Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 54
(1933)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Nota van Pieter Mortamer over het gewest Angola
| |
[pagina 2]
| |
vroeger hier te lande onvindbaar, thans aanwezig ter Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage en bovendien in 1931 door Edgar Prestage deskundig uitgegeven. Maar tot Brazilië (en dus onder de West-Indische Compagnie) heeft korten tijd behoord het Afrikaansch gewest Angola (met het eiland St. Thomé), dat in 1641, op last van den te Pernambuco zetelenden Gouverneur Johan Maurits van Nassau, werd veroverd door Admiraal Cornelis Jol. Het Utrechtsch Genootschap publiceerde over dat gewest niet meer dan één, zegge één enkel documentGa naar voetnoot1) van het jaar 1643. Wat overigens omtrent de geschiedenis van Angola bekend werd is, uiterst beknopt, voorgedragen door Barlaeus, wiens mededeelingen ook al omstreeks 1643 ophouden. De geografische gesteldheid van Angola is op grond van blijkbaar goede gegevens, breedvoerig maar warrig, behandeld door Olfert Dapper in zijn Beschrijvinge der Afrikaensche Gewesten (1668). Na 1643 heeft de Muze ons zoo goed als onwetend gelaten over dit gewest, dat in 1648 door de Portugeezen werd heroverd, maar zonder dat ook slechts één onzer historieschrijvers, van Aytzema tot Blok, heeft geboekstaafd op welke wijze en op welk tijdstip zulks geschiedde. Blijkbaar heeft men zich, oudtijds reeds, in Nederland gemakkelijk getroost over het verlies van Angola, dat toch werd geacht zich uit te strekken van Loango (benoorden de Congo-rivier) tot de Kaap de Goede Hoop, eene conqueste die, de heerschappij verzekerende over het voornaamste aller slavendépôts (S. Paulo de Loanda), ons in staat had kunnen stellen tot het oefenen van economischen dwang in Spaansch-Portugeesch Amerika, op eene wijze zooals thans mijnmagnaten en petroleumkoningen het wel of wee kunnen bepalen van handel en industrie; eene conqueste die, ware zij behouden gebleven, ons zeggenschap zou hebben gegeven over het thans in hoofdzaak Belgisch Congo-bekken en over meer nog dan dat. Maar Angola is nu eenmaal een onrechtvaardig verkregen goed geweest over welks verlies niet tezeer behoeft te worden getreurd. | |
[pagina 3]
| |
De voorgeschiedenis is zoo algemeen bekend, dat haar te herhalen bijna woordverspilling lijkt. Het in 1581 bij Spanje ingelijfd Portugal had den 1sten December 1640 die vreemde heerschappij afgeworpen, den 13den dier maand den Hertog van Braganza tot Koning uitgeroepen. Portugal, op welks kosten de Nederlanders zich sedert tientallen van jaren in de overzeesche gewesten hadden uitgebreid en zich ook verder hoopten uit te breiden, dreigde door zijn verzet tegen Spanje eene met de Republiek bevriende mogendheid te zullen worden welke, in plaats van uitgeplunderd, met rust gelaten ja ondersteund zou moeten worden. Maar de onafhankelijkheid van den herrezen Staat werd niet terstond erkend. Eer zij zoover was, kon nog rijke buit door Nederlanders worden weggesleept. De Staten-Generaal gaven, bij schrijven van 23 Febr. 1641, een verstaanbaren wenk daartoe aan den Gouverneur van Brazilië, Graaf Johan Maurits van Nassau; Bewindhebberen der Compagnie lieten zich omstreeks hetzelfde tijdstip nog duidelijker uit. Wat zij den Graaf opdroegen was, dat hij van de nog bestaande gelegenheid om iets tegen de Portugeezen te ondernemen partij moest trekken; liefst de Allerheiligenbaai (die Pernambuco immer bedreigde) veroveren, maar doen wat in zijn vermogen was. Er blijkt niet, dat deze opdracht die niemand ‘fair’ zal noemen den Graaf repugneerde en dat behoefde ook niet. Als Gouverneur wenschte hij zijn gebied door als noodzakelijk gevoelde uitbreidingen te consolideeren, als Soldaat had hij naar de moraliteit der gegeven orders niet te vragen. Dies verstevigde hij terstond zijn gezag in de hem reeds toekomende zuidelijke grensprovincie Cirii (Sergipe del Rey) en zond hij eene vloot naar Angola om dat gewest te vermeesteren (30 Mei 1641): weer wat later liet hij de noordelijke grensprovincie Maranhão bezetten (25 November 1641). De vloot, onder Admiraal Jol afgezonden, vermeesterde op 26 Augustus de hoofdstad van Angola (S. Paulo de Loanda), den 16den October het eiland St. Thomé. Men kan daar Barlaeus op nalezen, zoo goed als de hiernà volgende nota van Pieter Mortamer (of Moorthamer) die op den 29sten Augustus het hooge ambt van Directeur der nieuwe kolonie aanvaardde. Mortamer is in de | |
[pagina 4]
| |
geschiedenis van Brazilië een min of meer bekende figuur, die in 1639 als lid van den Raad van Justitie aldaar, in 1647 als Bewindhebber in patria voorkomt. Dat hij middelerwijl Loanda heeft bestuurd zou onbekend zijn gebleven indien wij zijne nota niet hadden. Weinig tijds voor Mortamers bestuursaanvaarding was te 's Gravenhage een Nederlandsch-Portugeesch traktaat tot stand gekomen (12 Juni 1641) waarbij een of- en defensief verbond tegen Spanje werd aangegaan, terwijl voor de koloniën een wapenstilstand van tien jaren werd gesloten die, wat het gebied van de West-Indische Compagnie betrof, zoude ingaan één jaar nà dat de koninklijke ratificatie ginds officieel zou zijn aangekondigd. De ratificatie, die tot den 18den November op zich deed wachten, werd in de Republiek eerst in Februari 1642 ontvangen, den 22sten van die maand bekend gemaakt. Het werd Juni eer zij Brazilië bereikte. Van teruggave der bezette gebieden, Angola, S. Thomé en Maranhão, behoefde dus geen sprake te zijn, maar beide laatstgenoemden vielen bijna onmiddellijk daarnà van de Nederlanders af (zie Barlaeus); wat met Angola geschiedde, dat tot 1648 onder Nederlandsche vlag zou blijven, moet uit zeer verspreide gegevens worden gereconstrueerd. Van Nederlandsche zijde heeft men daarover, behalve het rapport van Mortamer, een paar korte aanteekeningen van Barlaeus en zeer enkele pamfletten die nader zullen ter sprake komen. Van Portugeesche zijde verscheen een thans onvindbaar geworden boekje waarop de Heer C.R. Boxer mij attent maakte. Het werd opnieuw door Edgar PrestageGa naar voetnoot1) afgedrukt in het ‘Boletim da Classe de Letras, Vol. XIII (1919)’ der Academia das Sciencias de Lisboa. Het is geschreven door zekeren Luis Felis Crus, die verklaart tegenwoordig te zijn geweest bij | |
[pagina 5]
| |
alle door hem vermelde gebeurtenissen (eene verklaring die cum grano salis valt op te vatten).
De uit S. Paulo de Loanda verdreven Gouverneur van Angola, Don Pedro de Menezes, had zich (1641) met zijne legermacht in noordoostelijke richting terug getrokken naar de rivier Bengo, aan welker oever hij zich voorloopig versterkte en zeker een veelbeteekenende positie wist in te nemen, omdat dààr de aanplantingen en tuinderijen lagen vanwaar het barre Loanda van nooddruft placht te worden voorzienGa naar voetnoot1). Mortamer, die moeilijk kon gedoogen dat de vijand de voedselvoorziening van de hoofdplaats beheerschte, besloot (medio-October 1641) Menezes uit diens stellingen te dringenGa naar voetnoot2), waarnà de Portugeezen, die de plaats nog juist bijtijds hadden geruimd, zich door een langen en bezwaarlijken marsch terug trokken op Masanganu, een hunner nog behouden gebleven nederzettingen, een sterke stelling, gelegen (‘als Loevesteyn’ zegt Dapper) aan de samenvloeiïng van de rivieren Coanza en Koala. Mortamer achtervolgde den vijand blijkbaar niet lang; expeditietroepen moesten zich op den marsch het drinkwater laten nadragen - eene mededeeling die doet denken dat Menezes zich welbewust en met bekwaamheid had terug getrokken achter een breede, dorre en verschroeide landstrook die tot voormuur tegen de Nederlanders kon strekken. Duidelijk is overigens, dat de Portugeezen door hunnen aftocht terstond een deel van hun overwicht verloren bij de Massecongos (naturellen) en derzelver stamhoofden de Sovas, hetgeen zich uitte door opstandige, van wandaden en wreedheden gepaard gaande aanvallen. Zoowel Barlaeus als Crus maken omstreeks dezen tijd melding van een Portugeesch, uit Brazilië overgekomen scheepje dat door Nederlanders werd ‘afgeloopen’, een feit dat merkwaardig voorkomt als blijk van overeenstemming tusschen beide bronnen. Na den aftocht van Menezes schijnen Partijen elkaar wat rust te hebben gegund om, elk voor zich, de eigen | |
[pagina 6]
| |
plaatselijke belangen naar vermogen te bevorderen; zoo Menezes die nog een kleine expeditie wist uit te zenden tegen zeker stamhoofd Naboangongo. Deze echter wist, wellicht met heimelijken steun van Nederlandsche zijde, den Portugeeschen Gouverneur aanzienlijk nadeel toe te brengenGa naar voetnoot1). De in Juni 1642 voor Brazilië afgekondigde wapenstilstand moet eenige maanden later in Angola zijn gepubliceerd; zeker althans nà den 12den October 1642 toen Mortamer, blijkens het slot zijner nota, de Directie aan een opvolger had overgegeven. Die opvolger was C. Nieuwland of Nieuwlant, naar uit BarlaeusGa naar voetnoot2) zoowel als uit de nota zelve voldoende duidelijk is. Al wat wij van dezen Nieuwland weten is, dat hij lid was geweest van den Raad van Justitie te PernambucoGa naar voetnoot3). Volgens CrusGa naar voetnoot4) waren het de Directeuren Niqulant en Morthamer (Mortamer) die den Portugeezen den wapenstilstand aankondigden. Er is echter gegronde reden om te vermoeden, dat Mortamer de kolonie toen zulks geschiedde reeds had verlaten of er althans geen gezag meer uitoefende, daar hij in zijne nota toch wel melding zou hebben gemaakt van eene gebeurtenis zoo belangrijk als deze. Ook Barlaeus zegt, dat het Nieuwland was die deze aangelegenheid bezorgdeGa naar voetnoot5). Nieuwland zorgde voor meer. Hij bezette het landen tuinbouwdistrict aan de rivier Bengo, alwaar hij, na gesloten wapenstilstand, de Portugeezen weer dacht te dulden, in zoo verre zij er (in het belang van de hoofdplaats) den akkerbouw wilden bevorderen. Negen maanden zou hunne vestiging aldaar mogen duren, om dan te worden bestendigd of opgeheven, al naar gelang van de orders die uit Nederland zouden inkomen. De betrekkingen over en weer schijnen niet bepaald slecht te zijn geweest en hadden misschien goed kunnen worden, waren niet de afval van Maranhão en die van S. Thomé naar | |
[pagina 7]
| |
Loanda overgebriefd geworden. De gewestelijke regeering vond in die berichten aanleiding tot het nemen van drastische maatregelen. Maar welke was thans die regeering? Het schijnt, dat slechts een gedeelte van de regeermacht aan Nieuwland was opgedragen. Immers wij lezenGa naar voetnoot1), niet alleen dat Angola aan Brazilië werd onttrokken onder den naam van Zuider-District van Guinee, maar ook dat het bij maandelijksche toerbeurtGa naar voetnoot2) werd bestuurd door een raad van drie Directeuren, zoodanig dat de een gehouden is voor de schuld van den ander op te komen, hetgeen voorzieniglijk is beschikt, opdat zij enger zouden zijn verbonden door trouw jegens de Compagnie en door vriendschap onder elkaar, naar Barlaeus er spotlievend bij zegtGa naar voetnoot3). Eenmaal noemt hij dan ook, omstreeks dezen tijd, de namen van Nieuland, Mols en KroesenGa naar voetnoot4) als rapporteurs omtrent een handeling hunnerzijds, welke niet heeft nagelaten groote verontwaardiging onder de Portugeezen te verwekken. Wij bezitten hun rapport niet, maar wel een daaruit getrokken overzicht, waarbij Gouverneur en Raden van Brazilië de toedracht naar Nederland meldden. Deze zaak komt op het volgende neerGa naar voetnoot5). De weder aan de rivier Bengo toegelaten Portugeezen zouden de hun voor negen maanden verleende bewegingsvrijheid hebben misbruikt door de naturellen op te ruien, den handel met de Nederlanders te bemoeilijken, negers, Spanjaarden en Nederlanders te mishandelen, volk te pressen, de gansche bezetting van Masanganu over te laten komen, betrekkingen met de landgenooten aan de Allerheiligenbaai te onderhouden. De berichten, omtrent den afval van Maranhão en S. Thomé ontvangen, maakten de Directeuren zoo argwanend, dat zij een aanval uit de Bengo-Streek (op S. Paulo) begonnen te vreezen. Na rijp overleg besloten zij gijzelaars te | |
[pagina 8]
| |
eischen. Menezes weigerde gijzelaars te geven; zelf beducht voor een aanval op zijn kamp, liet hij de wachtposten verdubbelen. Toen besloten de Nederlandsche Directeuren die gijzelaars te laten halen, waartoe een troep van bijna tweehonderd gewapenden werd aangewezen die, in den morgenstond van den 17den Mei 1643Ga naar voetnoot1) voor de plaats van Menezes gekomen, werd ontvangen met eenige tot een algemeen gevecht leidende schoten. Dertig à veertig Portugeezen werden neergelegd, dertien à veertien gewond, honderdzestig mannen waaronder de Gouverneur zelf werden gevangen genomen. Op dien Gouverneur na, werden de gevangenen naar de Allerheiligenbaai gezonden. Hoe zij niettemin te Pernambuco belandden en wat hun daar wedervoer staat bij Barlaeus vermeldGa naar voetnoot2). Merkwaardig is de vergoelijkende toon waarop Graaf en Raden het gebeurde bij Bewindhebberen voordroegenGa naar voetnoot3). Het relaas van Crus komt vrijwel met het Nederlandsche overeen, het is uit den aard der zaak bitterder. Als Directeur die het initiatief tot de overrompeling had genomen, noemt hij alleen Hans Mols, een naam ten onzent ook nog bekend uit dien van een ‘Fort Mols’, gesticht aan de monding van de rivier Cuanza, bepaaldelijk om de Portugeezen te Masanganu af te sluiten van de zee.
Het doet aangenaam aan te ontwaren, dat men zich in deze periode toch ook gelegen heeft laten liggen aan de kennis van het binnenland. Dapper (ed. 1668, p. 591) noemt een overigens lang vergeten reiziger, Jan de Herder, die het achterland van Loanda heeft onderzocht in noordoostelijke richting over zoowat 550 K.M. (recht gemeten) en bij Muéné Kundi aan de Kwango (een zijrivier van de Congo) is uitgekomen. Die reis zou nog onopgemerkt zijn, hadde niet een Franschman, R. Avelot, zich de moeite gegeven uit Dappers beschrijvingen, overwoekerd als zij zijn door aanhalingen uit Lopez, Battell, Brun | |
[pagina 9]
| |
en anderen, een benaderde reisroute af te leidenGa naar voetnoot1). Jammer is, dat P.J. Veth, in zijn ‘De Nederlanders in Afrika’Ga naar voetnoot2), eene studie zooals alleen Veth vermocht te schrijven, geen melding van dezen Jan de Herder heeft gemaakt.
Voor de geschidenis van de volgende jaren is de onderzoeker eigenlijk alleen op Portugeesche en afgeleide Portugeesche bronnen aangewezen. Crus verhaalt, dat de Nederlanders al spoedig betuigingen van leedwezen over het gebeurde aanboden, welke door de zich hunner onmacht wel bewuste Portugeezen in schijn en op hoop van een betere toekomst werden aangenomen, zoodat ook weer eenig handelsverkeer tot stand kwam tusschen S. Paulo en het noodlijdend Masanganu, waar zekere Antonio de Abreu de Miranda tot gouverneur was gekozen. Dat verkeer, met een volk van handelaars als de Nederlanders, schijnt den Portugeezen duur te staan te zijn gekomen. De Nederlanders plachten te verkoopen wat zij kwijt wilden zijn, niet wat de Portugeezen begeerden; eerstgenoemden rekenden, daar de handel in hoofdzaak tot ruilhandel beperkt bleef, tweemaal naar zich toe; laatstgenoemden moesten wat zij meest behoefden in specie, wat zij niet zoo hoog noodig hadden met ivoor, wat zij minst van alles konden gebruiken met slaven betalen. Zoo werden de Portugeezen in korten tijd van hun beste goederen ontdaan en onderwijl lieten de zorgelooze Nederlanders den Gouverneur Menezes ontsnappen. Deze ontkwam naar Masanganu. In 1645 kreeg Masanganu eenige hoognoodige versterking, doordien een nieuwbenoemd Gouverneur, Francisco de Soutomayor, met hulptroepen werd uitgezonden. Om allen schijn te vermijden van den wapenstilstand te verbreken, landde deze aan de Enseada do SutoGa naar voetnoot3) (bij | |
[pagina 10]
| |
Kaap Ledo), een plek waar de Nederlanders geen gezag uitoefenden. In drie detachementen verdeeld, kwam Soutomayor eerst naar de rivier Cuanza, vervolgens naar Masanganu alwaar hij het bestuur overnam van Menezes, die zelf naar den Rio de la Plata vertrok. Soutomayor stierf weinig tijds daarna aan eene klimaatziekte. Toen werd een driemanschap gekozen, bestaande uit Bertholameu de Vasconcellos, João Juzarte de Andrade en Antonio Teixeira de Mendonça, welke triumvirs zich alweer krachtig genoeg voelden om eene strafexpeditie tegen de bevolking uit te zenden, onder den Kapitein-Majoor Manoel de Nobrega. Omstreeks dit tijdsgewricht vermeldt Crus de namen van twee Nederlandsche DirecteurenGa naar voetnoot1). De eerste is die van Henrique van de Relinchoven, iemand van wien wij niets weten, of het moest zijn, dat een majoor Redinchoven in 1632 in Brazilië heeft gediendGa naar voetnoot2). De tweede is die van Cornelio Enrique Ovuman, die gemakkelijker te identificeeren is. Hij kan moeilijk een ander zijn dan Cornelis Ouman, iemand die in vroeger dagen Commies te Loango was geweest en als zoodanig een keer of wat sympathiek staat vermeld in Mortamers nota. Hij is het, die tot het laatst te Loanda is verbleven en de stad in 1648 heeft moeten overgeven. Dat hij voluit Cornelis Hendriksz Ouman heeft geheeten, wordt waarschijnlijk uit zijne onderteekening van de nader te behandelen artikelen van overgave. De expeditie van Soutomayor, al ware zij niet als breuk van den wapenstilstand bedoeld, kon niet nalaten de smeulende vlammen weder over Angola te doen oplaaien. Wij lezen, hoe Directeur Ouman zich van de bevriende naturellen wist te bedienen om de Portugeezen voortdurend te harceleeren, terwijl wij toch ook lezen dat het dien Portugeezen telkenmale weder gelukte hun eigen negers in ontzag te houden. Er woedde dus een door Europeanen onderhouden oorlog van negers tegen negers, waarin de gevreesde Koningin N'Zinga de zijde der Nederlanders had gekozen! In 't laatst van October 1647 bracht Ouman, met behulp van die Vorstin, den | |
[pagina 11]
| |
Portugeezen een zware nederlaag toe waarvan wij nu eens iets weten uit een nog onopgemerkte Nederlandsche bronGa naar voetnoot1). Crus verhaalt van een zoo mogelijk nog ernstiger nederlaag den 1sten Augustus 1648 toegebracht (bij Masanganu) aan een Portugeesche macht onder den Kapitein Manoel de Nobrega. Toen zouden de Portugeezen op het punt zijn geweest alle hope te laten varen. Dat inmiddels krachtig voor hunne bevrijding werd gewerkt, zouden zij eerst enkele maanden later ervaren. Want de Koning van Portugal had zijn Angoleesch bezit niet uit het oog verloren. Hij had den Generaal Salvador Correa de Sá e Benavides naar Rio de Janeiro doen vertrekken, om aldaar een troepenmacht van zevenhonderd en vijftig man te verzamelen die hij moest overvoeren naar en ontschepen aan de Angoleesche kust bij een plaatsje genaamd Quicombo. Voorzien van instructies in soort gelijk aan die van Soutomayor, moest Correa de Sá trachten uit dit landingspunt de hand te reiken aan zijn te Masanganu bedreigd wordende landgenooten. De vloot van Correa de Sá, den 12den Mei 1648 van Rio vertrokken, den 12den Juli voor Quicombo aangekomen (alwaar een tegen-Loanda moest worden gesticht) werd den 1sten Augustus door een zware zeebeving geteisterd waarbij de Generaal zijn tweede schip (de Almirante) met tweehonderd soldaten kwam te verliezen. Dit deed hem, als met den moed der wanhoop, grijpen naar een stouter plan van aanval, dat gemotiveerd werd door de berichten die hem middelerwijl uit de binnenlanden waren toegevloeid, berichten welke op den wanhopigen toestand wezen waarin zijne landgenooten te Masanganu zich bevonden. Met elf schepen zeilde de Generaal stoutelijk naar de Baai van Loanda, om de stad S. Paulo op te eischen. Het verloop van zaken aldaar kan men beschreven vinden bij Crus, maar even goed en met minder woordenpraal in een brief van den Koning aan den Markies | |
[pagina 12]
| |
van Nisa, die gedateerd is 29 November 1648, welke brief door Prestage achter het geschrift van Crus als bijlage werd afgedrukt. Opmerkelijk, die brief is in 1649 in het Nederlandsch vertaald, reeds hier te lande verschenen onder den titel: ‘Copye van een Brief, van den Koningh van Portugael, gheschreven aen Francisco de Souza Coutinho, Synen Ambassadeur, resideerende te 's Graven-Hage’Ga naar voetnoot1). Dit document is echter aan de aandacht der historici ontsnapt. Naar luid van dien brief dan, liet Correa de Sá zijne troepen ontschepen op eenigen afstand van de stad die behoorlijken tegenweer schijnt te hebben geboden, krachtig genoeg althans, om in den eersten aanval honderd en veertig Portugeezen buiten gevecht te stellen. De verdedigers trokken niettemin al spoedig terug binnen hun beste fort, het heuvelfort (Morro) alwaar zij den 18den Augustus, een bestorming niet willende afwachten, de witte vlag heschen. Zoo werd de doortastendheid van Correa de Sá beloond; hij had de hoofdplaats door eene verrassing ter dege benauwd en het opkomen van de Nederlandsche troepen die nog in de binnenlanden waren door vlugheid van optreden verhoed. Den 26sten Augustus ruimden de Nederlanders de plaats, die sedert, ter eere van den datum, den naam draagt van S. Paulo da Assumpção de Loanda.
De overeengekomen voorwaarden van overgave die voor ons zijn bewaard in het uniek pamflet No. 2531 der Thysius-Verzameling, verdienen nog eene afzonderlijke bespreking. Dit pamflet geeft ons den Nederlandschen tekst, bij Crus is de Portugeesche te vinden. Welke van beide de oorspronkelijke moge zijn is niet wel uit te maken, maar de toon doet vermoeden, dat het stuk oorspronkelijk in het Nederlandsch gesteld en in het Portugeesch vertaald werd, hetgeen overigens weinig uitmaakt, daar de beide redacties goed met elkaar kloppen. Het is alsof de Portugeezen zoozeer door hun eigen onverwacht succes zijn overrompeld geworden, dat zij het opmaken van de artikelen met liefde aan de Neder- | |
[pagina 13]
| |
landers hebben overgelaten. Als die Flamengos maar het veld ruimden, was den Lusitaniërs verder alles goed. Men oordeele uit de navolgende korte samentrekking, die doet zien hoezeer de Nederlanders (degenen die zich ‘wij’ noemen) de voorwaarden stellen waarop zij de wapenen willen neder leggen, terwijl de Portugeezen, van hunnen kant, geen voorwaarden stellen. Die artikelen zijn dan, in 't kort, deze: 1. De Generaal Salvador Correa de Sá e Benavides zal schepen leveren tot ons vertrek, welke bodems te voren gekeurd en behoorlijk uitgerust zullen worden; 2. Wij zullen alle onze goederen, de compagniesgoederen, mitsgaders de helft van onze vivres en munitiën mede mogen nemen; 3. Wij zullen gedurende het gereed maken van de schepen gewaarborgd blijven tegen alle molest; 4. Wij zullen uittrekken met vliegende vaandels, slaande trommen, brandende lonten, kogels op de mondingen der geweren en vier halve kartouwen; 5. Alle onze huisslaven worden tot onze goederen gerekend; 6. Alle deze voorwaarden gelden gelijkelijk voor Portugeezen onder ons als voor Nederlanders onder de Portugeezen, zonder dat iets op hen verhaald zal mogen worden; 7. Onze te velde zijnde Majoor Symon Pietersz. met zijn troepen is in dit contract begrepen; 8. De Generaal zal zorgen dat wij zoomin hier als voor Masanganu zullen worden beleedigd; 9. Schepen uit Holland of uit Brazilië alsnog tijdens ons verblijf hier aanloopende, zullen op voet van vriendschap worden bejegend; 10. De gevangenen over en weer zullen in vrijheid gesteld worden; 11. Wij belooven niets tegen de Portugeezen te zullen ondernemen in dit zuider-district; 12. Ons zullen vijf dagen worden gegund om te embarkeeren en wij zullen mogen blijven tot de verbinding is hersteld met Majoor Symon Pietersz.; 12. Mocht deze Majoor de wapenen willen blijven voeren, dan zullen wij hem niet ondersteunen doch integendeel désavoueeren. Waar werden de artikelen opgesteld en onderteekend? Vreemd genoeg alweer, niet in het kampement der Portugeezen maar binnen het Nederlandsche fort, dat den naam of den bijnaam van Aardenburg blijkt te hebben gedragen. Het Nederlandsche stuk althans zegt: ‘Alsoo geaccordeert den 21 Augusti 1648 in onse Fortres van | |
[pagina 14]
| |
Ardenburgh’. Hier is oogenschijnlijk tegenspraak met de onderteekening van het Portugeesche stuk (Crus p. 37) alwaar men leest als volgt: ‘Feito aos 21 de Agosto na era de 1648 na nossa fortaleza cercada - Aerdenburgh, Salvador Correa de Sà e Benavides, Adriano Lens, Cornelio Henrique, Onuman.’ Wij mogen nu wel veronderstellen, dat het Portugeesche stuk minstens één fout bevat, doordien de naam van het fort is gecursiveerd en aldus persoonsnaam van een der onderteekenaars schijnt. Dat het heuvelfort (Morro) den naam Aardenburg verdiende, is op te maken uit eene nota van zekeren commies Pieter Zegers, voorkomende in denzelfden bundel als het rapport van Mortamer en onmiddellijk daarop volgendeGa naar voetnoot1). Wie zijn hier de onderteekenaars Cornelio Henrique en Onuman? Ook dit is wel uit te vinden, daar de bekwame commies die tot 1641 te Loango had vertoefd, herhaaldelijk in Mortamers nota wordt aangeduid als Cornelis Ouman. Vermoedelijk deze zelfde persoon komt bij Crus (p. 19) voor, als zijnde omstreeks 1646 de Directeur Cornelio Enrique Ovuman, dien wij van onzen kant kennen als beleider van een oorlogsexpeditie naar de binnenlanden in 1647, waarvan hier- | |
[pagina 15]
| |
voren melding is gemaakt. In plaats van tot twee onderteekenaars, namelijk Corelio Henrique en Onuman kunnen wij dus besluiten tot één enkelen persoon: Cornelis Hendriksz Ouman. Adriano Lens blijft nog twijfelachtig. Het Nederlandsche document dat vermoedelijk wel is verspreid op last van den immer werkzamen Portugeeschen gezant bij de Republiek en niet door de hoogste nauwkeurigheid uitmunt, maakt de fout, den Directeur Corn. Hendr. Ouman te noemen: Dominicus Touman. Zien wij dit als eene schrijffout over 't hoofd, dan blijkt er overeenstemming te bestaan tusschen de verbeterde Portugeesche lezing en de Nederlandsche, welke laatste luidt als volgt: ‘Alsoo geaccordeert den 21 Augusti 1648 in onse Fortres van Ardenburgh, Andries Lens, Dominicus Touman, Salvador Correa de Sáa ende Benavides; ende ick den Kapiteyn Jan Antonio Correa, hebben de voorszegde Capitulatien gecopieert uyt de Originele die onder my blyven berusten, tot de welcke ick my gedrage, in de stadt van St. Paulo, den 28 Augusti 1648.’ De capitulatie is dus onderteekend, precies zooals mocht worden verwacht, door Ouman Directeur, Andries Lens vermoedelijk mede-Directeur, Salvador Correa de Sá e Benavides Portugeesch veldoverste en João Antonio Correa ‘Secretario deste Reyno de Angola’.
Zoo weten wij dan nu, onder welke omstandigheden de kolonie is bezweken. Wat wij eraan hebben gehad of hadden kunnen hebben, is te zien uit de navolgende belangrijke nota van Pieter Mortamer. S.P. L'H.N. | |
[pagina 16]
| |
Schriftelijck RapportGa naar voetnoot1) van Pieter Mortamer, gewesen Raedt van Justitie en Directeur in Loanda de St Paulo over den tocht en het geluckich succes in Angola aen de Camer van Zeelandt overgegeven den 29 Junij 1643.Edele, Erentfeste, Hoogwijse seer voorsienige Heeren Mijn Heeren!
T'is kennelijck hoe dat wij met de Heer Admirael Jol saliger den 30 Maij 1641 met een en twintig seijlen daerop seventhien compagnies soldaeten en drij compagnies Brasiliaene versien voor acht maenden van 't ReciefGa naar voetnoot2) sijn t' seijl gegaen met een beslooten instructie te openen na twaelf daegen, die geopend wordende ons aenwees na Loanda de St Paulo op de cust van Africa op de hoochte van 8 graden 45 minuten. Wij sijn redelijck na de tijt vant jaer om de zuijdt geraeckt, doch commende op de hoochte van 29 a 30 grad., soo heeft onse reijs door stilte getardeert en door mankement van water ons een groote miserie gedreijcht 'twelck God de Heer eijndelijck heeft gelieft te versien en na langhe suckelingh gebracht in een gewenste haven, genaempt de VliegebaijGa naar voetnoot3) op 14 grad. 50 min., alwaer wij ons hebben ververst en van water versien in welcke baij wij de journalen van alle de schippers en stuerluyden in onse vlote hebben gevisiteert, geexamineert ende bevonden datse altemael daerin accordeerden dat de brasilische cust over de hondert mijlen westelijcker lag als de caerte aenwees. Vandaer sijn wij nae vijf daegen regelrecht t'seijl gegaen na Loanda de St Paulo onse gedestineerde plaets, sendende vooruyt twee jachten om den weg te wijsen en | |
[pagina 17]
| |
voor 't zuijder eijnde van 't eylandtGa naar voetnoot1) gecomen sijnde, heeft de Admirael een boot uytgeset om het selve gat te besichtigen en te peijlen, maer alsoo onse vijanden daer 2 a 3 stucken hadden daerse ons de eerste hostiliteijt mede thoonden wast niet wel mogelijck daerontrent te comen. 't Heeft God de Heer gelieft snachts daeraen in onse handen te laeten vallen een carvelGa naar voetnoot2) daer op een stierman was die wij in den Raedt hebben gehoort, geexamineert en bevonden dat hij int noordergat van 't eylandt dyversche maelen hadde ingeseylt en aldaer seer wel bedreven, die ons aennam smorgens soo haest de zeewint soude beginnen te waijen met onse vlote hetselve noordergat veijlig in te brengen en deselve te settenGa naar voetnoot3) op vijf vadem waters tusschen een batterije en het waterkasteel daer toe wij resolveerden en hij te wege bracht en sijn daer met onse boots bequamelijck sonder eenig merckelijcke recontre sterck 2145 man den 25 AugustiGa naar voetnoot4) gelant. Aen lant ons volck in ordere gestelt sijnde, hebben wij het placcaet op 't stuck van plunderen gemaeckt - - wegens onse instructie - - laeten publiceren tot drijmael na den ander en voor yder brigaede eens en daerna yder commijs die met mij aen lant te gaen geordonneert waeren sijn instructie behandicht en door den predicant het gebet laeten doen. Dit geschag alles sonder rencontre als alleen een cleijn schermutsel 'twelk viel tusschen eenGa naar margenoot+ compagnie vierroers en eenige liefhebbers van den vijandt; tegen de avont trocken wij de barg op, waerboven wij het nederleyden tot dat de maen opquam, met welckers opcomste wij wederom marscheerden en hebben voor daege de stadt in den name des Heeren aengetast en alles gevlucht gevonden, een leech nest, daer niet in was als veeren die se niet en hadden willen medenemen. Wat de ordere aengaet die in 't marcheren sijn gehouden en voorts wat voor troupen soo verlooren als andersints daer sijn gemaeckt, daerin referere ick mij tot het parti- | |
[pagina 18]
| |
culier rapport vande Overste LuytenantGa naar voetnoot1) die in de expeditie de absoluyte commando hadde en ick hem in stem volgde, daerin ick niet wil particulariseren. In de stadt commende hebbe ick, de Overste Luytenant, de Majoor en de andere hooftofficieren andermael het placcaet en de intentie daeruyt voorgehouden, en het voordeel van de drie compagnieen haer vermaent, alsmede de commijsen en chyrurgijns belast ijder int sijne sijn devoir te doen en hem te reguleren na de instructie die hij van mij ontfangen hadde, 'twelck sij hebben getracht, maer weijnig te wege gebracht door 't inordentelijck plonderen dat nochtans soo hoog verboden was. Wij hebben eventwel alle dijvoiren aengewent en gelijck als door vier en sweert bij malckanderen gesleept en vergadert daer sij jegenwoordich noch wel af teeren en haer onderhout van hebben. Den 28 Augusti d'Heer Admirael en de Overste Luytenant in onse raede voorgehouden dat het - - ons oordeels - - nu tijt was dat wij in onse directie mochten treden, opdat alles te ordentlijcker mochte toegaen en het volck te plunderen eens ophielde. Dit hebben wij den 29 ditto maer eerst connen te wege brengen als wanneer wij oock de officieren hebben ontboden en haer onse instructie voorgelesen om dienswegens in onse directie te treden, gelijck wij sonder ijmants tegenspreecken hebben gedaen en sijn van haer Ed. gesamentlijck geluck gewenst. D'Heer Admirael Jol is corts daeraen vertrocken op sijn tweede exploict na St ThoméGa naar voetnoot2) met twaelf schepen daer op vijff compagnie soldaeten en dry compagnie Brasiliaenen. Tot fondement van onse regieringe en directie hebben wij alle vlijt gedaen om alles in goede ordere te brengen en onse instructie na te comen. Wij hebben de fiscael naerder en stricter orders laeten toecomen omme de contraventeurs van onse vorige placcaet te achterhalen en tegens haer na rechte te procederen anderen ten exempel, 'twelck maer weder opereerde principaellijck onder | |
[pagina 19]
| |
de officieren die ons in plaets van met obedientie met protest bejegenden tot merckelijcke schaede voor de Compagnie, haer selver en principaellijck voor het gemeene beste. Want het eerste artikel van ons placcaet niet anders en was gefondeert als om een vaste en pertinente staet te connen maecken in onse magasijnen, principaellijck van de vyvers en beloofden een ijder voor 'tgene men bevinden soude dat hij overig hadde contentement te doen, mits leverende hetselve in 't magasijn, 'twelck voorwaer beter soude sijn geweest als door 't onnuttelijck verbruyck - - gelijck sij daerna hebben gedaen gevende sij spaansch meel, farinha - - in ongelegentheijt en gebreck selfs te comen, daerin sij op mijn vertreck begonden te vallen, drijgende niet alleen schaedeGa naar margenoot+ voor de Compagnie maer haerer aller miserie, 'twelck God verhoede; hadden wij een gauwer fiscael gehadt aen onse authoriteijt en maintenue soude het niet geschort hebben, maer rechters en aenclagers conden wij niet gelijck sijn. Den 31 Augusti hebben wij met het Jacht de Schelvis gestiert den commijs SegersGa naar voetnoot1) na de revier van ZonhjeGa naar voetnoot2) die daer bekent was en voor desen gelegen hadde, met de ordere van Sijn Excellentie, Haer EdeleGa naar voetnoot3) en onse becommen vijctorije aen den GraeffGa naar voetnoot4) aldaer darin wij sijne vriendtschap en correspondentie versochten, waerop de Graeff dadelijck - - soo de commis Segers ons rapporteert - - in presentie van alle sijne Edelen God de Heere heeft gedanckt over onse becomene victorye, sijn goede genegentheyt t'onswaerts gethoont ende belooft alle vriendtschap aen onse Staet met presentatie van alle | |
[pagina 20]
| |
goede conditie, soo wij daer wederom begeerden een losijeGa naar voetnoot1) op te setten, excuserende sich over het vorig gewelt 'twelck onse vorige losie door ordere van den coninck van Congo - - geinduceert daertoe sijnde van de portugijsen - - was aengedaen, gelijck hij dat uijt sijne brieven en eenige copij van de brieven van de Coninck van Congo breeder dede blijcken. Wij hebben dadelijck sijn courtoisye met courtoisye bejegent, hem eenige wijn tot vereeringh gestiert en met clijnicheden van ons eijgen doordien wij nergens van versien waeren, onse genegentheyt tot den handel gethoont een begin gemaeckt en daerin cargesoen crijgende aldaer een formele losie opgerecht, daerin wij de Commijs Segers op het versoeck van den Graef en sijne Edelen hebben gelijt, die daerin een goet begin heeft gemaeckt, de losie volcomentlijck gestabiliseert en geeft goet provenu aen de Compagnie na de gelegentheyt van tijt en oorloge. Van primo October tot den elfden dito hebben wij het op het versoeck van Pedro Caesar de Menezes met hem en den biscop in tractaet gestaen, sijn protesten met protesten beantwoort en hem en al sijn bijhebbent volck haer behoudenisse gepresenteert, maer siende dat hij nu sijn reputatie heeft in tracteren, die hij met vluchten soo schandelijck verlooren hadt en daermede ons te treyneren tot de ongesonde maenden om ons als dan te overvallen ofte middelertijt seeckerheijt te crijgen van de vreede tusschen de croon van Portugael en de Staten Generael, soo hebben wij hem, na dat wij onderentusschen sijn aterealGa naar voetnoot2) hadden laeten besichtigen sijn geombrageerde versoecken en propositien afgeslaegen en hem uijt sijn fort gejaeght int verderf dat hij ons bereijt hadde. De plaets was redelijck van defensie maer soo haest hij ons vernam thoonde haere vordere couragie en vluchten na MassanganuGa naar voetnoot3) over de thien dagrijsens te | |
[pagina 21]
| |
landewaert in, daer sij haer op den weg door macht van negros het water moste laeten nadraegen, 'twelck ons ontbreeckende conden niet volbrengen 'twelck wij wel wensten, want op dien weg in 20 jae 30 mijlen zeewater gevonden wort en de ongesontheyt van de lucht alles onder de voet brengt, daer sij geen clijne preuve af gesmaeckt hebben, gelijck de gevangens ons daerin onderricht hebben dat de meeste helft op dien weg en in Massanganu sijn weg geruckt, principaellijck van de mannen die haer in die gelegentheijt uyt de son niet conden houwen. Dit verjaegen heeft onse wapenen onder de MassecongosGa naar voetnoot1) seer aensiendelijck gemaeckt, haeren haetGa naar margenoot+ en vyantschap tegens de Portugijsen vermeerdert, jae gecourageert onse hulpe te versoecken om selfs de Portugijsen te beoorlogen, daertoe de Hartog van BambaGa naar voetnoot2) met alle sijne Edelen en ondersaeten corts daeraen sich int velt presenteerde met een machtich leger en hem verclaerde openbaer vijandt van de Portugijsen, roijende haer in alle plaetsen van sijn gebiedt en waer hij passeerde uijt, die wij in sijn bravades voeden en stijfden. Onse reden omdat hij is des Coninckx broeder de naeste van de croon, een jonck Heer, een opgaende son daer alle vasallen haer oog op hebben, daerom wij oock tot sijns persoons verseeckeringe, daeraen wij protesteerden dat onse Staet grootelijcks gelegen was twee onser beste compagnieen infanterie tot sijn guarde toe stierden, 'twelck sijn Majesteijt van Congo de Hartog selfs en alle sijne ondersaeten seer aengenaem was en haer harten daer en door diergelijcke doen t'onswaerts alreede soo heeft getrocken dat haer getrouwicheijt niet te twijffelen is. Den 12 October arriveerden in Loanda de commijs Ouman met het Jacht Diemen van LoangoGa naar voetnoot3) thoonende | |
[pagina 22]
| |
ons sijne instructie vande XIX daer in hij als Commijs Generael van de custe van Angola wiert gequalificeert en wij orders hebbende om hem alsoo hij langen tijt alhier gehandelt hadde en der swarten manieren bewust was int tracteren met deselve te gebruycken, gelijck wij den dienst van de Compagnie doendertijt sulcx vereyschende hebben gedaen en hem gestiert met goet coustuym den Coninck van Congo met de brieven van Sijne HoocheytGa naar voetnoot1) en de XIX met de coninclijcke vereeringe, die hem Ouman van de compagnie was mede gegeven, daertoe hij tot noch toe geen occasie hadde gehadt, alsmede de brieven van Sijn Excellentie, d'Edele Hooge Raden en d'onse en onse becomene victorye met een corte instructie hoe hij sich soude hebben te draegen en een versoeck aen den Hartog tot sijn passagie. Rapporteert op sijne wedercompste dat hem dienvolgende alle eere vriendtschap en hulpe was geschiedt en dat Sijn Majesteyt geen minder maer vrij meer vreugt en dancksegginge over onse victorye hadde ghetoont als hier voren van de Graef van Zonhje geseyt is, en heeft dadelijck alle Portugijsen in sijn rijck behalve de papen, vier en licht verboden en menichte derselver laeten plonderen en ruyneren, met ons daerop dadelijck brieven van vriendtschap gewisselt en eyndelijck sijn ambassadeurs Dom Diego Fernandes de Santa Maria en Dom Domingo Fernandes en een sijner secretarissen met Cornelis Ouman ons toegestiert, die wij na vermogen - - doch weder - - in ons huys hebben ontrent de vier maenden getracteert en daerna bij Cornelis Ouman; sij brachten geen andere credensbrieven mede als om met ons vriendtschap te houden, om middelertijt onse gelegentheijt, handel en wandel te sien, daerin wij haer soo wel hebben ghetoont en van onse genegentheijt verseeckert, dat sij en wij Sijn Majesteijt tot onse Staet hebben beweegt in soo verre - - wegen onse instructie - - dat hij sijn ambassadeurs volmacht heeft gestiert om met ons te sweeren in sijnen naem en wij in de naem van onse pricipaelen een alleancie offensijf en defensijf die daer nae van Sijn Majesteijt volcomen is geappro- | |
[pagina 23]
| |
beert, alleen sig excuserende op eenige articulen die wij daernevens Sijn Majesteijt hadden toegesonden, daerbijGa naar margenoot+ wij versochten dat hij geliefde sijn Portugijse papen te verjaegen alsoo wy verstonden dat sy machtich vrucht(?) Sijn Majesteijts harte van ons trecken, daerin hij vooralsnoch verclaerde niet te connen doen, maer stelde voor ons open sijn gantsche landt en liet publiceren dat alle sijne vassallen onse feitoorsGa naar voetnoot1) ofte commijsen souden behulpich sijn en als vrienden tracteren, daerop wij onse commijsen in Pembo ende Bamba hebben gestiert, alwaer sij een goet begin maecken en van de inwoonderen veel courtoisye genieten, soo dat dese handel genoegsaem in trein sal comen, als de middelen tot vervolg verschaft sullen worden daervan int volgende spreeckende vande handel particulierder. De commijs Ouman die ons aendient dat hij in Loango hadde liggen een goede parthije slaven, tanden en coper versoeckt assistentie, om deselve na Brasil te stieren, daer in wij hem ten dienste van de Compagnie behulpich sijn geweest en hem voorts geordonneert nae verrichtinge van 't selve sijn cantoiren aldaer te visiteren, deselve in goede ordere te stellen en met een gedeelte van sijn cargesoen en een commijs met twee assistenten dan wederom herwaerts te comen om alhier in Loanda daer mede een begin in den handel te maecken, en soude hem daerin gebruycken volgens sijn instructie tot naerder ordere, 'twelck alsoo geschag en doet dagelijcks sijn best om alles in vorige fleur te brengen daer toe wij oock alle het cargesoen van Brasil en uyt het vaderlandt met het Jacht de Brack aen ons geadresseert gecommen, hebben in de logie gegeven mits daer van aen ons alle maenden openinge doende. Den 2 Decembris hebben wij geresolveert tot verseeckeringe van onsen staet en extensie onser lemijten te depescheren de schepen Mauritius, Groeningen en de Groote Gerrit daerop Capiteijn Waldeck en Cappel met drijhondert man op het exploict van BenguelaGa naar voetnoot2), 'twelck ons - - God lof - - den 22 dito is geluckt, corts daer | |
[pagina 24]
| |
aen de rivier Bengo en CoanzaGa naar voetnoot1) laeten sterck maecken en aende HoenderbaijGa naar voetnoot2) een commijs geleyt waermede wij onsen vijandt alle retret en secours - - 'twelck hij van buyten wacht - - benamen, onse gantsche cust veylig maeckte, onse nieuwe vrienden tot meerder getrouwicheijt courageerde en onse Staet verseeckerde. Dit sijn int generael de principaelste diligenties in onse directie in mijne tijt aengewent: wat aengaet de vordere menigvuldige particuliere, referere mij diesaengaende - - om cortheijts wille - - tot onse notulen daervan in onsen Raede gehouden en van tijt tot tijt Sijn Excellentie en de'Edele Heeren van den Hoogen RaadGa naar voetnoot3) successvvelijck overgestiert en vandaer de XIX toegecomen. Ick sal nu voortvaeren en verhaelen de staten der magasijnen, wat wij daer in hebben gebracht, wat wij daerin hebben becomen, hoedanich ick die op mijn vertreck na hebbe gelaten alsmede de gelegentheyt vant lant, de nateure der inwoonderen en de manieren van haere negotie, wat daertoe wort gerequireert en op wat manier deselve ten dienste van de compagnie - - mijns oordeels - - moet gedreven worden. Int magasijn van de vyevres is ons aen lant gelevert uijt de vloote door ordere vande Heer Admirael Jol saliger, nae sijn eijgen goetvinden sonder dat ons oijt hier ofte in Brasijl sijn gecommuniceert eenige lijste oft facteure der ingelaeden vyvres ontrent voor ses maendenGa naar margenoot+ viotuaelje, laetende ons voor de reste sorgen: in de veroveringe hebben wij door vier en sweert bij malkanderen gedaen slepen en daerna uijt de prinsenGa naar voetnoot4) versamelt ontrent voor een jaer soo van meelen wijnen asijnen en olije de palme, daermede het guarnisoen tot noch toe onderhouden is. Tis waer dat middelertijt oock eenich secours van volck is gestiert met de schepen Mauritius en Groeningen maer geen vyveres; met de schepen | |
[pagina 25]
| |
't Wapen van Dort en de Princes wel vyveres maer de wijn en d'olyvaten meest ledich, de speck en vleijsvaten schandelijck beschadigt en de melen en de potspijsen gantsch ondeugent gelijck de recipisse van de schippers altijts uytwijsen datter in haer presentie niet meer en beter aen onse commijsen is gelevert; de veertich vaten speck en vleijs uijt het jacht de Brack hebben ons de meeste nut gedaen en sijn ons sonder wannicheden gelevert, 't was nu dertich maenden dat wij hier mede soo een sterck guarnisoen soo van militie treinspersonen als equipage hebben moeten onderhouden met sulck menage dat soo wij daernevens ons uijtterste devoir niet en hadden aengewent om potspijse te becomen en ons guarnisoen - - God betert - - soo merckelijck niet en waere vermindert door sieckte en sterfte dat wij al voor drij maenden souden vervallen sijn geweest in dat gebreck daer ick haer op mijn vertreck hebbe in gelaeten, de magasijnen van speck en vleijs versien voor ses weecken, van olij drij maenden en van meel en wijn ses maenden en dan moet de rantsoenbrief soo nau gewegt worden als wij hem beraemt hadden, een ygelijck can oordeelen in wat perijckel dese verre afgelegene en nochtans profytabile conqueste gecomen was; wij hebben voor eerst soo langh de oorlogh deurt niets uyt het landt te verwachten als een weynich miljeGa naar voetnoot1) en eenige boontjens met groote moijte, schande en schaede voor de Compagnie, dat die nieuwe vrienden alreede moeten mercken dat wij van ons selve niet bestaen en connen en ons volck door honger en commer sien verteeren 'twelck versien moet worden en de rantsoenbrief verhoocht ten minste soo lang tot dat de oorlogh tusschen de swarten en de Portugijsen ophout en alles wederom in vorige fleur is en dan salder niets manckeren. Int magasijn van de artilerije hebben wij goede voorraet gebragt, goede voorraet gevonden, soodat darin niets manckeert als treinspersonen en eenige affeuten. In de Equipage heeft meest alles moeten stil staen door manckement van scheepstimmerluijden, seylmaeckers, matroosen en equipagesbehoeften daer van ons niets | |
[pagina 26]
| |
wiert gelaeten, daer weynigh als een deel out goet gevonden en soo weynigh gestiert dat wij nauwelijcks daer mede twee schepen en vijff jachten hebben connen toemaecken en onse bijhebbende scheepen en jacht onderhouden; de reste principaellijck het cleyne vaertuygh 'twelck de Compagnie dienstichst langs de custe soude sijn geweest, hebben wij moeten sien vergaen om de reden voorszegd doch wij hebben evenwel de handt daer noch soo aen gehouden dat sooder noch equipagesbehouften gestiert wierden, de meeste part derselver soude terecht gebracht connen worden en gebruyckt tot merckelijck voordeel voor de Compagnie want op dese cust het cleyne vaertuygh den meesten dienst can doen; men can met weynich volck daermede alle rivieren en baijen uijt en in loopen, de slaven en handen lichten en alderley vyveres becomen gelijck de Portugijsen voor desen deselve hebben gebruijckt. Tot voorraet vant magasijn der stuckgoederen is wel bij Sijn Excellentie en de HeerenGa naar margenoot+ Hooge Raeden gesorgt maer mede sonder onse kennisse daer van de Heer Admirael en den Overste Luytenant in zee hebben gedisponeert en aende soldaten uytgedeelt, dat wij weynigh aen lant hebben gecregen als kasacken, die daer soo dienstich niet en sijn als de hemden, linnen packen, hoeden, cousen en schoenen. Vant gene ons nu is gesonden, hebben wij matelijck uijtgedeelt, soo dat de soldaeten met het gene sij in de veroveringe hebben becomen redelijck in habijt sijn geweest, maer hoeden en schoenen manckeren haer die haer tegens de quade maenden moeten gestiert worden en daer geduerich wel af versien blijven, soo de Compagnie haer werck daer behouden wilt. Vant gebreck van hoeden en schoenen hebben wij preuve en de naecktheijt aent lichaem staet te beduchten dat geen minder miserije soude verwecken soo daer niet in versien en wierde, 'twelck wij voor dese in onse missijve mede hebben aengeroert, daertoe ick mij refferere om dese niet te verlengen, de exempelen spreecken en ons vijanden selfs waerschouwen ons dat de naecktheyt beneffens de ongesonde lucht de rechte middel is om ons volck als sneeu te verteeren, 'twelck ick verhope dat met goede sorge gelijck alle regenten toecompt sal voorgecomen werden. Tot oprichtinge van een losie en begin in den handel | |
[pagina 27]
| |
is ons niets mede gegeven als alleen de hope van alles daer te vinden, 'twelck ons is gemist; tis waer dat wij met groote moijte eenige ZimbosGa naar voetnoot1), roothoutGa naar voetnoot2) en stroocleetgensGa naar voetnoot3) hebben vergaedert en uijt de prinsenGa naar voetnoot4) goede parthije wijnen en eenige andere cleijnicheden hebben becomen, daermede wij het soo wat gaende hebben gehouden en daerna van Brasil cargasoen crijgende meerder en meerder daerin voort gevaeren en met cleynigheden evenwel haere harten getrocken, 'twelck voor dese met groote geschencken niet en heeft connen geschieden. Wij hadden mede wel ordere geen geschencken te spaeren, maer niet hebben heeft oorsaeck geweest, dat wij onse ordere niet gewegt hebben, doch de Compagnie can het noch verbeteren met welcke hope wij haer altijt onderhouden hebben; de losie is redelijck van slechte waeren tot hooge prijsen in Brasil gecargeert, versien, maer van fijne gantsch ontbloot, doch de Compagnie moet deselve van alles redelijck tot behoorlijcke prijsen versien volgens de lijste van Cornelis Ouman ofte andere die hij seght dat tot verscheyden malen de XIX heeft toegesonden daertoe ick mij referere ofte bij faute van dien een ander sal overgeven. Commende tot de beschrijvinge van de nateur en gelegentheijt vant lant, het selve is ongesont, wilt, hooch en drooch, barchachtich. De cust van hetselve voor soo veel wij alreede bevonden en laeten bevaeren hebben geduerende onse directie, van Loango leggende op 4 gra- | |
[pagina 28]
| |
den 24 minut tot de VliegebaijGa naar voetnoot1) op 14 grad. en 50 min. een suyvere custGa naar voetnoot2) streckt meest Z. en N. De principaelste havenen, baijen en rivieren daerop sijn Loango, Lemba, Zonhje, MoussonhijeGa naar voetnoot3), Rio Dande, Bengo, LoandaGa naar voetnoot4), Barre de CorrimbaGa naar voetnoot5), Coanca, Hoenderbaij, Caepe de LhedeGa naar voetnoot6), Bengoela ende de VliegebaijGa naar voetnoot7). Dese cust is seer visrijck en sout en manckeert in Bengoela niet, op sommige plaetsen oock geen vee nochte potspijse. De jurisdictie deser Coningen, Graven, Hartoghen en Opmannen die sij ManisGa naar voetnoot8) noemen streckt van de seekant niet verder landewaerts in als 150 ofte 200 mijlen. Langst de cust besit de Coninck van Loango, Coango en Lemba en pretendeert sijn jurisdictie van de Noortsijde van Rio Congo tot Caep de Lob.Ga naar voetnoot9) N.; de Koninck van Congo sijn rijck streckt van de noortcant van de Rio Congo zuydtwaerts tot de noortsijde van Rio Cazal ofte CoanzaGa naar voetnoot10); in dit rijck is Zonhje een graefschap, BambaGa naar margenoot+ een hartogdom en Pemba een marckijsaetschap, doch bij de Portugijsen soo gedoopt, want onder de swarten voor desen niet hooger tytel is gehoort als Mannicongo, Mannibamba en Mannisonhje 'twelck eygentlijck Heer van die plaetse beduyt. De principaelste handelplaetsen in Congo sijn die bij de Portugijsen plachten besocht te worden en van ons moeten worden, Loanda, Dande, Pombe, Pemba, Bamba, Quivasse, Congo, Batte, Sondij, | |
[pagina 29]
| |
Pombo, Zonhje, Zerrij en MackattiGa naar voetnoot1), pretendeert mede AngolaGa naar voetnoot2) als sijn conquest 'twelck onder de Portugijsche regieringe sinisterlijck is getrocken en de bloote tytel aen sijn majesteijt gelaeten; in dese plaetsen hebben bij Portugijsche tijden meest factoors gelegen die haer daer seer soberlijck mosten behelpen en evenwel haer meesters groot profijt deden. Hier valt niet als milljeGa naar voetnoot3) eenige boontjens en hoenderen. De wijn en andere regalia alsmede lijfcieraetselen moeten van buyten daer gebracht worden daerin oock de meeste ruijlinge geschiedt. Bij de zuijdtsijde van Rio Coanca begint het Coninckrijck van ChijngaGa naar voetnoot4) daer in ons noch maer vier plaetsen bekent sijn als Chinga, Inbacka, MassanganuGa naar voetnoot5) en Ambonde, 'twelck de Portugijsen gesloten houden om ons geen vermaeck van die handel te geven want daer altijt de meeste slaven sijn ingeruijlt en nae dat wij onderricht worden soo sal die Coninginne ons mede toevallen om eenige oude affront, die sij van de Portugijsen geleden heeft. Dit rijck heeft niet als slaven en treckt niet als wijn, laecken ende linwat 'twelck sij met de JagesGa naar voetnoot6), sijnde menscheters die de meeste slaven met | |
[pagina 30]
| |
den oorlogh haelen, van de diepgelegene lantsaeten verhandelen. De zuydelijcke plaetsen worden meest van opmannen oft Mannes geregeert en sijn seer jaloers tegen dese Connick, houden haer vrij en sijn gestadig tegens dese in oorloge, doch met wijnig avantagie op malckanderen vermits sij door manckement van water in malckanderens gesag niet connen trecken. Dese Jages segt men dat roovers sijn die haer oorspronck hebben uit de SarreljoensGa naar voetnoot1) en vandaer haer lantstreeck breet ontrent hondert mijlen tot boven Benguela sonder hooft ofte regieringe en laeten haer voortaen......Ga naar voetnoot2) tegens een ijgelijck in den oorlog gebruycken, daervan men exempel heeft dat de Portugijsen deze gebruijckt hebben om den Coninck van Congo te straffen en te beoorlogen. Sij hebben noch jegenwoordich bij de drijduysent man bij haer, daerse de naest gelegene swarten ontrent haer mede in vreese houden. Dit lant is voornementlijck vruchtbaer aen de revieren daer alles can wassen, principaellijck farinjeGa naar voetnoot3) soo daer maer blancken commen om die te planten en te maecken 'twelck de swarten noijt hebben willen practyseren maer wel de Portugijsen met groote vrucht; int gebercht van dit lant vindt men allerley wilde gedierten. Loango heeft coper, eenige slaven, tanden en stroocleetjensGa naar voetnoot4); Congo tanden, eenige slaven, panes limposGa naar voetnoot5) en heeft gout, silver en copermijnen; Chijnga overvloet van slaeven, twaelf a derthienduysent t'sjaers, rechte slaeven daer de Portugijsen haren meesten handel in dreven, de verdere suijderplaetsen geven overvloet van vis, vee, potspijse en sout die de Portugijsen in vorige tijden soo welig hebben ge- | |
[pagina 31]
| |
houden dat ijder int cort een rijckdom bequam. De Compagnie moet hiertoe geen minder hope hebben. Ga naar margenoot+ De inwoonderen van dit lant principaellijck de Massecongos sijn......Ga naar voetnoot1), wreet, gierig, ontrou en groots, houdent met de winnende handt, behelpen haer soberlijck, haer gierichheyt baert in haer een bedelachtige aert en 'tgene sij op die manier niet connen becomen, soecken sij te steelen nietegenstaende hetselve onder haer soo swaerlijck gestraft wort dat die darop bevonden wort hij en sijn gantsch geslacht worden daerom tot slaven gemaeckt; de grootsheijt is haer soo veel niet aengeboren als aengewent, sij sijn vernuftich om te leeren, veele onder haerlieden die wel lesen en schrijven connen doch int portugijs; sij behelpen haer soberlijck int lant, woonen in stroohutten, gebruycken geen overdaet als in wijn en lijffcieraetsel 'twelck meest bestaet in een langen mantel ende hoet, daeronder sij har naekte lijff omgorden met lijste van laecken, eenige oorhangers en bloetcoralen om haer hals; de slechte gaen met panos limpos om haer onderlijf en een gebreijt net om en boven haer bovenlijf met veel slechte coralen van swart ofte blau om haer hals en eenig rinckelwerck van sleutels, sloten, bellen en messen aen en tusschen haer gordels in; hare religie bestaet in superstitien die sij van de portugijsen geleert hebben een chaspelet om de hals en waer sij gaen ofte staen al prevelende in haer selfs, hebben van haer selve geen kennisse, de grootste als de Koninck van Loango ende de Coninginne van Chijnga dirigeren haer lex na 't seggen van haer tovenaers; bij den Coninck van Congo, van Zonhje, Hartog van Bamba, die professie doen christenen te sijn sijn daervan noch overblijfselen. De Coninck en de Hartog mogen de see niet sien omdat naert seggen haerer FetijschosGa naar voetnoot2) alsdan haere strant voor 't eylandt Loanda geen groote SimbesGa naar voetnoot3) meer soude geven; haere groetenissen en ceremonien bestaen in hantclappen, op de aerde te vallen en haere handen int sant te vrijve; de leeghste liggen op haer knien alse met hooger spreecken; onder haer wert weynig justitie gead- | |
[pagina 32]
| |
ministreert als om de reden voorszegd eenige geslachten tot slaven te maecken en om dootslaegers met vergift ofte wapenen laeten sij de dootslaegers buyten hare vlecken brengen en in stucken houden anderen ten exempel; in tijt van vrede sijn cleijn ende groot coopluijden die sij Sovas noemen; hebben sij geen macht van haer selve soo verheuren sij haer ende laeten haer gebruijcken om de coopmanschappen te landewaerts in te brengen wetende wat sij voor ijder dracht van plaets tot plaets te verbrengen hebben te helpen, alsoo hare meesters tsij blanck ofte swart tot dat sij ingereult hebben kettingen van 2 a 300 slaven meerder of minder, ijder na sijn gelegentheijt en comen alsdan met deselve af na de losie, laetende haere meesters in de vlecken daer sij wederom met andere coopmanschap na toe keeren. Onder haer maecken sij onderscheijt in de slaven. PeçasGa naar voetnoot1) d'Indias dat jongelingen sijn van 18 tot 24 jaeren ruijlen sij in tot 21 a 22 milreijs, peças soo vrouwen als mans die ouder sijn tot 16 a 18 milreijs ende de molecosGa naar voetnoot2) van 7 tot 15 jaeren d'een door d'ander tot 8, 9 a 10 milreijs in waren, 'twelck wij moeten trachten niet te excederen maer in die treijn te houden want hoe meer men een swart toegeeftGa naar margenoot+ hoe meer hij tracht te becomen, de marckten worden bij har wel vermeerdert maer noijt vermindert. Hiertoe worden gerequireert capabile commijsenGa naar voetnoot3) en assistenten die neerstich vriendelijck en van een goet leven sijn, het gaet onder de swarten toe gelijck het met de boeren in 't vaderlandt, die op de marckte commende alles gadinge hebben, alles willen sien en bedingen en daer haer oog meest op valt moet haer met een dextriteijt meest quantsuijs onthouden worden, quasi als vercocht | |
[pagina 33]
| |
ofte besproocken aen eenige andere VidaljoGa naar voetnoot1) ende op die manier als door faveur dat noch aen haer vercoopen. Sij willen somtijts voor een slaef 19 a 20derleij waren hebben, daerom de losien van alles moeten versien worden opdat de voorszegde plaetsen ijder sijn gadinge daeruijt moge becomen. Na St Thome, om die cleetjens en olij de palm vandaer te becomen moeten gestiert worden olij, spaensche wijnen, meelen; na Loango allerley waren doch meest fijne, na Congo wijn, olij, brandewijn, mantels, hoeden en andere lijfcieraetselen, na Chijnga en Ambonde meest stercke dranck, boscruijt, linwaet en ijser; naer de suyderlicke plaetsen oude mosketten, houwers, blau corael, panes, negercleetjens en out ijser. Om de voorszegde liquyde waeren te verbrengen moeten nootsaeckelijck potijsenGa naar voetnoot2) gebracht worden want onder har niets gevonden wort daermede sij yets conden verbrengen en wat bij haer ledig gemaeckt wort breecken sij ontstucken, de leere boraetjesGa naar voetnoot3) sijn har niet dienstich omdat soo haest dar yets bij ontnayt soo hebben sij nijmant ofte waermede sij deselve wederom connen stoppen en die gestiert souden worden, souden dat meest subject sijn, daervan wij met dese laetste gestierde uyt Brasil een preuve gehadt hebben, het derde part derselver waeren niet dicht en de meeste sijn verpetert en verrot bevonden onbequaem om te verhandelen. Dit is wel voor soo veel als de requysyten tot de handel self aengaet, mar tot stabilieringe en om deselve in vorige fleur te brengen is hiernevens van noode dat de Compagnie haren staet in die conquest vaster maecke als de Portugijsen hebben gedaen en vele weerom volgen dat ons de Portugijsen voorgedaen hebben. Wij moeten mede onsen staet trachten in 't rijck van Congo - - alsoo sij wel de vernuftichste sijn - - aensiendelijck te maecken en hare harten t'onswaerts te trecken en onse tael onder har gemeen te maecken, gelijck de Portugijsen in 't begin hebben getracht en bij har te wege gebracht, dartoe heeft de Compagnie van noode een gau expert man die sij daer | |
[pagina 34]
| |
int rijck van Congo residerende houde met een predicant en eenige suijte van eenige jonge negotianten har een preuve te geven van onsen handel en wandel en om har van onse religie, staet en regieringe te onderrichten en daerna Sijn Majesteijt soo verre te bewegen dat die predicant door eenige schoolmeesters har in onse taele onderwijst ten minste de jeucht, 'twelck het rechte middel om har in wijnigh jaren tot onsen staet te trecken en genegen te maecken daer sij nu van vervreempt sijn en wijs gemaeckt dat wij een deel ongebonden roovers sijn die sonder God en Wet leven, dit wijst de nateure selfs dat de opvoedinge en de taele in een mensch het tweede wesen en leven geeft en de alderbarbarichste humeuren daer door gecivyliseert worden, gelijck wij bevinden dat de Portugijsen in dit rijck menichte tot Christen en de portugijsche tael gemeen onder har gemaeckt hebben, maer dit sullen wij nu soo wel niet onder har connen te wege brengen tensij sij vooreerst sien dat wij bestant sijn om har tegens de buyttenvijanden te beschermen, met ons eerst hier vast te maecken en uijt ons selve te connen bestaen, want har blooheijt maeckt haer wantrou, swarhoofdichGa naar margenoot+ en achterdochtich, vreesende offer wederom noch machtiger Coningen quamen, die ons en har verdreven 'twelck met Loanda de St Paulo vast te maecken wel soude comen te cesseren, want dat de princepaelste seehaven is daer van daen alle de......Ga naar voetnoot1) liggen van de voorszegde rijcken en plaetsen. Dit Loanda can onverwinnelijck gemaeckt worden met drij casteelen van steenGa naar voetnoot2) daer te maecken, een en het grootste moste gemaeckt worden op de hooge barch aen de westsijde van de stadt boven het Tijgersfort, daer mede was de waterkant en de gantsche stadt bevrijdt, 't moste soo groot sijn datter | |
[pagina 35]
| |
200 man in conde logeren en half soo groot isser van nooden daer jegenwoordig ons aerde fort licht tot verseeckeringe van de pasGa naar voetnoot1) te landwarts en een redoutegewijs daer jegenwoordich het Carmelijtenclooster staet, en in ijder casteel een groote regenback omdat men daer meest om het water verlegen is. Dese casteelen dan versien met vyveres, water en volck ten minste vijfhondert man souden geen perijckel te verwachten hebben, hoe machtich oock de vijant van buijten mochte comen want daeromtrent geen bargen sijn die dese casteelen souden connen commanderen en......Ga naar voetnoot2) tijt die bijna acht maenden in een jaer deurt souden sij daarbuijten int velt vande lantsieckte verjaegt en verteert worden; dat sij in een maent oft twee niet conden doen, dat souden sij noijt connen doen en dan souden alle die Coningen en potentaeten op ons vertrouwen, onsen staet toevallen en ons respecteren, daer sij nu in duijsent vreese leven, als sij overdencken die oude tyranije die sij van de Portugijsen geleden hebben, en onse onseeckerheijt en onvasticheyt van onsen staet aensien; sij sijn mede seer beducht over dese alleancie met Portugal daermede de Portugijsen haer dreyghen, seggende dat wij nu har vrienden sijn en dat sij de swarten met oorlog sullen uytroyen, 't welck dit volck ducht hout. Dese oncosten van de Castelen soude de Compagnie vinden en voelen bij het verlichten der guarnisoenen want men dan met vijfhondert man seecker die conqueste soude connen behouden als nu met vijfthienhondert die bij dees gelegentheijt int minste tegen een merckelijcke macht niet connen doen, want de aencommende sijn frisch en de liggende door de lantsieckte gematteert in een open plaets daer geen defensie uijt gedaen can worden, een ygelyck can oordeelen of de swarten niet met een reden vreesen; bij gelegentheijt sullen mede moeten vast gemaeckt worden - - doch met clijnicheden - - Benguela, Coanza, Bengo en Zonhje simpelijck voor een aenloop en drang der swarten. Dit heeft de Graef van Zonhje selfs al voorgeslagen opdat de handel te geruster mocht gedreven worden ende resteert er voor de Compagnie niet meer te doen | |
[pagina 36]
| |
als met vriendtschap te trachten de grooten te bewegen dat sij een seeckeren prijs op har slaven stellen en wij op onse waren en sal de slaeffsche handel ordentelijck met groot voordeel wederom in treijn comen en de compagnie op hare losijen en commijsen staet connen maecken, dar nu alles bij de hoop vertrout moet worden. Hiertoe hebben de Portugijsen altijt getracht, maer door haeren vrijen handel die sij dreven niets te wege connen brengen omdat de eene tegens de andere cladde en de marckten verdierf, daerbij de swarten voordeel siende, hebben har hierin gevoet en gaende gehouden. In desen slaeffschen handel can niet gemist worden de handel van stroocleetgens die als paijement sijn tot effeninge van de resterende geschillen, want noijt geen slaef ofte slaven connen ingeruijlt worden, ofte de swarte bespreecken altijt beneffens de waeren eenige doecken, dat sijn dese cleetjens, om effen van malckanderen te scheijden, die sij dan tot dienst van har slaven die sij an de marckt brachten bestedenGa naar margenoot+ ofte tot het incoopen van eenige lijftocht. Dit goet is nu soo onder haer gemeen, dat wij genootsaeckt sullen moeten sijn, hetselve te volgen doch niet sonder groot voordeel, want dese daer sij tot Loango tot leege prijsen worden ingeruijlt en door het gantsche lant alsmede in de Stadt Loanda tot hooge prijse vertiert. De Portugijsen plachten op die gene, die in de stadt voor testonnenGa naar voetnoot1) gingen haer Conings waren te drucken, die noemden sij dan panesGa naar voetnoot2) mercados, wierden wijnig ofte niet van de buytenswarten getrocken, als die in de stadt veel te doen hadden, maer de ongemerckte panes limpos worden in alle rijcken getrocken soo om 't gerief als gereetheijt want een swart daer gaet met een bosch panes onder den arm en eenig tot sijn cleedinge om sijn lijf en waer hij wat voordeel siet van te ruijlen, sal sijn cleedinge selfs niet spaeren. Ick oordeel dit als een goutmijne voor de Compagnie want daerdoor bestaet de slaeffsche handel sonder gelt en is een materie die buijten dat lant niet gebracht sal worden, en de swarten blijven daerdoor de waerdije vant gout onbekent, in welcke onwetentheijt sij tot nochtoe | |
[pagina 37]
| |
sijn blijven sitten warin wij har moeten houden of die Compagnie sal noijt tot het treffen van dat wit connen comen dat de Portugijsen bij de hondert jar nu beloert hebben. 'Tis Seecker dat in 't Rijck van Congo rijcke gout, silvere en copere mijnen sijn, dar de Jesuijte preuve af hebben gehadt int bouwen van haer cloosters soo in Congo als Loanda; ick hebbe selfs daeruyt stofgout en ander kettingwerck daeruyt gesien, mar de Coninck heeffse noyt willen openen, nochte an de Portugijsen presenteren dar deselve nochtans met goetheijt en dreijgement van oorlogh altijts na getracht hebben, het is seecker dat sij eijndelijck den Coninck hiertoe gedwongen souden gehadt hebben, hadden wij har niet gestoort, 'twelck genoechsaem te speuren is uijt een autheur die wij vande Coninck van Portegael geintercipieert hebben, daerin hij expresselijck de magistraet van Loanda bedanckt voor hare aengewende diligentie hierin, en schrijft expresselijck onder aen sijn brief dat wat aengaet de gout mijne in Congo, dat hij darvan naerder met har trachten wil en dat hij jegenwoordig in sijn begonnen rijck veele......Ga naar voetnoot1) hadde. Dit hebben wij sijn majesteijt van Congo toegesonden, die ons dadelijck van selfs heeft gepresenteert deselve mijnen aen ons te openen en versocht mineurs om de waerde te weten, 'twelck hem met discretie moet wijs gemaeckt worden en dese presentatie niet versuijmpt, daertoe oock de bovengezegde Resident dienstigh sal sijn om met fatsoen hiertoe te comen en daertoe gecomen sijnde t'is seecker dat dat een van de rechte middelen sullen sijn om de Compagnie een conincklijcke macht en rijck doen aen te brengen, en haer daerdoor in volcomen welvaren te setten met en......Ga naar voetnoot2) de Compagnie int corte hier een preuve af sien. Als nu de slaeffsche handel geheel in trein gebracht sal sijn, soo staet de Compagnie niet minder te vigileeren voor de conservatie van deselve ofte behoudenisse der slaven die bij har Commijsen ingereuijlt en versonden moeten worden, daerin de Compagnie groote schaede compt te lijden. De Portugijsen plachten beter 500 slaven | |
[pagina 38]
| |
met een carvel over te brengen als d'onse drijhondert in een groot schip door oorsaecke dat de Portugijsen daer beter op pasten en beter onderhout gaven, 'twelck har int vercoopen wederom dobbel inging, sij maeckten stellingen in har schepen ofte barcken opdat nijmant tegens den overloopGa naar voetnoot1) nackt en quame te liggen, sij waschten en sproijden haren overloop om den anderen dag met slechteGa naar margenoot+ asijn, sij koockten voor har slaven tweemaels daegs warme potspijse, d'eene tijt affricaensche boontjens en d'andermael milljeGa naar voetnoot2) weeck ende wel gekoockt daeronder een goede groote lepel olij de palm met weijnig sout en somptijts in ijder back een groote gedroogde vis, door den dach altijt een weinig farinje en ruijm water, voor die sieckelijck gingen een weijnig negers-wijn die sij expres daertoe berijden en ijder een out doeckjen ofte drij om haer daermede te decken. Versonden wijnig andere slaven als Ambondesche ende Chingasche, de Loangische en Congische verstierden sij soo dadelijck niet maer hielden die bij haer tot dat sij de armoede en slavernij wat gewent waeren want dit meest bandijten sijn, somptijts Edelen die door strijt alle dadelijck versonden werden of haer selven versuijmen ofte uijtteeren ende op de reijse sterven, dar wij alreede mar al te veel preuve af hebben, darom moeten de directeurs expresselijck belast worden de Commijsen ende Schippers hier toe te houden op seeckere groote peine een bayaerdeGa naar voetnoot3) te maecken in Loanda daer de ingereuijlde slaven in bewaert connen worden tot dat de schepen vertrecken, gelijck ijder Portugijs in sijn particulier huijs gedaen heeft, en sullen sij frisch scheep comen, frisch onderhouden worden, en corte reijsen doende sullen de slaven de helft bij de marckt meer gelden als nu de schimmen; van sterven, overboort te springen en haer selve te vergeven salmen dan sooveel niet hooren. De negros moeten in Brasil commende dadelijck contant vercocht worden, cost wat cost, opdat de Compagnie | |
[pagina 39]
| |
in desen handel vaste staet can maecken; ende condense met die in de BayGa naar voetnoot1) ofte elders eenige tegens wijnen en potijsenGa naar voetnoot2) verhandelen, dit soude de compagnie in dese negotie seer stutten, want de compagnie de negers-wijnen en potijsen in Hollant hooger sullen comen te staen als sij se dar becomen souden, ende sij wetense heel over te brengen daer onse schippers duijsende leccassieGa naar voetnoot3) sullen brengen, behalve dat soo sullen de negros daerGa naar voetnoot4) hoog vertiert worden, omdat sij nergens geen slaven meer vandaen connen crijgen mar dit most mede een handel sijn voor de compagnie alleen tot een seecker quantitijt slaven t'sjaers om staet darin te connen maecken. DitGa naar voetnoot5) is int corte 'tgene ick har Edele gedurende mijn directie van 26 Augusty 1641 tot den 12 September 1642 dat ick met ordere van Sijn Excellentie ende d'Edele Hooge RadenGa naar voetnoot6), dar van daen sij gescheijden hadde voor te dragen, nopende de particuliere besoinges referere mij diesaengaende tot onse notulen ende nopende de reeckeninge van de contante, provenu, cargesoenen ende retouren van de negers, coper ende tanden alsmede prijszgoederen en consumptie referere mij diesaengaende tot de boecken daervan gehouden, de principaele onder d'Heer NieuwlantGa naar voetnoot7) berustende ende de authentijcq copije op mijn arrivement in Brasil overgelevert volgens ordere van d'Edele Hooge Raeden ende de recipisse vande opperboeckhouder onder mij berustende met de rolle der dooden daernevens. Bidde God, dat hij de Compagnie saecken ende harer aller dienaren arbijt gelieve te segenen tot sijnen eer, voortplantinge sijns heijligen naems 't welvaeren der West Indische Compagnie en onser aller | |
[pagina 40]
| |
salicheijt, welvaren en gemeene beste 'twelck van harten wenschende Uwe Edeler getrouwe dienaer P. MORTAMER. (Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, W.I. Comp., Oude Comp., Bundel 46.) | |
Bijlage.Pamflet Knuttel 5780.Extract van seeckeren brief, gheschreven uyt Loando St. Paulo, in Angola, van weghen de groote victorie die de onse verkregen hebben tegen de Portugesen onder 't beleydt van onsen Directeur Ouman: mitsgaders de assistentie van de Koninginne Zinga aende onse gedaen. In 's Gravenhage by Ludolph Breeckevelt, Boeckdrucker, woonende in de Pooten in de Vinder van de Druckery. Anno 1648. | |
Extract.Het is ghebeurt dat de Portugijsen, bemerckende Onse swackheydt ende soberen toestandt daer in Wij vervallen waren, sij een machtigh Legher, soo van haer eygen Natie, Moulaten, als JagasGa naar voetnoot1) wel over de vijf-en-twintich duysent man starck, in Augusto voorleden - - onder het commando ende Gouverne van seeckeren Portugees Casper Ambrosius Borges genaemt - - hebben op de been ghebracht, ende haer daer mede bykans op onsen bodem gheleghert, tot geen ander eynde gepractiseert, als onse SovraGa naar voetnoot2) daer door een schrick aen te jaghen, de selve van ons af te trecken, te debaucheren, ende haer alsoo van het geheele Loando Meester te maken, ende Ons in dese stadt te besluyten ende benaeuwen: maer haer oogemerck ende wit daer Sy naer schoten - - dat seeckers souden getroffen hebben, ende tot haer voornemen gekomen, ten ware niet subijtelijck door den Directeur Ouman was ghestuyt gheworden - - is haer t'eenemael misluckt, ende met groote schade ende verlies | |
[pagina 41]
| |
teghenghegaen: Want soo haest hier van de gheruchten vernamen, is terstont geresolveert, dat Onse macht werde te Velde gebracht, onse Landen tegens geseyde Leger tot 'uyterste Limijten toe gemainteneert, onse Sovas beschermt, ende de selve met eenighe vereeringhe wederom wat geanimeert; 'twelck eyntelijck hier toe is gekomen, dat voorgenoemde Directeur op den derden October, hem self personelijck heeft te Velde begheven, ende sijn Legerplaetse, met een tweehondert man, eerstelijck voor weynigh dagen aen Namboaca Lombe heeft ingenomen, en daer naer aen Combi, vijf mijlen hooger op gemarcheert, ende den Vyandt recht in 't gesicht is gaen liggen, alwaer onse Sovas met haren Oorlog heeft vergadert, Capiteyn Gim - - die opontboden was - - aldaer met het meeste Garnisoen van BengualaGa naar voetnoot1) verwacht, ende de Koninginne ZingaGa naar voetnoot2) met haer Volck, ende onse byhebbende soldaten te gemoet ghesien, om ons Legher teghens het haere eenighsints te armeren ende sterck te maecken. Hier liggende heeft den Vyandt op den 25 October een partye op ons uytghemaeckt, dewelcke haer in drie Troupes verdeelt hebbende, ons seer begonden te naerderen, ende op ons aen te dringen; maer zijn soo van onse Swarten inghevallen, dat met verlies wel over de drie hondert man te rugge zijn gekeert, ende haer Legerplaetse drie daghen naer dese slagh hebben verlaten, ende de selve hooger op genomen. Ondertusschen waeren Wij noch doende ons Volck by malkanderen te vergaderen, ende de Koninginne Zinga te verwachten, 'twelck tot den 29 October is aengheloopen, als wanneer voornoemde Koninginne ons een dagh à twee te vooren, ontrent met een vier duysent man, doch niet over de tweeduysent FlitsiersGa naar voetnoot3) en weerbare Mannen assistentie gedaen hebbende, met ons Legher, sterck ontrent drie hondert Blancken, en thien duysent Swarten van Combi, met resolutie den Vyant te gaen soecken, ende hem aen te tasten, zijn opgebroocken, ende onsen marsch daer toe hebben aengenomen, tot dat | |
[pagina 42]
| |
Wy den 25 October, omtrent vier uren teghen den avondt, haer Leger gewaer wordende, den Directeur 'tselve met een Mannelijcke couragie heeft aenghetast, ende op haer soo sterck aenghedrongen, dat sy naer eenige gedane charges in disordre geraeckten, op de vlucht zijn gebracht, ende van d'onse soodanigh achtervolght geworden, datter over de drie duysent ter neder gehackt ende doodt geslegen zijn, behalven de gequetsten ende menichte van gevangens, die onder onse Swarte oorloghsvolck zijn te buyt ghemaeckt, ende voor ons verduystert. Casper Ambrosius Borges is selfs met vijftien vande principaelste Sovas ende alle sijne byhebbende Portugesen ende Moulaten gebleven, uytghesondert sijn Soon, die den dans ontsprongen is. Daer benevens heeft den Directeur vijf Sovas gevangen gehadt, daer van twee weder zijn los geraeckt ende ontkomen. Hebben mede in dese vervolginghe vijf Paerden achtergelaten, die in onse handen zijn vervallen. Het branden ende blaeckeren vande Portugijsche Sovas haere Dorpen, heeft soo seer in swangh gegaen, datter wel over de tweehondert in d'assche zijn geraeckt, ende hare facendasGa naar voetnoot1) geruyneert gheworen, jae Massangano selfs, daer ontrent ons Legher hadde nedergeslahen, ende Muchinne in 't wederkeeren hebben hier van soo wel haer deel ghekregen, dat tot onder de stadt toe, de gantsche LembaGa naar voetnoot2) is verdestrueert, alle de Huysen afgebrant, ten gronde toe vernielt, ende voor Muchinne toe alles gheraseert, voorwaer een schade die haer niet licht sal te verwinnen staen. Over dese Victorie konnen Wy Godt de Heere niet ghenoughsaem dancken, dat Hy niet alleen Ons de overwinninghe van onse Vyanden heeft ghegheven, maer dat oock daer benevens sijn waeckend' ooghe over dese Stadt heeft laeten schijnen, ende de selve in sijne bescherminge ghenomen. Actum Loando St. Paulo, den 16 December, Anno 1647. |
|