.

L'autre et la seconde lettre dedit Prince contenoit, coment il estoit adverti de la fidélité de luy confessant et coment il confessant luy désiroit faire service, dont il luy en remerchioit. Et enoultre ladite lettre contenoit de prester audit Prince cincq à VI milles florins. Ce que le confessant ne fist pour n'avoir le moyen.

Dist aussy que ledit Prince avoit plussieurs collecteurs pour furnir argent en divers quartiers et ce par enpronte de ceux qui le vouloient favoriser. A scavoir en Angleterre, Anvers et autres villes qu'il ne scait pour ce que cela se démenoit fort secrètement. At touttesfois entendu que ung ayant cidevant esté clercq de déspence de Comte d'Egmont avoit de divers marchans tant à Aix que au pays de Limbourgh à nom de Prince collecté diex ou douses centz dalders.

Dist - - sur ce interrogué - - que Johan Pluyme marchant de Maestricht luy at présenté - - estant ès prizons de Maiziers - - centz escus pour le délivrer hors de la prison et sa ranchon.

Dist aussy qu'il avoit requis Anthoenne de Somme demorant à Dinant de le subvenir de quelcque somme d'argent, attendu les plaisiers qu'il luy avoit fait de passé. Mains que ledit Anthoenne disoit l'unne des fois qu'il le feroit, l'autre que non. Touttesfois rien ne s'estoit fait.

(fol. 37 vo.) Dist aussy que Jacques Wery marchant de Namurre luy avoit présenté - - en nom de Anthoenne de Somme - - deux centz escus pour l'assister

et mectre à délivre et il confessant imagine que cela devoit venir de la part de Jean de Somme son beaufil, liquel n'estoit lors encors prisonnier. Car après que ledit Johan avoit esté appréhendé, il confessant n'at heu novelles de rien, se trouvant d'ung chascun abandonné et délaissé.

Interrogué pourquoy il confessant avoit dit à Capitaine de Maziers nommé Poictiers que, puisque l'on ne voloit assister ce confessant, il déclareroit ceux qui luy avoient présenté argent, le cas advennant qu'il fut délivré ès mains de Sa Grâce, dist que ce fut pour se venger d'eaux à cause, qu'ilz le luy avoient de passé présenté et que à besoing le refusoient et que c'estoient ledit Anthoenne et les autres cidessus dénomméz.

Dist - - sur ce interrogué - - que de commenchement de son emprisonnement à Maiziers il at receu unne lettre overte de Anthoenne de Somme portant crédence sur Tabaget de Dynant, laquele crédence estoit pour luy présenter de la part dedit Anthoenne cent escus pour sa ranchon.

Interrogué derechieff, pourquoy le Prince estant à Awans avoit dit à ce confessant qu'il pensoit trouver ens villes de Pays-bas plus facile entrée, et plus de faveur qu'il n'avoit, et si en ce disant il ne nommoit aucunnes vilhes et de par qui il estoit espérant tel faveur, réspont qu'il ne nommoit aucunnes et qu'il parloit en termes généralz comme il at prédéposé, estant pour lors ledit Prince fort trist et pensiff.

Dist aussy avoir entendu de Barxhon, coment Mons. de Rizoir, Mons. de Carloz et autres leurs assocyés debvoient faire unne camisade pour prendre ou tuer le Duc d'Alve à Bruxhelles, à cause qu'ilz y avoient beacoup de parens et cousins1).

Dist que Johan de Somme son beaufil luy avoit envoié par Barthel de Frères, estant il déposant en la maison de Bernard de Haccourt aux Bruyers, et sondit beaufil pour lors à Liége, la somme d'environ XXVIII à XXXVIII Karolus en diverses espèces, ne sachant de plus près le spéciffyer. Car Barthel avoit tousjours heu entre ses mains ledit argent et pour lors le camp de

Prince estoit environ Awans et venoit bien toest après vers Liége.

Interrogué se lors ledit Barthel ne luy apportoit quelcques novelles de Liége de son beaufil ou d'autres, miesme quelle mine que on y tenoit, dist que non, ains bien que la femme Bernard de Haccourt alloit journelement à Liége et retournoit à eulx et leur apportoit vivres et à menger et cella leur disoit ce qu'elle avoit entendu à Liége et entre autres que debvoit entrer en Liége quelcques gens et enseingnes de Duc d'Alve.

(fol. 38) Interrogué qui est ce Jean de Huy nommé en sa précédente confession, miesmes qui estoient ses père et mère, dist ne le cognoistre autrement sinon qu'il estoit bottelgier à Prince d'Orange.

Derechieff interrogué s'il ne scavoit en queil lieu de Liége on tenoit conventicules et assemblées des sectaires, dist qu'il ne sceit autre choese sinon que oultre Moese en la maison Collin de Spau on disoit que plussieurs de ladite secte s'y assembloient soventffois.

Confrontation Andrier Bourlette et Philippe de la Neufforge.

La miesme lesdits Bourlette et Philippe, confrontéz touchant les gouvernemens de Pays-bas et d'autres propos que ledit Bourlet avoit dit audit Philippe, estans parensembles ès prisons à Maziers, dict et maintient ledit Philippe comme par sa dernière confession. Et entre autres que ledit Bourlette luy dist à Maiziers comme l'on parloit à table de Ridezeel et qu'il estoit fidel audit Prince, réplicquoit ledit Bourlette: Ce n'est pas merveilles. Car il devoit avoir pour récompense quelcque gouvernement de Pays-bas comme Frize ou autre, dequel proprement ne se record.

Et ledit Bourlet dist d'avoir oublié si particulièrement il at parlé de Rideesel, mains que bien disoit il en général que le Prince tennant le dessus, récompenseroit tous ceaux qui l'avoient servi fidèlement d'offices et gouvernemens. Et quant à sa personne, confesse que le Conte de Culemborch, le cas advennant que le Prince vint à bout de ses affaires et emprinses, luy avoit promis le governement de Wythem et ledit Prince le governement

de Herstal et de Rutthen1) et que à moyen de ce il se contenteroit.

Demande de Philippe à Bourlette.

La miesme ledit Philippe at désiré qu'il fuisse demandé audit Bourlette pour scavoir, s'il avoit avecq luy quelcque hantieze, familiarité et conversation et quelle. Affin le déclarer, at sur ce ledit Bourlette esté examinné. Et dist et respond que véritablement non et qu'il at passé trois ans cidevant qu'ilz n'ont heu hantieze ou conversation parensembles, ains seulement véarent l'ung l'autre ung jour après que le camp fut parti de Liége, et depuis ne se ont aussy hanté sinon trois à quattres jours paravant leurs enprisonnement, lors que il ledit Philippe s'acconpaingnat avecq ledit Bourlette et le joesne Lumay pour seurement se retirer à Esdain2).

(fol. 38 vo.) Dist aussy ledit Bourlette que iceluy Philippe estoit seulement simple soldat sains avoir heu quelcque intelligence ou charge d'aucuns.

Ledit Philippe déclare ossy et atteste par son seriment que il suyvoit seulement soubz espoir de sa simple solde et qu'il n'avoit nulle pensée ou expectation d'avoir autre récompense.

Interrogué ledit Philippe pourquoy il avoit dit estant ès prisons de Boulhon, que se on luy volloit faire ung bon tour, il scavoit encor des vassels, dist ne scavoir proprement de l'avoir dit. Touttesfois que s'il en estoit quelcque choese, il le povoit avoir dit soubz espoir qu'il trouveroit encors quelcques vassels en la maison de sa mère pour l'assister et mectre à délivvre pour ce que son père luy avoit par son testament légaté certainne vasselle d'avantpart.

Lesdits Bourlette et Philippe et chacun d'eaux ont derechieff - - soub seriment - - persisté en tout ce que précédentement ilz ont déclaré et confessé et que cela estoit la vraye vérité et qu'ilz ne scaroient autre choese déclare(r).

Item ledit Philippe dict encors que pour se équipper ou monter et subvenir à autres ses nécessitéz il avoit vendu unne maison séante à Awaille1) que son père luy avoit aussy légaté d'avantpart. Et que pour icelle il avoit receu d'ung de Comblen2) seulement trauzes à quatuorse cens florins liégois.

Cognoissance Ve.
Le second jour de Jung an prescript ledit Bourlette extant apporté en la Cave de Torturre, at dit le subescript.

Interrogué ledit Andrier Bourlette sur le seriment qu'il avoit précédentement fait, où il se volloit retirer, quant il se partit de camp, dict à Sédain, affin illec attendre, se le Prince proffiteroit en Franche et en cas que sy, se retourner vers ledit Prince.

Interrogué de différent qui avoit esté à camp d'entre Schauwenbourgh, Marischal de camp, et le Marischal de Hesse, dict que quant le Prince commenchoit à entrer en Franche, le Marischal de Hesse donnit ou volloit donner ung soufflet à Mariscal de camp, de tant que on luy imposoit qu'il avoit quelcque intelligence avecq le Roy de Franche.

(fol. 39) Dist que à ladite entrée de Franche comme il veoit ung grand désorde à camp, il confessant avecq le Mayeur de Lymbourgh, Oplewe, Mons. de Betho, Mons. de Rossigny, Falloix et autres parlarent ensemble pour se retirer à Esdain3) jusques ad ce qu'ilz euissent veu le succès en Franche. Et que pour ce ilz parloient ensemble, affin faire argent et unne bourse de septz à huytz milles florins pour vivvre et après se équipper. Et à cause que ledit Sr. de Betho estoit sourdastre, il confessant luy escripvoit en unne tablette qu'il avoit.

Dit aussy que s'il fut venu jusques à Sédain, il estoit d'intention d'escripre à Johan de Somme de prendre tout ce qu'il povoit et se retirer pour autant qu'il craindoit

les Espaingnolz pour la suspition que on poulroit avoir contre luy à cause de luy confessant.

Dist aussy que s'il eust venu à Sédain, il estoit d'intention d'y mander sa femme, et espéroit avoir service à Mons. dedit Sédain1); y euisse aussy mandé la vefve de Nicolas de Vivier demorant à Aix, qui estoit de la Novelle Religion et avoit force escus, espérant que par le moyen d'elle ilz seroient succorus. Euist aussy escript à miesme effect à la Damme de Louvirvaul et à celle de Betho et ce à cause que lesdites Dammes demandoient les presches en franchoys et estoient mieulz à Sedain que à Aix, où il n'y avoit presches.

Dist aussy que cidevant comme l'on vouloit envoyer à Franckvort vers l'Empereur pour vivvre en liberté de la Religion en Liége et que à ceste fin Grigoire de Laminne2) y estoit envoyé, veyt et entendit que Philippe de la Nuefforge prisonnier, lors Juré, sur son Mestier3) faisoit son effort pour l'effect susdit, comme aussy faisoit Mre. Piere d'Heur, à présent défunct4), et Loren d'Izier, Bonadventura Cornet, Palude, et luy semble que Nicolas de Lathour y avoit aussy grande affection et sollicitoit le miesme; Jacques de Vottemme que l'on disoit bailly.

Interrogué pourquoy il confessant avoit escript en sa tablette qui luy at esté monstrée ces motz: Se le Duck d'Alve le scavoit, noz deniers seroient confiskéz et noz amys déstruictz, dist que c'estoit pour cause que Johan de Somme ung jour cidevant estant à Aix leur avoit promis de ne les laisser en dangier pour quattres à cincque milles florins et scavoit ledit Johan dèz alors qu'il confessant estoit munitionaire et à service de Prince d'Oranges. Ce que depuis ledit de Somme at encor mandé à ce confessant par Barthel de Frères, lors qu'ilz estoient en la maison de Bernard de Haccourt aux Bruyers. Au-

quel temps ledit Barthel luy avoit apporté huytz angelotz1) vennants dedit Somme.

(fol. 39 vo.) Interrogué pourquoy il avoit escript à deuxemme paige2) de premier foellet de sadite table, que s'il estoit à Sédain, il feroit plus de service à Prince d'Orainges estant illecq qu'il ne feroit suyvant le camp. Dist que c'estoit pour ce qu'il euisse heu plus de moyen d'escripre à Aix, Coloingne et autres villes de Pays-bas pour entendre d'illec les menées et le secret et après advertir ledit Prince de ce qu'il entendroit pour le service d'iceluy Prince.

Interrogué aussy à queile intention il avoit escript audit premier foellet pag. Ia de ladite tablette ce versicle en latin: O passi graviora, dabit deus hiis quoque finem, sed non statim, respond qu'il l'avoit escript pour conforter le Sr. de Betho, qui lors - - estant en Franche - - avoit perdu ses chevaulz et charette, et pour ce estoit fort triste et ossy que ledit Betho n'oyoet guères. Comme avoit ossy escript plussieurs autres choeses en ladite tablette az miesmes fins.

A comenchement de IIIIe foellet de ladite tablette estoient escripts ces motz: Wij willen morghen wech. Déclare ledit confessant que c'estoit aussy pour advertir ledit Betho de leur intention de leur département.

Et quant à l'eaue mentionée endit foellet dist que c'estoit l'eaue emprès ou allenthour du Chasteau de Porchinne3). Disant que quant ilz aroient passé ceste eaue, ilz seroient hors de tout dangier et que puys ilz poroient finer divers amys. Enoultre que le Prince ne se volloit plus mesler de riens et cela disoit il pour ce qu'il y avoit petit orde à camp et que on suspitionoit mal contre ledit Schauwemburch, Marischal dedit camp.

Sur le VIIe foellet pag. ia, où estoit escript ce mot La Mairie, dist que c'estoit ung gentilhomme à Mons. de la Lobbe, liquel luy avoit permis que s'il avoit affaire de luy, il seroit bien à son comandement.

A miesme foellet pag. 2a estoit escript audit Sr. de Betho ce que s'ensuyt: ‘Si vous allez pour prendre congé,

ne serez le bien venu. Il vauldroit mieulx temporiser. Le Prince serat tant plus contriste. Là où vous estez, je vous suyveray1) tant qu'il me serat possible. Se Madamme et les femmes à Aix scavoient que nous portons sy bien, elles se disposeroient pour aller à Sedain. Ce seroit le meilheur auprès Mons. de Ghoir, s'il nous voloit sustenis en payant noz déspens. Nous y serions bien longhement que l'on n'en scaroit riens. Aussy si c'est pays de Lorainne, il est neutre. Nous avons promis à Prince le suyvre. On dit que le Prince de Condé at de fait quinses milles hommes. Je le fay pour vous donner coraige. Mains les affaires sont en bonne apparance et mectons nous en (fol. 40) la main de Dieu, nous obtiendrons. Les // poeuvres dammes sont en grande perplexité, Dieu les confortera. De suyvre sains argent je ne scaroye faire ce voiaige.’ Le tout quoy il confessant dist avoir escript à Sr. de Betho estant en Franche ung peu devant leur département. Comme aussy confesse que tout le contenu de la tablette estoit escript de sa propre main et pour faire entendre audit Sr. de Betho, ce qu'il luy volloit dire.

Interrogué derechieff, s'il ne scavoit quelcques Srs. gentilhommes ou autres tennans partie ou favorisans le Prince d'Oranges, dist que non plus avant que par ses confessions il at expressé et que s'il le scavoit, les dénommeroit si bien qu'il avoit accusé son propre beaufil.

Dist aussy que depuis qu'il s'estoit mis à service dedit Prince, il avoit accepté la confession Augustanne.

Interrogué pourquoy il avoit dit à la garde de sa prison, s'il alloit mourir, il déclareroit l'Evangile, dict que c'estoit pour ce qu'il luy semble que la Religion réformé et nouvelle est meilleur que l'anchienne.

 

A l'après-disner dedit jour ledit Bourlette at requis ausdits Commissaires se vouloir transporter vers luy pour leur déclarer quelcque choese, qu'il avoit oublyé. Dont à sa requeste estans lesdits Commissaires près dedit Bourlet leur at déclaré et confessé, que comme certains ans cidevant y avoit quelcque tumulte en Liége pour la Religion et que Grigoire de Laminne fut envoyé vers l'Empereur comme cedessus at déposé, lors estoient

aussy sollicitans le miesme tant sur le Mestier des orphèvres que autres et désirans que lade Novelle Religion fut introduicte à Liége, ung orphèvre surnommé Traveillant. Semblablement Jan Berchmans orphèvre1), Bertelmy de Gand et Sassembrouck, qui sont et tiennent aussy ladite Novelle Religion comme les susdits miesmes luy ont dit et confessé.

 

Touttes lesqueles confessions et cognoissances furent par Jan Scroux clercque sermienté az trèshonnoréz Srs. Messrs les Eschevins de Liége mieses en garde de loy. En présence de Messrs Emael et Fléron commis, les an, moix et jour que dessus.

Autre examen faicte dedit Bourlette.
(fol. 40 vo.) Examen dernier de Andrier Bourlette. Présens en la maison et fort de Bouillon les Conseilhier Hessele et son adjoinct Jheroesme van Hamme clercque juré, Messe Floron d'Argenteau chlr, Sr. de Borgnes, Renes etc. Capne et gouverneur dedit fort, Mres Massin Thems et Gerard de Fleron Eschevins de Liége à ce spécialement commis par le Rme Evesque de Liége. Andrier Bourlette y at esté examiné ce diexemme jour de Jung 1569.

Interrogué ledit Andrier par le sermient par luy presté, s'il ne scavoit davantaige sur les menées desqueles avoit esté examiné sinon ce qu'il avoit prédéposé, dist que depuis luy est venu en mémoire que estant il confessant en la maison Bernard de Haccourt aux Bruiyrs2) comme il at prédéposé, y sont aussy venus les deux Art de Thier et Johan de Somme son beaufil.

Dist que lors sondit fil luy présentoit pour furnir à la charge qu'il avoit V à VIm florins, s'il en avoit à faire, et scavoit bien qu'il confessant estoit lors munitionaire de Prince d'Oranges.

Interrogué queilz propos ilz avoient lors heu parensembles touchant la citadelle d'Anvers, dist que environ VI sapmaines avant que le Prince vint avecq son camp

dechà la rivièr de Moeze estant sondit beafilz en la vilhe d'Aix, comme il fut propos de ladite citadelle, miesme en queil lieu elle estoit la plus foible, respondit ledit de Somme que le cas advennant que le Prince vint avecq son armée à Anvers, il de Somme monstreroit bien, où ladite citadelle seroit la plus foible. Et ce à l'induction de luy confessant, estant il confessant sollicité par ledit Prince d'Oranges pour gaingnier sondit beaufilz.

Dict que sondit beaufilz - - adverty qu'il prisonnier estoit à Aix - - il y est venu de son propre movement pour le venir veoir, où sont estéz tenus les propos susdits. Et quant et quant des procès reprins par son précident examen et à cause de quoy il avoit esté prisonnier à Huy l'espace de deux ans estans bien ayse de s'entreveoir.

Dist aussy que le Prince d'Oranges tient propos et dist à luy confessant que il vouldroit trouver le moyen, que le cas advennant qu'il obtint la victoire contre le Duck d'Alve - - comme il espéroit - - le feu fut boutté ès munitions de guerre de ladite cithadelle, dont luy confessant estant à Aix comme il at prédit, en parlit à sondit (fol. 41) beaufilz, // luy en faisant ladite requeste delapart dedit Prince. Liquel son beaufil luy respondit que lors feroit tout ce qu'il poroit et monstreroit le costé plus foible de ladite cithadelle. Et à miesme temps il confessant recheupt de sondit beaufilz cincquantes florins ou soissantes florins par prestez.

Dist aussy que estant il confessant aux Bruyers, ledit son beaufil luy y envoyat deux chevaulz de lowaige, lesquelz depuis sont estéz vendus par Barthel de Frères estant à Sedain.

Interrogué si il confessant n'avoit proposé à son beaufilz de - - attendu son grant eaige et vielesse - - accepter sa charge d'ammonitionaire dedit Prince d'Oranges, dist que estant il confessant à logys de Rouge Bueff ou sur le Marchiet en la ville d'Aix il requist sondit beaufil de ce que dessus. Liquel son beafilz luy respondit qu'il estoit contain d'accepter ladite charge et l'accepteroit. Et qu'il volloit faire plaisier audit Prince, autant qu'il luy seroit possible.

Au miesme temps qu'ilz estoient az Bruvyers1) en la

maison de Bernard de Haccourt, il confessant à son départ y laissat ung cheval d'Espaingne clochetant d'ung pied et le donnit à Johan de Somme pour le mener à Liége en la maison de luy confessant et tient que ledit cheval at esté depuis vendu par Anthoenne de Somme.

Dist que comme son serviteur Barthel luy vient faire raport ausdits Bruvyers que Johan de Somme estoit arrivé audit Liége de Charlemont qu'il parlant renvoyat incontinent ledit Barthel vers sondit beaufilz, affin qu'il vint parler à luy, ce qu'il fist et venoit sondit beafilz de cheval et ne y demoroit gaires emprès de luy confessant pour n'estre en suspition de quelcun. Ains luy dist seulement: ce que je vous aye promis des V à siex milles florins, il n'y aurat point de faulte et n'y mancqueroient point.

Interrogué combien d'années il avoit esté pensionaire tant de la Maté Impérial que de son fil le Roy d'Espaingne, dist que depuis l'an XXXVII ou XXXVIII il avoit heu pension sur Lymbourch de cincquantes florins entantmoins de son deu et sa mère avoit heu cents florins sur le revenu et recepveur général. Et at ce confessant esté payét de sade pension jusques en Octobre dernier.

(fol. 41 vo.) Enquis si les susdits propos de la citadelle d'Anvers pour monstrer le lieu plus foible, ensemble pour bouter le feu ès munitions, n'at esté par luy confessant autrefois dit et répété après le retour d'Aix, et miesme quant ledit son beaufilz l'estoit venu veoir audit lieu des Bruwyers.

Dict que à son meilleure mémoire lesdits propos n'ont estéz tenus ailheurs que audit Aix et nullement aux Bruvyers à cause de briefveté de temps et le diroit il parlant ausy bien dedit lieu des Bruyers, s'il en eust souvenance; miesmes si son beafilz l'at ainsy dict, il peult bien estre et s'en raport à luy.

Dict avoir entendu de Jean Gheurt demorant à Maziers natiff de Liége, que Anthoenne de Somme frère de son beaufilz at vendu les vins de sondit frère sains scavoir dire combien d'aymes.

Dict sur ce enquis que ledit son beafil estant à Aix avoit ung serviteur qu'il pense qu'il at encor à présent et l'at servi plus de deux ans, estant homme maigre de XXIIII à XXV ans, et sceit bien que ce n'estoit point Andrier Cameraco, ains l'autre son second serviteur.

Interrogué s'il ne cognoit aucuns Srs. ou gentilz-hommes de Flandres ou d'autre Pays-bas, estans de la confédération et tennans partie de Prince d'Orainge oultre ceaux que par ses précédentes confessions il at dénommé; miesmes des intelligences que ceaux de Maestricht povoient avoir avecque ledit Prince, dist que non et rien scavoir et ne croit qu'il y avoit quelcque intelligence quant à Maestricht, car il n'en at oyu parler.

Ratiffication.

Après avoir par ledit Bourlette heu la lecturre de ceste sa confession l'at ratiffyet par son singne manuel. Ainsy sig. Ad. Bourlhet.

Estraictes et régistrées touttes les précédentes confessions hors des originaulx, à mandement de mes trèshonnoréz Srs. Messrs les Eschevins de Liége et concordent par moy.

J. de Mavio.

(fol. 42) Après la susdite ratiffication et soubsignaturre fais par ledit Andrier Bourlette iceluy, présens les Srs. susdits et la Justice de Bouillon, at adjosté ce XIe jour dedit mois cen que s'ensuyt.

Qu'il at tout ceste nuyte pensé sur le propos que sondit beafilz dict par luy confessant avoir esté tenu az Bruyers touchant de bouter le feu ès munitions de la citadelle d'Anvers, qu'il luy semble sondit beaufilz avoir erré et persiste seulement le luy avoir dict à Aix, y adjostant que sondit beaufilz avoit aparavant bonne cognoissance audit Prince pour son affaire de Herstal.

Dict aussy que sondit beaufil en faisant la présentation des susdits V à VIm florins, que ce n'estoit pour le respect de sa personne, mains pour l'affection et service qu'il volloit faire audit Prince, d'aultant qu'il luy semble que le Prince parviendroit en son desseing et seroit victorieux comme aussy le bruyt comun portoit.

Dict après luy avoir monstré le double de la lettre de Anthoenne de Somme audit son beaufil escripte, que ledit Anthoenne avoit fort grand crédit vers sondit beaufilz et

qu'il ne luy celoit rien de ses secreitz. Et at signé comme dessus: Ad. Bourlhet.

Touttes lesqueles confessions ont estéz par Johan Seroux mayeur en ce cas mieses en la garde desdits Srs. présens.
Jugement rendu par les Privost et Court souverainne de Boulhon, extraict de l'original envoyé à mes trèshonnoréz Srs. Messeurs les Eschevins de Liége avecque impression de quattres séelz enthiers et subsigné de Johan Jamotte greffier, comme s'ensuyt, de Andrier Bourlette.

Nous Jacque de Feubrier Escuyr, Lieutennant-Privost en la Court souverainne de Boulhon et comme hommes et jugeurs Robert le Liégoys, Jehennot de Jembe, Nicolas de Bernimont et Amarri de Sart. Et pour renfort de Court Johan de la Mock Sr. de Bot à Sart, Jacques de Tavier Sr. de Corbyon, Colingnon de Bertri Bernier de Mont, Jacques de Pouphan, Petit Jan Teste de fer // (fol. 42 vo.) Ernult de Frahan et Johan de Grime gentilhommes et hommes de fiefz de Duché de Boulhon, Ayans veu et entendu les conclusions que at fait le Procureur contre Andrieu Bourlette prisonnier en ce lieu de Boulhon, luy imposant estre traytre à son Prince, sa patrye et à Roy Catholicque comme de luy ayant tireit pension annuelle que aussy pour avoir esté munissionaire des vivres du camp de Prince d'Orainge ennemys à son Prince naturel et pays de Liége. Miesme d'avoir sollicité par les trafficques et menées surprendre et avoir entrée pour ledit camp pardedains la Cité de Liége et pour plusieurs autres fais que plus amplement sont contenus dedains ses confessions, Que iceluy Bourlette debvera avoir la teste trenschée, son corps mis en quattres quartiers, iceux quartiers pendu à quattres fourches pour les mésuz et crimmes par luy commis et perpétréz, Ou doncque pendu et estranglé son corps demorer à gybet à l'exemple d'autruy ou fustigié de verges, mutilation de membres avecque bannessement, ses biens et héritaiges confisqués à proffit de la table épiscopael de Liége. Sustennant ledit procureur que spécialement sains muti-

lation et démembrance de son corps il ne povoit escapper. Quoy par nous bien et à loing entendu et considéré, miesme qu'il persistoit et perséveroit en ses dépositions voluntairement faictes, les menées par luy conduictes, avons dit, jugiet et sentenchiet et par cestes présentes disons, jugeons et sentenchons que ledit Bourlette debvera avoir la teste trenschée par le maistre et exécuteur des sentences crimineles de desus les espalles, icelle sa teste eslevée en hault sur unne potence, son corps mis par quattres quartiers et iceux quartiers penduz à quattres fourches ou estaches et y demorer pendans à l'exemple d'autres les estaches dressées, où il serat par le privost désigniz. Quant à la confiskation ou adjudication de ses biens à proffit de la table episcopael, entant qu'iceluy Bourlette n'en at aucuns movans de Nous et de nostre judicaturre n'en discernons aucunnement. Ains les remectons et renvoions à la coustumme et droictz de lieu de sa nativité et naissance pour en estre déterminné suyvant la naturre de lieu. Réservant en ce que dessus la volunté de Sr. - Tesmoingne de ce avons nous les Privost et Jugeurs susdits à ces présentes fait imprimer noz propres seaulz, desquelz usons. Faicte audit Boulhon le septemme jour de Jullet 1569. Ainsy signé: Par ordonnance Johan Jamotten.

Jo de Mavio à mandement de mes trèshonnoréz Srs. hors de l'original impressé de quattres séelz.’

(fol. 43) Vonnis tegen alle aangeklaagden in de verhooren van Andries Bourlette en Philippe de Awailhe, d.d. 20 Juli 1569. (Zie J. Daris, a.w., blz. 314.)

(fol. 43 vo.) Idem tegen Henrion d'Heur afzonderlijk van gelijken datum. (Zie J. Daris, a.w., blz. 300.)

(fol. 44) Mededeeling van voormeld vonnis, dd. 27 Jan. 1570.

(fol. 45) ‘Extant Johan Maret procureur de Liége1) fait prisonnier en la maison de la Cité, at esté examinné, présens Messieurs Mre. Cloes Miche mayeur, Mrs. Johan Racket et Gérar de Fléron Eschevins de Liége ce vingte-ungemme
jour de Jullet XVcLXIX. Et voluntairement at dit cen qui s'ensuyt. Et mis en garde de Loy.

Ledit Johan at fait et passé sermient solempne de dire et déclarer la pure vérité de tout ce que luy serat mis en avant et proposé par Justice à protestation par luy faicte de non estre séclut de ses exceptions, déffences, droit et actions que luy poroient compéter suyvant les prévilèges, libertéz des bourgois et accord par le Conseil fait sains à iceux voloir résilyer.

Interrogué s'il at esté à camp de Prince d'Orainge tant pardelà que pardechà Moese, dist qu'il at esté adit camp à temps que ledit Prince et son hoest estoit à Wythem.

Et extant ledit Prince pardechà at esté audit camp, comenchant ledit camp à marcher près de Tongre jusques audit Looz, où il logeat.

Interrogué quant il fut audit camp de Prince, quant il estoit à Wythem, s'il avoit compaingnie, dist qu'il y fut minneit par Barthel de Frères le cuvelier, qui parcidevant avoit esté governeur des cuveliers. Et estoit avecque eulx ung autre serviteur à Bourlette appellé Franchoy. Lesquelz portoient quelcques fruycts comme roysins, pierses et semblables audit Prince d'Oranges.

Dist que partant de Liége allarent logier en ung villaige appellé Forron1). Et puis après vindrent sur les quattres heurs après midi à Wythem et demorat celuy qui dépose quelcque espace de temps emprès ung nommé Amand, gendre à Barthel del Lanche Coronné en noevice, jusques que les deux serviteurs prédéclaréz de Bourlette retournarent, après avoir porté leurs fruycts audit Prince d'Orainge, emprès ledit déposant.

Dist que lendemain de bon matin rencontrat ung compaingnon appellé Joest, serviteur à Monsr de Lumay. Liquel luy demandat de boir ung pot de vin avecque luy, (fol. 45 vo.) disant que à pont de Wythem il y avoit // de bon vin. Et comme on devoit tirer ledit vin, survint Bourlette avecq ses bottes, accompaingniet de Barxhon de Nousmangny, joenne homme avecque grandes cleveurs,

que l'on disoit avoir charge de l'artilherie de Prince d'Orainge. Tantoest après ce et la miesme à miesme lieu à pont à Wythem survindrent Eamond de Marneffe, Hubert son frère, Bernard de Haccourt, Dénis de la Saul, Art de Thier, Wilheamme son fil, Henrion d'Heur parlier sur la Violette. Et dist que pendant qu'il estoit audit pont, rencontrat Philippe del Nuefforge, liquel le volut minner mengier avecque luy.

Lesquelz tous ensembles - - saulff ledit Philippe - - furent conduitz sur la maison de Wythem, où estoit le Prince d'Orainge. Et entrant en icelle leur fut présenteit à déservir et quelcque traict de vin sur le pied. Pendant quoy furent appelléz par ung gentilhomme dedit Prince pour aller parler audit Prince. Lesquelz à ceste effect suyvarent entrant par une saele, où estoit la garde et gentilhommes dedit Prince, et delà en une autre chambre, où il n'y avoit personne, sion deux horloges dorées, illec attendans la venue de Prince l'espace d'unne demie heure ou environ. Après quoy y vint ledit Prince acoutreit d'ung buff et ung grand chape à la ruthers1). Et de fait s'adressat ses propos az premiers desdits Liégois, dont pour estre cestuy déposant parderrier eslongé et que le Prince parloit à la basse, ne sceut proprement entendre ses propos. Sinon que après les propos fineis oyat que lesdits Liégois luy dirent: Dieu vous donne bonne vye, Monsr. Touttesfois entre les propos que le Prince disoit, oyat que ledit Prince disoit qu'il avoit fait préparer unne lettre pour envoyer à Liége et qu'il estoit bien ayse qu'il avoit trové des Liégois pour leur remonstrer qu'il estoit bon amy az Liégois. Et sur ces propos ledit Prince se retirat. Et furent lesdits Liégois minneis par ensemble en unne saele, où ilz disnarent et furent accompaingnéz par les gentilhommes de Prince. Et comme ilz estoient préparéz pour aller à disner, vient ung homme qui pense estre le secrétaire de Prince, qui leur monstrat unne lettre, spécialement à Henrion, Denis de la Saul et Bernard de Haccourt, qui la leysarent. Et après qu'elle fut leyucte, y fut quelcque choese adjosté et corregét. Ne

sceit le déposant - - pource qu'il estoit assez bien beu et prins de beuvraige - - les adjostement et correction telz qui soy firent à la lettre, ne ossy cen que la lettre contenoit, parlant ledit homme assez en bassette aux dessus nomméz telement que ledit déposant ne l'entendoit. Et estant assis à table furent tenus par aucuns des gentilhommes ausdits Liégois beacopz de propos en devisant qu'il n'entendoit.

(fol. 46) Dist que pendant qu'ilz furent audit Wythem, furent conduys et minneis pour veoir les prisoniers liégois illec extans sur ladite maison de Wythem par aucuns gentilhommes qu'il ne cognoit et ledit Bourlette. Et entre lesdits Liégois prisonniers estoient ossy deux Espaingnoulz, l'ung desquelz estoit blessé.

Interrogué se on ne leur avoit présenté quelcque argent delapart de Prince sur ladite maison de Wythem, respond que Art de Thier luy at dit, depuis le temps qu'il fut adjourné pour déposer sur les déscharges de Eamond de Marneffe, coment on leur avoit présenteit quelcque argent par Bourlette en ung drappeau à nom de Prince, ce qu'ilz ne volurent accepter.

Après quoy et en partant que firent lesdits Liégois hors la maison de Wythem, firent leur chemin à plus près de la tente de Monsr de Lumay, mains n'entrarent en icelle et ne vearent autres sinon que Simon le Taphier, qui parlat à aucuns desdits Liégois. Et lors en instant veat ledit qui parle sur les champs la trompette qui venoit vers Liége, accompaingniet de Bernard de Haccourt, tous deux à cheval. Et tous ensemble lesdits Liégois vindrent ledit soir logier à Viseit à la maison des Trois Coronnes.

Le lendemain soy partirent, l'ung passant l'eawe par Argentea et Hermalle et les autres - - entre lesquelz ledit déposant estoit ung - - par Chératte et retournarent en Liége.

Dist que entre les susnommeis Liégois y avoit aucuns, qui devoient avoir gaigé à Prince d'Orainge, entre autres Bernard de Haccourt.

Dist ossy que Henrion d'Heur luy at dit, que se le Prince ne fuisse venu devant Liége et fait tort à pays, il l'euisse ossy servy. Ce qui at esté après beaucop que le Prince s'est retiré arièr de la Cité.

Dist aussy que après que le camp de Prince d'Orange fut passé la rivièr de Moese et lors qu'il fut à plus près de Looz-le-Chastea, fut requis depart Loys Henrar et Barthel de Frères avecque Anthoenne Rolant pour soy joindre et aller à camp de Prince pour minner vivres, pain et vin, dont cestuy déposant dist que Barthel et Anthoenne allirent vers le Burghemre Bex1), pour luy demander congiet. (fol. 46 vo.) Surquoy // ledit Burghemre leur respondit qu'ilz faisissent leur volunté et qu'il ne le volloit ny accorder ny refuser. Et comme cestuy déposant euisse respondu à ses compaingnons qu'il volloit premier aller veoir le conduyt de camp, il se partit de Liége avvecque Barthel de Frères et Loys Henrar trouvant le camp dedit Prince, qui marchoit de Tongre vers Looz. Et avecque ledit camp marcharent jusques audit Looz, où ilz furent logyés emprès et sur ung Mingnon de la Vilhe.

Interrogué s'ilz avoient quelcque cognoissance ou familiarité audit Mingnon, dist que non. Et pendant qu'ilz estoient là, vearent que la cavalherie de Prince passarent parmi la vilhe avecque leurs cornetz et enseingnes.

Dist ossy que le lendemain ilz allarent veoir l'engliese passans pour aller à camp des Walons, laquele trouvarent toutte gaestée et pilhyé et touttes les images hoestées. Et audit camp des Walons recognut ung nommé Johan faiseur des gorleis, ayant espozeit la filhe del Flaminne, qui vendoit blan pain; ung autre nommé Johan le Horgneur, qui vendoit ossy blan pain avecque ses deux filz et ung autre nommé Mappuron; y veat ossy ung nommé Lambert Massar gouverneur sur le Mestier des entretailheurs en la Cité. Et ung autre nommé Johan de Falle permentier demorant desoubz la Halle.

Item dist qu'il recognut entre les soldatz dedit Prince Barthel del Lanche Coronné, Jan Bex, Johan Herlet et Charle des Awes.

Dist aussy que par ensemble, assavoir ses compaingnons cideseur assocyés pour conduyre vivvres, avoient mis er à ung bolengier, qui pour en leur rethour

ne fuisse esté leur pilherye et malvaise vye, euissent audit camp emmineit de pain et vivvres.

Dist que lendemain qu'il avoit logiet audit Looz, le confessant avecque ses deux compaingnons, assavoir Loys et Barthel de Frères, retournarent en la Cité. Et depuis n'est retourné vers le camp dedit Prince pour le désorde qu'ilz y trouvarent.

Lesquelsdits propos cidevant recitéz ont estéz par ledit Mayeur mis en garde de Loy, les an, mois et jour prédéclaréz.

Ainsy subsigné: Johan Maret.

Extraict de l'original et mis à présent régistre par ordonnance de mes trèshonnoréz Srs.
par moy J. de Mavio.’

(fol. 47) Veroordeeling van Lorent d'Izier als ‘appréhensible’1), dd. 20 Juli 1569. (Zie J. Daris, a.w., blz. 315.)

(fol. 47 vo.) Idem van Art de Thier en diens zoon Wilheamme, dd. 20 Juli 1569. (Zie J. Daris, a.w., blz. 316.)

(fol. 48 vo.) Doodvonnis van Johan d'Oley, dd. 8 Nov. 1569, na een scherp verhoor ‘par torturre froid et chault’ veroordeeld om op het Marktplein te worden onthoofd, in geval hij Katholiek wilde afsterven, zoo niet, daar te worden opgehangen. (Zie J. Daris, a.w., blz. 316.)

Niet alleen had deze bij het beleg der stad zich van de hem aangewezen plaats op de veste verwijderd, maar den vijand signaal gegeven door met zijn mantel te zwaaien; had ook tevoren meermalen het vijandelijk kamp bezocht, zich er enkele dagen opgehouden, de kleuren van den Prins gedragen en langs de wegen geroepen: ‘Vive les Gheux en despit des Papistz’; had bovendien uit het kamp brieven aan het adres der Burgemeesters binnen de stad gebracht en alvorens die af te geven den inhoud ervan aan verschillenden getoond om hen daartoe te bewegen; dit alles gepaard met beleedigende woorden tegen den R.K. godsdienst en bedreigingen van de stedelijke Magistraat.

(fol. 50) ‘Examen faicte en la thour Monsr l'Official de Liége de la personne de Gheret van den Hoeve filz de Gheret van Hoeve, Mayeur de Ulbeick1). Ce VIIe jour de Féverier XVc soissante et diex, présens Emaele et Fraipont Eschevins de Liége. Et miese en garde de Loy.

(i.m.: Le XVIIe dedits mois de Féverier 1570 sont estéz releutes audit prisonnier, présens les députéis susdits, les confessions à texte escriptes, ausqueles il at derechieff respondu comme en marge est annoté.)

 

Après seriment solempnelement fait de dire et déclarer la pure vérité de ce que luy serat demandé.

 

+ (fol. 51) Interrogué s'il at esté à service de Prince d'Orainge, lors qu'il estoit avecque son armée sur ce pays, dist que comme ladite armée estoit alenthour de Looz, il fut requis de la part de la femme de Damoisea Art van Ryckel de se trouver audit camp auprès de Claude de Fallois, affin par son moyen solliciter que ledit Joinckeur Art puisse obtenir unne sauvegarde dedit Prince pour sauver sa maison, affin de la préserver de dommaige. Et lors pensant tirer vers le camp fut prins à Ryckel2) par aucuns des gens de Palm van Wyck de Treict3). Et comme ilz le tenoient prisonnier, ilz le menarent à sa requeste à camp, où il trouvit Hercules bastard de la Marche, lequeil le feit mectre hors les mains desdits reyters4) de Palm. Et ledit Hercules et Claude de Fallois requeroient ce confessant de demorer emprès d'eaux, ce qu'il fist et fut mis soubz la cornette de Monsr Guilheame de la Marche, Sr. de Lumay, n'ayant lors que ung cheval. Mains vennant à Saintrond il en recouvrat et print à béginaige quattres autres chevaulx, lesquelz l'on volloit mectre à l'artillerye. Mains le Conte Lode-

wick van Nassouwe luy dist de aller quérir tacittement. Et depuis il at servi ledit Prince avecque cincque chevaulx.

+ Dist que jamais il n'at heu asseurance de traictement ny qu'il aiet fait seriment. Bien dist qu'il fut enrollé par le scriver soubz la cornette de Monsr de Lumay, liquel n'avoit touttesfois encors ses gens et tant qu'il estoit sur ce pays, n'at fait voller sa bende.

(i.m.: Et dist qu'il veit que ledit Claude de Fallois portoit lade enseingne désployée estant en Franche.)

 

+ (fol. 51 vo.) Dist que extant le Prince passeit Saintrond, il at bien veu que ceaux de son camp bouttoient le feu, où ilz venoient.

(i.m.: Et dist que ce estoit devant qu'ilz vindrent à Seraing et ce fut emprès Hougarde1).)

+ Item dist que comme le Prince et son camp retournoient vers Liége, le Sr. de Lumay avecque ses gens retournat droit sur Seraing-le-Chesteau pour préserver sa maison illecque.

+ Confesse que en retournant vers Liége 1e Sr. de Lumay et ses gens deschendarent parmi ung boix sur ung monastère, qui est sur le bord de la rivièr de Meuze. Et entrarent dedens le monastère, y beuvans et mengeans. Et pendant que ce confessant et ses alliéz estoient dedens ledit monastère, ledit Sr. de Lumay en sortit et allat prendre ung moisne vestu noire comme ceaux de Saintrond2), liquel ledit de Lumay menat prisonnier sur sa maison dedit de Seraing.

(i.m.: Et dist qu'il confessant veit entrer le Sr. de Lumay en la Meuze avecq son cheval jusques à ventre pour approcher le batteau hors dequeil il tirat ledit moisne.)

+ Dist que quant le camp tirat plus avant sur Liége, ce confessant avecque la pluspart de la cornette de Monsr de Lumay furent comandéz de demorer sur la maison de Seraing pour garder la maison et le villaige.

+ Dist jamais n'avoir esté à table de Monsr de Lumay, mengé ny beu avecque luy.

+ Confesse que depuis que le camp est party de Liége, il l'at suyvi en Franche et par ainsy par Allemaingne retourné à pays de Liége. Dist aussy que estans avecque ledit camp en Franche, il y veit emprès le Sr. de Lumay le Sr. Philippe, canoisne, son frère. Liquel avoit deux à trois chevalz avecq pistolletz aux selles sains autres armes et suyvoit et se tenoit tousjours emprès ledit de Lumay par toutte l'Allemaingne. Et dist que en Franche il at aupriesme cognu ledit Sr. Philippe.

+ Interrogué où depuis ung an enchà, depuis que le camp de Prince d'Orainge at esté déffaict, il s'est tenu, dist qu'il s'est tenu à Nuyssen à logys dict In de harder (fol. 52) vuyst // jusques à ung jour ou deux près des Pasques LXIX. Et delà vint à Zittart à Fer de Mollin, où il fut par cincque à siex mois. Et dist que son hoest de Nuys luy at fait haelmoder ung cheval pour ses déspens, qui montoient à vingte-deux dalers et que ne luy estoit lors demoré de rest que ung cheval. Et à logys de Fer de Mollin à Zittart il at déspendu XXXVIII Carolus. Depuis il est venu de Zittart à Steynne en la maison de Wilheamme Meuris. Et dist que de Steyn il at passé trois fois la rivièr de Meuze et est venu à pays de Liége. Et at unne fois esté logé en la maison de Mayeur de Rummen, nommé Arts Bruyskens. Et dist n'avoir heu cheval, depuys que son cheval at esté halmodé comme dit est. Et n'at encor payét son hoest à Zittart.

Interrogué, comme il est notoire que depuys ung an enchà plussieursfois les bannys et exiliéz ont passé la Moeze et venu détrosser plussieurs bons personaiges et fait grand mal sur ce pays, s'il n'at esté avecque eulx ou s'il ne sceit qui ont ce fait, at respondu constamment qu'il n'y at esté de nombre, et qu'il ne scait qui ont ce fait. Et que quant il est venu pardechà la Meuze, il est venu seul. Et s'at la pluspart tenu à Ulbeick en la maison de Martin Cloes à lieu dit In den Reep.

(i.m.: Et dist que à Julliers sont aulcuns prisonniers, qui portent le nom avoir venu voller sur le pays de Liége.)

+ Interrogué quel espoir que avoient encors les exiliéz et bannys, ayans servi le Prince d'Oranges et s'il ne

sceit qu'ilz ayent quelcque emprise devant les mains pour encors retourner sur ce pays, dist qu'il ne sceit riens et que jamais il n'en at ouy parler.

+ Confesse que comme il fut appréhendé, il at avecque son pistolet tiréit ung des serviteurs de Drossart, qui en est trespassé et blessé et navré deux autres comme l'on luy dict.

(i.m.: y adjoustant que celuy qu'il confessant at tiré est demoré mort sur la place et se nommoit Peter Meuwis. Aquoy il demande pardon à Dieu et à la Justice.)

IIe cognoissance. Autre deuxemme examen faicte dedit Gheret le XVIIe jour de Féverier XVc soissante-diex, présens les Commissaires avantdis avecque Henri le Maire comme Mayeur, y assistant le Procureur-général.
(i.m.: Le XIe de Féverier LXX ordonné que ledit Gheret deverat estre examinné par torturre froid et chault plus particulièrement sur les emprinses, invasions et actz d'hostilitéz susdites et de ses complices. Et sur autres circonstances des crimmes et mésuz touchéz et partie confesséz en ses responses.)

+ Ledit Gheret estant mené en la place et thour basse, lieu de la torturre, dist pied libre et devant aucunnement attempter la torturre, confesse que après que la vilhe de Hasselt at esté rendue à Sa G. Rme1), il at servi le Sr. de Brederoede et esté en garnizon en la vilhe de Vianne soubz leur Capitainne le Sr. Ghysbert van Batenborgh2) // ......

+ (fol. 52 vo.) Confesse néantmoins qu'il confessant at esté receu à service de Prince d'Orainges à lieu de Borchloen3) et qu'il fut prisonnier à Ryckel.

+ Confesse aussy que à temps que les Espaingnolz estoient emprès de St.-Trond à lieu d'Aelst4), il con-

fessant souscorrit le Pasteur dudit Aelst avecque son cheval telement qu'il l'avoit renversé par terre. Et ce que ledit prestre portoit le nom d'abuser les femmes d'autruy.

+ Confesse que de temps que le Prince estoit à l'environ de Saintrond, il at rompu les voiriers et fenestres de moderne Mayeur d'Ulbeick.

+ Confesse que le jour que les gens de Prince d'Oranges entroient en la vilhe de Saintrond, il avecque encor plus de cent en nombre sont entréz en ladite vilhe de Saintrond pardessus les murailhes entre la Stapelpoorte et la Clockenporte.

+ Confesse que Hans van Soest avoit apporté en la mason de beapère de ce confessant à lieu de Saintrond unne loingne robe de prestre, de laquele il confessant se vestit et avecque icelle passat sur le Marchiet en la maison d'ung sellier près de l'Aigle. Et dist que ledit Hans at prins ladite robe à soy, ne sachant cen qu'il en at fait.

+ (fol. 53) Confesse aussy que Guilheamme de la Marche, Sr. de Lumay, son Capitainne, lors que avecque ses gens il descendit à monastère près la Meuze, allit quérir ung prestre moisne hors d'unne nave, qui montoit en amont, en laquele y avoit grand nombre de gens.

(i.m.: Et dist que comme ledit Sr. de Lumay estoit sorti pour prendre ledit moisne, rentroit audit monastère ledit Hercules, qui appelloit les gens dedit Sr. dehors, disant que ledit Sr. estoit parti, dont il confessant et autres gens dedit de Lumay sortirent et venans à la Meuze vearent prendre ledit moisne par ledit Sr. de Lumay. Et fut ledit moisne conduyt audit chastea de Seraing, où ledit confessant l'at veu en la bottelherie, où les gens dedit de Lumay luy firent donner à menger et à boire.)

+ Et dist que à service dedit Sr. de Lumay estoient pour lors Jean van Gheluven, beaufilz de Mre. Jan van Herck, Mre. d'hostel dedit Sr. Item Mre. Josse, scrijver de sa bende. Item Jonckeur Wathy van Opleeuwen. Falloix port-enseingne. Item Martin, fil de sellier à St.-Trond, demorant emprès de l'Aigle audit St.-Trond. Et le Sr. de Rossingny estoit lieutennant dedit Sr. de Lumay.

Dist aussy qu'il at veu le Sr. de Hanneffe à Hoegard1) à camp de Prince non armé. Et avoit avecq luy trois à quattres chevalz comme l'on disoit, mains ne l'at lors veu à cheval. Ce que advint après la prinse de St. Trond et lors que le camp de Prince estoit devant Tillemont. Lequel Sr. de Hanneffe partant dedit camp y lassat ung sien serviteur appellé Wilheamme. Liquel at suyvi ledit camp jusques en Franche.

(i.m.: Adjouste que depuis il at encor veu ledit Sr. de Hanneffe en campaingne emprès Seraing, lors que le Duc d'Alve approchoit pour dissiéger la Cité de Liége et le camp de Prince se retiroit de Liége. Et lors estoit avecque ledit Sr. de Hanneffe ung gros homme que l'on disoit estre le Maire de Hanneffe2). Et deux chevalcheurs que l'on nommoit Johan et Lambert Haweaz frères, desquelz ledit Johan fut grieffvement blesché des Espaingnoulz environ la maison de Seraing et les paysans l'avoient amené tout nud sur la maison de Seraing, où il est demoré pour estre sy fort blessé qu'il ne povoit suyre. Et tient que lesdits frères sont encors à présent à Zittart3) emprès unne leur tante.)

+ Requis de déclarer ceaux qui sont esté à service du Prince d'Oranges pendant le temps, qu'il confessant at esté soubz le Sr. de Lumay, dist qu'il y at veu et recognu tous les susnomméz. Et encors Erard Spirinck, qui soy nommoit Capitainne et avoit occys en Franch emprès Helveck4) ung nommé Beafort, comme il confessant at oyu dire. Et Hercules bastard de Lumay. Aussy Jan Deeckens de Cotterssem5), qui estoit port-enseingne soubz le St. de Rizoir ou Carloz. Item Michiel van Lare de St.-Trond, qui estoit entre les Franchoys.

+ Dist que Michiel Phaelsz portoit à cheval pistolet et fut blessiet en unne escarmouche, que firent les gens de Duc d'Alve sortans hors la vilhe de Tillemont......

+ (fol. 53 vo.) At esté demandé audit Gherard prisonnier, s'il vouloit prendre quelcque procureur ou advocat

pour faire aucunne déffence en nom de luy. Et s'il avoit quelcque choese à proposer ou prouver pour se descharger ou déduyr son innocence, at respondu que non et qu'il ne sceit aucunne déffence. Et qu'il demande pardon et merchy et point justice. Dont at esté ordonné audit Gerard de penser encor à ses fais et ses complices pour plus pertinentement les déclarer et confesser à la Justice, s'il voloit éviter la torturre.

Extant en la pollyre et torturre.
Première torturre. Le XVIIIe jour de Féverier, présens les Commis d'hier, ledit Gheret derechieff menné en la thour de la torturre estant à la pollyre et tiré en hault, et requis de dire et s'expurgier plus pertinentement qu'il n'avoit encor fait sur les poinctz, que luy sont cidessus estéz demandéz.

Après avoir ensy pendu bonne espace de temps, et soventfois admonesté de déclarer comme dessus, et en espécial des emprinses que les ennemys avoient sur ce pays. Item en queile sorte il avecque ses complices se sont conduyt depuis son partement de Nuyss jusques à temps de sa capturre. At avvecq plussieurs exclamations dit et déclaré, que sur tous poinctz qui luy sont estéz proposéz, il en aroit déclaré et respondu la vraye vérité et persiste emprès icelle sa response tele que cidessus, dist ne scavoir davantaige.

Ce fait at esté ledit van Ulbeick mis enbas et jus de painne. Et derechieff admonesté comme dessus at encor persisté en ce qu'il at cidessus respondu, disant ne scavoir autre choese.

Lors luy at esté dict qu'il n'y avoit remède à son cas et que pour les homicides par luy confesséz, miesme aussy pour avoir milité contre son Prince et pays, il devoit endurer la mort. A quoy il at respondu qu'il estoit prest et confessoit l'avoir bien mérité.

Et demandé s'il n'entendoit point que on luy envoyasse le prestre pour se confesser et luy administrer ses sacramens de l'Englise, at respondu que ouy et qu'il veult morir en l'anchienne et Catholicque religion en laquele il estoit nouri et instruyct deis son enffance.

Touttes lesqueles confessions ont esté par ledit Henri Maieur en ce cas mieses en garde de Loy.
(fol. 54) IIe Torturre. A l'aprèsdisner environ quattres heures dedit jour, présens ut supra.

Ledit Gheret van den Hoeve dit van Ulbeick prisonnier, estant derechieff en la thour et lyét sur l'eschéele et en la painne tiré bien avant et ainsy demoré bonne espace. Et plussieurs fois admonesté de enthièrement déclarer la vérité de ses fais, at tousjours persisté en ses responses et confessions précédentement faictes, sains que ayons jamais sceyu tirer autre choese de luy.

Après estre mis à délivvre, at dict que luy et ses compaingnons furent assembléz à lieu de Steyn en la maison d'ung nommé le Pickaert, Eschevin dedit Steyn.

Jugement rendu par Nous les Eschevins de Liége à la somousse de nre Mayeur l'an XVc soissante-diex le huytemme jour de Mars.

Comme Jan Oyens de Hasselt procureur de Sa G. Rme de Liége tant en qualité de son office comme substitué et commis par Noble homme Nicolas de Blyterswick dit Passart, Drossart de pays et Conté de Looz, ayant fait l'appréhention de Gheret van den Hove natifve de Ulbeick, euisse - - pour obtenir condampnation ultérieur contre la personne dedit Gheret suyvant les confession et cognoissance par luy voluntairement faictes, ensqueles aroit persisté - - reproduyt les enquestes générales sur les invasions et actz d'hostilitéz exercéz sur cestuy pays en l'an soissante-huyt par le camp de Prince d'Orainge promeutes, demandant que ledit Gerard prisonnier en vertu des choeses dites et pour avoir transgressé les constitutions de la paix publicque constituée à St. Empire et commis crimme de lèze-Maté soit déclaré avoir incoru painne de ban et tant en corps que en biens touttes teles painnes que de droit sont constituées contre ceaux qui transgressent ladite paix publicque et commectent crimme (fol. 54 vo.) de lèze-Maté, ......Le condampnons d'avoir emprès de gibet eslevé à Marchiet de Liége le poingne dextre copéit et puis pendu et éstrangléit audit gibet

telement que mort s'en ensuyve et le lendemain son corps estre trayeneit hors la porte Ste. Walbeurgh et illec estre mis et assis sus unne rue. Enoultre publyons tous et quelconcques ses biens, meubles et immeubles, fieffz et non fieff à proffit de fisque de Sa G. Rme, qui les porat occuper et sasyr pour les convertir à proffit de sa table épiscopal et maintien de sa Cité, villes et pays.

 

(Volgt verder een machtiging tot aanhouding van allen, die in de voorafgaande confessie zijn beschuldigd, dd. 14 Mrt. 1570.)

(fol. 55) Examen et interrogation fais de la personne de Johan Renard dit Noihet1), constitué prisonnier en la thour de Monsr l'Official de Liége, sur le contenu de cry de péron publyét le XXIXe jour de May dernier, touchant la mort et occision de feu Sire Gérar Hasdael prestre et autres ses excès, présens Messieurs Mre. Cloes Miche Mayeur, Fraipont et d'Heur Eschevins, ce VIIe jour de Jullet 1570.
Après par ledit Johan avoir juré et fait seriment sur les Saints Cruxefis de respondre la vérité, at dit cen que s'ensuyt:

Interrogué ledit prisonnier de son eage, dist estre eagiét de XXIIII à XXV ans, disant estre le fil de feu Renard Noihet et de Gielette Goffin son espeuze.

 

Ledit Johan at esté examinné sur autres excès, asscavoir sur le service presté en guerre à Prince d'Orainge en l'an LXVIII, at dit comme s'ensuyt:

 

(fol. 55 vo.) Confesse que les enffans Franchon Mer, assr Franchoy et Amedé, l'appellarent à service dedit Prince et luy donnarent sus la main ung demy Philus dalers et depuis ung daler et en allat avecque eulx en Frize près Gruninghen, où il fut jusques à la déffaite des gens dedit Prince. Et depuis est revenu à camp dedit

Prince à Ryn, où il fut enrollé harquebusier soubz l'enseingne de laquele feu Monsr de Lovirvaul estoit Capitainne, et fist seriment à Prince d'Orange. Et est revenu avecque le camp dedit Prince jusques à Galoppe1). Delà se déquartat et vient en Liége, où il fut prins et tantoest relaxé et depuis il s'en ralit à camp dedit Prince, trouvant iceluy près de Stockhem. Et dit que la cause pourquoy il s'en est alléit, at esté que sa mère après le décès de son père s'est mise à service d'ung chapelain de St.-Dénis, nommé Heer Jan, demorant droit derièr la Roige Roese en unne petitte blanche maison, de cuy elle est concubinne et en at aucuns enffans. Dequoy il en at prins desplaisir et partant s'est débaulché et en est alléit.

Item confesse qu'il marchat avecque ledit camp de Prince depuis Stockhem jusques près Tongre, d'où il se partit dedit camp et revient en Liége. Mains comme il fut par édict comandé que ceaux qui estoient à service de quelque Prince, qu'ilz soy retirassent, il se retirat et allat trover le camp dedit Prince à Waremme. Et dedit Waremme allat à Verlanire2). Et d'illec retournat à Seraing-le-Chestea, dequel chestea luy et ses compaingnons rechepvoient vivvres. Et demorarent illec tant que le camp retournat de Liége vers illec, que l'on disoit en camp que ledit camp retournoit pour donner batailhe à Duck d'Alve. Et que ledit Prince n'avoit pour autre occasion esté devant Liége, sinon pour attirer le Duck d'Alve en campaingne hors ses trenschies et luy donner batailhe.

Et déclare qu'il at depuis continuelement suyvi ledit camp, tant qu'ilz retrouvarent les gens de Duck de Deux Pont en Allemaingne avecque lesquelz ossy il s'est derechieff accompaingné. Et les at suyvi jusques à ce que la vilhe de Charité sur la rivièr de l'Orne en Franche at esté priese par le Duck de Deux Pontz. Et dit qu'il estoit en Franche sous ung autre Capitainne, appellé le joenne Sr. de Hoetem, liquel fut tué à la priese de ladite vilhe, où il tumbat malaede et n'at sceu suyre le camp; dont il allat en ung chastea, nommé Noyer, fort place pertenante à la Princesse de Compdé. Liquel fut gaingniét

par les gens de Roy de Franche et en éscappat le confessant avecque aucuns Capitainnes, qui dévallirent avecque cordes et nagèrent1) oultre unne petitte rivièr et se retirarent à boix.

(fol. 56) Depuis dit qu'il at esté à Aix, à Coloingne, où il at veu plussieurs bannys de Liége et entre autres ung appellé Loren dit le Cearier de la Cité de Liége avecque unne grande barbe. Liquel poursuyvoit pour luy et pour les autres aucuns affaires à Spiere. Et estant retourné de Spier, estoit retourné à Aix et à Coloingne quérir les noms des autres bannys de Liége. Et disent entre eulx qu'ilz espèrent qu'après ceste Journée d'Empire ilz raront leur paix.

Interrogué queilz personaiges il at endit an LXVIII en authomme recognu et veu à service de Prince d'Orainge et en son camp tant pardelà que pardechà Moese, dist qu'il y at veu et recognu les séquens, asscavoir: Andrier fil Alixandre Maxhereit trompette; Andrier Bourlette; Art Amor, liquel est mort et at esté tué en Lorainne, car il l'at veu, pour ce qu'il avoit hoesté ung cheval à ung gentilhomme Ruthers; Arnult fil le Marischal de Verlainne et ung nommé Franchoy Herwis de Thier de Hanneffe, lesquelz accompaingnarent le confessant depuis Waremme jusques à Seraing-le-Chestea. Item Jacques Coppin de Noevis, fil d'ung tourner. Liquel avecque ledit Amour fut dedens la maison de Fammelette pertennante à Grand-Mayeur de Liége, quant le camp dedit Prince retournoit dedit Liége. Et parloit ledit Art Amor avecque aucuns Allemans de mectre le feux dedens ladite maison. Item Anthoenne Naxhe ayant espozé unne femme de Dinant, qui estoit à camp avecque son marit. Ung nommé Barthel de Noevis, liquel at tué ung nommé Christian d'ung cop de harcquebuse. Item Collar le Franck. Ung nommé Costand, qui estoit serviteur à l'amonition. Item Franchoy Seroige d'Ardenne corbesier, appellé Crespin, fil Ivette le Curresse. Item ung gentilhomme nommé Falloix. Liquel on dit estre mort devant Poictiers. Charle des Awes, liquel estoit porteur d'enseingne, qui s'est tenu à Aix. Item dit y avoir ossy veu et recognu comme dessus: le Sr. Conte van den Bergh; le Conte de la Marche,

Sr. de Lumay, liquel il dist avoir esté Capitainne de gens de cheval et estoit accoustumé de voltizer alenthour dedit camp, dont emprès de Tongre trouvit ung messager qui emportoit lettres à la charge, comme l'on disoit, d'ung marischal de camp de Prince d'Orange vers le Duck d'Alve pour livvrer le Prince d'Orange audit Duck d'Alve, dont ledit messagier fut tué sur la place par ledit Sr. de Lumay ou ses gens avecque ung pistolet1). Et dist avoir oyu dire que depuis ledit marischal fut quarteleit en Allemaingne. Dist ossy bien avoir oyu dire, luy estant à Seraing, que le Sr. de Lumay avoit prins prisonnier ung moiesne et veit ce confessant ledit Sr. de Lumay audit Seraing que estoit acoustré d'unne robe de moiesne griese avecque le chapea de miesme coleur. Et dit que (fol. 56 vo.) depuis ledit Sr. de Lumay // en allit en Franche avecque le camp. Et estoit avecque luy Monsr Philippe, frère dedit Sr. de Lumay et Canoine de Liége. Liquel vennant pardeseur Mazièr, ayant depuis ledit Seraing jusques illec suyvi le camp, fut prisonnier avecque ung nommé d'Ardenne. Mains le Sr. de Sedain les fist relaxer. Item dit avoir veu et recognu endit camp et suyvant iceluy tant delà que dechà Moese le Sr. Conte Lowedewyck, frère dedit Prince. Et le Sr. de Betho, homme d'arme avecque huytz chevalz fort bien équippéz. Et le Sr. de Brandebourgh, Capitainne de chevalz. Le Sr. Guilheamme de Barxhon, Capitainne de l'artilherie de Prince. Et ung nommé Dénis Larmy, paneur de St.-Sévérin. Dhoemme fil de Tortea d'or, liquel estoit à service de Monsr del Vaul, qu'il envoyoit en diverses lieux pour contregarder plussieurs maisons de feux. Item ledit Sr. del Vaul. Liquel il dist estre mort pardelà Rains en Campaingne près et pardelà les Trois Maisons. Et fut malaede environ XV jours. Donnea fil Tassin de Seraing, qui estoit chartier à Sr. de Lumay. Erard Spirinck. Everard fil Mre. Everard Zittart, qui estoit desoubz l'enseingne Monsr de Lovirvaul. Gérar de Chastea fil Jacop de Horne, liquel se tenoit avecque les gens Monsr del Vaul. Ung maschon de devers les Carmes2). Gérar de Roige Lyon dit le petit soldat, joenne homme es-

tant desoubz l'enseigne Monsr de Lovirvaul. Item ung appellé le doux Vyaire1), liquel est en garnizon en la vilhe de Charité. Loys Mamye fil Mamye, peasselier près de pont d'Amercourt, estant desoubz l'enseingne de Monsr de Lovirvaul. Le fil Malpas, dequeil ne sceit son nom, dont son père se tient auprès de la Gosse, faiseur de fer de pickes. Mre. Franche chirurgien de Huy, liquel se tient présentement à Aix. Le grand Neeff de Rivaige. Johan Renard de Jemeppe, huylheur. Gylar fil Paulus Connotte à service desoubz Monsr del Vaul. Gielet Dieu, liquel il at veu montéit à quattres chevalz et depuis at servi en Franche, qui at esté à la priese de Charité. Guilheamme del Porte dit le petit Guilheamme, liquel estoit hallebardier à Sr. de Lumay. Guilheamme del Vaul de Seraing ossy hallebardier audit Sr. Moizar, liquel en Frize avoit forché unne damme de religion et desrobéit ung calix, dont le gybet fut fait pour le pendre. Mains il eschangit d'acoutremens avecque ung soldat et escappit par finesse. Ung nommé Leonard Gramme dit Gheyson, cherpentier, qui est présentement à Aix. Johan Hawea de Hanneffe. Houbert Houssar de Tanneurne, qui estoit soubz Monsr de Lovirvaul. Liquel est présentement en Franche et at heu ung cop de harcquebuze oultre les deux jambes et se fait minner sur unne charette (fol. 57) // et le fait conduyre ung autre soldat homme à cheval, nommé Demi Dael, qui at ung frère bolengier en la rue de Pont d'Avroit et se tient la femme dedit Demi Dael à Coloingne. Henri fil Anne Lombaer, liquel il tient mort près de Chestea-Porchin en Franche. Johan Gros-Doix, mouliner, liquel il dist présentement serviteur à Madamme de Betho. Johan Libilhon fil Jennon Libilhon. Johan del Chieff, liquel dist estre tué dedens la Charité d'ung cop de canon, lors que le Roy fut devant pour le reprendre et estoit ce confessant sy prest que partie des pièces de corps luy vollarent à visaige. Johan Werpen fil de Chanoine Werpen, liquel il dist présentement serviteur à Monsr de Betho. Mre. Joest serviteur à Sr. de Lumay. Johan Houbin de la paroche de Ste.-Magdaleinne, aucunnefois pyfer, autrefois harcquebuzier et estoit desoubz le regiment Monsr de Bermont

comme il tient. Johan d'Ardenne corporal endesoubz Monsr de Lovirvaul. Johan Weynne huilheur. Johan fil Pietre Herlet, homme avant coreux et de cheval. Liquel depuis at esté en Frize sur les batteaux et naviers et l'ont laissiés ses compaingnons auprès de Emdenne malaede des véroles comme disoient. Johan serviteur d'ung petit Franchoy, escarmouscheur, estant présentement à Coloingne et hantant à la maison Monsr de Lumay. Johan fil Rigaul Hawea et ung sien frère. Ung gros neaveur de Tileur, dont son père minne fagotz et autres boix à Messrs de St.-Johan. Et ailheurs Lambert Bynon estant présentement à Aix. Leonard Serurier devant les Carmes à service de Monsr del Vaul. L'escolaestre de Huy que l'on appelle Monsr de Lantremenge, liquel estoit homme de cheval et est présentement harquebousier dedens la Charité en Franche, à cause que on luy at desrobéit son cheval. Ung nommé Lourtilhe de Moitroux, qui estoit sergant de bende desoubz Lovirvaul. Melotte fil Gielet Melotte. Michiel del Warde-de-Dieu, qui est présentement à Aix, ayant espozéit Anne Lombar. Le Sr. de Lovirvaul. Ung nommé Philippe cuysinier à Sr. de Lumay. Ung nommé Poingnet trompette à Sr. de Lumay et est présentement trompette à Sr. de Sedain. Ung nommé Le grand Pacquea d'Heur. Rouffin frère à Donnea fil Stassin de Seraing, conduisant deux chariotz desoubz Monsr de Lumay. Simon del Saul desoubz Monsr de Lovirvaul et délivroit l'admonition. Thouet fil de la femme Eamond (fol. 57 vo.) de Marneffe à service soubz le Sr. del Vaul. // Ung nommé Michiel Lescailheteur dit Borgne Farinne demorant en la paroche St. Albert. Ung nommé Henri Scramme demorant sur la Sarte à Huy. Ung nommé Hubert le Pexheur bourgne de Herstal. Item deux frères de derièr St.-Nicolas en Glen bricteur, dont leur père vend pommes d'oranges et reconduyt des frommaiges en Anvers. Ung nommé Voroux serviteur à Sr. de Rossingny. Tous lesquelz prénoméis depuis ledit Andrier fil Alixandre Maxhereit dit Trompette jusques audit Voroux dernier nommé il dit avoir suyvi le camp dedit Prince et esté à service d'iceluy Prince jusques ad ce que ledit camp est entré en Franche, qui fut en l'hiver, après que ledit camp partat de Liége et faisoit bien froid. Dist qu'il les at veu marchier avecque ledit camp et fort bien cognu.

Surquoy il dist volloir vivvre et morir et qu'il ne le diroit, s'il n'en estoit asseuré.

Dist encor d'avoir veu à service dedit Prince et marchit avecque son camp voir pardechà la Moese et jusques en Franche Wynand d'Esseneux estant pour le présent à Esdain. Item ung nommé Johan Renard de Jemeppe. Liquel on disoit avoir détrousséit ung Espaingnoul, qui at esté depuis à Coloingne.

Dist aussy avoir veyu endit camp et suyvi iceluy jusques en Franche Anne Lombaer.

Dist ossy avoir veu endit camp le Sr. de Hanneffe alenthour de sa maison et seigneurie de Hanneffe. Ne sachant s'il estoit à gaige. Liquel luy fut monstré par ung nommé Herwis de Hanneffe. Autrement ne le cognissoit et ne l'at veu autrepart.

Item dist que luy extant à Coloingne passé environ deux mois partirent de Coloingne Johan fil Pietre Herlet, Lambert Bynon, Johan d'Ardenne, les deux filz de Rigaul Hawea Mayeur de Hanneffe, ledit Franchoy dit Crispin fil de la curresse et ung des fil Bernard de Haccourt homme grand, hault et greilhe, sains barbe, ayant chaulches de Gheux, coleurs grisaerts, pour aller vers Frieze servir sur les naviers. Et disoit on qu'ilz avoient estéz présens à la priese de quelcque gentilhomme qu'ilz avoient prins endit Frieze. Et les at ce confessant depuis veu revenir audit Coloingne excepté ledit Johan fil Pietre Herlet dimenche passéit fort bien racoustré de l'argent, et butin quilz avoient prins, comme tous il les at oyu compter et confesser.

Interrogué en queil lieu il les at oyu faire ledit compte, dist que ce at esté en ung logys à Coloingne, dit à Chappeau en unne rue bien prest de la Dhoeme. Et estoient encor lors présens ledit Cearier et Bernard de Haccourt. Dist encor que le fil Bernard de Haccourt at esté à service dedit Prince d'Orainge.

(fol. 58) Dist qu'il at veu et rencontré hier ledit fil Bernard emprès la baeche à Jemeppe, auquel il parlat. Et demandoit à ce confessant, où son père estoit et cen qu'il faisoit. Liquel respondit qu'il l'avoit veu à Coloingne sollicitant d'avoir les noms des bannys de Liége. Et dist que ledit fil Bernard estoit fort bien racoustréit dedit buthin fait en Frieze.

Dist encor que les dessusdits disoient avoir bien rencontré quelcque batteau en Frize qu'ilz entendoient et voloient prendre. Mains que approchant avoient trové que s'estoient de leurs amys et ne les avoient rien fait.

Et dit ossy que ledit Bernard avecque ledit Garier estoient illec procurans d'avoir les noms de ceaux qui sont audit Coloingne bannys de pays de Liége pour adresser quelcque supplication à l'Empereur pour ravoir le pays et qu'ils en prenderoient la charge.

Interrogué s'il ne sceit que ledit Prince Sr. ou ses gens avoient quelcque intelligence avecque aucuns bourgois dedens la Cité de Liége, qui luy devoient faire assistence pour luy faire avoir l'entrée en la Cité, dist qu'il at bien oyu dire que ledit Prince et les siens avoient intelligence avecque Eamond de Marneffe, ledit Garier de Liége, Bernard de Haccourt et aucuns autres, lesquelz devoient faire avoir ladite entrée.

Interrogué de cuy il l'at oyu dire, dist qu'il l'at oyu dire ledit Franchoy dit Crispin, liquel monstroit Eamond de Marneffe, ledit Cearier et Bernard de Haccourt estans lors ensembles prominnans près la maison de la vilhe à Aix passé environ quattres à cincque mois, disant: Voylà les traytres pour lesquelz nous sommes bannys hors de pays. Car sains eulx le Prince n'euisse pas mis son camp devant Liége et maintennant ilz ne veulhent assister les compaingnons d'unne pièce d'argent.

Interrogué se ledit confessant demandoit quelcque pièce d'argent ausdits Eamond et consors, dist que non. Mains bien avoir demandé unne pièce d'argent à Lambert le Soucky de Liége demorant à Aix entre les deux portes de costé, où qu'on vat par les montaingnes en Allemaingne, en unne petitte maison de piere près d'ung reu, où que demeurent encor plussieurs Branbabchon bannys. Et est ledit Lambert diacke entre ceaux de la Novelle Religion, ayant la charge de déportir les aulmoisnes entre les poeuvres.

Interrogué s'il n'est de la Novelle Religion et s'il n'at autrefois esté à la Ceynne avecq ceux d'icelle Religion (fol. 58 vo.) // dist que non. Et que oncque ne croyat autrement qu'il n'est instruyt de ses ancestres en ceste Cité de Liége. Et dit qu'il soy veult confesser et rechepvoir le Saint Sacrament et veult morir en l'an-

chienne foie et religion Catholicque tele que deis sa joenesse il at apprins en ceste Cité.

 

Tous lesquelz interrogatoirs, responses et confessions sont estéz audit Johan Renard Noyhet releues et les ayant bien entendu at persisté et persist emprès icelles et qu'ilz sont véritables.

Interrogué ledit prisonnier s'il entend d'exhibuer ou prover quelcques alligances ou discharges pour s'exonérer des faultes et mésuz par luy confesséis, dist que non. Et qu'il soy submect enthièrement à l'ordonnance de la Justice. De laquele il demande sentence. Pryant touttesfois que la Justice ayet regard à sa joenesse. Et que ceaux ausquelz il avoit donné charge de confesser ledit homicide, ne l'ont point fait, pour ce en at regret.

 

Et la miesme ledit Mayeur at adjourné ledit Johan Renard à demain à VII heurs pardevant Messrs les Eschevins de Liége pour oyr rendre sa sentence diffinitive.

Sentence. Jugement rendu par Nous les Eschevins de Liége al somousse de Mayeur l'an susdit le VIIIe jour de Jullet.

Après par Nous Mayeur et Eschevins susdits diligemment et tout à loing parliét, visenté et regardé les confessions et cognoissances ci-deseur par ledit prisonnier faictes avecque touttes indices, circonstances et qualitéz d'icelles. Et sur le tout meurement conseilhiés, avons dit et jugiét al somousse de Mayeur, considéré icelles et pour les crimmes apparans par lesdites confessions, que condampnons ledit Johan Renard Noyhet d'estre conduyt à gybet, illec estre pendu et estrangléit jusques que mort s'ensuyve.

 

Ledit jour ledit Johan Renard at esté exécuté par l'espée sur le Marché pardevant la Rue de Nouvice à lieu où solloit estre le gibet sur ledit Marché.

 

Après ce avons condampné tous les accuséz icy nomméz appréhensibles pour les crimmes, causes et raisons plus amplement ensdites confessions touchiés. Et se Phi-

lippe de Lamarche n'estoit canoine de Liége, l'euissions pareilhement condampné appréhensible pour les causes susdites.

(fol. 59) Extraictes hors des confessions et cognoissances faictes par ung Guilheamme de Falle fil Wille dedit Falle, extant prisonnier soubz le governe de Monsr le bailhieu Junccis à Pont d'Amercourt et depuis exécuté, pendu et estranglé, concernantes seulement les troubles et noms des accuséis ayans estéz devant Liége à service et en l'hoest de Prince d'Orainge.
Ie cognoissance. La première examen at esté faicte l'an XVC septante-ung le XVe jour de Jung. Présens le Sr. Junccis, le Mayeur Sohaing, Tollet et Pontegonio, Eschevins de Pont.

Interrogué s'il n'avoit esté à camp de Prince d'Orainge et devant la Cité avecq les Gheux, dist avoir esté vivendier tant à Duck d'Alve comme audit Prince d'Orange et plus à Duck qu'au Prince, jusques à temps qu'ilz estoient emprès la vilhe de Tongre.

Le XVIe de Jung an susdit recharge par Nous les Eschevins de Liége à la Court de Juppilhe jugante à Pont d'Amercourt de faire mectre à torturre le prisonnier froid et chault.
IIe cognoissance. Hors de la cognoissance deuxemme faicte par le prisonnier sains torturre le XVIIIe jour dedit Jung. Présens le Sr. bailhieu Junccis, Sohaing et Pontegonio Eschevins.

Interrogué s'il avoit esté avecque les Gheux, dist que sy comme vivandier. Les trouvant emprès Tillemont et les accompaingna revennant vers la Cité à Waremme, Laminne et là-enthour et jusques à Saint-Giel où qu'il reposa deux nuyctes. Ayant pour compaingnie illec Gilar le Serurier, faisant des flasches; Lyar fil de Bockar; Gielet Dieu; Arnult Lagali; N. fil de Roige Lyon en Marché; Gérar fil de Samon endit Marché; Godefry de Grandaaz;

Erard Spirinck; N. d'Ardenne de Tanneurve; Collar Franck tanneur; Simon del Saul; Wynand d'Esseneux; Lambert Bynon de Saint-Sévérin; N. dit Gheson de Saint-Sévérin charpentier; Le Poingnet trompette; Johan fil Mr. Thomas Veris; Johan Herlet; Anthoenne fil à l'espeuze Aymond de Marneffe; Monsr de Lumay; ung sien serviteur nommé Johan le Franchoy; Monsr d'Orey dit (fol. 59 vo.) Betho. Et la turbe // tenoit propos de Monsr de Holoingne, demandant après luy et que on l'attendoit. Dist y avoir veu Henri le corbesier, gendre à l'apotyckaire sur le Pont d'Ysle. Item Henri le ganthelier demorant devant les Prescheurs. Et Henri son fil demorant lors à coing faisant le tournant de l'hospitaul St.-Jacque à Pont d'Avroit. Jacques Coppin. Lambert le Loing et Servais son frère demorant sur Moese az Mairniers. Bonadventurre Cornet. Herman de Marneffe frère audit Eamond. Magys le camu. Simon le Taphier del Griffe. N. Barxhon gentilhomme qui estoit tousjours près l'artilherie.

Dist y avoir veu ung nommé Gheret fil de Tortea d'or auprès de Dhomme son frère à temps que les ennemis aprochoient la Cité, en camp d'iceux. Liquel disoit qu'il avoit vendu de vin à des Allemans en camp dedit Prince. Enoultre dist avoir veu emprés Tillemont Johan Grosdoigt.

IIIe cognoissance. Hors la cognoissance IIIe faicte par ledit prisonnier. Présens le Sr. baillieu Junccis, Sohaing et Pontegonio Eschevins le XIXe dedit Jung. Sains torturre.
Recharge par les Eschevins de Liége à la Court de Juppille ce vingtemme de Jung 1571 de enseingnier à Sr. d'ensuyre les précédens recharges contennantes de assaier ledit prisonnier par torturre.

Interrogué s'il avoit esté pendante l'obscession de la Cité à monastère de St.-Loren, at confessy que sy et y beu de vin.

Interrogué se à monastère de St.-Giele veit prendre aucunnes perdrix, a confessé que sy en ung jardin, dont les trois furent présentées à Erard Spirinck, liquel disoit

qu'on allast en la maison Monsr Lovirvaul à Mexhawe pour la garder de feux et qu'on luy apportasse l'épée courte et large dedit. Sr., ce qu'on feit la luy présentant.

Interrogué queilz gens il veit et cognut oultre ceaux par luy piechà accuséis tant à Saint-Giel que ailheurs accompaingnant le Prince d'Orainge et son camp, dist et confesse avoir veu à Saint-Giel ung N. Werpen fil (fol. 60) d'ung chanoine // de Sainte-Croix aiant unne cicatrice à visaige. Stenne Donnea emprès Waremme à camp dedit Prince avecque harquebuise et flasque. Leonard Serurier. Jan Houbin piffer marit qu'estoit servante à Resimont. Veyt ossy audit Saint-Giel et Saint-Loren N. Melotte dit le grand Melot de Sainte-Margaritte qu'estoit az soldes soub la compaingnie dedit Sire de Lovirvaulz. Auquel Melot aucuns Franchois hostarent auparavant ung mantea blan et noir qu'il avoit desrobéit. Veit ossy Art Amour.

Interrogué où que le camp dedit Prince alla loger partant de Saint-Giel dist à Boneaff, delà emprès Gimblour, delà à Fléru, puis à Gossely. De plus avant ne sceit. Car il retourna en Liége se mectant aux soldes soubz Monsr de Lonchin qu'il servi tant qu'ilz furent casséis.

IIIIe cognoissance. Hors la confession quattremme faicte sains torturre le XXIe jour de Jung XVC septante-ung par Guilh. de Falle. Présens le Sr. bailhieu Junccis et Pontegonio.

Dist avoir veu Lambert Phet à camp de Prince d'Orange, lors qu'il estoit emprès Tillemont portant ordinairement hallebarde et estoit avecque luy N. le joenne Haren. Liquel Haren il veit à Lagace à temps que le camp estoit emprès la Cité, y veit à miesme temps N. filz Loys Mamye qu'avoit espouzé unne filhe de pays d'en hault vers Floreff.

Interrogué quelz, tant de ceaux par luy accuséis que non accuséis, estoient soldatz à camp dedit Prince, at dit et confessé les subséquens: Gilar, Lyar Spirinck qu'on nommoit Capitainne en lieu de Sr. de Lovirvaul d'Ardenne, Copin, Wynand d'Esseneux à cheval, Binon, Johan Gros-doigt, Le Poingnet trompette à campe, Veris

qui servoit ung gentilhomme Capitainne avecque ung acoutrement blain et noir. Johan Herlet à cheval. Anthoenne fil à l'espeuze Eamond de Marneffe. Le Sr. de Lumay Capitainne de cheval avecque sondit serviteur. Le Sr. d'Orey à cheval. Herman de Marneffe qui estoit privost ou lieutennant-privost et estoit avecque luy comme serviteur Anthoenne Blan. Johan fil d'ung Charton (fol. 60 vo.) demorant en la Rue des Ayres // emprès des Frères-Minneurs. Simon Taphier de cheval, auquel fut par quelcun demandé queles novelles, qu'il respondit: Nous n'en scavons rien, nous le scarons tantoest.

Les Ganteliers père et fil disoient y estre arrivéis sains leur sceu, qui furent prisonniers de quelcques Allemans pensans entrer en la Cité avecque leurs baghues et par cognoissance d'aucuns Liégois furent laissié entre eulx Lambert le Loing et Servais son frère y furent sains leur sceu ayans esté vivendiers à camp de Duck d'Alve. Et seroient estéz constrains demorer en celuy de Prince.

Item a déclaré et confessé que Gielet Dieu défeit l'orloige de Saint-Giele. Et que Arnult Lagali estoit son comparchonnier partans leurs butins ensemble, ayans ayde détrousser le chariot de Monsr de Falcoumont à l'oppositte de Bearewar, emmenant les chevalz asscavoir trois à quattres à Saint-Giele de moede qu'ilz s'entrefirent l'ung l'autre pour le butin.

Item dist qu'il avecque le grand Melotte furent en la maison dedit Sr. bailhieu trouvans plussieurs Allemans, où qu'ilz beuvirent ung coup ou deux, y mengeans quelcques pommes.

Interrogué queil estoit le deseing et intention de ceaux de dehors, dist que aucuns de Liége tenoient plussieurs propos de la pilher, eulx persuadant lors en possesseur quelcque maison narrante celle des Srs. de Saint-Denis, St.-Poul et plussieurs autres.

Dist que Eamond de Marneffe avoit fait faire plussieurs et grand nombres de flasques en Lyslea des feubres pour envoyer à camp de Prince d'Orainge. Item des cordons bleu derièr Mangenie à ung nommé Jamin pour les porter endit campe.

Extant à torturre.

Dist avoir veu Mathieu de Herstal à camp dedit Prince

près la Cité. Item dist y avoir veu Johan de Cornilhon son beafrère comme vivandier.

(fol. 61) Hors de la cognoissance Ve faicte par ledit Guilheamme, faicte le XXIIIe de Jung sains torturre. Présens le Sr. bailhieu Junccis et Pontegonio.

Dist avoir veu à camp de Prince d'Orainge avecque Johan Herlet préaccusé N. fil de Barthel de la Lanche Coronné en Nouvice, ayant occy ung qui se nommoit vulgairement Chalot.

Item dist - - oultre l'accusation par luy faicte de Johan de Cornilhon son beafrère - - de l'avoir veu à camp dedit Prince emprès Tongre comme vivandier vendant hosseaux, solliers et autres choeses. Et estoient avecque luy comme comperchoniers Amand le Merchier dedit Nouvice ayant éspouzé la filhe dedit Barthel et ung nommé Loys dit le petit Loys.

Ledit Guilheamme après avoir oyu la lecturre des susdites précédentes confessions par luy faictes tant devant que estant en torturre et après, dist persister et demorer emprès icelles. Et mis en garde de Loy.

 

Jugement.

Le vingte-cincquemme jour de Jung an LXXI par les Eschevins de Liége at esté rechargé à ladite Court de Juppilhe que attendues les actz et expéditions de loy faictes et advenues à la pourchasse de l'officier de Sr. alencontre de Guilheamme de Falle prisonnier, ensemble les cognoissances et confessions par iceluy Guilheamme faictes, elle condampnerat ledit Guilheamme pour ses démérittes d'estre pendu et éstrangléit à ung gybet tant que mort s'ensuyve.

 

Le...... at esté exécuté suyant le jugiét, pendu et estrangléit.

 

(fol. 61 vo.) Acte van toelating tot décharge voor Henrion d'Heur, gevangene, dd. 14 Maart 1572.

(fol. 62) Besluit tot niet-toelating van Gérard Sr. de Hollogne, d.d. 17 Nov. 1572.

(fol. 63 vo.) Acte van décharge voor Loys de Mirbich, Sr. de Hanneffe, dd. 14 Febr. 1573.

(fol. 69) Schrijven van Lodewijk van Nassau aan de stad Luik, dd. 24 Febr. 1574, tot tegenspraak van het gerucht, dat hij iets tegen de stad zou ondernemen.

(fol. 69 vo.) Antwoord der Magistraat van Luik op voorgaand schrijven.

Rijksarch. Luik, Echevins de Liége No. 446.

Bijlage A.
Copie geschreven met bekende hand der Secrétairerie en origineele apostillen. Er staat boven: Vacationes de Jeron [d.i. Jerosme van Hamme, gezworen klerk bij den Raad van Beroerten1)].

(fol. 292) Item le Ve jour de Jung 1569 par charge de Monsr le conseillier Vargas ay comme adjoinct esté envoyé+ avec le conseillier Hessele vers le chasteau de Bouillon pour examiner Andrieu Bourlet y detenu prisonnier. Auquel effect sommes partys ledt Ve jour de Bruxelles à chariot vers Liége, lequel fut loué sept florins, dont vient icy pour ma part dudt chariot trois florins dix s. Et+ pour y aller mismes deux jours à raison de 12 patars par jour, vient icy parensemble 1 £ 4 s.
Item le VIIe dudt mois sommes nous partiz dudt Liége par batteau vers Namur, où nous arrivasmes le lendemain+ soir et fut ledt batteau loué quatre florins, dont vient icy pour ma part dudt batteau IIfl. et y mismes deux jours de chemin, icy en tout 1 £ 4 s.

+ Item le IXe dudt mois sommes nous partiz dudt Namur à cheval vers Bouillon, auquel chemin depuys ledt IXe jusques le XVe ensuyvant nre retour audt Bruxelles avons tant allant, venant que en séjournant employé sept jours à raison de VIII pattars par jour de mon cheval,

+ lesquelz sept jours montent en louaige IIfl.XVIs. et mes vacations à 12 patars par jour, vient icy en tout 4 £ 4 s.

+ Item pour ma part d'ung guyde à pied, qui nous a mené et ramené dudt Bouillon jusques à Namur 7 s. 4 d.
  _____
En tout 13 £ 8 s. 8 d.

AGR. Audience no. 502 fol. 292.

Bijlage B.
Uit een staat van extraordinaire vacatiën van J. de Greve, Drossaart van Brabant (op perkament geschreven).

(fol. 234) Item alsoe bij zeker ordonnantie van Zijnder Extie geteekent ende beneden Prats, belast was geweest den Capitain Juo de Bolea, dat hij of zijnen Lieutenant zouden van stonden aen transporteren vuyt Bruessel ende van aldair medevoeren na Antwerpen eenen Jehan de Somme gevangen zittende opt Truerenborch, ende jegens den zelven te pronuncieren sententie diffinitive met confiscatie van lyffve ende goede ende geëxecuteert te worden metten sweerde ende daerna gequartileert, hangende de vier quartieren, daert alderexemplairst zoude mogen wesen ende stellende thooft op eenen staeck etc. Soe is hem Drossart opten Xen November LXIX de voors. ordonnantie in handen gestelt geweest bij mijnen Heeren van den Rade neffens Zijnder Extie, ten eynde hij Drossard d'inhouden derzelver zoude effectueren ende ter executie stellen gelyck hij tselve oock heeft gedaen opten pleyn tusschen de stadt ende tcasteel van Antwerpen opten XIIen November LXIX.

Item alsoe den scerprichter van Antwerpen de voirs. Justitie hadde volbracht in allen poincten zoe dat behoirde, hebbende de vier quartieren aen vier potenten opte blochuysen van den voors. casteele gehangen ende thooft op een spiesse boven St. Joorispoorte t'Antwerpen gestelt, van welcker justitie den voirs. scerprichter heeft geheysschet XXIgld. Vst. volgende de specificatie dairaff overgegeven, Soe en heeft nochtans desen Dros-

sard aen den zelven scerprichter maer vooralnoch betaelt XIIgld. Nyettegenstaende mijnen Heeren van den Rade neffens Zijnder Extie hem Drossart hebben geordonneert den scerprichter dairaff zoe vele te betalen gelyck men van zodanige justitien is gewoonlyck te geven, gemerct hij Drossard van gelycke justitien nooit meer en heeft doen doen versoeckene. Dairomme dat mijnen Heeren gelieven wille tordonneren, hoevele hij denzelven scerprichter voortmeer zal geven om tselve hierby gestelt te wordene. Dus hier voor alsnu de voors. XIIgld. qui valent III £ gro.
Item alsoe de voirs. Jehan de Somme op Truerenborch gevangen geseten hadde, zoe en heeft hij Drossard dairaff egeene Steencosten betaelt. Daerom hier Nyet.
Item betaelt voor eenen wagen, die den voors. de Somme tot Mechelen voerde ende daertoe tot Bruessel gearresteert was, XVIIIst. Ende insgelyx XVIIIst. voor eenen anderen wagen tot Mechelen gearresteert, die denzelven gevangenen voorts tot Antwerpen voerde. Mitsgaders noch eenen anderen gevangenen, die hem Drossard bevolen was mede van Bruessel te voeren ende opten Steen t'Antwerpen te leveren gelyck hij heeft gedaen, loopen beyde de waghens tsamen XXXVIst. qui valent IXsc. gro.
Item gegeven den biechtvader, die den voirs. de Somme gebiecht ende geassisteert hadde na d'oude costume XXst. qui valent Vsc. gr.
Item voor de montcosten des voirs. de Somme ende den anderen gevangenen, die tusschenwege Bruessel ende Antwerpen mette dienaers aten ende droncken, tsamen VIst. qui valent Is. VId. gro.

(fol. 238) Copie (op papier) der voormelde specificatie van onkosten van den beul.

Le mre des haultes oeuvres de la ville d'Anvers at exécuté par l'espée Jehan de Somme entre le chasteau et la ville d'Anvers sur le XIIme jour de Novembre, dont luy vient et il demande VI florins.
Item pour avoir quartilé ledt corps et chacun quartier pendu à une potente sur chacun des boulvers dudt chas-  

teau et la teste mise sur le bout d'une glaive au plus hault de la porte St. George par le commandement de M. le Drossard de Brabant, dont luy viengt et il demande pour chacune membre et pièche II florins, font ensemble X florins.
Item pour le chariot qui mena ledt prisonier à la mort et pour le dressement de l'éschaufaut, sur lequel lade justice a esté faicte, tout ensemble XX patars.
Item payé par ledt mre pour les quattre potentes et chaynes, ausquelz lesd. quattre quartiers furent comme dessus pendus, ensemble pour la glaive, où la teste fust mis dessus, ensemble II flor. V pat.
Item comme les soldatz dudt chasteau avoyent prins le serviteur dudt mre de main armé, luy constraindant de force, qu'il osta lesds quattre quartiers, luy faisant mener iceulx avecq une charrette jusques à l'opposite du Jardin des escrimeurs emprès lade porte St.-George et les luy faisoyent enterrer illecques, dont ledt serviteur demande pour son travail et paine II florins.

Sa XXI flor. V patars.

AGR. Audience no. 502 fol. 234 vlg.

Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs


editeurs