Logo DBNL
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43 (1922)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43

(1922)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige

De adviezen van den ‘conseil et chambre des comptes de Hollande’ en van den ‘conseil privé’ in zake de voorgenomen nieuwe verponding van 1550 (Bijdrage tot de kennis van de financieele politiek van Karel V in Holland),
Medegedeeld door Dr. E.C.G. Brünner.

I. Inleiding.

In 1547 na het beeindigen van den Smalkaldischen oorlog stond Karel V op het toppunt van zijn macht. Na in staat te zijn geweest, de pogingen van Frans I van Frankrijk tot vernietiging van de Habsburgsche macht te verijdelen, had hij in het Duitsche Rijk den tegenstand der Protestantsche vorsten gebroken. In het bezit geraakt van een dictatoriale macht meende hij nu, zijn gezag te kunnen vestigen in het Duitsche Rijk, waarbij hij dan wilde steunen op den Habsburgschen Staat, dien hij van plan was te vormen en welke bestaan zou uit Spanje, de Nederlandsche gewesten en de Habsburgsche bezittingen in Italië. Waren de Spaansche landen reeds een eenheidsstaat geworden, waarin alle macht nagenoeg berustte bij den vorst, met de Nederlandsche gewesten was dit niet het geval. Deze vormden een conglomeraat van staatjes, behoorende tot verschillende kreitsen van het Duitsche Rijk, in het bezit van allerlei vrijheden, die de macht

van den landsheer beperkten. Hierin wilde Karel V verandering brengen. Zonder zijn gewesten er in te kennen, bracht hij op den rijksdag van Augsburg de confoederatio defensive tot stand tusschen de verschillende Nederlandsche gewesten en het Duitsche Rijk, waarbij bepaald werd, dat de Nederlandsche gewesten gezamenlijk één kreits zouden vormen, die gehouden was bij te dragen in de verdediging van het Duitsche Rijk, terwijl er niet over gesproken werd, dat de Duitsche vorsten steun zouden verleenen in geval de Nederlanden aangevallen werden (26 Juni 1548). 't Doel van deze confoederatio was derhalve niet beveiliging van de Nederlandsche gewesten, maar het kunnen beschikken over de hulpbronnen dier gewesten bij het ten uitvoer brengen van de plannen. die Karel V had. Tevergeefs beproefden de Staten van Holland hierin verandering te brengen. Hun voorstel om het verleenen van hulp afhankelijk te maken van het verkrijgen van steun, ingeval de Nederlandsche gewesten aangevallen werden, was door Karel V zelfs niet in overweging genomen. Zij hadden slechts het tractaat te ratificeeren ‘simpelijck ende sonder eenige conditie’ (5/6 Juni 1549)1). Aangezien bovendien bepaald was, dat de Nederlandsche gewesten voortaan niet meer zouden vallen onder de jurisdictie van den keizer, was hiermede het begin gemaakt van de losmaking der Nederlandsche gewesten van het Duitsche Rijk en met de vestiging van den Nederlandschen Staat, gelijk Karel V dezen in 't oog had. Nog verder ging hij op dezen weg door het uitvaardigen van de Pragmatieke Sanctie, waarbij de erfopvolging in alle gewesten gelijk werd en een uiteenspatten in de toekomst verhinderd was (11 November 1549). Hij begreep evenwel ook, dat deze beide maatregelen 't voortbestaan van den nieuwen Staat geenszins waarborgden. Een goed leger was noodig om aanvallen van buiten af te slaan2). Hieraan

en aan de hiervoor noodige regeling der financiën wijdde de regeering, die op aandrang van Karel V ook verder nog geleid werd door Maria van Hongarije, haar volle aandacht.

II. Toestand van de Hollandsche financiën1) in 1550.

Evenmin als in de middeneeuwen bestond er ten tijde van Karel V een regeling van het financiewezen. Afgezien van de bevoegdheid, die de hooge regeering had om in enkele plaatsen en landschappen hoofdgelden of rechten op verschillende goederen te heffen, kon zij niet rechtstreeks van haar onderdanen bijdragen voor de schatkist vorderen. Had zij geld noodig, dan behoefde zij den bijstand der verschillende gewesten, aan wie zij de sommen moest vragen, die zij wilde aanwenden voor 't bestrijden der gewone uitgaven (ordinaris bede) of buitengewone uitgaven (extraordinaris bede). De gelden, benoodigd voor de gewone uitgaven werden slechts verstrekt voor een termijn van enkele jaren, na welker afloop de regeering opnieuw met een bede voor den dag moest komen, indien zij geld noodig had. De gelden voor de buitengewone uitgaven werden telkens voor éénmaal verstrekt. Niet alleen was deze wijze van heffing der benoodigde gelden bezwaarlijk, daar geen vaste bron van inkomsten werd gevormd, maar ook kon het vrij lang duren, voor de regeering de beschikking van de Staten, noodig voor de inning, kon krijgen en moest zij zich vaak allerlei offers getroosten, om de toestemming van een of andere stad te verwerven2). Had de Statenvergadering eenmaal de

toestemming gegeven, dan kreeg de regeering, zonder dat zij zich met de inning behoefde te belasten, de beschikking over de gelden in twee of drie termijnen per jaar. Door de verponding1), die nu en dan, 't laatst in 1514, werd gehouden, was zij op de hoogte van den welstand van elke plaats en stelde zij 't bedrag vast, dat bij een bede van 60.000 £ betaald moest worden. Bij hoogere beden werd 't bedrag in de gegeven verhouding verhoogd.

De stad betaalde de bijdrage uit de accijnzen of stelde aparte heffingen in als hoofdgeld, omslag op 't vermogen enz., ten einde de gevorderde gelden te betalen2). In het dorp was het anders. Lag het ‘buten de sciltale’, d.w.z. werd het niet opgenomen onder de verponding, dan droeg het niet bij in de bede, maar betaalde de heer een bijdrage, die dan door de bewoners op een of andere wijze moest worden opgebracht. Viel het ‘binnen de sciltaele’, dan werd de te betalen som gelds omgeslagen over de bewoners, waarbij als grondslag werd genomen ‘bruycweer’3), roerend en onroerend goed, 't zij gezamenlijk, 't zij ‘bruycweer’ alleen. De omslag, ook verponding geheeten,

geschiedde door enkele daarvoor aangewezen dorpelingen en had plaats, wanneer de gelden aangevraagd werden of eens in de vier of zes jaar. Daar deze omslag geheel en al berustte op eigen aangifte en het wel voorkwam, dat men te weinig opgaf of zich rijker voordeed met 't oog op zijn bedrijf, was ze allerminst zuiver1).

De lasten, die uit deze wijze van inning der gelden voortvloeiden, waren in de verschillende plaatsen niet gelijk. Zeer hoog waren de accijnzen in Haarlem2), Leiden en Delft, terwijl deze veel lager waren in Alkmaar en Hoorn. Ook op 't platteland was geen gelijkheid. Wel kende men een zekere progressie, die tot een bepaald maximum werd opgevoerd, maar in 't eene dorp was, gelijk uit onderstaande tabel3) blijkt, 't percentage, dat van 't vermogen betaald werd, aanmerkelijk hooger dan in 't andere.

Naam van het dorp. Vermogen. Aanslag.
Zandvoort 500 R.gld. 3 R.gld.
Warmond 100 R.gld. 7 st.
Noordwijk 100 R.gld. 1½ R.gld.
Hillegom 100 nobelen. 12½ R.gld.
Koudekerk 100 £. 10 R.gld.

Deze ongelijkmatigheid in de verdeeling van den druk der lasten werd nog grooter, toen in den loop van de 16de eeuw de toestanden in Holland een belangrijke wijziging ondergingen. Niet alleen was door de waardedaling van het geld de levensstandaard hooger geworden, zoodat daardoor de druk der lasten van zelf zwaarder werd, maar ook was door de vermindering van welvaart en achteruitgang van het bevolkingscijfer het voor de bewoners van de verschillende oorden moeielijker geworden

de van hen gevraagde bijdragen te voldoen. Omgekeerd waren de toestanden van die plaatsen, die gegolden hadden als grenssteden, maar 't sedert de secularisatie van 't bisdom Utrecht en de annexatie van 't hertogdom Gelre niet meer waren, aanmerkelijk verbeterd en zouden de bewoners, nu zij niet meer behoefden te zorgen voor de verdediging van hun stad, meer hebben kunnen betalen. Daar echter alles gebaseerd bleef op de zetting van 1518, moesten, welke wijziging de toestand ook ondergaan had, nog steeds dezelfde bijdragen worden voldaan. 't Gevolg hiervan was, dat steden als Gouda, Haarlem en Leiden, wier bevolkingscijfer of welvaart was verminderd, aandrongen op verlichting van lasten en verklaarden, dat 't hun moeilijk viel bij te dragen in de beden, welke geeischt werden met 't oog op de door Karel V gevoerde oorlogen1).

't Gevolg was, dat de centrale regeering naar middelen begon uit te zien, om het financiewezen opnieuw te regelen. Twee wegen stonden haar open: een vernieuwing van de verponding, waarbij de bestaande wijze van heffing behouden zou blijven, of 't instellen van belastingen, die rechtstreeks door de regeering geheven konden worden. Deze laatste wijze van reorganisatie der financiën had bovendien 't voordeel, dat men de medewerking der Staten tot 't verkrijgen van gelden niet meer van noode zou hebben.

Reeds in 1523 deed de regeering een poging om te breken met de oude wijze van inning. Zij wist de Staten te bewegen, om toe te staan de invoering van

accijnzen op wijn, bier, vee en goederen, behoorende aan vreemdelingen, die geen onderdanen waren van den keizer, ten einde daaruit de gelden te krijgen van de bede groot 80.000 R.gld. Ook de inning kwam aan het centraal gezag.

Hiermede zouden belast worden 7 rentmeesters, waarvan 6 benoemd moesten worden door de groote steden en 1 door de edelen. In zekere opzichten werd bij dit stelsel van accijnzen rekening gehouden met den welstand en de belangen van den handel, gelijk uit nevenstaande tabel blijkt1).

Belast Artikel. Geheven accijns.
wijn 12 st. per ton;
inlandsch bier, voor export bestemd 2 st. per ton;
inlandsch bier, niet bestemd voor export, indien de brouwer twee maal per week brouwt 2 st. per ton;
inlandsch bier, niet bestemd voor export, indien de brouwer een maal per week brouwt 1 st. per ton;
buitenlandsche bieren 4 st. per ton;
vee ouder dan 3 jaar 2 st. per stuk;
vee jonger dan 3 jaar 1 st. per stuk;
goederen, behoorende aan vreemdelingen, die geen onderdanen zijn van den keizer 20ste penning.

Slechts kort heeft deze nieuwe regeling der financiën stand gehouden. Al spoedig bleek het, dat men op deze wijze niet in de behoeften van de schatkist zou kunnen voorzien, zoodat men nog in hetzelfde jaar terug keerde tot het oude stelsel der bede-inning2).

Toen echter tengevolge van den langen duur der oorlogen telkenmale nieuwe extra-ordinaris lasten en anticipatie op vroeger toegestane beden gevraagd moest

worden, werd de druk voor steden als Gouda en Delft, wier welvaart sterk was verminderd, en voor een deel van het platteland te zwaar, zoodat er door deze beide steden en verschillende edelen, die als woordvoerders van de bewoners der dorpen optraden, aangedrongen werd op een nieuwe verponding (voorjaar 1530). De regeering, die hierin wellicht een middel heeft gezien om meerdere inkomsten te kunnen trekken, kwam terstond aan dit verlangen te gemoet. Den 19den Juli 1530 vaardigde Karel V een besluit uit, waarbij commissarissen werden benoemd, belast met 't doen van onderzoek naar den ‘staet, rijckdom ende faculteyt’ van de steden en dorpen in Holland1). De commissarissen hebben hunne werkzaamheden begonnen, al is 't niet bekend waar; maar zij konden het aangevangen werk niet voltooien, doordat Amsterdam en Haarlem, gesteund door enkele kleine steden, er in geslaagd zijn, de regeering van haar voornemen te doen afzien (voorjaar 1531)2). Zoo bleef derhalve de sterk verouderde regeling der bijdragen bestaan, waarvan de steden en dorpen in de volgende jaren de nadeelige gevolgen hebben ondervonden.

De politiek van Karel V, welke er op gericht was om invloed te krijgen in Denemarken en die hem er toe bracht, om eerst te trachten den verjaagden koning Christiaan II in 't bezit van de troon te herstellen (1531) en later Frederik van de Palts te steunen tegen Christiaan III (1534), had voor de Nederlandsche gewesten een oorlog met Denemarken ten gevolge. Stilstand van handel, nijverheid en visscherij vloeiden hieruit voort, terwijl de prijzen der levensmiddelen een belangrijke stijging ondergingen3). Dubbel zwaar moest het nu den ingezetenen van Holland vallen, om aan de herhaalde aanvragen van de regeering om geld te voldoen. De eene bede volgde op de andere. In Juli 1533 werd er een extra ordinarisbede van 50.000 Carolus gulden gevraagd, terwijl in

1536 de regeering voor den dag kwam met een bede van 100.000 Carolus guldens voor 6 jaar en een extra ordinarisbede van 120.000 Car. guldens. Wanneer zij evenwel voorstelt, om de gelden te vinden door het heffen van accijnzen op wijn, bier, laken etc. en van 1 Car. gulden per schoorsteen, verkiezen de Staten van Holland de oude wijze van heffing boven deze ‘nieywicheyt’. waarvan zij vreezen ‘quade consequentie’ (1537), hoewel zij bijna geen raad weten, om het geld bij elkaar te krijgen1). Het was echter te voorzien, dat men zich binnen afzienbaren tijd aan een ‘nieywicheyt’ zou moeten onderwerpen. Toen in 1542 de oorlog met Denemarken, Gelre en Frankrijk uitbrak en de regeering met 't oog hierop nieuwe gelden aan moest vragen, verklaarde zij, dat ‘beden, die bij de ‘voirgaende oude wegen ende manieren geconsenteerd zijn in dusdanige oirlogen’ onmogelijk in de behoeften aan geld zouden kunnen voorzien2). Naar andere middelen moest worden uitgezien, ten einde de benoodigde gelden te kunnen krijgen. Op de vergadering der Staten-Generaal te Brussel (18 November 1542) stelde zij voor over te gaan tot:

1e een heffing van de 100ste penning op de waarde van goederen, die uitgevoerd werden naar landen, niet onderhoorig aan Karel V;

2e een heffing van de 10de penning van de winst, door een koopman gemaakt, voor zoover die meer dan 1000 Carolus guldens bedroeg;

3e een heffing van de 10de penning van de inkomsten, verworven uit 't bezit van onroerende goederen en rentebrieven3).

Indien de regeering er in slaagde deze belastingen te handhaven, was zij voortaan niet meer aangewezen op de medewerking der Staten tot het verkrijgen van de benoodigde gelden. Ook de Staten zagen deze consequentie in en beproefden de regeering van haar voornemen te

doen afzien. 't Scherpst keerden zij zich tegen de invoering van de 100ste penning. Na gereleveerd te hebben, dat men feitelijk reeds de 7de penning van zijn inkomsten betaalde, en er zich over beklagende, ‘dat huere penninghen, die zij nootelicke behoufden in andere affayren geemployeert waeren sonder anschou ende regardt te nemen, dat zij nyet machtigh en zyn de oncosten van huere eyghen defensie te vervullen’, zetten zij uiteen, welk nadeel door deze 100ste penning aan den handel werd toegebracht. Zij boden aan om in plaats van de 100ste penning een hooge bede toe te staan en, toen dit niet hielp, trachtten zij het consent voor de heffing der beide 10de penningen afhankelijk te stellen van de intrekking der 100ste penning1). De regeering ging hier niet op in. Met 't oog op den gevaarlijken toestand, waarin 't land verkeerde tengevolge van de plannen van aanval van Frankrijk, Denemarken en Gelre was zij er toe overgegaan, om de opbrengst van de 100ste penning te verpanden voor 100.000 Carolus gulden; van intrekking dezer belasting kon dan ook geen sprake zijn2). Wat de beide tienden betreft, liet zij aan de Staten de keus tusschen deze nieuwe belasting en de betaling van 150.000 £ in zes maanden3). Er bleef zoodoende voor de Staten niets anders over dan te berusten. Reeds in het voorjaar van 1543, nog voordat de Staten het consent hadden verleend, trof de regeering de maatregelen, welke noodig waren voor de heffing der nieuwe belastingen. Er werd bepaald, dat ieder gehouden was binnen acht dagen na de publicatie van 't edict aan den schout van zijn woonplaats opgave te doen van de onroerende goederen, die hij als eigenaar of als gebruiker onder zijn berusting had, daar hij anders voor het dubbele bedrag zou worden aangeslagen. Was de betrokken persoon eigenaar, dan zou de aanslag plaats vinden na gehouden taxatie door daarvoor aangewezen deskundigen. Betrof het tienden,

dan zou, indien deze in het afgeloopen jaar verkocht waren, de tiende penning geheven worden van de toen betaalde koopsom; waren ze evenwel voor meerdere jaren verpacht, dan werd de 10de penning geheven van de opbrengst over één jaar, terwijl de eigenaar dan ¾ van den aanslag en de gebruiker ¼ van den aanslag zou moeten betalen. Taxatie had plaats, als de tiende in beheer was bij den eigenaar. De aanslag van de opbrengst van huizen zou plaats vinden na gehouden taxatie, welke in de steden plaats moest vinden door de magistraat en in de dorpen door de regeering van de naastbijliggende stad met medewerking van de voornaamsten van 't dorp. Huizen met een huurwaarde kleiner dan 2 Carolus gulden waren vrij van belasting. Ten einde mogelijke ontduiking te voorkomen zou de 10de penning van de interest van rentebrieven betaald worden door hem, die den rentebrief had verkocht en die deze som kon verhalen op hem, die de rente moest ontvangen. Vrijstelling van 't betalen van de 10de penning werd niet verleend, zoodat ook de geestelijkheid aangeslagen werd. Met 't oog op de inning werd Holland verdeeld in acht kwartieren. In ieder kwartier zou door de Staten van 't gewest een ontvangerparticulier worden aangewezen, die de geïnde gelden moest afdragen aan den ontvanger-generaal, die wel is waar benoemd werd door de Staten, maar zijn instructie zou ontvangen van de regeering. Zoowel de ontvangerparticulier als de ontvanger-generaal moesten een waarborgsom storten. Geschillen, welke uit de heffing der nieuwe belastingen zouden kunnen voortvloeien, werden ter oplossing opgedragen aan een commissie, bestaande uit drie leden van 't Hof van Holland. Tevergeefs beproefden de Staten gedaan te krijgen, dat de zes groote steden en de edelen bijzitters in deze commissie zouden kunnen aanwijzen (Maart 1543)1).

Veel succes heeft de regeering met deze nieuwe belastingen niet gehad. 't Schijnt, dat de Staten, die zich bleven verzetten tegen de invoering van de 100ste pen-

ning en herhaaldelijk aandrongen op intrekking van deze belasting, niet meewerkten. Op aandringen van de regeering werd de door de Staten benoemde ontvanger-generaal vervangen. Desondanks kwamen de gelden traag binnen, terwijl de edelen, wier goederen ‘buten de sciltale’ lagen, en de bewoners van 't eiland Voorne weigerachtig bleven om de gevorderde lasten op te brengen1).

Even weinig succes hadden de vaste belastingen, die de regeering in den zomer van 1543 invoerde. Toen namelijk nieuwe gelden noodig waren met 't oog op de voortzetting van den oorlog tegen Frankrijk, werd op voorstel van de regeering besloten, de gelden te vinden door 't heffen van accijnzen op wijn en bier. Hier deden zich dezelfde bezwaren gelden als bij de 10de penning. De gelden kwamen slecht binnen, terwijl ook nu weer de bewoners van de landen ‘buten de sciltale’ weigerachtig bleven de gevraagde accijnzen te betalen2). De regeering besloot dan ook op dezen weg niet voort te gaan. De 100ste penning werd slechts gedurende één jaar (tot 1545) geheven, daar de regeering behalve met de protesten van de kooplieden ook nog te doen kreeg met Denemarken, dat de heffing in strijd achtte met 't verdrag van Spiers (1544)3). De inning van de andere belastingen werd na 1545 niet voortgezet. Reeds in 1544 besloot de regeering, de gelden van de gevraagde bede te heffen op de oude wijze, dus op de schildtalen en de morgentalen, terwijl zij niet inging op het voorstel der steden Haarlem en Delft, om een belasting te heffen op 't vermogen4). Aangezien echter de regeling van 1518 geldig bleef, is het niet te verwonderen, dat ook nu weer, waar de economische toestanden tengevolge van den langdurigen oorlogstoestand een belangrijke wijziging hadden ondergaan, door sommige steden en 't platteland aan-

gedrongen werd op een hernieuwing van de verponding (Nov. 1544). Hoewel ook de regeering hier voor veel voelde, daar zij dan kon weten op hoeveel er was te rekenen, is het niet tot een informatie gekomen. Klaarblijkelijk moest zij met 't oog op den buitenlandsche toestand en den financieele nood van hare landen, waarvoor zij den steun noodig had van steden als Amsterdam en Dordrecht, van een nieuwe verponding afzien1).

Eerst na 't beeindigen van den Smalkaldischen oorlog en 't regelen van de verhouding van de Nederlandsche gewesten tot 't Duitsche Rijk kwam de regeering opnieuw voor den dag met het plan tot 't houden van een informatie.

III. 'T Plan tot het houden van een nieuwe verponding in 1550.

Den 16den April 1550 werd op de gebruikelijke wijze door de centrale regeering bij de Staten van Holland aanhangig gemaakt het voorstel tot het houden van een nieuwe verponding. Als motief voerde zij aan, dat indertijd in 1515 in de dorpen en de steden een onderzoek was ingesteld naar den welstand, opdat de bewoners ‘elck gelyckelyck van doen voertaen zouden contribueeren’, waarvan echter in de practijk weinig was terechtgekomen, daar er door 't verleenen van gratie aan enkele dorpen en steden groote ongelijkheid was gekomen in de verdeeling der lasten. Bovendien bracht de regeering naar voren, dat bij het geldende stelsel van verponding slechts 60% van de gevraagde som binnenkwam. Zoo oppervlakkig beschouwd leek het, alsof de verponding, die men nu wilde krijgen, alleen een revisie was van die van 1514. In werkelijkheid had de centrale regeering geheel iets anders op 't oog. Het was namelijk haar bedoeling, om de informatie niet alleen te doen in Holland, maar ook in de andere gewesten, terwijl het

eveneens haar voornemen was, om een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar het vermogen der personen. Met 't oog hierop lijkt het mij waarschijnlijk, dat de centrale regeering met deze verponding de voorbereidende maatregelen trof tot het invoeren van een algemeene belasting, die verband zou houden met het vermogen van de personen; een plan, dat geheel en al in het kader paste van de politiek, die begonnen was na het beeindigen van den Smalkaldischen oorlog en die tot resultaat moest hebben 't vestigen van den Halsburgschen staat Nederland1).

Van de zijde der Statenvergadering werden al dadelijk bezwaren gemaakt. Niet alleen wenschen de steden uitgemaakt te zien de kwestie, wie vrijgesteld waren van het bijdragen in de bede2), maar ook vragen zij overlegging van de instructies der commissarissen, die bij vroegere gelegenheden de verpondingen hadden voorbereid. Op 't eerste gaf de regeering een ontwijkend antwoord, terwijl zij aan de Staten toezond de instructies,

die de commissarissen gehad hadden in de jaren 1448 en 1514. Ten overvloede zond zij aan elke stad een afschrift van het resultaat der informatie van 15141). Evenmin toonde de regeering zich toeschietelijk op het verzoek, dat de steden deden om aan de commissarissen personen toe te voegen uit de verschillende steden. 't Is dan ook niet te verwonderen, dat de Statenvergadering geen toestemming gaf tot het houden van het onderzoek voor de nieuwe verponding. De centrale regeering heeft zich hierover niet bekommerd en ging er toe over de adviezen op te vragen van de ‘Conseil et Chambre des Comptes’ van Holland en van den Conseil Privé. Beide adviezen vielen uit in voor de regeering ongunstigen zin. (September 1550).

Het is niet meer na te gaan, of deze adviezen de centrale regeering genoopt hebben af te zien van het voortgaan met de voorbereiding van een nieuwe verponding, dan wel of de politieke toestand in 1551 hiervan de oorzaak is geweest. Mij lijkt het laatste het meest waarschijnlijk. Immers met 't oog op de verwikkelingen in het Duitsche Rijk en den oorlog tegen Frankrijk in het vooruitzicht kon de centrale regeering het niet laten aankomen op de doorvoering van een maatregel, die gelijk het advies van den Conseil privé het onomwonden te kennen gaf ‘[mettra] la républicque en hasard de commotion populaire’. Karel V heeft geen gelegenheid gehad zijn financieele plannen opnieuw op te vatten. De oorlog met Frankrijk, die in 1552 uitbrak, verslond schatten gelds, zoodat hij herhaaldelijk bij de Staten van zijn gewesten om geld moest vragen, die daarvan gebruik maakten, om hun invloed op de regeering te vergrooten. Zoo kregen zij in 1553 bij 't toestaan van de bede van 300.000 Carolus gulden, die voor de helft opgebracht zou worden volgens de ‘schiltaele’ en voor de helft door de 10de penning, geheven van onroerende goederen, het recht, om uitlegging te geven aan de betreffende bepalingen. Nog belangrijker was het recht, dat hun verleend werd

in 1555 na het toestaan van de bede van 200.000 pond. Hierbij namelijk werd vastgesteld, dat voortaan alleen zij, die in Holland of Westfriesland geboren waren en de ‘duytse taele’ machtig waren, benoemd konden worden tot eenig ambt. Het Stadhouderschap viel buiten deze bepaling. Zoo was dus het streven van Karel V om van de verschillende Nederlandsche gewesten één Habsburgsche Staat met één belastingstelsel te vormen, mislukt1).

 

In aansluiting aan deze mededeelingen, waarin ik getracht heb de financieele politiek van Karel V te schetsen in verband met de plannen tot voorbereiding van een nieuwe verponding in 1550, deel ik hier mede de adviezen van den ‘Conseil et Chambre des comptes de Hollande’ en van den ‘Conseil Privé’. Beide zijn bewaard in afschrift in een register, getiteld ‘Documents divers concernant la Hollande, la Frise, l'Overijssel et Lingen’, bewaard in de Archives Générales de Belgique te Brussel (Cartulaires et manuscripts 12bis). Uitvoerig worden in de adviezen de motieven uiteengezet, welke de beide regeeringslichamen er toe geleid hebben, een ongunstig oordeel over de plannen van de regeering weer te geven. Van belang leken de stukken me toe niet alleen in verband met de financieele politiek van Karel V in 1550, maar ook met 't oog op de verhouding van deze beide regeeringslichamen tot de centrale regeering, terwijl men een blik krijgt op de stemming van 't volk vóór 't uitbreken van den tachtigjarigen oorlog.

E.C.G.B.

20 September 1550. Advies uitgebracht door den Conseil et Chambre des Comptes de Hollande en den Conseil Privé over de door den keizer voorgenomen nieuwe verponding.

Scavoir si l'on doibt faire si expresse mention du

consentement des Estats, puisque les six principalles villes n'y ont voulsu entendre.

Requérant, que avant toutes choses le différend des exemptz fut décidé et que ce nonobstant S.M. leur a fait déclairer vouloir passer oultre; leur ordonnant qu'ilz deussent adviser sur les moyens, qui pourroyent estre les plus convenables. A quoy depuis ils ont obéy et satisfait sans toutesfois autrement avoir déclairé leur dit consentement.

Nota: que ici n'est gardé l'ordre du placcart du transport de Flandres. Ains ce que suyt, doiz cestuy article jusques aux interrogatoires, est mis au dit placcart après les dits interrogatoires, que sert seullement pour remonstrance et afinque l'on regarde sur l'orde que s'y observera.

Nota: que le placcart de Flandres contient davantaige: assavoir que ceulx que prétenderont aulcun prévilège ou exemption pourront délaisser aux commissaires les copies autenticques d'iceulx prévilèges pour en fair rapport à S.M., ce que est dit aussi par l'instruction dressée pour la ‘verpondinge’.

Et fait à considérer que, ayans les estatz de Hollande requiz, que le différend des prévilégiez et prétendand exemption fut wydée avant la verpondinge, leur a esté dit, que procédant à la dite verpondinge l'on wyderoit quant et quant le dit différend des prévilégiez et prétendans exemption et sont esté d'advis tous les estatz, que ceulx du Conseil de Hollande que l'on debvoit adjourner les dits prévilégiez et prétendant exemption les ungz par mandement et édit publicque et les aultres par adjournement et radjournement spéciaulx pour exhiber leurs dits prévilèges etc.

Savoir si l'on ne debvra ensuyvir l'une ou l'aultre des dites voyes. Et semble que l'intencion des dits Estatz et du Conseil a esté, que l'on doibt oyr ceulx, qui comparisseront, avantque procéder oultre à l'information d'eulx ou de leurs subgetz.

Ce que pourroit sembler estre raisonnable en cas que par inspection des enseignemens l'exemption fut apparentement clère. Mais en cas qu'il y eust notable difficulté requérant ultérieure inquisition l'on pourroit procéder oultre

sans préjudice du droit de celuy qui prétend la dite exemption.

L'on pourra aussi prendre considération, attendu que (comme l'on entend) les estatz sont esté contre aulcuns en procès a cause des exemptions, et que ce point concerne non seullement le prince, mais aussi les estatz non exempts, s'il ne conviendroit que les enseignemens exhibés fussent mis ès mains du procureur général de S.M. et de l'advocat des dits estatz pour jointement y contredire comme ilz trouveront convenir et le tout délivrer ès mains de ceulx du conseil provincial pour le visiter et le renvoyer à S.M. avec leur advis, afin que la taxation, que S.M. en fera après, ne soit retardée à cause que S.M. n'auroit oy le procureur général et les Estatz sur leur prétension, ne oy l'advis dudit Conseil et pour estre mieulx informée de s'en résouldre meismes attendu que ce point des exemptz fait bien à pezer. En tant que ce sont les principaulx des S.rs et nobles du pays, qui sont les premiers partans et tiennent communément la main aux accords, lesquelz l'on pourroit trouver par cy après plus difficilles à consentir et ayder à conduire les aydes si l'on n'auroit regard à leurs libertez anciennes, selon qu'il conviendroit.

Sur cest article et ce que cy dessus est dit de déclairer les terres, maisons, et autre revenus, l'on pourra adviser comment cecy se practicquera. Et si ce que se treuve par l'instruction et commission de l'an XV assavoir que l'on se debvroit informer sur la richesse du rentier et d'aultres personnes en particulier si près, qu'il seroit possible. Item de s'informer de l'estat et faculté tant des villes et villaiges que des subgectz, tauxant ung chascun des villes et plat pays chascun selon sa richesse, ce qui toutes fois est aulcunement délaissé en la commission de l'an XXX nesce observé et practiqué en la dite verpondinge.

Et semble que cercher si prez sur les particuliers meismes pour descouvrir leur richesse et estat non consistant ès biens immeubles seroit fort odieux, attendu que aulcuns se estiment et aultres veullent estre tenus plus riches qu'ilz ne sont et autres qui sont riches veullent estre

tenus moins riches et que ceste investigation serait contre la disposition du droit disant:

quid tam durum tamque inhumanum est quam publicatione pompaque rerum familiarium et paupertatis detegi vilitatem et invidiae patere divitias. Et en aultre passaige quod secreta patrimonii sui nullus teneatur revelare,

joint que requérant la dite déclaration sur serment selon le placcart causera beaucoup de parjures. Et comme vraisemblablement l'on trouvera pluisieurs qui n'y satisferont, la pugnition sera bien difficille sans inconvénient pour la multitude des désobéyssans. Avec ce sera bien difficille de faire estimation de tous biens immenbles et maisons signamment des villes, les quelz d'an en an haulchent et abaissent. Et combien que les pointers et setters le peuvent faire pour une fois si, n'est il toutes foiz convenable pour une verpondinge, qui doibt durer aulcunes années et estre ensuyvie en diverses aides.

Et ce que principallement convient considérer, est, qu'il fault tellement dresser la nouvelle verpondinge que selon icelle l'on puisse obtenir l'accord des dits aydes ausquelles signamment ceulx des villes vouldront bien mal entendre en cas que l'on debvroit lever les porcions d'icelles selon les facultez d'ung chascun, oultre les assiz et autres charges, que les bourgois portent. Et en tauxant leur portion plus grande au regard de leurs dites facultez fait à craindre, que par les grâces et quitances qu'ilz voudront stipuler en accordant les aydes, le prince sera moins servi que auparavant.

Cest article n'est au placcart de Flandre et pourra l'on regarder s'il est besoing de le mettre au placcart de la verpondinge puis qu'il tend à donner ordre à la régistrature des rentes pour l'avenir. Et attendu que ce serviroit tant seullement pour le soulaigement des propriétaires et débiteurs des dites rentes.

Savoir s'il n'est plus raisonnable que iceulx meismes faicent ce debvoir de les faire enregistrer et non ceulx qui les recoipvent, lesquelz l'on ne doibt charger de faire déclaration contre eulx mesmes, joint que les débiteurs des dites rentes le feront plus justement puisque la chose

leur touche et porte descharge que ceulx, qui les lievent et de mettre si grosse paine contre ceulx, qui ne denunceront le rachat comme le présent concept contient, semble estre contre raison de pollice et justice et si l'on se veult enquérir des rentes plus avant qu'on n'a fait par les précédentes ‘verpondinges’, les interrogatoires sur ce concentes pourront souffrir.

Nota: d'adjouster ici le contenu du XXIXno interrogatoire. L'advis des Estatz de Hollande parle des comptes de IIII années. Le placcart de Flandres contient que ung chascun doibt mettre sa response aux interrogatoires et la délivrer ès mains des gens de loy pour par eulx estre visitée et délivrée aux commissaires.

Mais attendu la qualité des dits interrogatoires peult sembler, que la responce se fera mieulx par les gens de loy selon le contenu de ce concept.

Nota: qu'il semble que sur cecy l'on ne peult encoires prendre regard en tauxant.

Nota: si cecy ne conviendroit mieulx d'estre mis en l'instruction.

Savoir si en la dernière verpondinge l'on s'est informé des rentes que les particuliers peuvent debvoir, estans à rachat ou à vie. Et si l'on ne le treuve, savoir s'il portera aulcun fruyt de s'enquérir maintenant des dites rentes, attendu qu'il semble estre l'intencion de S.M. selon qu'il est contenu an placcart de Flandres, que ce sera seullement pour le soulaigement des propriétaires débiteurs lesquelz en payant les aydes pourront recouvrir leur porcion à l'advenant sur les rentiers. Et comme il semble que cela dépendera du consentement des Estatz ou de la cause ou nécessité pour laquelles les aydes succéderont pour povoir deffalquier aux rentiers non obstant les conventions qui communément se font au contraire, s'il ne conviendra pas mieulx de espargner la paine et les despens et éviter le mescontentement que le peuple pourroit prendre tant de ce qu'il sembleroit que l'on vouldroit simplement et sans aucun accord deffalquer la cotte pour les rentes sans avoir regard aus dites conventions au contraire que pour l'instabilité dicelles rentes estans subgectes à mort et rachat, et posé que l'accord

se fist à la fois pour soulaiger quant ausdites rentes les propriétaires, chascun propriétaire alors scaura bien trouver son rentier et luy faire la dite deffalcation selon que les rentes seront lors, encoires que en la verpondinge ne soit faite mention d'aultant que la chose se trouvera de soy meismes. Davantaige peult sembler que nullement l'on se doibt enquérir quelles rentes ung chascun particulier peult avoir et recepvoir puisque selon la susdite intencion l'on cherche seullement pour descharger le propriétaire. Et en mettant au transport les rentes qu'on reçoit, pourroit advenir qu'on les deust payer deux foiz tant par deffalcation dudit propriétaire que par payement que ledit rentier en feroit, estant son ypothèque aucunes foiz assise en ung aultre pays.

Fault aussi avoir regard si l'on doibt assubgectir les rentes du prince et autres seigneurialles et menuz cens constitués du commencement en baillant le fons par le Sr. propriétaire pour retenir quelque recognoissance lesquelles sont toujours tenues pour totalement francqz envers les possesseurs sans que iceulx leur peuvent riens deffalquer pour cause que ce soit.

Nota: que par le placcart de Flandres l'on mect seullement paine de correction arbitraire. Parquoy conviendra regarder, s'il est expédient de mettre tant de paines que contient le présent placcart tant en cest article que aultres précédens comme de privation inhabilité, amende et correction arbitraire. Et de recoler le tout à leurs despens de la paine de confiscation contre les propriétaires et de payer l'estimation contre les censier ayans recélé aulcunes choses. Item de parjure, attendu que par ce placcart est dit que chascun debvra respondre par serment.

Nota: aussi que au placcart de Flandre rien n'est disposé du repartissement des paines.

Finablement semble qu'il conviendra aussi avoir regard aus advis des estatz et de ceulx du conseil provincial de Hollande mesmes quant à aulcuns article comme le VII, VIIIme et autres dudit advis des estatz approuvé par les dits du conseil.

Item selon ce qu'on changera au placcart reformer

aussi l'instruction et commission des commissaires et savoir si surtout ne sera expédient que les commis que S.M. choisiras, communiquassent surtout avec ceulx du conseil et de la Chambre des comptes en Hollande, les quelz pourront visiter les registres des précédentes ‘verpondinghe’ et garder tant qu'on pourra ce que par cydevant a esté observés pour éviter les nouvellitez qui sont à ung chascun odieuses.

Advies van den Conseil Privé.

Ceulx du Privé Conseil ayans visité le concept dressé sur le mandement de la nouvelle verpondinge d'Hollande ensemble l'instruction, commission et autres pièces y joinctes, treuvent:

en premier lieu: ledit mandement en plusieurs poinctz et endroictz discrépant, tant de ce que a esté faicts au mesme pays d'Hollande en la dernière verpondinge de l'an 1515 que de l'adrès des Estatz et ceulx du conseil du dit Hollande, et de ce que naguères a esté résolu sur le transport de Flandres. Et pour seurement et mieulx délibérer sur ceste matière estant de si grand poix et importance il fut esté bien requis, qu'on fut esté préallablement bien informé du besoignie dudit an 1515 et des auciennes instructions tant de Flandres, Brabant que d'autres pays pour savoir comment l'on en a usé au temps passé, afin de ne faire ceste chose (que de soy est odieuse) plus désagréable au peuple et pour aussi avoir regard à la condition du temps présent et éviter toute occasion de murmure.

Et premier: Quant au prohème lequel est prins de celluy de Flandres, il semble qu'il ne convient icy parler si expressément du consentement des estatz comme la forme contient, attendu qu'on peult estre souvenant (comme aussi se trouve assez par les mémoires) que les six principales villes ne y ont voulsu entendre, désirans que avant toutes choses le différent des exemptz fut wydé et que ce non obstant S.M. leur a fait déclarer vouloir passer oultre, ordonnant qu'ilz deussent adviser sur les moyens, qui pourroient estre les plus convenables, à quoy

depuis ilz ont obéy et satisfaict sans toutes fois autrement avoir déclaré leur consentement.

L'on a aussi trouvé altéré en ce concept l'ordre du mandement de Flandres en tant que ce que illecy est mis derrière, est icy devant, mais ce n'emporte guères, par quoy ce point ne sert que de remonstrance.

En la narration et prohème l'on a audit concept délaissé faire mention, qu'il seroit besoing d'avoir inspection des registres pour savoir les constitutions des rentes, et que semblablement n'emporte rien et peult bien demeurer dehors et seuffirit que les commissaires eussent povoir de requérir l'inspection des registres en général sans dire que ce fut plus pour rentes que pour aultres choses, pour faire ceste besoignies le moins odieux qu'il est possible.

L'on a aussi prins icy autre pied, pour procéder à l'information, qui se debvra faire que contient le mandement de Flandres, le qeul mande que ung chascun doibt mettre sa responce sur les interrogatoires et la délivrer ès mains de ceulx des lois pour par eulx estre visité et délivré aux commissaires, où toutes foisz est dit par le susdit concept de Hollande que ceulx des lois se doibvent informer des particuliers et que les particuliers leur debwront sur leur serment déclarer leur estat sans qu'ilz soient astrainctz à certaines interrogatoires. Ains que les loix mesmes doibvent respondre sur les dits interrogatoires et bien considérant l'une manier et l'autre, ceste de Hollande semble bien estre la plus droicte attendre la qualité des interrogatoires, qui sont pour la plus part tel que particuliers y scauroient bien mal respondre et pourroit engendrer une confusion de recevoir sur les dits interrogatoires la responce d'ung chascun, jeusne et viel hommes et femmes, sans aucune distinction, selon que le dit placcart parle généralement. Par quoy semble qu'il eust bien convenu qu'on eust adjousté la clause de respondre sur les dits interrogatoires sy avant qu'il concerneroit ceulx quy responderoient et non plus avant.

Et revenant au dit concept de Hollande par lequel est dit que sur grosses paines ung chascun sera tenu par devant ceulx des lois déclarer sa négotiation, mestier et autrement sa qualité et condicion et combien des gens il

a en sa maison et que les dits des loix se feront informer sur la grandeur et valeur des biens, maisons, terres et revenus annuel d'ung chascun, de quelque qualité et nature le dit revenu fust.

Il semble que ce sera chose fort difficile, non usitée, odieux, mal practicable et oultre ce en le bien examinant ne portera ancun fruict.

Par quoy ne sont ceulx du Privé Conseil d'advis que l'on se doibve si particulièrement enquérir des facultez et secret d'ung chascun. Et ne treuvent aussi que par ci devant ainsi soit esté faict; ne que les estatz ou ceulx du Conseil Provincial de Hollande soient esté de cest advis.

Et de droict il n'est fondé:

Cum secreta patrimonii sui nullus teneatur revelare unde dicitur quod plerique de facultatibus suis amplius quam in iis est sperant et veteres census fiebant prediorum et capitum professione.

Sans qu'on estoit tenu descouvrir entièrement son estat secundum:

L. 2. C de alimentis pupillo proest, et L. 2 C qui et quibus quarta pars debe li. X ubi dicit Imperator Theod. immobiles res que nec latere facile possunt, nec cuiquam vi divulgentur officiunt sub aspectu curialium estimari dividique concedimus mobiles aut res etc. in medium proferri divulgarique non patimur, quod enim tam durum tamque inhumanum est quam publicatione pompaque rerum familiarium et paupertatis detegi viditatem et invidiae patere divitias.

Et si l'on les prendoit par serment selon que le présent concept contient

‘dabitur occasio perjurandi’

et peult l'on estre souvenant que les Hollandois ne voulurent consentir au dixiesme denier, sans que leur fust promis qu'on debvoit garder secret les registres et les mettre en main seure; comment vouldroient ilz doncques consentir que maintenant tout se revelast et descouvrit.

Et combien que par l'ancienne instruction de l'an 1515 soit dit que l'on se debvoit informer sur la richesse du rentier et d'aultres personnes en particulier si près que seroit possible. Et que le mesme se peult aucunement comprendre par la commission alors despéchée, où il est dit que les commis se doibvent informer de l'estat et facultez tant des villes et villaiges que des subjectz tauxant ung chascun des villes et plat pays selon sa richesse, ce que mal ilz scauroient faire sans avoir la dite déclaration des particuliers.

Toutes foiz cela s'entend que ceulz des loix ou commissaires le doibvent faire, comme aussi l'on voit par la forme du serment et non que les particuliers soient obligez faire la déclaration si distincte, ou venir respondre sur semblables interrogatoires. Et ne voit l'on quel prouffit ce pourra porter; car la richesse, que n'est fondée sur choses immeubles et permanentes, est instable et va l'argent d'une main en l'aultre et l'industrie et gaing des gens se change journellement par les contractz et cas fortuitz qui surviennent de mariaige, maladie, mort, guerre et autres inconvéniens.

Et aussy il ne se trouve qu'on ait alors contrainct les particuliers à la dite déclaration et professions estant inpraticable. Car il n'y a personne vivant, qui veulle déclarer au vray le fons de son coffre ne de sa substance quelque petit ou grands qu'elle soit; du moings seroit bon de visiter les anciens registres pour savoir, si la chose a esté de cette sorte alors practiqué ou non.

Et est vraisemblable que selon ce que par cidevant est dit, ceulx de loix ne se sont sinon généralement informez, il peult estre que les poincters ou zetters faisant la Smaldelinge pour une fois ayent aucunement prins regard à la négociation et richesse d'ung chascun, mais l'on pense qu'il ne se trouvera pas que les commis en la qualité de la verpondinge se soient meslez si avant pour durer aucunes années, et se trouvera par expérience que si les villes se taxent selon leur richesse et facultez de particuliers, ilz n'accorderont jamais aydes et retombera l'on en la mesme faulte que auparavant, à savoir qu'il fauldra aus dites villes promettre grâces et quitances

pour les faire accorder ou si l'on vouloit aller par rigeur et procéder à l'exécution des aydes sans estre accordées il fauldra craindre autres inconvéniens plus grandz, dont en somme il semble que par ceste manière par indirect le prince seroit frustré des dits aydes et que l'on rendroit icelles non consentables ou du moins le prince seroit constrainct faire les dites grâces tant plus grandes, puisque en augmentant le transport en considération de la richesse des particuliers il seroit nécessaire tant plus rabattre pour avoir le consentement des dits estatz. Car il n'est à espérer que ceulx des villes voulsissent consentir qu'ilz soient assiz chascun selon leur facultez oultre les assises et autres charges qu'il fault que le commun bourgeois et manant de ville paye et porte.

Par quoy finablement il semble aus dits du Privé Conseil:

puisque ceste inquisition des facultez d'ung chascun donneras malcontentement au peuple, et ne portera fruict, ains plustost empeschement pour obtenir aucunes aydes du pays, qu'il sera plus convenable d'ensuyvir l'anchien train et stil du renouvellement des transport comme plus conform au droict et raisons politiques sans mettre le prince, advenant la nécessité, en digette et la république en hazard de commotion populaire.

Item pour ce que le mandement ou placcart susdit, conceu pour Hollande, contient que l'on procédera à ceste déclaration et renouvelement non obstant aucun exemption ou privélège et sans préjudice du droict d'un chascun,

il faut bien peser ce point pour non trop irriter les srs et nobles, qui sont ceulx à que ce touche le plus.

Et préallablement l'on ne peult moins faire que adjouster au placcart présent l'articule inséré en celluy de Flandres et icy obmis et couché toutes foiz semblablement en l'instruction des commis pour Hollande à scavoir:

que ceulx qui prétenderont aucun privélège ou exemption pourront bailler et délaisser aux commissaires les copies autenticques d'iceulx pour en faire rapport à sa majesté.

Mais la difficulté tombe icy principalement sinont ob-

stant leurs privélèges l'on doibve cependant passer oultre. Sur quoy il semble ausdits du Privé Conseil que non.

Ains qu'on doibt en ce ensuyvir l'advis des estatz et du conseil provincial de Hollande et auparavant de s'informer de leurs facultez à ceste fin les adjourner non comme les dits du conseil provincial prétendent nomination, puis qu'on ne les peult si bien cognoistre, ains par forme d'édict publicque et ce par deux foiz et avecq intimation à la seconde. Cum vocem preconis pauci exaudeant etc. Et peult en mettre les termes tant plus briefz ordonnant que ceulx, qui prétendent exemption debvront promptement mettre ès mains des commissaires leurs enseignemens pour par eulx estre communicquez au procureur-général de sa Majesté et à l'advocat du pays pour joinctement y dire, ce que bon leur semblera, attendu que ce ne touche pas tant seulement le prince mais aussi les dits d'Estatz, qui contre aucun sont esté comme l'on entend parcidevant en procès. Et le tout après estre délivré ès mains de ceulx du Conseil provincial pour le visiter et renvoyer à sa Majesté avecq leur advis et s'il fut trouvé qu'il y fut requise ultérieur inquisition et que la chose ne fut apparement clère, Sa Majesté pourra ordonner qu'on procède oultre sans préjudice de celluy, qui prétend la dite exemption.

Mais en cas que par inspection des enseignemens la chose fust esté trouvés sans difficulté, semble qu'on doibt surceoir quant à eulx de procéder à plus amples informations, veu quelle ne scauroit servir de riens. Ne seroit aussi que bien que estant ce poinct de très grande importance de bien s'enquérir pour savoir comment l'on aura parcidevant faict ès dites verpondinges quant aus dits privélégiez et ensuyvir la mesme forme plutost que user d'aulcune nonvelleté.

Il se treuve bien par la commission alors despéschié qu'on ordonnait de procéder non obstant appel et sans préjudice d'icelluy mais cela estoit limité et restrainct à ceulx, qui sont subjectz et obligez à la dite verpondinge et il fault aussi avoir regard que si l'on veult à subjecter les exemptz et privélégiez, qui sont pour la pluspart les Srs et nobles du pays, l'on reculera l'accord des aydes,

et le Prince ne sera servy; car ceulx, qui sont accoustumez estre les premiers à consentir, ne seront aucunement induysables et les autres sentent bien ayses de se povoir armer de la contradiction des dites nobles et privélégiez.

Et quant à ce qu'est mis au placcart de Hollande que tous ceulx qui ont rentes doibvent aller les faire enregistrer au lieu où l'hypothèque est assise, ou s'il n'y a hypothèque au lieu de la résidence de celluy quy le doibt et soubz grosses paines enseigner la rachapt, il semble aus dits du Privé Conseil: que cest article ne faict à propos et doibt demeurer dehors n'ayant aussi esté mis au placcart de Flandres. Et en cas qu'on voulsist enregistrer les rentes attendu que ce seroit tant seulement pour le soulaigement des propriétaires et débiteurs, la raison veult que plustost iceulx facent ce debvoir de les faire enregistrer que ceulx qui rechoipvent les dites rentes, lesquelz l'on ne doibt oultre ce charger d'aller faire ceste déclaration contre eulx mesmes, joinct que les debteurs des dites rentes le feront plus justement puisque la chose leur touche et leur porte prouffit que ne feroient ceulx quy les lyèvent.

Et de mettre si grosse paine contre ceulx, qui ne dénonceront le rachapt, comme le présent concept contient, est contre toute raison de police et justice. Parquoy si l'on se veult enquérir des rentes plus avant qu'on ne faict par les précédentz transportz les interrogatoires sur ce couchez pourront souffire.

Sur l'article, quy s'ensuyt, contenant que chascun debvra déclairer ses facultez, a esté déclairé cy dessus l'advis dudit conseil.

Et quant à l'article, contenant que ceulx des loix debvront visiter les déclarations des particuliers et en tenir et faire registres, il y est pareillement assez respondu cy dessus à savoir que l'on ne doibt venir à ceste particularité mais bien que ceulx des loix se debvront informer en général le plus prez qu'ilz pourront commodieusement et sans scandale des facultez de leurs suppostz pour y povoir avoir regard à la taxation sains constaindre par le menu ung chascun à déclarer son avoir.

Quant à exhiber les rolles et les registres des dernières

impositions il n'est que bon et pourroit on y adjouster le contenu du 29 interrogatoire que ceulx des villes pareillement exhiberont leur comptes selon la vielle instruction et l'advis propre des estatz de Hollande, quy ne font toutes foiz mention sinon de quatre années et non de douze comme le dit interrogatoire 29 contient. Aussi que ceulx des villes et loix respondent sur les interrogatoires il n'est que bien.

Les interrogatoires sont assez bons et mesmes pour sur iceulx ouyr ceulx des loix saulf le 21 que peult estre délaissé; le 32 conviendroit mieulx estre mis dedens l'instruction. Saulf aussi qu'il convient avoir regard au 25 et 30 parlant des rentes, dont le dit 30 est assez conforme aux anciennes instructions, mais le 25 parlant des rentes devez par les particuliers (ce qu'est transporté icy dehors le placcart de Flandres) tombe en considération.

Savoir si l'on le doibt icy mettre et semble aus dits du Privé Conseil: que l'on ne se doibt pas informer des rentes que les particuliers peuvent debvoir estans à rachapt ou à vie car s'il fut ainsi, qu'il pleut à sa Majesté par consentement des estatz statuer que les propriétaires pourront défalcquer quelque quote et portion aux rentiers, il n'est besoing de faire ceste paine, ains chascun propriétaire estans chargé scaura bien trouver son rentier et luy faire défalcation. Davantaige comme c'est interrogatoire1) parle si généralement de toutes rentes et que par le placcard de Flandres expressément est faict mention des rentes du Prince propre et de celles qui sont seignourialles, qui sont petites et menuées et de tout temps exemptes, il semble que l'on ne doibt faire ‘ne in genere ne in specie’ aucune mention des dites rentes ne mettre aucunement le domaine du Prince en servitude non accoustumée.

Oultre ce il vauldrait mieux que ce que généralement concerne la compréhension des rentes pour soulaiger les propriétaires, venist des Estatz mesmes, les quelz accor-

dant quelque ayde ou taille requerroient que les rentes y fussent comprinses et que le propriétaire peult défalcquer à son rentier le contingent de la dite rente. Et en cas que S.M. fust arrestée d'ainsi le faire il semble aus dites du Privé Conseil que l'on ne se doibt informer de ceulx, qui ont et lèvent les dites rentes ains (si tel est le plaisir de S.M. de s'en faire informer) que ce soit tant seulement de ceulx, qui les payent et doibvent attendre la déclaration faicte par S.M. au placcart de Flandres, que tant seullement l'on s'informera des rentes pour soulaiger le propriétaire et que autrement il pourroit advenir, si l'on vouldroit taxer le rentier selon la rente qu'il rechoipt que il seroit taillé deux foiz à savoir tant par payement qu'on mettroit sur luy mesmes, comme par défalcation que feroit son debteur, ce que seroit par trop grief et contre l'intention de S.M. et donneroit ung très grand mescontentement à plusieurs gens de bien vivant sur les dites rentes.

Finablement comme l'on faict mention des paines de privation, inhabilité, amende et correction arbitraire et de recouler le tout à leurs despens et par les précédens pointz et articles du dit mandement, l'on parle aussi de la paine de confiscation contre les propriétaires et de payer l'estimation contre les censiers ayant recélé aulcune chose; il semble que les dites paines sont trop cumulées et trop grandes et que la paine de correction arbitraire mise par le placcart de Flandres doibt suffir avecq ce qu'il y a ‘pena perjurii’, attendu qu'il est dit par ce présent placcart et mandement que chascun debvra respondre soubz son serment bien y pourra l'on adjouster que le renouvellement de la verpondinge et l'information se fera, si besoing fust aus dispens de celluy, qui aura mal rapporté en délaissant les paines a confiscation et autres pour non faire la chose trop odieuse et griefve et telle qu'il sembleroit qu'on voulsist plus chercer occasion de faire mesprendre et prendre les biens que de venir à savoir la vérité.

Et quant à la répartition de la paine arbitraire il n'y a nulle mention au placcart de Flandres, par quoy il se puelt bien icy délaisser.

Quant à la forme de l'instruction, laquelle se conforme assez avecq ce que a esté ordonné en Flandres, le conseil n'y trouve que dire; sinon qu'on doibt bien prendre regard au contenu du 3 article et ce que cy dessus a esté noté touchant les privélégiez, les quelz à leur advis debvoient préallablement estre ouyz et s'ils sont vrayment exemptz, debvroient demeurer inquiétez.

Quant à la commission, combien qu'elle ne soit en la forme de celle de l'ans 15 et 30 s'adressant au commenchement à tous et non aux députez et commis cela faict bien peu à la substance et le dispositif conteint assez le mesme, quant à l'effect, toutesfoiz conforme à l'advis que dessus l'on pourroit bien délaisser dehors ces motz en la clause:

‘doen te wetene dat een yegelyck getaxeert ende gestelt wordt nae zyn ryckdom, faculteyt ende negociatie’.

Item plus bas où l'on ordonne aux commis de s'informer des facultez des villes et villaiges et des manans ensemble de leur négociation et tauxer ung chascun selon sa richesse, il semble, qu'on doibt restraindre ces motz aux villes et villaiges sans y comprendre les particuliers selon qu'il a esté aussi délaissé dehors en la commission de l'an XXX et combien qu'il fust aulcunement mis par la commission de l'an 1515; toutes foiz il n'a esté lors observé ou practiqué, selon qu'il semble aussi qu'il n'estoit practicable ne raisonnable, qu'on doibve déclairer tout son estat, ains qu'il suffist, que cela se face en général faisant ung taux sur les villes selon quelles sont peuplées, marchandes et apparentement riches et que selon ce elles prouffitent annuellement en assises et autre revenu.

L'advis du conseil de Hollande. Les dites du Privé Conseil ayans semblablement visité l'advis des estatz et de ceulx du Conseil Provincial de Hollande sont d'advis:

qu'il ne sera que bon d'y avoir regard mesmes au 7 et 8 article et aucuns autres du dit advis des estatz approuvé par les dits du conseil et à ceste fin l'on pourroit toucher quelque mot en l'instruction et y joindre le dit advis.

Et quant à la lettre, qui se debvra escripre aux com-

missaires elle va assez bien et pour procéder plus seurement l'on y pourroit adjouster que estans les dits commis par ensemble en la Haye ilz feront bien de communiquer leurs difficultez et ce qu'ilz en résouldront avecq ceulx du conseil et de la Chambre des comptes illecq lesquelz leur pourront monstrer par les registres des précédentes verpondinges comment l'on en a usé parcidevant.

Faict au dit Privé Conseil à Bruxelles le XX Septembre 1550.

Arch. Gén. du Roy., Bruxelles, Cart. et mss. 12bis f. 138-157.


Vorige

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs


datums