Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 33
(1912)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oorkonden en regesten betreffende de stad Dordrecht en hare naaste omgeving tijdens het grafelijke huis van Holland.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meld, te zamen circa vijftig stuks. Bovendien bevond ik, dat sommige charters naar onnauwkeurige afschriften of slordig met vele fouten in druk waren verschenen. Een gezamenlijke uitgave van alle stukken leek mij daarom niet overbodig. Allereerst omdat alles, uit den tijd vóór 1300 overgebleven, aanspraak mag maken op de belangstelling, zoowel van den geschiedvorscher als van den taalkundige, en voorts, omdat een beter overzicht verkregen wordt, het eene het andere aanvullend, van hetgeen over een zoo belangrijke stad als Dordrecht bestaat. In deze verzameling heb ik niet opgenomen de Rekeningen over 1284-1287, reeds gepubliceerd door Mr. Ch.M. Dozy en aangevuld door mijGa naar voetnoot1). Hoewel de uitgave van Mr. Dozy niet in alle opzichten voorbeeldig mag heeten, vond ik een nieuwe uitgave der fragmenten nog niet gerechtvaardigd, te meer niet daar zij van aanzienlijke uitgebreidheid zijn en geen eigenlijke oorkonden kunnen heeten. Ik heb ze echter noode achterwege gelaten. Op ongezochte wijze konden zij de talrijke charters na 1280 toelichten; nu heb ik met aanhalingen of verwijzingen moeten volstaan. In extenso zijn opgenomen alle charters, die nog niet waren uitgegeven, of slechts in regest in de Oorkondenboeken zijn vermeld, voorts die stukken, waarvan de uitgave onnauwkeurig was. De overige, b.v. die reeds bij Van den Bergh goed zijn uitgegeven, heb ik in regest vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze regesten zijn zoo volledig en toch zoo beknopt mogelijk gesteld, met vermelding der verschillende uitgaven van het charter; de opschriften echter zijn kort. Waar noodig, heb ik aanteekeningen en toelichtingen toegevoegd, vooral ook om enkele meeningen, voorkomende in het werk van den heer Ramaer, Geographische Geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen (Amst. 1899), te weerleggen. Ziedaar het weinige, dat ik vooraf te zeggen heb. De stukken zelf met de notities, die ik erop gemaakt heb, moeten verder voor zich zelf spreken.
J.L.v.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.1006 November 18. Actum est hoc publice coram idoneis testibus in Basilica Beatae Mariae Sanctique Martini in Hohorst, ipso die dedicationis eius, id est, quatuor decimo Calendas Decembris anno ab incarnatione Domini millesimo sexto Indictione quarta regnante Henrico secundo imperii sui anno V.
Ansfridus, bisschop van Utrecht, schenkt aan het door hem gestichte Benedictijner-klooster op Hohorst, onderscheidene goederen, o.a. Swindregth.
Zie de talrijke afschriften en uitgaven van dit stuk bij Dr. Brom, Regesten en Oorkonden betreffende het Sticht Utrecht (694-1301) I no 154, benevens bij D.W. Nibbelink, Handv. en Oork. betreffende de Rechtsgeschiedenis van den Zwijndrechtschen waard, blz. 3. In dezen brief schijnt de naam Swindregth door een latere hand bijgevoegd. Bondam, Charterb. der Hert. van Gelderland, bl. 88. De voor den tijd onmogelijke spelling bewijst dit nog meer dan Bondam's betoog. De naam moet m.i. Swindriht geweest zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.1028 Februari 3. Data tertio Nonas Februarii, indictione undecima Anno Dominicae Incarnationis millesimo vicesimo octavo anno autem Domini Conradi secundi, regnantis quarto, imperii quinto. Actum Traiecti feliciter, Amen.
Conradus, keizer der Romeinen, bevestigt op verzoek van Bernoldus, bisschop van Utrecht, de giften der goederen, door Ansfridus en Adelboldus, bisschoppen van Utrecht, aan het klooster op Hohorst geschonken. (‘Haec autem donatio Adelboldi ad supradictum monasterium, videlicet omnia praedia quae sibi libere Adela comitissa dedit, atrium Lienna, Windesheim, Hamerthe et juxta Merwede iacet unus locus, qui vocatur Swindrechtwere habens in longitudinem et latitudinem decem miliaria et dimidium’ etc.).
Zie de talrijke afschriften en uitgaven van dit stuk als boven I no 181 en blz. 5. Ook hier wijst de schrijfwijze Swindrechtwere op later tijd. In sommige uitgaven staat Swijndrechtweert voor Swindrechtwere. Was de eerste lezing de juiste, dan zou het land van Zwijndrecht reeds vóór 1028 bedijkt zijn geweest, wat zeer onwaarschijnlijk is. Met were of weer wordt slechts een uitgestrektheid lands langs de rivier aangeduid, en daarvan is m.i. in het stuk slechts sprake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.1050 Juni 26. Acta sunt autem publice coram ydoneis testibus etc.... in basilica Marie atque Pauli in Trajecto ipso die dedicationis eius, id est sexto Calend. Julii anno ab incarnatione Domini millesimo quinquagesimo, indictione tertia regnante Henrico tertio imperatore secundo anno duodecimo.
Bernoldus, bisschop van Utrecht, bevestigt nader | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en vermeerdert de giften der goederen, door Ansfridus en Adelboldus, bisschoppen van Utrecht, aan het klooster op Hohorst geschonken. (‘Et iuxta Merwede locum qui vocatur Suindrechterwarthe, etc.’).
Zie de talrijke afschriften en uitgaven van dit stuk als boven I no 204 en blz. 6. De bewoordingen verschillen hier weer van die van den vorigen brief. Ook hier vindt men uitgaven met were en warthe (waard) Dr. Brom houdt blijkbaar warthe voor de juiste lezing, m.i. ten onrechte. Over ‘juxta Merwede’ wordt verschillend geoordeeld. Van de Wall, Handvesten enz. blz. 5 houdt Merwede voor de rivier tusschen Dordrecht en Zwijndrecht; zoo ook Nibbelink blz. 4. In verband met het volgende stuk, waarin Zwijndrecht niet genoemd wordt, maar wel Riede juxta Merewede, dunkt mij, dat niet de tegenwoordige Oude Maas, maar de Noord bedoeld wordt. Swindrihtwere was eeuwen lang een bezitting der abdij op Hohorst, later het Convent van St. Paulus te Utrecht. In 1323 gaf de abdij haar ondergevloeide bezittingen ‘gheleghen binnen den palen van Zwijndrecht ende Haren Heyenland (Heerjansdam) ende in die lande tusschen die Merwede ende die Dubbel, streckende an Berendrecht ende tusschen Riederwaert ende Dordrecht’ in eeuwige erfpacht, aan graaf Willem III, die de geheele waard in 1331 ter bedijking uitgaf. Behalve in deze drie brieven wordt Swindrecht vóór 1300 slechts enkele malen genoemd:
Genoemde Aper van Swindrecht zal de vader geweest zijn van Schobbeland van Swindrecht, die tot de bedijkers van de Zwijndrechtsche Waard behoorde; zijn zoon Aper | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schobbelandszoon komt voor in 1346 en 1351, terwijl diens zoon Schobbeland in 1365 met het ambacht verlijd wordtGa naar voetnoot1). In 1438 ging dit over in handen van Dirk van Zwieten, maar de familie van Zwindrecht was niet uitgestorven. Men vindt in de 15de eeuw Jan van Zwindrecht als schepen van Dordrecht. Daarna schijnt de familie zich genoemd te hebben naar de heerlijkheid Heerjansdam. Jan van Zwindrecht had een zoon Pieter, deze een zoon HugoGa naar voetnoot2). Diens zoon Pieter Hugensz., weer heer van Schobbelandsambacht, noemde zich van Heerjansdam. Zijn dochter Adriana was gehuwd met Gerard Bogaert; zijn zoon Aert Pietersz. met Johanna Juijs en was overleden vóór 1548. Zijn zoon Jhr. Pieter was gehuwd met Adriana van Schoonhoven; hij overleed tusschen 1590 (8 Nov.) en 1592 (Juli 7); zij werd Dec. 1613 te Dordrecht begraven. Hij schijnt slechts drie dochters: Jenne, geb. 1570, Anna, geb. 1575, en Clara, overl. Sept. 1612, nagelaten te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.1064 Mei 2. Data VI. Non. Mai anno Dominice incarnationis MLXIIII, indictione II anno autem ordinationis domni HeinriciGa naar voetnoot3) quarti regis VIIII, regni vero VIII Actum Werede in Dei nomine feliciter amen.
Hendrik (IV) koning, geeft aan de Utrechtsche kerk de goederen terug, haar door graaf Theodoricus en zijne zonen ten tijde van keizer Hendrik (II) en bisschop Adelboldus ontnomen. (‘..... Sunt autem hec: in loco qui dicitur Crempene IIII mansi de fine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fluminis AlblasGa naar voetnoot1) usque MerewedeGa naar voetnoot2), inde usque MenkenesdrehtGa naar voetnoot3) dimidietatem totius terre cum omni districtu; item de Riede juxta MerewedeGa naar voetnoot4) usque SclidrehtGa naar voetnoot5); item juxta MerewedeGa naar voetnoot6) in ThuredritGa naar voetnoot7), inde in Duble, inde in DuuelharaGa naar voetnoot8), inde in WalGa naar voetnoot9), indeGa naar voetnoot10) iterum in MerewedeGa naar voetnoot11) usque in ThuredrihtGa naar voetnoot12) cum capella noviter constructa; de ThuredrihtGa naar voetnoot13) ad orientem usque GodekineshofstatGa naar voetnoot14), quod est juxta WirkenemundeGa naar voetnoot15), etc.’)
Liber donationum no 87. Zie voor afschriften en uitgaven van dit stuk Dr. G. Brom I no 222. De grenzen van het gebied in dezen brief bedoeld, zijn reeds meermalen uitvoerig besproken, o.a. door Van de Wall Handv. blz. 5 sqq. en den heer Ramaer Geogr. Gesch. van Holl. enz. blz. 39 sqq. Ik wil het volgende nog er over opmerken: In de uitgave van Mr. Muller staat achter mansi geen komma. Daardoor wordt m.i. de zin onverstaanbaar, want met de fine fluminis Alblas usque Merewede kan toch niet Crempene bedoeld worden. Ik zou achter mansi een komma plaatsen. De volgende woorden tot Sclidreht geven de grenzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan van een gedeelte van de Alblasserwaard, tenminste als men a fine fluminis Alblas houdt voor wat men eigenlijk het begin zou moeten noemen en vandaar zuidwaarts naar de Merwede gaat. De ligging van Menkenesdriht is niet te bepalen. Riede moet gezocht worden tusschen de Alblas, de Noord en de Lek. Het Riede tusschen de Noord en de Waal heet in 1283 Niweryede, daer Berendrecht sceidet. Sclidreht is eigenlijk Oversliedrecht aan den noordelijken oever der Merwede, later ook genoemd Niemandsvriend, een der drie ambachten (Lokhorst, Niemandsvriend en Naaldwijk), waaruit de tegenwoordige gemeente Sliedrecht bestaat. In de volgende begrenzingen houdt de heer Ramaer (blz. 40) Thuredriht voor een water tusschen Dordrecht en Zwijndrecht. Het is mogelijk, maar voor waarschijnlijker houd ik, dat, aangenomen dat Thuredriht een water is, dit de tegenwoordige Oude- of Voorstraatshaven moet geweest zijn, een arm van de Dubbel, aan welks beide oevers de eerste aanleg der stad Dordrecht te zoeken is, gelijk ook blijkt uit het bekende vredesverdrag van 3 November 1200, waarin gesproken wordt van Dordrecht aan beide zijden. Uit de Thuredriht ging de grens door de Dubbel, door de Duvelhare (thans de Devel) in de Waal enz. De Dubbel liep dus in de Devel; alzoo bestond de rivier de Oude Maas nog niet. Inde iterum in Merewede usque Thuredriht cum capella noviter constructa, verklaart de heer Ramaer als betrekking hebbende op een kapel die in de Zwijndrechtsche Waard was gebouwd. Daarvoor is geen enkele reden of bewijs en het is hoogst onwaarschijnlijk, als men in aanmerking neemt, dat de aangeduide grens van de Waal door de Merwede usque in Thuredriht loopt en daarna aanstonds volgt: de Thuredriht. Met de kapel kan zeer wel de latere Groote of O.L. Vrouwenkerk bedoeld zijn, daar de stichting daarvan als kerk uit het laatste kwart der 11de eeuw dagteekent. Ook de Nieuwe kerk onder het latere gebied der Merwede kan echter de kapel zijn; de stichting als kerk had plaats in 1175, terwijl zij vóór dien een kapel was. Sommigen zien in de kapel de aloude Schipluiden kapel op den Nieuwendijk aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Poortzijde bij de Groote brug, nu den Boom, dus staande bij de Thuredriht, of wel de kapel van de Schipluiden op den Riedijk. In verband met den naam O.L. Vrouwenkerk, de stichtingslegende (de H. Sura) en de aanwezigheid van een St. Surakapel aan de kerk, acht ik de eerste meening de waarschijnlijkste. In elk geval dus een kapel te Dordrecht maar niet in de Zwijndrechtsche Waard. De heer Ramaer, die het riviertje de Dort door Johan Rutgers aan de hand gedaan naar aanleiding van de legende der H. Sura houdt voor een water tusschen Dordrecht en Zwijndrecht, meent in het charter van Juli 1220 (Zie no 16) een bewijs voor het bestaan er van te vinden. Daar leest men van een officium de Dortflith et de Manlande (dat hij een schrijffout meent voor Merwede!). De waarheid zal wel zijn, dat er moet gelezen worden Portflith en Maselande. Voorts ziet de heer Ramaer (blz. 42) een nader bewijs in de visscherij van Dortsmonde of Dordrechtsmonde. Veel kracht schuilt er echter niet in, daar de oudste verlijding van dit leen, voor zoover bekend, eerst in 1319 en dus lang na de rampen der 13de eeuw voorkomt. M.i. is met Dordrechtsmonde niets anders bedoeld dan de mond der Oude haven, waar de visscherij begon, zooals ook de verlijbrieven duidelijk zeggen, n.l. aengaende van Dortsmonde, d.i. beginnende bij Dortsmonde. Later is deze naam op de geheele visscherij op de Oude Maas, ten Dubbel wt (d.i. tot waar de Dubbel in de Maas uitkomt) ende ten Wael toe, overgegaan. Voorshands blijf ik dus bij mijn gevoelen, dat de Oude Maas van Dordrecht tot Heerjansdam door doorbraak is ontstaan, waardoor Dubbel en Devel van elkaar gescheiden werden. Het is toch wel opmerkelijk, dat beide wateren recht tegenover elkaar in de Maas vielen. Het stuk van 20 Maart 1291, waarin gesproken wordt van Engeland tusken Dubel en Devel strijdt niet tegen dit gevoelen; het land lag tusschen de monden der beide rivieren en de doorgebroken rivier. Dit is ook zeker het geval met het land bedoeld in het charter van 23 Juli 1331. Over de Dubbel in het bijzonder zie hierachter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.1101. Actum est hoc anno dominice incarnationis M.C.I. Indictione IX Regnante IVto Heinrico imperatore Anno regni ejus XXXXV Imperii XVII Episcopatus domini Burchardi anno II.
Burchardus, bisschop van Utrecht, schenkt aan het kapittel van St. Jan te Utrecht de kerk Thiedradeskerken, gelegen aan de Duble, met tienden en voorrechten en zulks tot heil zijner ziel. (‘Quod ego Burchardus Trajectensis sedis episcopus pro remedio anime mee sancto Johanni et canonicis ejus dedi ecclesiam Thiedradeskerken sitam juxta Duble cum decima et omni utilitate que ad eam pertinet.’)
Orig. in het Archief van St. Jan te Utrecht. Zie voor afschriften en uitgaven van dit stuk Dr. G. Brom, no. 256. Deze kerk moet in het land van Zwijndrecht gestaan hebben, daar het kapittel van St. Jan nog lang daarna bezittingen had aan de Waal en de DubbelGa naar voetnoot1). De heer Ramaer meent, dat Thiedradeskerken ter plaatse van Heerjansdam was te zoeken. Indien dit zoo is, dan pleit het voor de meening, dat in de 11e eeuw de Dubbel en de Devel met elkaar in gemeenschap stonden. Dat de plaats na 1101 nergens meer genoemd wordt, vindt zeer zeker zijn oorzaak in de omstandigheid, dat zij bij de doorbraak, waardoor de Oude Maas (tot Heerjansdam) ontstond geheel verzwolgen werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.1105. Actum est hoc anno dominice incarnationis millesimo CV Indictione XIII Regnante Heinrico IIIIto imperatore.
Burchardus, bisschop van Utrecht, doet uitspraak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het geschil tusschen de mannen van Schlidreht en die van Hougninke over de onderhoorigheid der kerk van Botteskerke aan die van Schlidreht, en stelt de eersten in het gelijk, terwijl het beroep van Hougninke op den brief van bisschop Cuonradus ongegrond wordt verklaard. (Onder de getuigen worden genoemd: Hugo de Papendreht, Sigfridus de Duplamonde, Franco de Herradeskerke, Engelfridus de Almisvothe... Ravengerus de Herdingfelde, Adclhelmus de Riede (clerici).)
Orig. in het Archief van St. Jan te Utrecht. Zie voor afschriften en uitgaven van dit stuk als boven no 261. De brief van bisschop Cuonradus is verloren. Met Schlidreht wordt hier bedoeld het dorp bezuiden de Merwede, waarin het huis Crayestein stond. Hougninke is zeer zeker Houweningen; de kerk van Botteskerke stond dus waarschijnlijk tusschen beide plaatsen in. Botteskerke wordt nergens elders vermeld, maar is blijkbaar genoemd naar het geslacht But of Bot, maar van reeds in 1200 een lid Zigerus But (zie no 10) voorkomt, terwijl in 1290 gesproken wordt van Botsambacht van der Eme, waarin leghet die thiende aen die Wtalme van Aelmonde upwairts. Eem of Botsambocht voerde als wapen drie zilveren botjes op een rood veld. Dit stuk is voorts merkwaardig om de vermelding van Papendreht, Herdingfelde, zeer zeker de plaatsen aan de noordzijde der Merwede, en Riede, waarschijnlijk nog het Riede ten oosten der tegenwoordige Noord. De ligging der plaatsen Duplamonde, Herradeskerke en Almisvothe is bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tiezelineskerke, onder zijn gebied in Holland, aan de kerk van St. Pieter te Utrecht.
Origineel in het Archief van St. Pieter. Zie voor afschriften en uitgaven Dr. G. Brom no 316. Tiezelineskerke lag in de Tieselinswaard, een bedijking, zeker jonger dan die van de Groote Waard, liggende tusschen de Dubbel (oost), de Maas (zuld) tot den Maasdam en de Oude Maas (noord). De bedijking moet hebben plaats gehad na het ontstaan dier rivier. Vroeger dan 1303 komt de Waard dan ook niet voor. (Zie Ramaer, blz. 105). In een charter van 1310 wordt nog gesproken van de tienden van Tiesselijnskerke of van den Oudenlande, welke aan de kerk van St. Pieter te Utrecht kwamen. Het ambacht Oudeland lag ten zuiden van Dubbeldam aan de Maas. In een charter van 1243 (zie no 20) komt de plaats voor als Tijzelskerke, en in een van 1276 (zie no 42) als Tieselinskerke. Deze tienden worden m.i. ook vermeld in een stuk van 1242 Juli 18 (V.d. Bergh, Oorkb. I no 387), maar daar wordt de naam abusief Scuzellinskerke (misschien voor Teuzellinskerke) gespeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.1200 Februari. Datum apud Durdrech per Witt Not. anno Dominice incarnationis MCC mense Februario.
Theodoricus (VII), graaf van Holland, en zijne gemalin, gravin Aleida, vergunnen aan de wantsnijders te Dordrecht het recht, lakens te verkoopen, met uitsluiting van ieder, die niet tot hunne broederschap of hansa behoort.
Origineel gemeente-archief Dordrecht. Inv. no 123. (X 9; Br. I 1 no 1) Reg 1. Van de beide uitgehangen hebbende zegels zijn slechts de groene zijden koorden aanwezig. In alle uitgaven van dit zeer beschadigd charter (Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Wall, Handv. blz. 295 in nota; A. Kluit, Hist. Crit. Com. Holl. et Zeel. in Cod. Dipl. T. II p. 245 sq; V.d. Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland I no 181; Smits en Schotel, Beschrijving van Dordrecht, blz. 288, met slecht facsimile tegenover blz. 282) ontbreken achter ‘in fraternitate et’ één of twee woorden. Het charter is op die plaats zeer gescheurd, maar toch is te zien, dat het ontbrekende begint met an en eindigt met unt. De zin moet o.i. aldus gelezen worden: nisi illis qui ab hoc officio denominati sunt eo quod pannorum incisores appellati sunt et nisi in fraternitate et ansa sunt oppidanorum ad Durdrech attinentium. De aanduiding fraternitate et ansa wijst er op, dat men hier niet met een gewoon nijverheidsgilde te doen heeft, maar met een vereeniging van kooplieden. Van daar dat het charter nimmer in het archief van het lakenkoopersgilde, maar steeds in de ijzeren kast der Stadsarchieven berust heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.1200 November 3. Acta sunt hec apud Lovanium, anno Dominice incarnationis MoCoCo(IIoIo) tercio nonas Novembris.
Henricus (I), hertog van Brabant en Theodoricus (VII), graaf van Holland, sluiten een vredesverdrag, waarbij de laatste de stad Durtrech aan beide zijden, Durtrecswerde, Harredeswerde, Dusne en al het land tusschen Strine en Walwic aan den Hertog overgeeft en wederom in leen ontvangt, waarvoor hij hem hulde en manschap doet, en dat in ruil van de landen tot Seland waart, waarop de Hertog en zijn voorvaderen steeds aanspraak maakten; terwijl de graaf tevens afstand doet van zijn rechten in Breda.
Gedr. Butkens, Trophées de Brabant I 53 (preuves); Van Mieris, Charterboek I blz. 137; Van de Wall, Handv. blz. 10; Kluit, Hist. Crit. in Cod. Dipl. no 54; Van den Bergh, Oorkb. I no 183. De vertaling in: Thollen Cas K. 1322 tot 1358 fol. 12vso; Van Mieris, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charterb. I blz. 138; Van de Wall, Handv. blz. 11-17. Kluit deelde een vidimus mede d.d. 1305, die lune in crastino Pentecostes. Böhmer-Ficker, Reg. imp. II no 10662, waar 1203; bij Kluit daarentegen Hist. Crit. I 415 een betoog voor 1200. Durtrech aan beide zijden wil zeggen: Dordrecht aan beide oevers van de Dubbel (of Dordrecht?), de rivier, waarvan de tegenwoordige Oude of Voorstraatshaven gedeeltelijk, nog een overblijfsel is. Durtrecswerde is de Dordtsche waard, d.i. het land tusschen de Dubbel?, de Merwede, de Alm? en de Oude Maas. Harredeswerde lag tusschen de Alm en de Dussen; Dusne is het land oostwaarts van de Dussen. Het leenverband, dat bij dit stuk gevestigd werd, werd opgeheven in 1283. (Zie no 67.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.1200. Acta sunt hec apud Thurdrecht MCC anno Dominice Incarnationis, indictione III sunt autem hii testes: Baldwinus de Altena, Johannes de Huseden, Zigerus But, Theodorus Bokel, magister Giselbertus, medicus, Allinus, capellanus qui hec scripsit.
Theodoricus (VII), graaf van Holland, en Aleidis, gravin, schenken aan de Kerk van S. Maria te Berna, uit hunne inkomsten te Dordrecht twee mark (zilver) 's jaars, een ter nagedachtenis van hun vader Florenrius (III) en één tot aanschaffing van brood en wijn voor het misoffer.
Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 23. Zigerus But is een poorter van Dordrecht, wiens geslacht als But of Bot(h) nog lang daarna voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI.1203. Actum est anno Dominicae incarnationis MCC tertio.
Theodoricus, graaf van Holland, en zijne gemalin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aleydis geven aan het klooster in St. Pietersdal in Stromberg een stuk lands, genaamd Tempelveld, benevens de tienden tusschen dat land en Dordrecht, vijf pond jaarlijksche renten op den Nieuwen dijk, de kerk te Dordrecht, zoodra zij open komt, en de visscherij in Overslijdrecht tot stichting eener abdij van de orde des Cisterciensus.
Gedr. Analect. Ant. Matthaei Tom. VI pag. 94 en Hist. seu Notit. Episc. Ultraj. Tom. I pag. 328; Van Mieris, Charterb. I, blz. 139; Van den Bergh, Oorkb. I no 193. Deze stichtingsbrief van het klooster Heysterbach, behoorende tot de orde der Cisterciensers, is reeds meermalen besproken. De schenkingen, erin genoemd, werden in 1217 door paus Honorius III bevestigd (zie no 14), een bewijs dat de stichting van het klooster was geschied. De naam Heysterbach komt tot 1421 te Dordrecht herhaaldelijk voor. In 1360 verkocht de abt van Heysterbach aan het klooster Eemsteyn de visscherij, die de abt liggende had onder Merwede ‘bi onser stede van Dordrecht’. Dat is blijkbaar de in den stichtingsbrief genoemde piscaria in Overslydrecht. In 1411 wordt gesproken van ‘vierdalf morghen lants gheleghen bi Heysterbach, van gueden te Heysterbach, van Henrick Coenraetszoon van Heysterbach’. Voorts wordt genoemd de Heysterbachsche dijk, nog in de stadsrekening van 1429. Nog wordt in den stichtingsbrief gesproken van ‘ecclesiam in Durdrecht cum primum vacabit’, de kerk van Dordrecht, zoo ras zij open zou vallen. Dit geschiedde reeds in 1203. In het Calendarium van Pieter Michielsz. leest men: In dat jaar schonk de graaf van Holland aan de kloosterbroederen buiten Dordrecht de pastorij van onse kerk, daar de inwoonderen zeer over misnoegd waren en van dien tijd ging den rijkdom meest na St. Nicolaaskerk, dat ons groote schade bijbragt. De abdij heeft volgens Balen gestaan ter plaatse, waar in 1628 op gezet is de hofstede van den heer Damas van Slingelandt, later bekend als Crabbehof. Een der stadstorens heette Heysterbachstoren, en nog thans heet een weg in de buurt van Crabbehof Patersweg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien dit alles werkelijk op Heysterbach slaat, heette de grond, thans Krabbegrond genaamd, voorheen Tempelveld. Nog is opmerkenswaardig de gift van 5 ponden deniers op den Nieuwendijk, natuurlijk een rente op een der terreinen aldaar. De Nieuwe dijk wordt door Balen gehouden voor de Wijnstraat (de Poortzijde der stad). Hij meende, dat die dijk reeds in 1048 aanwezig was, en dat kan ook wel, maar niet als dijk tegen de rivier de Merwede, doch als oever der Dordrecht of Dubbel. Evenwel kan de Riedijk ook wel de Nieuwe dijk geweest zijn. Vast staat echter, dat in de Wijnstraat, waar de eerste groote steenen huizen van Dordrecht gebouwd werden, als: Henegouwen, Brandenburg, Leeuwenstein, Blijenborg, Vranckrijk, e.a., verschillende huizen tot de grafelijke domeinen behoorden. Nog in de 18de eeuw werd een dier huizen van het oude leenverband ontheven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII.1206 October 14. Actum Brugis in domo praepositi mense octobri die festo sancti Donatiani anno verbi incarnati millesimo ducentesimo sexto.
Philippus, markgraaf van Namen, ruwaard van Vlaanderen, met eenige Vlaamsche edelen, doet uitspraak in 20 artikelen over de verdeeling van Holland en Zeeland tusschen Ludovicus graaf van Los en van Holland en Willelmus, zoon van graaf Florens (III). (§ 11. ‘Illinc debet dominus Willelmus ire apud Dordrech et ad Flardinghem et ad Ledam et ad Harlem et ad quamque illarum villarum debet mandare et summonere omnes homines vicinos et adjacentes illi villae et praecipere eis, ut comiti de Los et Hollandiae hominium faciant et fidelitatem quam ei fecerant et hominio liberos et absolutos clamabit et dimittet, et, si qui rebelles fuerint dominus Willelmus ad summonitionem comitis de Los | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
debet eum juvare semel ad illos destruendos et fugandos nec eos potest dominus Willelmus retinere vel juvare quo usque ad fidelitatem et hominium comitis de Los et de Hollandia venerint et hoc pepigit dominus Willelmus comiti de Los et de Hollandia bona fide’.)
Gedr. Kluit no 68 naar het orig.; Van den Bergh, Oorkb. I no 206. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII.1217 December. Datum Laterani Nonis Decembr. Pontificatus nostri anno secundo.
Paus Honorius bevestigt de schenkingen door graaf Dirk (VII) en zijne gemalin tot stichting eener abdij nabij Dordrecht aan het klooster in St. Pietersdal in Stromberg (zie no 11) gedaan.
Gedr. Matthaei Analecta, Tom. III pag. 488; Van den Bergh, Oorkb. I, no 259. Wanneer de graven van Holland het jus patronatus, hier genoemd, weer aan zich getrokken hebben, is niet bekend. Zeker is, dat graaf Floris V het weer bezat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV.1220 Juli. Datum apud....lb..... (m)ense Julio.
Willem (I), graaf van Holland, geeft aan Dordrecht eenige voorrechten, o.a. vrijdom van beden en heervaart, het recht aan schepenen en raden om keuren te maken, strafbepalingen en wijze van verdeeling der boeten, voorschriften tot verzekering der vrijheid van personen en goederen, enz. onder beding, dat men hem, wanneer hij of zijne gemalin te Dordrecht komt, van leeftocht zal voorzien en dat hem jaarlijks in twee termijnen een vaste som (60 £ Holl.) zal betaald worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Origineel Gem. Arch. Dordr. Inv. no 32 (X. †, Br. I 1 no 2) Reg. 2. Eenige op carton gezette fragmenten. Zegel verloren. Gedr. Kronijk van het Hist. Gen. 1867; Van den Bergh, Oorkb. I no 271. Dat dit charter van graaf Willem I is, wordt zeer waarschijnlijk, doordat de vorst van zijne gemalin Maria spreekt en als getuigen o.a. genoemd worden: Folpert en Th. de Lecca, Symon de Wifliet, Brun de Riethe, Will. en Th. de Teilinge, Th. en Ph. de Wassenare..... de Harlem, Will. de Egmund, waarvan de meesten in de charters van circa 1220 voorkomen. De brief schijnt te Albrechtsberg gegeven te zijn, en is nagenoeg eensluidend met het charter van graaf Willem II van 1252 Januari 28. (Zie no 21). De eer der ontdekking van dit charter, waarvan geen oude afschriften bestaan, komt toe aan nu wijlen Mr. P. van den Brandeler, Secretaris van Dordrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV.1220 Juli. Datum apud Albrecsberghe anno gracie millesimo ducentesimo vicesimo, mense Julio.
Willelmus, graaf van Holland, geeft aan zijne gemalin Maria de stad Durtricht met den tol, het ambacht van Dortflith(?) en van Manlande(?), behalve het hof van Falkenburch, benevens eenige andere inkomsten, als morgengave.
Orig. Rijksarchief te Brussel. Cart. B. div. privil. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I no 270. Dortflith staat waarschijnlijk voor Portflith, een grafelijke bezitting, die o.m. in stukken van 1292 Maart 21 en April 22 (zie nos 125 en 126) genoemd wordt. Manlande staat zeker voor Maselande, in verband met het volgende omtrent Falkenburch. Dit stuk is het oudste, waarin van Dordrecht met den tol gesproken wordt. Sedert 1200 (zie no 8) komt de plaats voor als een oppidum en had toen dus waarschijnlijk stedelijke rechten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het charter onder no 14 is alzoo een uitbreiding of vermeerdering van rechten geweest. Hoe lang Maria, gemalin van Willem I, den tol van Dordrecht bezeten heeft, is onbekend, maar zeker zijn de genoemde goederen weer aan het graafschap teruggekomen; immers de brief zegt: ‘Si vero filiam et non filium ex ea habuero, ipsa eadem nominata bona pro mille marchis obtinebit et eisdem perceptis redibunt libere bona ad Hollandie comitatum’. Of de Dordtsche tol, ook wel genoemd de Hulec- of Zwijgende tol, door graaf Dirk III gesticht is, is geheel onzeker. Vgl. Bijdr. v. gesch. en oudh. Vierde Reeks, VIII, 349 vlg. De verklaring Hulec = hulk dunkt mij niet aannemelijk. De oudere vormen van hulk en de afleiding van gr. ὁλϰας zijn er mede in strijd. In de 16de eeuw had Dordrecht dien tol in pandschap, maar hij behoorde aan de Zuizelingen, afstammelingen der familie Suys. In de jaren 1559-1570 werd door Dordrecht wegens dien tol een proces gevoerd tegen Nijmegen (Invent. Archief I, no 545). Het lijdt geen twijfel, of de tol werd geheven aan den Toltoren, die op den Ouden dijk of Landzijde der stad stond aan de Oude Haven, ‘zo dat men over de brug door denzelven toren ging’. Het oude Stadhuis, de Schepenkamer met Vleeschhal eronder, stond aan den Nieuwendijk van achteren tegen den Toltoren vast. Wanneer de Toltoren gebouwd is, is onbekend; het oude Stadhuis werd gesticht in 1284 (zie no 78). Beide werden afgebroken na 18 December 1544, blijkens de waarschuwing der stedelijke regeering van dien datum, ‘om hem niet en te vervorderen te comen te doen onder den Torn ende Zale’. De afbeelding van dien Toltoren komt voor op de groote zegels der stad (zoowel het ‘heimelike’ zegel, als dat ‘ad causas’ en dat van ‘verbande’), die na de laatste helft der 13de eeuw gebruikt werden. Voor dien zegelde Dordrecht met een zegel, waarop een kerkje stond afgebeeld; daarvan zijn in de archieven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Utrecht nog twee afdrukken bewaard gebleven (zie nos 17 en 24). Smits en Schotel, Beschr. der stad Dordrecht, die over dit zegel schreven (blz. 295) naar de afbeelding ervan door Buchelius in zijne aanteekeningen op Beka en Heda gegeven beweerden, dat charters met dit zegel hun niet te voren kwamen. Wat nu dien tol betreft, hij werd geheven van de schippers en kooplieden, die door de Dubbel uit het zuiden naar de groote rivier (Merwede) voeren. Het feit nu, dat hij aan den Toltoren aan de Oude haven ontvangen werd, wijst deze haven als een belangrijken vaarweg aan. Dat de Dordtsche tol geen Merwedetol was, bewijst de tol te Niemandsvriend, die ook aan den graaf behoorde. De vaarweg, waarop de Dordtsche tol ontvangen werd, moet geweest zijn: de Oude haven, van de Merwede af (Dordrechtsmonde) tot (ongeveer) de Vischbrug, van daar zuidwaarts langs het tegenwoordige Bagijnhof, waar toen het Marktveld (de Moordhoek van 1049) lag, naar de Stadsvest, waar hij na 1271 doorsneden werd van de nieuwe stadsgracht; van daar langs de voor eenige jaren gedempte Beeldjeshaven naar den noordwestwaarts loopenden arm van de Dubbel. Dit water moge de heer Ramaer een toeleidingskanaal noemen naar het Spui, dit bewijst alleen zijn plaatselijke onbekendheid; het Spui is veel verder op in de stad te zoeken. Bovendien eischt de naam Dubbel (Dupla) zeer zeker, dat het water dubbel is, d.w.z. twee armen heeft. Ik meen daarom alsnog te moeten volhouden, dat de Dubbel kort vóór zij aan de stad kwam, zich in twee armen verdeelde, waarvan de langste, noordwestwaarts ten zuiden der stad loopende, naar de Zwijndrechtsche Devel en later in de Oude Maas liep, en de kortste als Beeldjeshaven, Stadsgracht, Oude haven in de Merwede viel. Maar toen door doorbraken de toestand der vaarwegen belangrijk gewijzigd was, o.a. ten westen van den lateren Maasdam het ontstaan der Oude Maas tot Heerjansdam, toen kon de Dordtsche tol gemakkelijk langs den noordwestelijken arm van de Dubbel en langs de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maas ontdoken worden. Geen wonder dus, dat Dubbel en Maas werden afgedamd. Nu moest de vaart uit het zuiden door den arm der Dubbel, die door Dordrecht vloeide, plaats hebben. In dezen arm hebben de heemraden van de Groote Waard (niet de heeren van Merwede en van Tolloysen) in 1282 hunne sluis doen leggen. Maar door het graven der nieuwe stadsgracht, waartoe wel in 1271 verlof was gegeven, maar die in 1284 toch nog niet bestond blijkens de hernieuwing der vergunning, door de omsluiting der stad met een steenen vest, werd de toegang tot de stad langs het oude Marktveld opgeheven en zelfs gedeeltelijk gedempt naar de zijde der Voorstraat, waar het Gasthuis werd gebouwd en waar later (in de 19de eeuw) de oude walmuren nog in den grond gevonden zijn. Dit leidde natuurlijk tot benadeeling van 's Graven tol. Daarom werd de Oude haven recht doorgetrokken tot de Oude Maas wat in 1285/86 geschiedde, blijkens de uitgaven voor den bouw van twee nieuwe bruggen, de Kerkebrug en de Pelserbrug, in de rekening van dat jaar, terwijl later verschillende huizen daar ter plaatse staande moesten worden afgebroken (zie no 144). Maar dit was niet genoeg. Er werd vóór 1307 een spui gegraven, ‘doir onse muere gaende al in die havene’ (d.i. de Voorstraatshaven). De heer Ramaer wil, dat dat Spui geen kanaal, maar een schutsluis was. Ik zou denken, dat met Spui zoowel kanaal als sluis werd aangeduid, (o.a. het Spui in Rotterdam, den Haag enz., de rivier het SpuiGa naar voetnoot1). De overblijfselen van het Dordtsche Spui zijn nog dagelijks te zien in den vorm van een grooten gemetselden boog, uitkomende bij de Spuistraat in de Voorstraatshaven. Het liep dan ook zeker achter de Spuistraat naar de Spuihaven, van daar landwaarts in naar de afgedamde Dubbel. Zoo konden dus de turfschippers uit de Groote Waard de stad be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reiken en door de haven naar de Merwede varen, zonder den Dordtschen tol te kunnen ontduiken. Dit Spui werd op last van hertog Albrecht (9 December 1377) afgedamd achter de schutsluis, wegens het bezwaar van het kanaal voor de Groote Waard. Of het werkelijk toen gebeurd is een andere vraag, want door de afdamming van het Spui werd de vaart langs 's Graven tol onmogelijk. De Zwijgende tol is evenwel eerst veel later te niet gegaan. In 1389 pachtte de stad Dordrecht al 's Graven tollen dus ook dien te Dordrecht voor 10.000 oude schilden 's jaars. In 1405 beloofde hertog Willem VI den Dordrechtschen tol niet te zullen verleggen. In 1426 zou Dordrecht den tol pachten voor 400 gouden Fransche kronen 's jaars, maar dit ging niet door. In 1436 gaf Filips van Bourgondië den tol aan Pieter van Steenhuis, totdat aan dezen 2000 Engelsche nobelen zouden betaald zijn. Door de veranderingen in de rivieren na 1421 was de Dordtsche tol op allerlei wijzen te ontduiken, waarom in 1443 aan den tollenaar vrijheid gegeven werd, om wachten te mogen leggen te Heusden, op de Dieze, op den Hont en op de Schelde. Toen was het Spui te Dordrecht van geen belang meer en werd, voor zoover het niet als gracht tusschen de Groote en de Kleine Spuistraat dienst deed, door de stad verkocht. Zoo vindt men reeds 10 September 1455, dat de stedelijke regeering ‘om gemeen orbaer ende proffyte in eenre ewelijke huere ende erffpachte wtgegeven heeft aan Claes Cornelissoen die barbier een erve geheelic, dat Claes Cornelis voersz. leggende ende betymmert heeft voir in der strate optie Spoy’ enz., terwijl zij denzelfde 5 Januari 1458/59 in erfpacht afstaat ‘eenen ganck met sinen toebehoren, gelegen an die lantzijde by der Groeter Spoystraet, daer men van die Voorstraet plach te gaen totter Spoy ende die hij nu mede in sinen huyse tot sijnen erve tsamen betymmert heeft’. In latere stukken betreffende dat huis, wordt gezegd, dat het ‘op 't Spuye’ staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI.1232 Februari 28. Datum anno gratie MoCCoXXXII apud Leydis proxima dominica post Mathie.
Florens (IV), graaf van Holland, bevestigt de gift door keizerin Maria, weduwe van graaf Willem (I) aan de abdij van Rinsborg gedaan.
Orig. in het Rijks-archief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I no 342. Deze brief is een bevestiging van den brief van Maria, weduwe van graaf Willem (I) d.d. 1223 Juni, waarbij zij ‘pro remedio anime mariti mei pie recordationis Wilhelmi quondam comitis Hollandie’ aan de kerk der H. Maria te Rijnsburg 50 £ schonk, te betalen binnen twee jaren, en zoolang die niet betaald waren jaarlijks 5 £ tot het lezen van een mis alle dagen aan een altaar opgericht aan den voet van zijn graf. In dien brief wordt niet gezegd, waaruit de 5 £ jaarlijks zouden betaald worden; zulks blijkt uit de bevestiging door graaf Floris (IV) n.l. ‘in officio de Dordreg, quod in vulgari scrotambatch’ (lees scrotambacht), en in de vervanging dezer rente door andere in 1260. Zie hierna no 23. Schrootambachten waren bedieningen, bestaande in het verwerken van koopmansgoederen uit de schepen op den wal of naar de kelders en pakhuizen der kooplieden. Daarbij werd gebruik gemaakt van een windas of kraan, die aan den Graaf toebehoorde. Deze stelde ook de personen aan, die met de bediening der kraan belast waren en den naam droegen van schrooders of schrootmeesters. De inkomsten, aan een schrootambacht of plaats verbonden, vormden een leen, dat door den vorst aan gunstelingen voor het leven werd geschonken, soms met bepaling van den opvolger. Het waren dus onversterfelijke leenen, maar in 1601 werden 12 van de 13 bestaande schrootambachten op verzoek der Dordtsche Regeering door de Staten van Holland van het leenverband ontheven, en veranderd in allodiale goederen. Hij die met een schrootambt begiftigd was, deed den arbeid niet zelf, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar liet dien tegen vast loon door een ander, knaap, later kraankind genoemd, verrichten (zie Van de Wall, Handv. blz. 47, 48 en 487). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII.1240 Augustus (16-21). Acta sunt hec anno Domini MCCXL infra octavam assumptionis beate Marie.
De deken en het kapittel van S. Johannes te Utrecht verpacht zijn tienden van den hoek, gelegen aan het einde der parochie Erkentrudenkerke en langen tijd door het water overstroomd, aan Heinricus Everwijnssoon, poorter in Dordrecht.
Orig. cirograaf in het arch. van St. Jan te Utrecht met het gebroken zegel van Dordrecht in groen was, voorstellende eene kerk en tot contrazegel een roos. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I no 376. Vgl. Brom, no 940. Deze brief is allereerst merkwaardig door het zegel van Dordrecht voorstellende een kerk, hetwelk ook hangt aan het charter vermeld onder no 24. Ontwijfelbaar is dit het zegel der stad, hoewel het in het charter genoemd wordt: ‘sigillo civium in Dordrecht’ en men dus ook zou kunnen denken aan een zegel van particuliere personen, die aan Hendrik Everwijnsz. hun zegel leenden. Erkentrudenkerke, dat volgens den brief lang door het water overstroomd had gelegen, verdronk geheel in den St. Elisabethsvloed. Nog in 1322 bezat het kapittel van Oud-Munster aldaar tienden. De parochie lag in het ambacht Tolloysen, dat blijkens de onderhoorigheid van de St. Adriaanskapel buiten de Vuilpoort aan Dordrecht grensde. Erkentrudenkerke lag dus tamelijk dicht bij Dordrecht, waarschijnlijk aan de Dubbel. Tolloysen toch lag langs de oostzijde der Dubbel. Aan de westzijde lagen de ambachten Mijl, Dubbeldam en Nesse. Het ambacht Dubbeldam, niet veel meer dan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omgeving van den dam in de Dubbel, strekte aan het ‘poortrecht (rechtsgebied) van onser poirte van Dordrecht’. Hoe daarmede overeen te brengen is, dat de kapel en buurt van den H. Adriaen, ook Vulpoort geheeten, ook aan de stad grenzende, aan Tolloysen behoorde, is niet recht duidelijk. De eenige oplossing is, dat Dubbeldam westwaarts van Tolloysen aan de stad grensde, of dat Vulpoort afgescheiden lag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII.1243. Acta sunt hec primitus apud Dhurdrecht, secundario autem apud Almesvote anno Domini MoCCoXLo tertio.
Nicolaas, heer van Putten, verklaart ten overstaan van Dirk van Minnighem, baljuw(?) van Zuid-Holland, van Gerard, schout, schepenen en poorters van Dhurdrecht, heemraden en ridders, aan heer Lubbertus, kanunnik van St. Pieter te Utrecht, op welke voorwaarden hij de tienden in het land van Almesvote van het kapittel van St. Pieter in erfpacht ontvangen heeft.
Origineel in het Archief van St. Pieter te Utrecht. Inv. no 236. Zegels verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I no 400. Vgl. Brom no 995. Deze tienden waren ten onrechte aan het kapittel van St. Pieter ontnomen, maar werden bij charter van 1227 Augustus 6 (zie Van den Bergh, Oorkb. I no 360) door Zeger van Dubbelmonde teruggegeven en door Nicolaas van Putten in 1241 in erfpacht verkregen behalve den pastoorstiend (zie Van den Bergh, Oorkb. I no 383). Onder de getuigen komen o.m. voor: Wilhelmus de Strenen, Wilhelmus de Windelsnesse, Wouter de Wale, Bruno de Riden, Daniel de Merwede, Engelbert de Swindrecht, Gerard schout van Slidrecht, Cristianus en Sivardus de Tyzelskerke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIX.1250 Februari 17. Datum apud Dordrech anno Domini millesimo ducentesimo quadragesimo nono (MoCCoXLo none) indiclione octava XIII kalendarum Marcii.
Willem (II), Koning der Romeinen, verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van de tollen van Ammers, Moerdrecht, Niemants-Vrient en Almsvoete, mits van lakenen, staal en ijzer den vollen, en van zout en mondkost den halven tol gevende.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 72. (X.M.; Br. I 1 no 3). Reg. 3. Zegel verloren. In alle uitgaven van dit charter (van Mieris, Charterb. I blz. 433; Van de Wall, Handv. blz. 18, Smits en Schotel, Beschr. van Dordr. dl. I blz. III in nota, behalve v.d. Bergh, Oorkondenb. van Holl. en Zeel. I no 503) wordt het jaar 1249 aangegeven, hoewel de indictie (VIII) op 1250 wijst. Blijkbaar werd hier de Paaschstijl of Maria Boodschapstijl gebruikt, daar het charter te Dordrecht gegeven werd. In dat van 1252 Januari 28 (indictione decima), gegeven te Brunswijk, werd de jaarsdagstijl of de Kerststijl gevolgd. Ook in het charter van Graaf Florens V van 1284 September 14, waarbij deze de tolvrijheid bevestigt en vermeerdert en waarin dat van Willem II geheel is geinsereerd, wordt als indictie VIII genoemd. De vier tollen, hier genoemd, lagen aan de vier groote toegangswegen naar Holland: Moordrecht aan den IJsel, Ammers aan de Lek, Niemantsvrient aan de Merwede, Almsvoete aan de Maas. De Dordtsche tol wordt hier niet genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 35; Van den Bergh, Oorkb. I no 510. Dit is de eerste vermelding van het Minderbroederenklooster te Dordrecht, dat zich van de Voorstraat langs Heer-Hendriks-Vriezenstraat tot de Sisarys of Sarisgang uitstrekte. Het werd na 1572 tot allerlei doeleinden gebruikt, tot 1799 deels als Oude-Manhuis, daarna tot school. De kerk, grooter dan die der Augustijnen, werd afgebroken en in 1910 verdween het laatste deel, dat aan het klooster herinnerde, voor den bouw eener school. Bij de opgravingen werden alstoen groote kelders en een gemetseld graf ontdekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXI.1252 Januari 28. Datum Brunswich V kalend. Februarii indictione decima anno domini MoCCoLo secundo Regni vero nostri anno quarto.
Willem (II), Koning der Romeinen, begiftigt Dordrecht met verscheidene voorrechten o.a. vrijdom van beden en heervaart, behoudens een kogge volks, regeling der rechtspraak van schepenen, boeten, poorterschap, panding, enz. (zie no 14), onder beding dat men hem, wanneer hij te Dordrecht komt van leeftocht zal voorzien, en dat hem jaarlijks in twee termijnen een som van 60 £ Holl. zal betaald worden.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 33 (D. 4; Br. I 1 no 4) Reg. 4. Met het zegel van den koning in gele was. Dit charter komt zoo in latijn als in vertaling voor in de meeste Handvest- en Keurboeken. Bij M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 420, van Mieris, Charterboek I blz. 263 en Van de Wall Handv. blz. 20, is het afgedrukt naar slordige of onvolledige afschriften. Van de Wall nam het uit het Bonte Register, berustende in de Domeinkamer van Holland, fol. 166, gecoll. met een aut. copie naar het Houten Boek in de Ms. Privilegiën en Handvesten van den heer B. van Slingelandt fol. 1-2. Mr. P. van den Brandeler gaf het stuk uit naar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
origineele charter, ter vergelijking met den door hem ontdekten ouderen voorrechtsbrief, Kronijk van het Hist. Gen. 1867, blz. 26-28. Hiernaar drukte Van den Bergh het af in zijn Oorkondenboek I no 550. De vertaling komt voor in de Ms. Privilegiën en Keuren met roode voorletters van den heer Meerman, bij Van de Wall, Handv. blz. 21-31. Allereerst zij hier aangeteekend, dat de Graven bij hun verblijf te Dordrecht een vaste herberg hadden. Als zoodanig worden genoemd het groote huis Henegouwen en daarna de Poorte Malburg, Leeuwenburg, gewoonlijk genoemd Mijns Heeren Herberg. Het eerste huis, op den hoek der Gravenstraat, is nog gedeeltelijk in wezen, het andere aan de Voorstraat is sedert eenige jaren afgebroken, maar een oude zandsteenen schouw (14de of 15de eeuw) bevindt zich in het Museum der Vereeniging Oud-Dordrecht. De betaling der 60 £ Holl. komt in de stadsrekeningen geregeld voor, ook in die van 1285-87. Deze grafelijke inkomsten werden sedert de 14de eeuw als leen uitgegeven aan verschillende personen. In 1500 vervielen zij weer aan de Grafelijkheid, en werden tot 1572 aan den Groyer of Houtvester van Brabant betaald; daarna tot 1808 aan den Rentmeester van Zuid-Holland. In 1822 werd bij Kon. Besl. van 10 Februari van deze rente over 1809 tot 1821 remissie verleend, en de rente zelf vervallen verklaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXII.1252 April 23. Acta sunt hec apud Dordrech in cenebio patrum minorum anno domini MCC quinquagesimo secundo feria tercia post dominicam jubilate.
Florens van Holland, broeder van Willem, Koning der Romeinen, doet uitspraak in de geschillen, die gerezen waren tusschen Jan, heer van Huesdene aan de eene, en de stad Dordrecht aan de andere zijde, met betrekking tot den tol van Huesdene en regelt de rechten, die de Dordtsche poorters aldaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betalen zullen, en de wijze, waarop geschillen voortaan zullen vereffend worden.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 73 (D. 3; Br. I 1 no 5.) Reg. 5. De zegels van Floris van Holland, heer Jan van Heusden en der stad Dordrecht verloren. Afgedrukt in vertaling bij M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 118-120; Van Mieris, Charterb. I blz. 265, en in het latijn met vertaling bij Van de Wall, Handv. blz. 32-35, alle naar afschriften; bij Van den Bergh, Oorkb. I no 555, naar het origineel; het latijn naar de Ms. Privilegiën en Handvesten van den heer B. van Slingelandt, fol. 2 vso en 3, gecoll. met een oud Mss. Privilegie- en Keurboek van den heer P.C. Pompe van Meerdenvoort, fol. 14 vso en 15. De vertaling naar een Mss. Privilegie- en Handvestb. van den heer Burgem. Karsseboom, gequot. A. fol. 262 vso. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIII.1255 Augustus 23. Actum et datum anno Domini MoCCoLo quinto in vigilia Bartholomei apostoli.
Hendrik van Alblas neemt van het kapittel van St. Maria te Utrecht in erfpacht de helft der grove en smalle tienden ten zuiden der Alblas tot de Merwede in de lengte tot Gravelant in de breedte tot Papendrecht op een jaarlijksche pacht van tien ponden Hollandsch. (‘Et ut hec rata atque inconvulsa permaneant presens scriptum domini Florentii de Hollandia fratris domini W. Romanorum regis illustris, Wilhelmi de Strine, Johannis de Leda, Henrici de Lecka, militum necnon opidarum de Durdrecht sigillis feci communiri. Et quia ego Henricus sigillum proprium non habeo, sigillum domini Willelmi de Brederode, militis, pro me rogavi apponi’).
Gedr. naar het origineel bij Kluit, No 212, daarnaar Van den Bergh, Oorkb. I no 614. Vgl. Brom, no 1315. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIV.1255 October 27. Actum et datum anno Domini MCCL quinto in vigilia Symonis et Jude apostolorum.
Wilhelmus, heer van WifleitGa naar voetnoot1), erkent van het kapittel ten Dom te Utrecht voor 15 jaren gepacht te hebben de tienden in Scobbende, gelegen tusschen Wifliet en G.....Ga naar voetnoot2), behalve den pastoorstiend aldaar. (‘Et ut hoc dictis decano et capitulo Trajectensi firmum sit et ratum et quod predicta omnia inviolabiliter a nobis nostrisque heredibus observabuntur presentes litteras eis contulimus sigillis nobilium virorum Johannis domini de Hoisden, Wilhelmi domini de Strine, oppidanorum de Dordrecht nec non nostro proprio sigillatas et dicti quindecim anni incipient currere in festo Jacobi proximo futuro’).
Orig. in het Archief van den Dom te Utrecht met de zegels van Wilhelmus van Wifliet (twee dubbel getinneerde faassen), Wilhelmus van Strine, Johannes van Hoisden (ridderzegel) en van Dordrecht (eene kerk, het randschrift vergaan.) Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I no 622. Vgl. Brom no 1319. Dat Wifliet een sloot zou zijn tusschen dit ambacht (Schobbende) en Poelwijk, een meening van den heer Ramaer, dunkt mij onwaarschijnlijk; men is toch geen heer over een sloot! In no 14 komt een Symon de Wifliet voor; in een stuk van 26 Febr. 1246 (Van den Bergh, Oorkb. I no 416) en in een van 27 Oct. 1255 (Van den Bergh, Oorkb. I no 622) een Wilhelmus de Wichfliet. In een charter van 1282 Maart 29 (De Fremery, Oorkb. Suppl. no 219) spreekt Gerardus de Maelstede van zijn visscherij ‘de Cortewiffliet jacentem in officio de Cattendijc habentem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad oriente officium de Wemeldinghe ab occidente officium de Cloetinghe’. Ook in de Groote Waard vond men bij Vorensaterwaard een eilandje Wiffliet. Maar deze beide kunnen hier moeilijk bedoeld zijn. Wiffliet moet geweest zijn een heerlijkheid, ten oosten van Scobbe tot den dijk Puttershoek - Maasdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXV.1260 October 12. Datum in Rinsburch anno Domini MCCLX feria quarta post festum beati Dionisii, mense Octobri.
Aleidis, gemalin van Johannes van Avesnes, voogdes van Holland en Zeeland, schenkt aan de abdij van Rijnsborgh de tienden in Wandinghen tusschen Leyden en Dodinslane en zulks ter vergoeding en vermeerdering van de vijf ponden Holl. jaarlijksche renten uit het ‘scrode ambacht’ te Durdrecht en de twee ponden Holl. jaarlijks in aalmoezen, terwijl zij den tolvrijdom van het convent te Nimantsvrinth bevestigt. (‘..... Cum inclyte recordationis domina M. quondam Romanorum imperatrix, matertera nostra, pro incremento et salute clare memorie mariti sui W. comitis Hollandie avi nostri, in officio de Durdrecht, quod scrodeambacht vulgariter nuncupatur, abbatisse et conventui ac monasterio in Rinsborgh quinque libras Holl. annis singulis concesserit eandemque concessionem bone memorie pater noster comes Florentius duxerit confirmandam, ac alias etiam dictum monasterium videlicet in Bogarden a comitatu Hollandie duas libras perpetualiter habeat in elemosinam annuatim..... Volentes insuper eisdem gratiam facere specialem, ipsis concedimus et donamus ut ante theloneum de Nimantsvrinth cum vino et frumento, et aliis rebus quibuscumque, ad ipsum monasterium pertinentibus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sine omni exactione thelonei libere transeant et quiete....’)
Origineel in het Rijks-archief. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 68. Zie hiervoor no 16. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVI.1263 October 29. Datum anno Domini MCCLX tercio feria secunda ante festum omnium sanctorum.
Johannes, ridder, heer van Arkele, beleent zijn neef Otto op bepaalde voorwaarden, wat betreft tienden, rechtspraak, het sterflec en apergoet enz. met de landen van Sclinclant.
Orig. in het Rijks-archief met het zegel van heer Jan in witte was. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 105. Dit charter wordt hier vermeld, als bewijs, dat het geslacht van Slingelandt uit den huize van Arkel stamt. Otto was de eerste heer en wellicht de stamvader van het beroemde Dordtsche geslacht, dat het wapen der Arkels voert (met verandering van kleur (keel in sabel) en toevoeging van een vrij kwartier (een pot van sabel op een veld van goud). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVII.1266 Februari 22. Facta fuit autem hec constitutio anno domini MoCoCoLXo quinto in cathedra Petri et durabit usque ad festum nativitatis beati Johannis baptiste proximo venturum.
De Baljuw van Zuid-Holland, benevens Rechter, Schepenen en Raden van Dordrecht, bepalen, dat geen poorter aan vreemden mag vergunnen op zijn naam te varen ter verkorting van 's graven tolrechten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(‘Balivus Suthollandie, judex, scabini et consiliarii de Dordrecht in consilio consedentes de iure domini terre et honore ville tractatum habuerunt, volentes fidelitatem quam tenentur domino suo observare constitutionem in presenti sedula subscripta ordinaverunt; videlicet quod nulli oppidanorum de Dordrecht licitum erit infra villam Dordrecht vendere alicui extraneo vina, ligna, segetes aut alias marces quascunque, aut super bonis suis denarium Dei acceptare aut conditionem facere ducendi bona ad locum aliquem extra thelonium aut comitatum et sic nomine suo deducere vel facere deduci per thelonia, et ita dominum terre iure suo defraudare. Siquis autem hoc fecerit et exinde a tribus personis de xviij qui ad hoc electi sunt et illud fideliter considerare iuraverunt quorum nomina subsecuntur convictus fuerit solvet x lib. et amittet ius oppidanatus sui per annum et remittentur bona sua que nomine suo per thelonia duxit sive denarii de eisdem percepti. Si vero pauper sit nec bona habuerit transmittetur personaliter sub gratia domine terre si inveniri poterit. Hec eadem constitutio tangit equaliter illos qui receperint bona extraneorum nomine suo versus villam Dordrecht per thelonia deducenda si exinde convicti fuerent sicut est prenotatum. Nomina autem ad hoc iuratorum et communi consensu electorum sunt hec: Ripartus, Gerardus Troest, Ghibo filius Gertrudis, Rike, Everart, Vrodo, Godekinus filius Vroden, Lambertus gener Clawardi, Petrus filius Wigeri, Sybrandus gener Johannis, Vrodekinus gener Th(eodorici) de Mosa, vader Alardus, Fredericus et Henricus Sus, Hermannus de Wardis, Willelmus Dukinc, Hugo filius Segerardus et Ghiselbertus filius Alye.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 200 (F. 9; Br. I 3 no 1.) Reg. 6. Zonder zegel. Gedr. in vertaling bij Smits en Schotel, Beschr. van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dordrecht, dl. II blz. 59; Van den Bergh, Oorkb. II no 132 naar het origineel. Deze keur strekt ten bewijze, dat de Dordtsche poorters, gebruik makende van de verkregen tolvrijheid, menigmaal bedrog pleegden, door goederen van vreemden op hunnen naam te laten vervoeren, en alzoo de inkomsten des graven te benadeelen. Drie personen uit de 18 aangewezene moesten de overtreding kunnen getuigen, terwijl de straf bestond in boete van 10 £, verbeurdverklaring der ontvangen gelden, overlevering aan 's Graven wil en genade en verlies van poorterrecht voor een jaar. Dit stuk is tevens het oudste stuk, waarin van een baljuw van Zuid-Holland sprake is. Wel begint de lijst der baljuwen bij Balen bij 1230, maar deze lijst is onbetrouwbaar, terwijl er personen op voorkomen, die baljuw van geheel Holland genoemd worden, en anderen ontbreken, bijv. Philippus Molendinarius (zie no 28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVIII.1266 Juli 3. Datum anno Domini MCCLXVI in crastino translationis beate Martini episcopie.
Philippus, ridder, genoemd Molenaar, eertijds baljuw van Sutholland verklaart, dat hij vroeger op last van Willem, koning der Romeinen een onderzoek heeft ingesteld naar het recht van de abdij van Mariënweerd op de kerk van Houninghen en bevonden, dat zij die wettig bezat.
Cartul. van Mariënweerd. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II, Suppl. no 39. Onder de getuigen komt voor Daniel de Merwede. Of hij dezelfde is, die voorkomt in een charter van 20 Nov. 1243 (zie no 18) en in dat van 27 Mei 1246 (zie J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 89) is niet te zeggen. In laatst genoemd stuk staat: ‘Daniel et Henricus milites et fratres de Merewich’. Dat deze laatste naam Merwede zou zijn, is bedenkelijk, daar een Hendrik van Merwede nergens elders vermeld wordt. Merewich is misschien Meerwijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIX.1266? Zonder dagteekening.
Schepenen en Raden van Dordrecht beloven aan die van Hamburg antwoord op hun schrijven te zenden, zoodra de kooplieden, die over zee naar het oosten voeren, teruggekeerd zullen zijn.
Gedr. Lappenberg, Hamburgisches Urkundenbuch I no 714. Van den Bergh, Oorkb. II no 153. Deze brief door schepenen en raden van Dordrecht (zonder den baljuw of den schout) aan de Regeering van Hamburg geschreven is een bewijs van den uitgebreiden handel der Dordtsche kooplieden ‘qui per mare ad orientales partes undique consueti sunt velificare’. Waarover in den brief sprake is, blijkt niet. De Regeering kan haar definitief antwoord niet geven, alvorens met de kooplieden geraadpleegd te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXX.1267 Maart. Datum anno Domini MCCLX sexto quinta feria proxima post dominicam quasimodo de geniti.
Rechter, Schepenen en Raden van Dordrecht geven vrijgeleide aan de poorters van Hamburg.
Gedr. Lappenberg, Hamburgisches Urkundenbuch I no 699; Van den Bergh II no 133. Wellicht is dit het finale antwoord der Dordtsche Regeering, waarvan in den vorigen brief gesproken wordt. De Hamburgsche kooplieden zullen te Dordrecht naar behooren ontvangen worden, als goede vrienden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florens (V) graaf van Holland vergunt aan Aleyde Vranken Stoepsdochter, dat zij na den dood haars vaders diens leenen in Hildegerdberge (huis, santwerf, land enz.) ontvangen zal.
Vidimus in het Rijks-archief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 190. Deze brief is hier vermeld, omdat daarin voorkomt de naam Stoep (Stoop), een der oudste Dordtsche geslachten, waarvan reeds leden genoemd worden in de stadsrekening van 1311, n.l. Willem Stoep (Dozy, blz. 78) in die van 1386 n.l. Jan Stoep (Dozy, blz. 97 en 99) en in die van 1399 n.l. Reinier Stoep (Dozy, blz. 102). Vranken Stoep komt in den brief voor met drie dochters: Aleyd, gehuwd met Gerard van Raporst (Raephorst). Margriet, gehuwd met Deric van Hoylede. N.N. gehuwd met Hendric van den Velde, die een dochter Hildegonde had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXII.1269 December 14. Acta sunt hec presentibus viris nobilibus et ydoneis Amilio de Houweninge, sacerdote, domino Egidio de Berendrecht, milite Theodorico de Stolwike et ceteris viris fidedignis anno MCCLXIX in crastino Lucie virginis.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Godescalcus, genaamd Scriver en Volquindis, zijn echtgenoote, zich zelf en al hun goed aan het Duitsche huis te Utrecht hebben overgegeven, behoudens de rechten van den graaf van Holland.
Gedr. De Geer, Archieven der Duitsche Orde I no 253; Van den Bergh, Oorkb., Nalezing no 49. In dit stuk worden voor het eerst Dordtsche schepenen bij naam genoemd nl. Ghiso, die wel Gysen Dukinc zal zijn, Gerardus Bertroden zoon en Henricus Friso, n.l. heer Hendrik de Vrieze, die een der eerste burgemeesters van Dordrecht is geweest, en in de rekeningen van 1284- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
87 veelvuldig voorkomt. Nog steeds heet te Dordrecht een straat naar hem Heer Heinrix Vriezenstraat of kortweg Vriezestraat. Godescalcus Scriver en zijn vrouw Volquindis behoorden tot de familie Oem, gelijk blijkt uit de uitdrukking ‘pro filio suo dicto Oem’. Hij komt in de genealogie bij Balen niet voor, maar de naam Godschalk is in de familie Oem later veelvuldig (zie Balen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXIII.1270 Maart 28. Datum anno domini MoCCoLX nono feria sexta letare ierusalem.
Graaf Florens (V) beveelt den tollenaar te Geervliet de poorters van Dordrecht in het genot van hun tolvrijdom te laten. (‘Florentius, comes Hollandie dilecto theloneario suo de Gervliet salutem. Mandamus tibi quatinus opidanos nostros de Dordrecht specialem libertatem quam habent a dilecto patre nostro ac aliis nostris predecessoribus comitibus Hollandie et prout hactenus transire consueverunt sine vexatione transire permittas praesentium testimonio litterarum’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 74 (W 1; Br. I 1 no 6) Reg. 7. Zegel verloren. Zeer beschadigd. Voor het eerst uitgegeven in extenso. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 195 in regest, en met foutieven datum 1270 Maart 8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te leggen, buiten kennis van Heemraden of Schepenen met bepaling, dat de Baljuw van Suyt-Hollant en twee bescheiden knapen buiten de stad benevens twee binnen de stad woonachtig in quaestieuse gevallen binnen 15 dagen op hunnen eed een beslissing zullen geven.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 34 (D. 11; Br. I 1 no 7.) Reg. 8. Met het zegel van den onmondigen Graaf in witte was. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr., blz. 425-427, waar in plaats van apostoli Aprili gelezen wordt; Van Mieris, Charterb. I blz. 353 (in vertaling); Van de Wall, Handv. blz. 37, naar een afschrift uit het Houten Boek in de MSS. Priv. en Handv. van den heer B. van Slingelandt, fol. 4 vso.-5; Van den Bergh, Oorkb. II no 208. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXV.1270 December 21. Datum ut supra.
Florens (V), graaf van Holland, verbiedt de poorters van Dordrecht in Zuid-Holland, behoudens de vrijheid van St. Geertruidenberg en zijn recht van tollen, in hunne personen of hunne goederen te arresteeren of aan te spreken, dan alleen voor hun eigene verwillekeurde schulden.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 118 (D. 12; Br. I 1 no 8) Reg. 9. Met het zegel van den onmondigen Graaf in witte was. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 424-425; met dezelfde foutieve lezing als in no 34; Van Mieris, Charterb. I blz. 354 (in vertaling); Van de Wall, Handv. blz. 39, naar een afschrift uit het Houten Boek in de MSS. Priv. en Handv. van den heer B. van Slingelandt, fol. 11vso en de vertaling naar MSS. Priv. van den heer Burgem. Karsseboom, gequot. A. fol. 266; Van den Bergh, Oorkb. II no 209. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXVI.1271 Juli 6. Datum apud Dordrecht anno Domini MoCCo septuagesimo primo in octava beatorum apostolorum Petri et Pauli.
Florens (V), graaf van Holland, verleent aan de poorters van Dordrecht vergunning, om tot versterking en verdediging, hunne stad met eene gracht te mogen omgraven, regelt de wijze van onteigening der landen, huizen en molens, en geeft vier bunders land, genaamd Lob(b)erssinsland, aan de stad, om, zoo noodig, daar doorheen te graven, onder terugneming van land daarnaast gelegen.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 50 (D. 9; Br. I 1 no 9.) Reg. 10. Met het zegel van den onmondigen graaf in witte was. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr., blz. 427-429; Van Mieris, Charterb. I blz. 357 (in vertaling); Van de Wall, Handv. blz. 42, naar een afschrift uit het Houten Boek, in de MSS. Priv. en Handv. van den heer B. van Slingelandt fol. 3vso-4. Van den Bergh, Oorkb. II no 217. De vergunning door den minderjarigen graaf Florens V hier gegeven, werd 14 Sept. 1284 (zie no 84) vernieuwd. De gracht, die toen rondom de stad gegraven werd, was de haven, die thans bekend is als Riedijkshaven (de voorhaven), de Noorderhaven, de St. Jorishaven, de Vriezehaven en de Spuihayen (met voorhaven). Zij liep uit in de Merwede en in de Oude Maas, in den z.g. Bom, nog aanwezig, maar werd in 1574 door een nieuwen mond door den dijk bij St. Adriaenskerk buiten de Vuilpoort in de rivier geleid, waardoor de vroegere parochie van St. Adriaan ook Vulpoort genoemd, binnen de stad werd getrokken. Het oude deel der haven werd nu gedempt. Van de vier bruggen en poorten aan die haven wordt in de rekeningen van 1285-1287 nog geen melding gemaakt. De oude stadsgracht, waarschijnlijk de vroegste afsluiting der stad, werd binnengracht. Zij liep voor het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootste deel evenwijdig aan de nieuwe gracht en de terreinen tusschen beide liggende bleven nog lang onbebouwd of werden gebruikt als tuinen, bleekvelden, ramen enz. Thans zijn al die binnengrachten met hare z.g. doode spranten gedempt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXVII.1271 Augustus 5. Datum anno Domini MCCLXX primo feria IV post festum Petri ad vincula.
Joannes, bisschop van Utrecht, meldt aan de Regeering van Dordreigt een en ander over de door hem ter wille van maarschalk Sveder van Busenhem verleende jaarmarkt aan het dorp Hoppenisse, met vrijgeleide voor de bezoekers, van 8 dagen te water en 3 dagen te land.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 2 (X.... niet bij Br.) Reg. 11. Zegel verloren, zeer door brand verschroeid. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. Nalezing no 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXVIII.1273 Juni 7. Datum anno Domini MoCCoLXXmo tertio feria quarta octavo post Pentecosten apud Arnescore. In cujus rei testimonium presentem literam sigillo nostro una cum sigillo venerabilis amice nostre domine Aleyd de Haynnonia predictis oppidanis dedimus roboratum. Datum anno et feria quarta predicta.
Florens (V), graaf van Holland, doet uitspraak in de geschillen, die gerezen waren tusschen de poorters van Dordrecht ter eene en de wijnschroeders en zoutmaters ter andere zijde, waarbij hij bepaalt, dat voor het verwerken van een vat wijn 18 deniers Holl., voor een legel wijn 9 deniers Holl. en voor een vat wijn, dat met de kraan verwerkt wordt ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naasten huize 12 deniers Holl. zal betaald worden, en verdere arbeid, naar gelang van den omvang, en den Schout met twee goede knapen als arbiters aanwijst, als de schroeders en poorters het niet eens kunnen worden, terwijl door schepen uit zee komende, die zelf hun wijn over boord werken, niets aan de schroeders verschuldigd zal zijn. Voorts zullen de zoutmaters van elke 100 ℔ zouts niet meer mogen nemen dan 5 schellingen meetloon en met de maten, die in het Tolhuis binnen Dordrecht bewaard worden, geen bedrog plegen, terwijl bij bewezen onrechtmatige vorderingen Schepenen uitspraak doen zullen.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 68 (D. 8; Br. I 1 no 10.) Reg. 12. Met zegels en contrazegels van den onmondigen Graaf in witte was, en van zijne voogdesse vrouwe Aleyd van Henegouwen in gele was. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr., blz. 429-431; Van Mieris, Charterb. I blz. 367; Van de Wall, Handv. blz. 45, naar de beide vorigen; Van den Bergh, Oorkb. II no 252. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXIX.1274? Februari 14. Datum in festo Valentinij et....
Graaf Florens (V) beveelt aan de zoutmaters te Dordrecht per legel wijn 9 deniers te heffen. (‘(Florentius) comes Hollandie mensuratoribus salis in Dordrecht salutem innotu...... quod(?) de lagena vini unde novem denarios recipere deberetis..... plus debito recepta..... quo circa volumus quod id..... deceto ullatenus praesumatis sed contenti sitis..... stipendiis consuetis’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 69 (X.. niet bij Br.) Reg. 13. Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Deze brief schijnt een gevolg te zijn van de uitspraak door den graaf in Juni 1273 (zie no 38) gegeven, want | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook hierin wordt van negen deniers per legel wijn gesproken. Vreemd is evenwel, dat de graaf zich richt tot de mensuratores salis (zoutmaters) en niet tot de vinitores (wijnschroeders). Waarschijnlijk moesten de zoutmaters het bevel aan de schroeders overbrengen, of waren zij tevens wijnschroeders. Het tolhuis binnen Dordrecht, waarin de zoutmaten bewaard werden was de Toltoren. De kraan hier genoemd, stond aan de Oude haven, thans een open plein, nog den naam Oude kraan dragende. Evenwel werden later op andere plaatsen aan de haven ook kranen gesteld en in het begin der veertiende eeuw een aan de rivierzijde, de kraan Rodermond, die op een terrein stond, belegd met molensteenen. In de rekeningen van 1284-87 komen (Dozy, blz. 47, 50 en 52) de uitgaven voor van den bouw eener kraan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XL.1274 Juni 2. Datum et actum anno domini MCC LXXIIII proximo sabbatho post octavam penthecostem.
Jan, hertog van Lotharingen en van Brabant, regelt de tolrechten, die de poorters van Dordrecht op zijnen tol te Litte moeten betalen.
Oud MSS. Privilegie- en Keurboek van den heer P.C. Pompe van Meerdervoort, fol. 15 vso, gecoll. met een authentijke copie naar het Houten boek in de MSS. Privilegiën van den heer B. van Slingelandt, pag. 5. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 49. De vertaling van dit charter in: MSS. Privilegiën en Handvesten van den heer Burgemeester Karsseboom, gequot. A. fol. 279. Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 374; Van de Wall, Handv. blz. 50. Het origineel is verloren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nae Sinte Geertruydt. Ende es dese jegenwoerdige brieff gevesticht mit den eede der poorteren van Rivier ende mit indruckinge des zegels.
Aleydt, zuster van Willem, Roomsch koning, huisvrouw van wijlen heer Jan van Avennes, geeft aan hare nieuwe stad bij het huis te Revier (Schiedam) rechten, wetten enz. (‘Item, in vonnissen off in recht te vuyten, off scepenen twifelde sullen zy tot den raedt der scepenen binnen Dordrecht toeloep hebben ende by hueren raede sullen zij doen, datter off te doen es’).
Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 373; Van den Bergh, Oorkb. II no 288. Het is een bewijs van de beteekenis van Dordrecht als stad, dat het het moederrecht verkreeg over Schiedam. Ook Schoonhoven en Geertruidenberg moesten in twijfelachtige gevallen hun recht te Dordrecht halenGa naar voetnoot1). Dat hieruit het bewijs is af te leiden, dat Schoonhoven tot Zuid-Holland behoorde, hetgeen de heer Ramaer doet, is met het oog op bovenstaand stuk betreffende Schiedam zeker onjuist. Ik lees er alleen in, dat de Dordtsche schepenbank naar buiten als zeer kundig stond aangeschreven, en dat Schoonhoven Dordtsch recht had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Tieselinskerke door zijn grootvader Gerard, heer van Wieldrecht, ridder, aan de abdij Ter Does geschonken, heeft bevestigd. (‘In cujus rei testimonium presentibus litteris sigillum nostram duximus apponendum’.)
Oorspr. in het Seminarie te Brugge, met groot ovaal zegel in bruine was, voorstellende een vrouw met een arend ter rechter en een leeuw ter linkerzijde. Inventaris no 1151. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 183. In dit stuk wordt genoemd Jan van Tholouse, die ook in een charter van 11 December 1290 (zie no 116) Jan van Tholhusen genoemd wordt. Van der Eyck meende, dat Tolloysen (een meer gebruikelijke variant van den naam) een smaldeeling was van het ambacht Alloysen. Maar de heer Ramaer heeft afdoende aangetoond, dat Tolloysen en Alloysen namen zijn van hetzelfde gebied. Evenwel is Alloysen later in gebruik gebleven, en is het nog de naam van een der vier polders in het eiland van Dordrecht, soms ook Bovenpolder genoemd, die ongeveer ter plaatse ligt van het verdronken ambacht. Balen en Smits en Schotel noemen het een smaldeeling van de Merwede, en Jan van Tolloysen is volgens hen een jongere zoon van Daniel van de Merwede (zie Balen, blz. 1112). Maar uit bovenstaand stuk blijkt, dat Johan van Tholouse een zoon was van Hugeman van Wieldrecht en deze een zoon van Gerard van Wieldrecht, terwijl in het charter betreffende den zoen wegens den doodslag op Clais Oem als borgen van moeders wegen genoemd worden: Willem Hughemanssone, Gherart van Wildrecht, Gilis van Wendelnesse en Jan van Tholhusen, waarschijnlijk dus vier zonen van Hugheman van Wieldrecht. Er blijft dus van de verwantschap van Tolloysen met Merwede niet veel over, tenzij Gerard van Wieldrecht aan de Merwedes verwant was. Het ambacht Tolloysen is eerst later in het bezit van een tak der Merwedes gekomen. In 1316 werd het verlijd op Ricout van Nordeloes en in 1351 kwam het aan een lid der Merwedes, Daniel van Tolloysen, overleden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1389, na wien Dirk van de Merwede ambachtsheer werd. Na diens dood, 29 Augustus 1392, werd het gegeven aan Dirk van Zulen Zwederszoon (zie Ramaer, blz. 77). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLIII.1276 Juli 4. Ghegheven int jaer ons Heren dusent tvehondert ende sesse ende tseventich up sente Martijn scuddecorfdach.
Schout en Schepenen van Dordrecht verleenen aan de wollewevers, die zich aldaar vestigen, het poorterrecht, benevens vrijdom van heervaart, schattingen en beden.
Naar een vidimus van broeder Jan, gardiaan der Minderbroederen te Dordrecht d.d. 1341 Augustus 7, berustende in de archieven van het Wolweversgild (Gildenarchief no 395). Een afschrift hiervan in de MSS. Beschrijving van Dordrecht door C. van Someren, fol. 132. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 52; Van den Bergh, Oorkb. II no 317. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLIV.1276 September 1. Datum feria tercia post decollationem beati Johannis Baptiste anno Domini MCCLXXmo sexto.
Graaf Florens (V) verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van tol voor wol en laken. (‘Florentius comes Hollandie universis presentes litteras inspecturis salutem. Noverint universi quod nos dilectos et fideles nostros oppidanos de Dordrecht de lana colore et omnibus aliis ad pannum laneum peremtibus in comitatu nostro ab omne exactione nostri thelonei liberos dimittimus et immunes hoc excluso quod iidem de quolibet facto lane quam deducunt ad operandum in dicto loco de Dordrecht dabunt nobis ratione thelonei sex denarios sterling. Preterca sta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuimus de consensu et consilio scabinorum dicti oppidi quod illi qui nunc ibidem oppidani exstunt pannum quem de sua lana propria preparari faciunt.....Ga naar voetnoot1) nt singulis diebus per sue libito voluntatis. Et textores undecunque venerint postquam oppidani effecti sint in dicto oppido qui se de panno preparando personaliter intromiserint quolibet sabbato pannum suum vendent sicut eis magis videbitur expedire, et ipsis textoribus quibuscunque et de quocunque loco venerint postquam oppidani dicte ville effecti fuerint predictam de theloneo concedimus libertatem et ipsos in nostram protectionem recipimus specialem nolentes ipsos ab aliquibus indebite molestari. Et siquis eos contra iusticiam gravare presumpserit nostram offensam se noviter incursurum predictis omnibus per decennium ab hine in posterum duraturis’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 75. (X 8 Br. I 1 no 11). Reg. 14. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven in extenso. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 320 in regest. Van dit charter bestaan geen oude afschriften of vertalingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLV.1276 September 18. Datum apud Leyden, feria sexta post exaltationem sancte Crucis, anno Domini MCC septuagesimo sexto, mense septembri.
Florens, graaf van Holland, stelt voor de kooplieden der steden Campen, Zwollen, Daventria, Wilsem en andere plaatsen in de nabijheid, die tot dusverre in Vlaanderen in de haven het Suin zich met hunne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koopwaren begeven, zijn haven te Dordrecht en andere havens in zijn land open en stelt verschillende bepalingen vast op hun verblijf enz. aldaar, het strandrecht, tollen, waterrecht, vrijgeleide enz. Reg. E.L. 3 fol. 1, in het Rijksarchief. Dergelijke brieven aan andere steden, om den handel op Dordrecht ten nadeele van dien van Vlaanderen te bevorderen, komen hierachter meer voor. Van de Wall heeft dergelijke stukken niet in zijne verzameling opgenomen, m.i. ten onrechte, omdat zij bewijzen zijn van de gunstige ligging van Dordrecht en den bloei, dien de handel aldaar reeds bereikt had. De graaf spreekt hier van zijn haven te Dordrecht; in een later stuk wordt die haven de Maas genoemd (zie no 46 en 163), waarvoor ik geen andere verklaring weet te vinden, dan dat de rivier tusschen Zwijndrecht en Dordrecht, waarin de Oude haven sedert eenige jaren uitmondde, toen soms reeds den naam van Maas droeg. Hiermede staat in verband, dat een der Dordtsche gilden heette het gilde van der Mase (o.a. in 1451), waarschijnlijk het Mazelaarsgild, dat zoowel aan de haven, als later ook aan de rivier een standplaats of gildehuis had. Eigenaardig is nog, dat lang die twee plaatsen als het koreneind (aan de rivier) en het turfeind (aan de haven) werden onderscheiden. Het laatste wijst er op, dat de turfschepen in de haven werden gelost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koopwaren begaven, zijn haven, de Maas genoemd, te Dordrecht en andere havens in zijn land open en stelt verschillende bepalingen vast op hun verblijf enz. aldaar, het strandrecht, tollen, waterrecht, vrijgeleide enz. (‘In cujus rei testimonium presens scriptum sigillo nostro fecimus communiri. Presentibus domino Nycholao de Catz milite, Willelmo de Egmonde magistro Gherardo et Heynrico clericis nostris et quibusdam scabinis nostris de Dordrecht ac Frederico dicto Ridder borgensi de Hamborgh’). Reg. E.L. 40 fol. 3 verso in het Rijksarchief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLVII.1277 October 28. Desen brieff was ghegheven jnt jaer ons Heren MCCLXXVII des donres daghes vor Alreheilighen misse.
Florens (V), graaf van Holland, beveelt Coppart, zijnen rentmeester, en Colijn, zijnen baljuw van Zuidholland, de wollewevers te Dordrecht in de hun toegekende voorrechten te helpen handhaven.
Naar een vidimus van broeder Jan, gardiaan der Minderbroederen in Dordrecht, d.d. 1341 Augustus 7. Origineel noch vidimus zijn meer aanwezig. Ten tijde van Van de Wall berustte het vidimus nog onder de archieven van het Wolleweversgild (zie Van de Wall, blz. 54). Een zeventiende-eeuwsch afschrift van het vidimus komt voor in de MS. Beschrijving van Dordrecht door C. van Someren fol. 132, waarnaar gedr. Van de Wall, Handv. blz. 54, Van den Bergh, Oorkb. II no 348. Colijn, baljuw van Zuid-Holland, die ook als schout in de rekeningen van 1284-87 voorkomt, wordt gemist in de lijst bij Balen. Toch waren de functiën van baljuw en schout blijkens het stuk van 22 Februari 1266 (zie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
no 27) niet in één hand. Ook als schout komt hij bij Balen niet voor. Deze vermeldt wel een vroegeren schout Gerard Boot en een vroegeren baljuw Dirk van Minneghem (1243), maar in den brief van 1243 (zie no 18) is niet met zekerheid vast te stellen, of deze Dirk van Minneghem baljuw was, daar juist zijn titel ontbreekt, terwijl ‘Gerardo sculteto’ wel schout kan zijn, maar toch later in het stuk ‘Gerardo sculteto de Slidrecht’ genoemd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLVIII.1278 Maart 15. Deze brief was ghegheven in den jare ons Heren dusent twe hondert seven (ende) tseventich des Dinxendaghes na den Sondach als men singhet Reminiscere.
Florens (V), graaf van Holland, geeft aan de wollewevers, die in zijn land komen, vrijgeleide benevens voor tien jaren vrijdom van tollen voor laken, dat zij daar maken, en vrijdom van heervaart.
Naar een vidimus van broeder Jan, gardiaan der Minderbroederen in Dordrecht, d.d. 1341 Augustus 7. Origineel noch vidimus zijn meer aanwezig, doch een zeventiende-eeuwsch afschrift van het laatste bevindt zich in de MS. Beschr. van Dordrecht door C. van Someren, fol. 132, waarnaar gedr. Van de Wall, Handv. blz. 53, Van den Bergh, Oorkb. II no 355. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLIX.1278. Acta sunt hec apud Montem Sancte Ghertrudis tempore festi nostre ibidem habiti presentibus fidelibus nostris domino Nycholao de Cats, domino Willemo de Eghmunde et domino Nicholao de Subburgh militibus quorum sigilla presentibus sunt appensa. Anno Domini MoCCmoLXXmo octavo.
Graaf Florens (V) geeft zijn gruit te Dordrecht op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekere voorwaarden aan de gebroeders Dukingher in leen. (‘Florentius comes Hollandie universis in Zuthollandia manentibus salutem attendentes denota obsequia que dilecti nostri ac speciales Ghyso et Willelmus fratres dicti Dukingher nobis pluries impenderunt contulimus eisdem Ghysoni et Willelmo praedictis oppidanis nostris in Dordrecht usuatoribus presentis grutam nostram de Dordrecht ad emolumentum eiusdem quoque a nobis et nostris successoribus tenendam iure feodali, mandantes vobis singulis ac universis ne aliquos infra terram Zuthollandie presentis in villa nostra Dordrecht praedicta et in Monte Sancte Ghertrudis aliquam grutam faciat seu fieri procuret. Siquis autem alias grutam fecerit seu fieri procuraverit et exinde convinci poterit amittet decem libras contra nos, totiens quotiens exinde convinci poterit et qui alias quam in dictis locis eam supererit amittet quinque libras hollandenses et hoc totiens quotiens istud factum existat. In omnis rei testimonium praedictis Ghysoni et Willelmo presentem cartam contulimus sigillo nostro roboratam.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 627 (X 1; Br. I 1, no 12). Reg. 15. Opgenomen in no 54. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 372 in regest. Voor het eerst uitgegeven in extenso. In het Rijksarchief berust een charter d.d. des Zaterdaghes voer Sinte Agnietendaghe int jaer ons Heeren MCC vier ende neghentich (1295 Januari 20, zie no 151), waarin Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Willem Dukinc en Jan die Vriese heeren Ghiesensone Dukinc verklaren van den graaf van Holland voldaan te zijn wegens de gruit te Dordrecht (Van den Bergh, Oorkb. II no 898). Waarschijnlijk staat met deze zaak ook in verband no 150. Ghise en Willem Dukingher (Dukinc, Dukingh enz.), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebroeders en poorters te Dordrecht, in de tweede helft der 13de eeuw veelvuldig in stukken en in de rekeningen voorkomende, namen 's Graven gruit in pacht of in leen (jure feodali). Het gruitrecht, dat is het heffen en innen van gruitgeld was een grafelijk recht, ook wel genoemd jus fermentandi; daaruit blijkt, dat gruit een giststof was, die door den gruiter in zijn gruithuis niet alleen geleverd werd, maar ook bereid. Gruit kostte ten tijde van graaf Willem III in 1322 tien groote tornoyse het hoed. Streng werd toegezien, dat niemand gruit van buiten binnen de stad bracht of dat niemand in de stad zelf gruit maakte. Tegen deze overtredingen werden boeten van 10 en 3 £ Holl. bedreigd. Ieder brouwer moest alzoo zijn bier met grafelijke gruit bereiden; degene, die dat niet deed, beliep eveneens boete. Behalve bier brouwde men toen ook ael of hoppenbier, waartoe blijkbaar geen gruit gebruikt werd; want wie ael brouwde, moest van elk hoed mout 8 deniers in het gruithuis brengen. Wat nu eigenlijk gruit was, is niet precies te zeggen. Volgens de etymologie van het woord (Mhgd. grûz, Ags. grût, Eng. grout, Onoorsch groutr) gaat het terug op een Germ. wortel greut (verwant met Lat. rudus, kiezel, puin, Lith. grudas, koren), zoodat gruit een stof moet geweest zijn van graan afkomstig, die de eigenschap bezat de gisting van het bier teweeg te brengen of te bevorderen en die uit kleine korrels bestond. (Zie verder het Nederl. Woordenb.) Het charter werd gegeven te St. Geertruidenberg ‘tempore festo nostro’, waarmede kan bedoeld zijn 's Graven verjaardag of naamdag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L.1280. Datum anno Domini MCCLXXX in vigelia.....
Florens (V), graaf van Holland, vraagt aan Schepenen, Raden en de gemeene poorters van Dordrecht de mede-erkenning voor een geldelijke verbintenis, waarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Albertus van Vorne en Nicholaus van K(ats) betrokken zijn.
Orig. Gem. Arch. Inv. no 2. (X... niet bij Br.) Zegel verloren. Reg. 17. Zeer door brand verschroeid. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. Nalezing no 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LI.1275-1280.
Extract, voor zoover Zuid-Holland betreft, uit het register van tienden van kerkelijke inkomsten in het bisdom Utrecht verzameld ten behoeve van een eventueelen kruistocht naar het Heilige land volgens besluit, door het concilie van Lyon in het jaar 1274 genomen.
Registrum quarti termini, hoc est de ultimo termino secundi anni.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Presbyter de Slidrecht pro tribus terminis preteritis ab anno Domini. Mo.CCo.LXXo.VIIo. a Nativitate Domini. iii. ℔ holl. pro quolibet termino. xx. s. holl.
Reg. E.L. 34 Rijksarchief. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 209. Bronnen voor de Geschiedenis der Kerkelijke Rechtspraak in het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen, uitgegeven door Mr. J.G.C. Joosting en Mr. S. Muller Hzn., Eerste afd. no 2. Hoewel geen eigenlijke oorkonde, heb ik gemeend dit stuk hier te moeten opnemen, omdat uit dit uittreksel blijkt, dat het dekanaat van Zuid-Holland uitgebreidere grenzen had dan de baljuwage van dien naam. Benoorden de Lek en de Nieuwe Maas behoorde slechts de Krimpenerwaard tot de baljuwage. Hoewel de heer Ramaer, blz. 93 zegt, dat ook het dekanaat van Zuid-Holland bezuiden genoemde rivieren lag, blijkt uit de opnoeming van plaatsen als Blesewic, Sevenhusen, Sconerlo, Vlardingen, enz., dat het zich ook daar benoorden uitstrekte. In het Zuiden blijkt de Maas de grens geweest te zijn, evenals tusschen de bisdommen Utrecht en Luik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LII.1281 Augustus 3. Dit zechghen was ghezeghet tote Dorderecht in den Minnenbroeder boemgaert, des zoenendaeghes naer Sinte Pietersdaeghe inghanghen(de) oeghest, in den jaren ons Heeren als men scryvet duusent tweehondert ende een en tachtigh.
Rase, heer van Lidekerke, Albrecht, heer van Voorne, Sueder van Bousichem, ridders en Wisse van Coudekerke, scheidsmannen tusschen den graaf van Holland en zijne helpers ter eene en heer Florense van Henegouwen en zijne helpers ter andere zijde, doen uitspraak in de geschillen tusschen den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graaf en zijn neef over het huis te Arnemuyden en verdere goederen in Walgheren, over het huis te Waermonde, over het maken van vesten door heer Florens in 's Graven land (dit slaat o.a. op de stichting van Schiedam (Schiedamme)), de gijzeling van Claysse van Cats, de schadevergoeding aan heer Florens en de vrouwe van Henegouwen, de kerk van Ziericxzee, het leen van Ghisebrechte enz.
Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 414; Van den Bergh, Oorkb. II no 426, vergeleken met Reg. Copies tirées d'un régistre in het Rijksarchief, fol. 252 vso. Het klooster der Minderbroeders was sedert zijn stichting dikwijls de plaats, waar de stedelijke regeering vergaderde of belangrijke overeenkomsten werden getroffen. Zoowel de vrouw van Henegouwen, Aleyd, dochter van graaf Floris IV, vrouw van Jan, graaf van Henegouwen, en haar zoon Florens van Henegouwen, stichters van Nieuwendam of Schiedam, bedachten het klooster in hun testament. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LIII.1281 Augustus 11. Dese brief wart ghegheven in den jaren ons Heren als men scrivet dusent tvehondert ende eenentachtich des anders daghes na Sente Lauwerensdaghe.
Florens (V), graaf van Holland, doet uitspraak in de geschillen tusschen de poorters van Dordrecht en de scroeders, n.l., dat deze van elke honderd ℔ zouts, dat zij meten, nemen zullen zes schellingen Holl.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 70. (X 5; Br. I 1 no 14.) Reg. 18. Zeer beschadigd. Zegel verloren. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr., blz. 432; Van Mieris, Charterb. I blz. 411, naar Balen; Van de Wall, Handv. blz. 55 naar een afschrift in een Privilegie- en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keurboek, gecoll. met een afschrift naar het Houten Boek; Van den Bergh, Oorkb. II no 429. Bij de uitspraak van 1273 Juni 7 (zie no 38) mochten de zoutmaters niet meer dan 5 schellingen (d.i. solidi of stuivers) nemen, terwijl hier 6 schellingen bepaald wordt. Hier blijken de schroeders tevens zoutmaters te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LIV.1281. In cuius rei testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum anno domini MoCCmoLXXXmo primo.
De gardiaan van het Minderbroederenklooster te Dordrecht geeft vidimus van een charter van 1278. (‘Nos humilis gardianus fratrum minorum in Dordrecht universis ad quos presentes littere pervenerint salutem cum notitia veritatis. Noverint singuli ac universi nos vidisse litteras illustris viri domini Florentii comitis Hollandie non abolitas non cancellatatas nec in aliqua sui parte vitiatas scriptas in hec verba’)Ga naar voetnoot1).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 627 (X 1 Br. I 1 no 12). Reg. 19. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Het geven van vidimus geschiedde eerst bijna uitsluitend door den gardiaan der Minderbroeders; later gaven soms de prior der Augustijnen of de deken van het Kapittel der Groote Kerk zulke gezegelde afschriften. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LV.1281-1284.
Leenen ten tijde van graaf Florens (V). (3) Dominus de Wassenare: .... Theloneum de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlerdinghen in nundinis hyemalibus et estivis cum theloneo fori ebdomodalis. Theloneum etiam quod hulctolne dicitur.... (143) Gerart uten Riede II morghen op ter ouder Mase. (223) Screvel van Otsorne II s. boeten, in den iiii hoeven te Leyden, te Delf, te Scye ende te Dordrecht. Reg. E.L. 5 fol. 45-56. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LVI.1283(?)
Lijst der leenen van Teylingen. (11) Gilis van Wendelnesse die hevet ontvaen die helft van der visscerrie tusscen Waelsmonde ende Ghalchorde, maer III pont sal hi alle jare thevoren nemen uut alle die visscerrie, ende die III pont hout hi oec van den grave. Dit was te voren sijn leen van de here van Telinghe. (13) Haer Aper van Svindrecht hevet ontvaen in Niweryede, daer Berendrecht sceidet, die thiende, beide groete ende clene; die plach hi te houdene van den here van Telynghen. Dese thiende hout tusscen dertine ende viertine hoeven, daer dese tiende afgaet, so heef hi die helf van der smaelre tienden van al Rieder ambochte sonder aleen die thiende die Didderic van Alcmade hadde in dien ambochte. (47) Otto van Honswike vijf pont ghels jaerlikes van der thiende in Riderwert, die des heren was van Thelynghe. (48) Jan haren Aperssone III morghen lants in tseren Hienlande. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reg. E.L. 5 fol. 87 vso v.v. Rijks Archief. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. Nalezing no 3. Uit beide leenlijsten zijn slechts die artikelen getrokken, welke betrekking hebben op de onmiddellijke omstreken van Dordrecht en daarom, hoezeer geen oorkonden, in verband met andere stukken van belang zijn. Over den Vlaardingschen tol en den Dordtschen of hulctolne zie men hierachter de nos 96, 100, 104, 107 en 114. De Oude Mase is zeker de rivier, die door de Groote Waard liep, daar de rivier bij Riede Merwede heette. De hoeve te Dordrecht wordt ook in een stuk van 1291 Febr. 2 (zie no 116) vermeld. Het is zeker, dat de Graven toen te Dordrecht nog veel gronden bezaten, die zij in leen uitgaven of later verkochten. Zoo wordt bericht, maar het kan niet bewezen worden, dat het Augustijnenklooster in dien tijd gebouwd is op een terrein, door den Graaf daartoe gegeven. Galchorde is het buitendijksche land of gors aan Zwijndrecht, zoo genoemd, omdat er de galg van Dordrecht op stond. Het behoorde onder het rechtsgebied der stad, zegt van de Wall. Dat is niet onmogelijk, hoewel eer is aan te nemen, dat het slechts een bezitting der stad was, daar zij het in 1404 in erfpacht uitgaf, behoudens haar recht om er de galg te houdenGa naar voetnoot1). Ware Galchorde ook rechtsgebied der stad, dan zou dat een grond kunnen zijn voor de meening, dat Zwijndrecht vroeger aan Dordrecht vast lag. Waelsmonde, hier genoemd, wordt soms gehouden voor Alblasserdam, op grond dat de meeste plaatsen met een naam op -monde liggen tegenover den mond eener rivier, als Giesenmonde, Almmonde, Dubbelmonde, IJselmonde. Maar daartegenover zijn ook wel plaatsen te noemen, die niet over maar aan den mond eener rivier lagen, als Werkenemunde, Lexmonde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In verband met de ligging van Galchorde, zou ik geneigd zijn Waelsmonde te zoeken aan den mond der Wael (Oostendam). Niweryede d.i. de Riederwaard of een deel daarvan, daar Riederwert ook reeds genoemd wordt, lag ten westen der Noord en ten noorden der Waal, grenzende aan Barendrecht. Misschien heet Niweryede alzoo in tegenstelling van het Riede aan den overkant van de Noord, dat in 1064 genoemd wordt. Tseren Hienlande is Heer Heyenland, ter plaatse van het latere Heerjansdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LVII.1282 Maart 22. Deze brief was ghegheven jnden selven jare ons Heren ende op den selven palmesonendach (n.l. in dien jare ons Heren alse men scrivet MoCCo een ende tachtich palme sonendaghe.)
Schepenen en Raden van Dordrecht stellen bepalingen vast omtrent de kracht van schepenbrieven.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 191 (F. 11; Br. I 3 no 2) Reg. 20. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 95 in nota; Van den Bergh, Oorkb. II no 447. Dit is de oudste acte, waarin de 9 schepenen en 5 bijzittende raden volledig genoemd worden. De meeste dezer personen komen ook voor in de stadsrekeningen van 1284-87. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(‘Wi Daniel van der Mareweden ende Jan van Tholousen doen kont alle den ghenen (die desen) brief sullen sien ende horen, dat wi bi ghemeenen rade der Heemradren van (den Groten) Waerde dies te rade sijn worden, ende over een hebben ghedraghen, dat negheen portre van Dordrecht ne ghenrehande cost noch scade liden sal van sluusghelde also langhe alse die sluus gheduren mach, die nu niewelinghe gheleghet es bi der port ter Dubbelen ward, ende daer of gheloven wise van alre cost van banne ende van boeten..... scadeloes te houdene sonder die ghene die portren sijn ende land hebben in den..... ward, ende die tote der vorseider sluus wateren, die sullen gheven mede..... marghen ghelike. In orkonde desen dinghen, so hebben wi desen brief bese(ghelt) met onsen seghelen. Vort land, dat binnen der graft van Dordrecht le(ghet)..., sal oec vri bliven van sluusghelt ende quite ende wi vorseide heem(radre)..... dit onder der vorseider Daniels ende Jans seghele’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 76. (W. 5; Br. I 1 no 13). Reg. 21. Zeer verschroeid en gedeeltelijk verloren. Zegels verloren. Gedr. Smits en Schotel, Beschr. van Dordrecht I blz. 70; Van den Bergh, Oorkb. II no 446 naar het vorige, beide onnauwkeurig en onvolledig.
De ambachten van Daniel van der Merwede en van Jan van Tholousen grensden beide aan de stad Dordrecht. Waarom nu juist zij in overleg met de heemraden van de Groote Waard deze acte gaven, is niet recht duidelijk, daar Merwede in het geheel niet aan de Dubbel grensde; Tolloysen daarentegen wel. Het stuk dient m.i. dan ook zoo opgevat te worden, dat niet genoemde Heeren alleen de sluis bij de stad in de Dubbel gelegd hebben, maar dat zulks geschiedde op gemeene kosten van de geheele Waard. Mogelijk waren de heeren van Merwede en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tolloysen hoofden van het college van Heemraden. De Dordtsche poorters werden vrijgesteld van de betaling van sluisgeld, behalve zij die in de Waard land bezaten, dat op de Dubbel uitwaterde en die dus belang hadden bij de sluis. ‘Bij der port ter Dubbelen ward’ wil slechts zeggen bij de stad (of stadspoort?) in de DubbelGa naar voetnoot1), en behoeft dus niet te wijzen op een toeleidingskanaal, waarvan trouwens in het stuk ook niet gesproken wordt. De Dubbel werd aan de stadszijde afgesloten door een sluis, zoodat naar de zijde van de Maas ook wel een sluis zal gelegen hebben, om te beletten, dat het riviertje door te veel toevoer van water schade kon doen. Jan van Tholouse houd ik voor denzelfde, die genoemd wordt in no 42, en niet voor een Merwede. In de rekeningen van 1284-87 komt zes malen Janne van der Marwede voor, die ‘den assijs ontvangt in sijns neven ambochte Daneels’; deze wordt nimmer van Tolloysen genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LIX.(1282) Maart 31. Datum anno Domini moccolxxxmo secundo feria tercia post dies..... sche.
Graaf Florens (V) geeft een brief van vrijwaring aan de regeering van Dordrecht wegens een borgtocht. (‘Florentius comes Hollandie scabinis et consulibus in Dordrecht opidanis suis fidelibus et dilectis salutem et omne bonum tenore vobis presentis pollicemur quod a fideiussione que pro nobis fideiussistis erga Gerardum Burh de Colonia et Michaelem dictum Baceleer suum socium super vinis suis que ipsi nobis vendiderunt perfecto vos acquitabimus et promittimus imdempnes... observare’.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 235 (W. 6; Br. I 3 no 72) Reg. 22. Verschroeid, in twee stukken. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Gerardus Burh (Burch) van Keulen en Michiel gezegd Baceleer (soms Bacchelere of Baetselare) waren waarschijnlijk wijnkooplieden. De laatste komt een paar malen in de rekeningen van 1284-87 voor als schuldeischer, voor wien de schepenen van Dordrecht in een herberg in leisting moeten komen: ‘In die selve herberghe dat scepenen ende raet laghen 3 maeltijde Michiele baechelere’ (Dozy, blz 31.) Hij was blijkens no 73 geboren te Rupelmonde en poorter van Antwerpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LX.1282 April 21. In orconde van desen brieve, die wart ghescreven in den jar ons Heren mcc ende lxxxij des dingsdaghes vor sente Marcusdagh.
Graaf Florens (V) verzoekt Schepenen en Raden van Dordrecht zich voor een schuld borg te stellen met belofte van vrijwaring. (‘Florens grave van Hollant groet die scepen ende den raet van Dordrecht als sine truwe lude. Wi bidden u, dat ghi versekert.... vor dusent of tuisken dusent pont ende enen penning, so war u har Ghise ende har Willaem vermanen ende wisen, ende wat cost ende wat scade, die ghi bi deser borghtocht nemet, dat sal ic scadeloes of houden’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 236. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Reg. 23. Beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Met har Ghise en har Willaem worden hier bedoeld Ghise en Willaem Dukinc (Duyck). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wart ghegheven in den jare ons Heren dusent tve hondert ende tve ende tachtich des Meyendaghes.
Florens (V), graaf van Holland, verzoekt Schepenen en de gemeene port van Dordrecht den brief te willen zegelen, waarbij hij zijnen tol van Dordrecht aan heer Woutre van der Spoie verpandt voor vier jaren tegen 500 £ Holl. 'sjaars, met belofte van schadelooshouding.
Orig. Gem. Arch, Dordr. Inv. no 237. (W. 4; Br. I 3, no 15.) Reg. 24. Beschadigd; zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II, no 452. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXII.1282 Juli 18. Datum sabbato post Margarete virginis anno Domini MoCCo octuagesimo secundo.
Graaf Florens (V) verzoekt Schepenen en Raden van Dordrecht zich voor een schuld te willen borgstellen met belofte van vrijwaring. (‘Florentius comes Hollandie universis presentibus ac visuris salutem. Noverit universitas vestra quod nos dilectos nostros fideles scabinos consiliarios et vniversos de Dordrecht ad quingentas libras hollandenses denariorum quo..... se fideiussores pro nobis erga illos de Campen et erga alios mercatores constituerunt ad instans festum beati Lamberti persolverunt tam de custu et expensis quam de summa pecunie praenotate indempnes promisimus et promittimus observare. In cuius rei testimonium presentibus sigillum nostrum est appensum.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 238. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Reg. 25. Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXIII.1282 Augustus 24. Dese brieve wart ghegheven in Sinte Barthelomeusdaghe in den jaren onses Heren dusent tvehondert ende tveentachtich.
Graaf Florens (V) belooft Schepenen en Raden van Dordrecht wegens een borgtocht te zullen vrijwaren. (‘Wi, Florens grave van Hollant, beloven mit desen ieghenwordigen lettren (onsen lieven) ghetrouwen scepene ende raetsmanne van Dordrecht, dat wise scadeloes houden sullen van (der) borchtocht ieghens Lambrechte den Vresen ende sinen erfnamen van der..... ende tolne van Dordrecht ende van der geynne dire wise af te borghe hebben (gheset).’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 219. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Ook voor deze schuld had Floris V den tol van Dordrecht verpand aan heer Lambrecht de Vriese. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXIV.1282. In (orcunde desen) brieve ghegheven..... (du)sent t(ve(..... ich iaer..... (d)aghe te Zyrixe.
Graaf Florens (V) scheldt Schepenen en Raden van Dordrecht zekere schuld kwijt. (‘Florens, Grave van Hollant, die groet sine ghetrouwe lude die (scepene ende) raetsmanne ende alle (die) ghemeente van siire porte van Dordrecht omme men(ighen) trouwen dienst dien ghi ons..... llelike ghedaen hebbet, so laten wi u ewelike quiit... ende van d..... se van Henegou(wen)... moien was der vrouwen van Henegouw(en)... onse..... dadet bidden wi.....’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 217. (Niet bij Br.) Reg. 27. Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze kwijtschelding is te zeer geschonden om ze goed te kunnen verstaan. De vrouwe van Henegouwen is Aleida, gemalin van graaf Jan van Henegouwen, dochter van Floris IV;..... se van Henegouwen, haar moie (tante) is mij onbekend. Het stuk schijnt over een oude schuld te handelen, van die moye afkomstig. De vrouwe van Henegouwen had eveneens vorderingen op de stad; in de rekening van 1284-85 ontving zij eenmaal 150 £ Holl. ‘van hare sculd’ (Dozy, blz. 26) en nogmaals 100 £ (Dozy, blz. 29.) Zij overleed tusschen Maart en Juni 1284. In de rekening komt een post voor van het vervoeren van haar stoffelijk overschot: ‘Thieleman... van miere Vrouwen van Heneghouwen lechame..... (te) voerne’ (Dozy, blz. 30.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXV.1283 Maart 12. Dese brief was ghegheven int jaer ons Heeren dusent twee hondert drie ende tachtich, op Sinte Gregoriusdach.
Willaem, heer van Brederode, ridder, geeft aan zijn zoon Willaem, dien hij heeft bij Margriete, wijlen dochter van heer Daniel van der Merwede, zijne tienden in het ambacht van Houweninghen en een hoeve lands in het ambacht van Berendrecht tusschen het land van de kinderen van heer Gilis van Barendrecht, ridder, en de kerk aldaar, tot een recht leen.
Klepboek van Dordrecht (Inv. no 4) fol. 15r. Gedr. De Fremery, Oorkb. Suppl. no 218. Deze neemt hier geen paaschstijl aan. Willem van Brederode was volgens den heer Ramaer, blz. 257, gehuwd met Hildegonda, dochter van den Heer van Voorne, weduwe van Costijn van Renesse. Zij overleed 5 April 1302. Willem van Brederode stierf in 1285. Willem, de zoon, moet dus of een bastaard geweest zijn, wat niet waarschijnlijk is, daar nog in 1317 Dirk van Brederode aan zijn broeder Willaem ver Margrietenzoon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een tiende onder Houweningen, strekkende tot in het ambacht van Werkendam verkoopt als leen (De Fremery, blz. 163) en de toevoeging bastaard niet gevonden wordt; òf Willem, zijn vader, was twee malen gehuwd geweest. De toevoeging ‘wilen’ zou volgens De Fremery niet slaan op Margaretha; maar op ridder Daniel van der MerwedeGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXVI.1283 Maart 28. Datum anno Domini MCC octogesimo secundo medio tempore quadragesime.
Florens (V), graaf van Holland, erkent, dat de ingezetenen van Woudrichem, behoorende onder Willelmus de Hoirne op zekere dagen vrijdom van tol genieten te Nyemansvriend, dat de poorters van Delf, Dordrecht en Zierixee vrij mogen varen naar de markt te Woudrichem en te Ghiissen en dat heer Wilhelmus (de Outenae) van hem zekere sommen uit dien tol en uit de munt te Dordrecht ter leen houdt. Rijksarchief Reg. E.L. 6 fol. 67. Uit dit charter blijkt het bestaan der munt te Dordrecht reeds tijdens graaf Floris V, hoewel men op grond van een paar muntjes met het omschrift Moneta Dord'ci, die men toeschrijft aan graaf Floris IV, beweert, dat de munt reeds vroeger te Dordrecht gevestigd was. Over sleyscat d.i. sleeschat, waarover in dit charter gesproken wordt, de som die de Graaf oudtijds voor het laten gebruiken der munt bedong (vergelijk veerschat), zie men Verdam, Middeln. Woordenb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXVII.1283 October 10. Datum anno Domini MCC octogesimo tertio dominica post Dionysii.
Johannes, hertog van Lotharingen en Brabant, ontheft Florens (V), graaf van Holland, zijn bloedverwant, van de leenhulde wegens Dordrecht en Zuid-Holland. Orig. in het Rijksarchief. Met dit charter werd de leenroerigheid van Zuid-Holland aan Brabant sedert het verdrag, tusschen Hendrik I van Brabant en graaf Dirk VII gesloten 3 November 1200 (zie no 9), opgeheven. In de rekening van 1284/85 komt deze post voor: ‘Didden, doe hi voer an den Grave omme die pandinghe van Brabant’ (Dozy, blz. 20). Didden was de stadsbode. Mogelijk is, dat deze post op de zaak betrekking heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXVIII.1284 Januari 29 (1283 Juli 3?) Dese brief was ghegheven jnt jaer ons (Heren dusent) tuee hondert ende drie ende tachtich des saterdaghes na Sinte Pouwels(daghe?).....
Schepen en Raden van Dordrecht verklaren, aan de gebroeders Dukingher zekere som gelds schuldig te zijn. (‘Wi Scepene ende Raetsmanne) van Dordrecht maken kont alle den gh(enen)....... horen, dat wi sculdech sijn heren Ghisen ende heren...... portren in Dordrecht, die houders sijn van (desen brieve), du(sent).... ene ende tneghentich mare hollanscer penninghe (die) si ons hebben ghe(leent) tote onser ghemeenre stede orebare ende wi hem hebben ghelouet..... (te) gheldene in ghemeenre hant ende onghesceden binnen den naesten..... paeschen, die nu naest coemt. Ware dat sake, dat wi hem..... (ne) betaelden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alst vore screven staet ten vorsegheden tarmine.......... scepenen ende raetsmanne ter vorseider Dukingher ghe.... iof te haers ghewarden boden comen lecghen in ene herberghe..... (Dordrec)ht, daer si ons wiseden, ons seluen te winnene tijdeleke maeltijdt te doene..... den daghe gheleghen es ende die sonder eneghe arghe lust, daer ute niet te scedene, wine hebben aen vorseiden ghebrodren ghenoech ghedaen, ende die vorseide penninghe ghehelike betaeld. Vort so ghelouen wi hem, dat wi dies niet laten sullen dore ghene herevard, dore heerscaps ghebot, noch dore gheenen sin, die ons letten mochte, jof al ware dat sake, dat wi in eneghen lecghene anders hiemene comen waren, dat wi daer omme niet laten ne souden, wine souden aen vorseiden ghebrodren leesten ende legghen na alder manieren die vorscreven staet, iof elkerlijc van ons enen man vore ons doen lecghen, dien wi m.... lecghen mochten, ende also costenleke iof wi selve laghen ende vorscreven. Vort est also besproken, al ware dat sake, dat dat scependoem................... te meye pleghet te verniewene bi enegherande......... dat wi, die nu....... seide scepenen ende raetsmanne sijn......... sullen, wi ne sullen der vorseider ghebrodren lecghen.......... toter wijlen, dies hem ghenoech ghedaen es van den vorseiden (penninghen). In (or)konde van desen dinghen, so hebben wi hem desen brief beseghelt met der stede seghele van Dordrecht’). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 218. (Niet bij Br.) Reg. 28. Zegel verloren; zeer geschonden. Voor het eerst uitgegeven. De ghebrodren in dezen brief zijn Ghisen en Willaem Duking, beide aanzienlijke Dordtsche poorters, in staat groote bedragen, meer dan 1000 marc Hollandsche penningen, ter leen te geven. In de rekening 1284-85 vindt men tal van posten, waarbij door de stad groote be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dragen aan hen worden terugbetaald (Dozy, blz. 12, 13, 16). Uit andere blijkt, dat zij wijnkoopers waren. Ook met den Graaf van Holland deden zij menigmaal zaken, o.a. ontvingen zij voor den graaf de 60 £, die de stad volgens het charter van 1252 jaarlijks schuldig was. (Dozy, blz. 16). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXIX.1284 April 28. In orkonde desen brieve beseghelt met onser stede seghele. Die was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo viere ende tachtich des vriendaghes vore meye.
Schepenen en Raden van Dordrecht beloven Michiel Bacheleer, dat deze uit een door hen geconsigneerde som gelds op bepaalde voorwaarden de penningen mag verhalen, die de graaf van Holland hem schuldig is. (‘Wi, Scepenen ende Raet van Dordrecht maken kont alle den ghenen die nu sijn ende sijn sullen, dat wi willen laten lecghen in ghewaerder hant te onsen behoef, ende te Michiels Bacheleers, die viere hondert pont vlaemsc, die wi tote Ghent hebben ghefijneerd op onsen cost alst ghesproken es. In deser manieren, est dat sake, dat wi met onsen here, den Grave van Holland, over een comen ende hi ons beseghelt, sulke voreworde alse wi met hem ghesproken hebben, so willen wi, dat die vorseide Michiel van den vorseiden penninghen opheffe ende inneme sine penningke, die hem die vorseide grave sculdech es, daer wi borghen of sijn, ende in sinen leestene ende lecghene comen sijn, ende daer hi ons gheven dach, of heuet ghegheuen; ware oec dat sake, dat wi met onsen vorseiden here niet over een ne quamen, altoes souden wi iof wie dat scepenen ende raet in Dordrecht waren, den vorseiden Michiele leesten ende lecghen also alse wi daer in comen sijn hare thoe’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Orig. Gem. Arch. Dordr. Invent. no 220. (Y. 8; Br. I 3 no 4.) Reg. 29. Gecasseerd; zegel verloren. Van den Bergh, Oorkb. II no 499 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Over Michiel Bacheleer zie no 59. De toedracht der zaak is deze. Graaf Floris was geld schuldig aan Michiel Bacheleer en Dordrecht was daarvoor borg gebleven. Nu was de tijd van betalen verschenen, maar de graaf voldeed zijn schuld niet en de Dordtsche schepenen moesten in leisting komen. De Dordtsche regeering had echter te Gent 400 £ vlaamsch gefineerd en dit bedrag in consignatie gegeven, bij wien wordt niet gezegd; maar zij beloofde, dat Bacheleer het hem van den graaf toekomende daaruit zou ontvangen, indien Floris de voorwaarden bezegelde, waarover zij met hem gesproken had, onverminderd hare verplichting van leisting. Welke voorwaarden hier bedoeld worden, blijkt niet. De schuld is wellicht die in no 59 wordt genoemd. Het fineeren (waarvan ook financie, financie zoeken, nog als uitdrukking gebruikelijk) was het zich verschaffen van geld, maar op bijzondere wijze. Een voorbeeld daarvan levert de rekening der inkomsten van 1284-1285. Toen fineerden Schepenen en Raad, ‘omme dat hem grote scult anquam van dien ghenen die voer heme Scepenen ende Raet waren’. Zij kochten namelijk rogge van Coclike van Rostocke, betaalden die niet, maar verkochten ze voor 136 £ 16 s. 9 d. Zoo geschiedde ook met wijn, enz. In de uitgaven nu vindt men de bedragen, die voor de gekochte granen later betaald werden. Men kocht dus op crediet, verkocht à contant, bekwam daardoor oogenblikkelijk een zekere bare geldsom en betaalde later het gekochte. Dat dit meestal met verlies gepaard ging, is duidelijk. De rogge, hierboven genoemd, vindt men in de uitgaven terug als: ‘Dien van Rostocke van roeghe, die die stede ieghens heme cochten omme hare scult mede te verlecgghenen 138 £ 8 s.’ (Dozy, blz. 1, 13.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beseghelt met onsen seghele van Dorderecht, die waeren ghegheven int jaer ons heren MCC viere warven twintech ende viere. In de weke vor inghancende mey. Ende wij verkennen ende gheorloven, dat wij nemmermeer van deser scult quite ne moghen wesen, het ne sij dat saeke, dat wij tonswaert ne hebben dese lettre ende in onse behout.
Schepenen en Raden van Dordrecht verklaren aan Janne den Groeten zekere som gelds schuldig te zijn. (‘Wij, Scepenen, raetsmanne ende al de ghemeente van der stede van Dorderecht maken cont ende kenleec alle den ghenen die nu sijn ende hier nae wesen sullen, dat wij alle ende elc onser over al, sijn sculdech onsen lieven vrient Janne den Groeten, ser Jans Groeten soene was, porters van Ghent, vijf hondert lib. ende tve ende dertich lib. vlaemscer peneghe, alsulc paiement alse deen coepman den andren ghevet inde stede van Ghent, die hi ons hevet gheleent vriendelike tonser noet, ende die wij hebben bekeert in onse ghemeene nutscepe van onser stede van Dorderecht. Dewelke vorseide peneghe wij alle ende elc onser over al, sijn sculdech ende gheloven te gheldene wettelike den vorseiden Janne ser Jans Groeten soene of sinen sekeren bode, die dese lettre te hem warts heuet, van Meidaghe, die naest comt ouer eerGa naar voetnoot1) jaer, dat wart int jaer van den incarnatione ons heren MCC viere warven twintech ende vive, sonder enech debat. In derre maenieren, waer dat saeke, dat dese peneghe niet vergolden ne waeren ten daghe, die hier vorseit es, dat de vorseide Jan of sijn seker bode gheven mochten elken lantshere ofte bailliu, wien soe hi wilde, tote hondert lib. vlaemscen van onsen ghelde, om ons te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedvinghene dese peneghe te gheldene. Ende daertoe allen cost ende alle scaede, die hire omme hadde, omt sine te ghecrighene in fraite ofte in teringhen ofte in wat manieren soet waere, bi fauten van onsen paiemente, dat waeren wij hem sculdech te gheldene ende te versettene, ghehelijc ende al, bede cost, scaede ende teringhe up sijns selves segghen, sonder ander prueve, ende die hondert lib. oec mede, waer dat saeke, dat hise der omme ghegheven hadde omt tsine te ghecrighene, ende sonder de vorseide scult te minderne. Ende om al dit vast ende ghestaede te houdene, soe hebben wij gheset ende gheobligiert, ons allen ende elc onser over al, ende al onse goet roerende ende onroerende, dat wij nu hebben ende hier nae maels hebben sullen, te aller wet ende te allen steden van wette, waer soe ment vint, ende in soe wat heerscepe soet es, omme te arresterne ende up te houdene, ende elc over al de barblibkensteGa naar voetnoot1) van ons allen binnen onsen ghelede; waer dat saeke, dat wij hier teghen ghinghen onthier, ende hi sijn ghemoede hadde, ghelijc ende al van deser scult ende van al desen vorseiden vorewarden; Ende wij verlochenen ende doen ons buten alre exceptien van ghedinghe ende van boesheden, dat wij niet segghen ne mochten, dat wij bedroghen waeren, of dat wij de peneghe niet ontfinghen, no hadden gead goet ende gave, ende ghedaen en hadde in onse orbore, alre hulpen van der heleger kerken ende van wereliken heerscepe alre privilegen van crucen, die ghegheven sijn, of die noch te ghevene sijn, ende van allen sticken, die ons helpen mochten ende den vorseiden Janne deeren jeghen dese lettre ofte jeghen eneghe van desen vorseiden vorewarden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dewelke vorewarden wij gheloven bi trouwen ende in sekerheden, ende bider trouwen, die wij sculden sijn onsen gherechten here, den ghrave van Hollant, te houdene vast ende ghestaede sonder nemmermeer enech dinc der jeghen te segghene of te doene, no niemen van onsent halven, ende dit ne sullen wij laten om eneghe sticke, die ghevallen moghen of die ghevallen sijn, wijne sullen redene doen ghelijc alse hier vorseit es, sonder enech mal engien.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 219. (X. h; Br. I 3 no 5.) Reg. 30. Gecasseerd; zegel verloren. Van den Bergh, Oorkb. II no 500 in regest. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXI.1284 April 23-30. Dese brief was ghegheven int jaer vanden incarnatione ons Heren MoCCo viere warven tuintich ende viere in die weke vore meye.
Schepenen en Raden van Dordrecht beloven Jehanne 'sheeren Boydinszoon te zullen vrijwaren wegens zijn borgtocht voor hen bij Jehanne den Groeten. (‘Wi, Scepenen ende Raetsmanne ende al die ghemeente van Dordrecht, maken kont ende kenleec alle denghenen, die nu sijn ende sijn sullen, dat wi enen bescedenen man ende enen erachteghen onsen lieven vrient den here Jehanne sheren Boydins sone ver Belen soens, portre in Ghent, die houder es van desen brieve scadeloes gheloven te houdene van vijf hondert ponden ende van tvee ende dartich ponden vlaemscer penninghe, daer hi onse borghe vore es ieghens Jehanne sheren Jehans Groten sone van Ghent ende van allen coste ende van allen scade, die hem daer of coemt iof comen mach, na alder manieren, dat onse letteren houden, die die vorseide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jehan sheren Jehans Groten sone van ons daerof hevet beseghelt. In orkonde desen dinghen hebben wi hem desen brief beseghelt met onser stede seghelen’.) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 219. (F. 3; Br. I 3 no 6.) Reg. 31. Gecasseerd; zegel verloren. Waarschijnlijk behoort deze schuldbekentenis bij het vorige charter. Janne den Groeten ser Jans Groeten soene was een geldschieter (Lombard?) te Gent. Hij leende dan waarschijnlijk 400 £ Vlaamsch, maar verkreeg een schuldbekentenis van 532 £ Vl.; alzoo met een bedrag van 132 £ aan rente, behalve de 100 £ Holl., die hem zouden vergoed worden, indien hij voor de inning kosten moest maken. Het hierboven staande charter is een brief van vrijwaring of schadelooshouding voor den borg der stad, Jehanne sheren Boydinssone verBelensoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXII.1284 Juni 7. Dese brief was ghegheven in den Haghe int jaer ons Heren dusent tvee hondert viere ende tachtich jaer des Woensdaghes na achte daghen na Pinxtren.
Florens (V), graaf van Holland, verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van de tollen te Gheervliet en te Strienmonde en overal elders in zijn graafschap, behoudens hetgeen zij op de tollen te Ammers, te Mordrecht, te Nieumensvrient en te Almsvoete volgens hun daarop verkregen handvest moeten betalen, en stelt hen tevens vrij van de betaling van brood, van hoofdgeld van wijn en van wijngeld, dat de heer van Streene en het kind van Putte plachten te vorderen, alsmede van bakengeld van geleide. Verder belooft de graaf geen recht van makelaardij of samenkoop te Dordrecht te zullen weg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven, verkoopen, verleenen of verhuren dan aan een goed poorter en bij keur van Schepenen, Raad, Baljuw en Schout, terwijl hij Schepenen en Raden zal aanstellen, gelijk zijn vader placht te doen. Ten slotte verleent hij den poorters het recht, dat zij schulden binnen Zuuthollant voor vier of meer Schepenen van Dordrecht gemaakt, met hulp van den Baljuw mogen inpanden aan de gereedste goederen der schuldenaars.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 77. (D. 1; Br. I 1 no 16.) Reg. 32. Met zegel van den Graaf, onkenbaar door boomwol. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 436; Van Mieris, Charterb. I blz. 435; Van de Wall, Handv. blz. 57 naar MSS. van de Leen- en Charterkamer uit Boni Comitis Wilhelmi 1253-1310. Pauca Collecta 1244-1325 Cas B. fol. 24; Van den Bergh, Oorkb. II no 503, naar Balen en vergeleken met het Reg. Boni Com. Wilh. fol. 24. Betreffende dit charter en die van 8 September 1284 (zie no 75 en 76) vindt men in de rekeningen van 1284-1285 deze posten: ‘Hare Heinrike die Vriese, doe hi voer an den grave omme te sprekene van den onrechte van Striemonde’. (Dozy, blz. 19). ‘Bertelmeuse den lombarde van graven weghen 400 £, die men gaf omme tonrechte van Gervliet ter tolle’. (Dozy, blz. 23.) ‘Janne den Clerke, doe hi voer met Graven letteren an den Here van Striene ende an den monbare (voogd) van Putte’. (Dozy, blz. 20.) De monbare van Putte was waarschijnlijk Willem, heer van Strijen; het kint van Putte was Nicolaas III, die zich later in 1304 zoo verdienstelijk maakte omtrent Dordrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terug ontvangen te hebben. (‘Ic Michiel Bacheleer van Rupelmonde, portre in Antwarpen, make kont ende kenleec alle den ghenen die desen brief sullen sien ende horen, dat ic hebbe ontfanghen bi Janne, den clerc van Dordrecht, drie hondert pont holl. van sulker sculd, alse nu die Grave van Holland sculdech was, daer die van Dordrecht borghen of waren bi haren letteren, ende lije, dat ic daermede ghehelike ende al betaeld bem van der (vor)seider sculd. In orkonde desen brieve; daer omme so biddic iou, Willem van den Steenhuse, die mijn ward sijt te Dordrecht, dat ghi den scepenen aldaer hore letteren van dier sculd weder gheuet, die onder iou lecghen. In orkonde minen seghele.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 220. (X. LL; Br. I 3 no 73.) Reg. 33. Beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Janne de Clerc, die talrijke malen in de rekeningen van 1284-87 voorkomt, is blijkbaar de secretaris der regeering, die met allerlei belangrijke zendingen belast werd. Van de betaling der in het charter genoemde geldsom vindt men evenwel niets dan onder de ontvangsten: ‘Van Jan den Clerke, die hi wederbrochte van Michiele Baetselare 7 £ 11 s. 8 d.’, en onder de uitgaven wellicht: ‘Jan den Clerc met (Michi)ele Batselere in die Hage 14 s.’ (Dozy, blz. 1, 28.) Willem van den Steenhuse komt in de rekeningen eenige malen voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Origineel vermeld in den inventaris der Nassausche archieven, fol. 3078. Van den Bergh, Oorkb. II no 513 in regest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXV.1284 September 8. Gegeven in tjaer ons Heren MCC ende LXXX op onser Vrouendach nativitatis.
Florens (V), graaf van Holland, beveelt aan Willem, heer van Strien, voortaan geen wijn- en broodgeld van de poorters van Dordrecht, die den tol van Strienmonde met hunne goederen voorbij varen, meer te heffen, zooals tot hiertoe wederrechtelijk door hem geschied was.
Vertaling van den Latijnschen brief, die verloren is. Gedr. Boxhornii Theatrum Holl. p. 99; Van Mieris, Charterb. I blz. 440; Van de Wall, Handv. blz. 59, naar MSS. Privilegiën van den heer Burgemeester Karsseboom, gequot. A. fol. 268 vso; Van den Bergh, Oorkb. II no 515 en abusief ook no 404. Zie no 72. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXVI.1284 September 8. Datum anno Domini MoCCo LXXXo quarto in festo nativitatis beate Marie.
Florens (V), graaf van Holland, beveelt aan Nicolaus, erfgenaam van Putten, en zijn voogd om voortaan geen wijn- en broodgeld van de poorters van Dordrecht, die den tol van Geervliet met hunne goederen voorbijvaren, meer te heffen, zooals tot hiertoe wederrechtelijk door hen geschied was.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 78. (X.D.; Br. I 1 no 117.) Reg. 34. Zegel verloren; zeer door brand verschroeid. Een vidimus van dit charter door Schepenen en Raden van Dordrecht d.d. 1303..... Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 441; Van de Wall, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handv. blz. 60, naar een auth. copie uit het Houten Boek fol. 124 vso. in de MSS. Priv. en Handv. van den heer B. van Slingelandt; Van den Bergh, Oorkb. II no 516. De vertaling Van de Wall, blz. 60-62 naar de MSS. Priv. en Handv. van den heer Burgem. Karsseboom gequot. A. fol. 269. M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 435; Van Mieris, Charterb. I blz. 441. Zie no 72. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXVII.1284 September 8. Dese brief (wart) ghegheven in de jare ons Heren dusent tve hondert ende viir en tachtich in onser vrouwendaghe als si gheboren was.
Florens (V), graaf van Holland, beveelt zijnen baljuw van Zuidholland, dat hij het land, liggende binnen de gracht te Dordrecht, aan Schepenen en Raad der stad en te haren behoeve tot zoodanig bedrag in koop of in huur overdragen zal, als het door Heemraden op hunnen eed geschat zal worden.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 35. (X.E.E.; Br. I 1 no 18.) Reg. 35. Zeer verschroeid; zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 517. Hier wordt met de ‘graft’ waarschijnlijk bedoeld de nieuw gedolven haven (zie no 36 en 82), en met het ‘lant’ de terreinen tusschen de oude gracht en de haven. Deze gronden moesten tot den prijs, waarop zij door de heemraden (van de Groote Waard) geschat waren, aan de stedelijke regeering in koop of in huur afgestaan worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romeinen, in 1250 aan de poorters van Dordrecht verleend.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no. 79. (D. 2; Br. I 1 no 19.) Reg. 36. Zegel verloren. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 433; Van Mieris, Charterb. I blz. 442 in vertaling; Van de Wall, Handv. blz. 63, naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II no 518. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXIX.1284 September 14. Datum anno Domini millesimo ducentesimo octogesimo quarto in festo exaltationis sancte crucis.
Florens (V), graaf van Holland, geeft aan de poorters van Dordrecht onderscheidene voorrechten o.a. wegens de betaling van boeten beneden 10 £, nadat de klager voldaan is, en wegens het poorterschap; hij verleent tevens vergunning tot het bouwen van eene nieuwe vleeschhal met schepenkamer en gevangenis, waarbij hij afstand doet van zijn rechten op den grond.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 53. (K. BB; Br. I 1 no 20). Reg. 37. Zegel verloren. Zeer door brand verschroeid en in twee stukken. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 230-232; Van Mieris, Charterb. I blz. 443, in vertaling; Van de Wall, Handv. blz. 65, naar een MS. Keur- en Privilegieboek van den heer P.C. Pompe van Meerdervoort, fol. 16, gecoll. met een authentieke copie naar het Houten Boek in de MSS. Privilegiën van den heer B. van Slingelandt, fol. 7; Van den Bergh, Oorkb. II no 519. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florens (V), graaf van Holland, verbiedt eenigen dijk op het land van eenigen poorter van Dordrecht te leggen buiten kennis van Heemraden of Schepenen met bepaling, dat de Baljuw van Zuidholland en twee bescheiden knapen buiten de stad, benevens twee binnen de stad woonachtig, in questieuse gevallen binnen 15 dagen op hunnen eed een beslissing zullen geven.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 36. (D. 1; Br. I 1 no 21). Reg. 38. Met het groote zegel en contrazegel van den Graaf in groene was. Dit charter is een bevestiging van dat van 1270 December 21, door den Graaf tijdens zijn minderjarigheid uitgevaardigd (no 34). Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 437 in regest; Van Mieris, Charterb. I blz. 445 in vertaling; Van de Wall, Handv. blz. 68 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II no 522. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXI.1284 September 14. Datum in festo, ut supra.
Florens (V), graaf van Holland, verbiedt de poorters van Dordrecht in Zuidholland, behoudens de vrijheid van St. Geertruidenberg en zijn recht van tollen, in hunne personen of hunne goederen te arresteeren of aan te spreken, dan alleen voor hunne eigene verwillekeurde schulden.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 119. (D. 10; Y. 5 en 7; Br. I 1 no 22; WK. A. 1; Br. III 1 no 2). Reg. 39. Met geschonden zegel van den Graaf in groene was. Hiervan bestaan nog twee exemplaren zonder zegel en een vidimus van den gardiaan van het Minderbroedersklooster in Dordrecht d.d. 1338 Maart 31. Dit charter is een bevestiging van dat van 1270 December 21, door den Graaf tijdens zijn minderjarigheid uitgevaardigd (no 35). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 437 in regest; Van der Eyck, Handv. van Zuyt-Hollandt blz. 105 in vertaling; Van Mieris, Charterb. I blz. 443 in vertaling; Van de Wall, Handv. blz. 69 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II no 520. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXII.1284 September 14. Datum in festo ut supra.
Florens (V), graaf van Holland, verleent aan de poorters van Dordrecht vergunning om tot versterking en verdediging hunne stad met een gracht te mogen omgraven, enz.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 51. (X. 4; Br. I 1 no 23) Reg. 40. Zegel verloren. Dit charter is een bevestiging van dat van 1271 Juli 6, door den Graaf tijdens zijn minderjarigheid uitgevaardigd (no 36). Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 71, naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II no 524. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXIII.1284. September 14. Datum in festo ut supra.
Florens (V), graaf van Holland, doet uitspraak in de geschillen, die gerezen waren tusschen de poorters van Dordrecht ter eene en de wijnschroeders en zoutmaters ter andere zijde, enz.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 71. (D. 13; W. 2; Br. I 1 no 24). Reg. 41. Met geschonden zegel van den Graaf in groene was. Opgenomen in een vidimus van den gardiaan van het Minderbroedersklooster in Dordrecht d.d. 1288 April 19 (no 97). Dit charter is een bevestiging van dat van 1273 Juni 7, door den Graaf tijdens zijn minderjarigheid uitgevaardigd (no 38). Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 433 in regest; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Mieris, Charterb. I blz. 444 in vertaling; Van de Wall, Handv. blz. 70 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II no 521. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXIV.1284 September 14. Omme dat dese kore ewelike vaste blive ende ghestade, so hebben wi met onsen seghele ende die stede van Dordrecht met haren seghele desen brief beseghelt, die was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo viere ende tachtich des heilighen cruses.
Florens (V), graaf van Holland, stelt, in overleg met zijnen Raad en met Schepenen en Raadsmannen van Dordrecht eene keur vast op de huur en den eigendom van erven, hofsteden en huizen, die in gemeenschap bezeten worden.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 37. (X. 3, Br. I 1, no 25.) Reg. 42. Zegels verloren; zeer door brand verschroeid. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 523; Fruin, Oudste Rechten enz. I blz. 352. Van de voorafgaande 7 handvesten (misschien zijn er nog meer geweest) vindt men in de Rekening 1284-85: ‘Omme forsine (perkament) daer men in scref die hantvesten 2 s. 6 d.’; en ‘Sinte Matheusdaghe (21 Sept.), doe voer Haer Gerard van Scie, Jan Putoc ende Jan die Clerck metten niewen hantvesten te verseghelen, van teringhe 62 £’. Omtrent no 79 vindt men een vermelding (Dozy, blz. 31): ‘die handvaste van den scependoeme’. Omtrent no 80 zij nog opgemerkt, dat, hoewel het een vernieuwing is van het charter van 1270 December 21, in de rekening 1284-85 een post voorkomt, die er op wijst, dat het in het stuk bedoelde werkelijk plaats had. Men leest aldaar (Dozy, blz. 23): ‘Van den onrecht van dijke, die men steken woude op onse porteren ende daeromme lach Clais die Vrode ende Jan Putoc seven weken ende 3 daghe ende verterden soe oppe Graven huse ende op Brandenberg. 14 £ 7 s.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXV.1285 Mei 13. Datum anno Domini MCCLXXXmo quinto in festo Pentecostes apud Hagam.
Florens (V), graaf van Holland, schrijft aan Eduard, koning van Engeland, een aanbevelingsbrief voor Wilhelmus, poorter van Dordrecht, koopman, om in zijn land handel te drijven.
Orig. op perk. zonder zegel. Public Record Office te Londen. Royal letters, no 3054. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 548. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXVI.1285 Juni 14. Datum anno Domini millesimo ducentesimo octogesimo quinto feria quinta post Odulphi.
Johannes, heer van Kuik, verblijft het geschil met de poorters van Dordrecht over den tol te Kuik aan de uitspraak van twee arbiters: Wilhelmus de Busco-Ducis ('s-Hertogenbosch), lombard, en Wilhelmus Wilhelmi, baljuw van Zuidholland.
Orig. in het Rijksarchief. MSS. van de Leen- en Charterkamer. Registre der Chartres des Comtes d'Hollande, pag. 116 vso. Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 451; Van de Wall, Handv. blz. 73; Van den Bergh, Oorkb. II no 552. Dit en het volgende stuk vinden in de Rekening 1284-86 hunne toelichting. Er moest heel wat gereisd, onderhandeld en betaald worden, vóórdat het gewenschte resultaat bereikt was. Tilekine ging 24 Dec. 1284 (Corsavonde) op reis naar het kasteel Tongelaar ‘tote Onghelare’, waar de Heer van Kuik verbleef. Hij werd gevolgd door heer Heiman ‘Henemanne’ Suus en Lammekine, maar deze gingen naar ‘den Bosche omme tonrecht van Kuke’, terwijl Jan Putocke naar ‘die Haghe’ reisde, waar de Heer van Kuik zich toen bevond. Heer (Clais) Vrode bracht, om hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gunstig te stemmen, 12 £ Holl. Maar er moest nog ‘een herevard te Kuke gevaren worden’ en naar den Bosch gereisd, om nader te onderhandelen en ten slotte werd den Heer van Kuik betaald eerst 24 £ 10 s. en daarna nog 152 £ Holl. (Zie Dozy, blz. 21, 22, 24, 33, 36, 44, 46.) Al dat geld moest door de stad van verschillende personen geleend worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXVII.1285 September 9. Dit gesciede tot Aelbrechsberge in ons Heren jaer twalf hondert ende vive ende tachtich des neghenden daghes in Septembri.
Jan, heer van Kuik, sluit een verdrag met de poorters van Dordrecht, in tegenwoordigheid van den graaf van Holland en zijn Raad en volgens uitspraak van Willem van den Bosche den lombard en Willem Willemsz. van Zierikzee, baljuw van Zuidholland, waarbij de geschillen over den tol van Kuik beëindigd en de tolrechten, door de Dordtsche poorters te geven, geregeld worden.
Het origineel is verloren. Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 454; Van de Wall, Handv. blz. 74, naar oud MS. Keur- en Privilegieboek van den Heer P.C. Pompe van Meerdervoort fol. 23, gecoll. met de MSS. Privilegiën met roode voorletters van den Heer Meerman; Van den Bergh, Oorkb. II no 564. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gracht van Dordrecht en daarbuiten gelegen is, benevens den dijk, die op de Merwede ligt. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 75, naar MSS. van de Leen- en Charterkamer Reg. E.L. 26 1285, 1291, Cas B. fol. 22; Van den Bergh, Oorkb. II no 574, naar Reg. E.L. 41, fol. 14 vso in het Rijksarchief. De uitdrukking ‘al zijn erf binnen de gracht van Dordrecht en daar buiten met den dijk, die daartoe behoort, die op de Merwede ligt’, duidt waarschijnlijk op erven bij den Riedijk, die in 1284 reeds genoemd wordt, nl. ‘Gilise van den Riedijke’. Als dat zoo is, behoorde de Riedijk niet onder het gebied der Merwedes, zoo als later altijd gemeend is. Daar werd dan ook een poort gesticht, die Florenspoort heette, en later Melkpoort genoemd werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXIX.1285. In orconde (van)Ga naar voetnoot1) desen brieve gegeven in onses Heren jaren tvalefh(ondert)Ga naar voetnoot2) ende vive ende (tachtich) ....... Florens (V), graaf van Holland, belooft de poorters van Dordrecht te zullen vrijwaren wegens een borgtocht bij Willaem van den Bosche. (‘Wi Florens, grave van Hollant geloven onsen lievenGa naar voetnoot3) porters van Dordrecht, dat wise scadeloes sullen houden van der borbtohtGa naar voetnoot4) ieghensGa naar voetnoot5) Willaem van den Bosche van tveen dusent ponden tve hondert pondeGa naar voetnoot6) dertienGa naar voetnoot7) pondeGa naar voetnoot8) ende tien scellingeGa naar voetnoot9) hollansker penningheGa naar voetnoot10)’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 240. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Reg. 44. Zeer verschroeid; zegel verloren. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 238. Deze Willaem van den Bosche was Lombard en komt ook voor in een charter van 1285 Juni 14. (Zie hiervoor no 86), en in een ander van 1290 Augustus 29, waarbij hij tusschenpersoon is bij de betaling van 1000 Parijsche ponden door graaf Floris V van Holland ten behoeve van den Hertog van Brabant aan Pelegrinus de Chartres, koopman van Lucca. (De Fremery, Oorkb. Suppl. no 272). Ook in de Rekening 1284-85 komt hij een enkele maal voor (Dozy, blz. 21). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XC.1285. Ce fut fait lan del incarnation Nostre Signeur Jhesu Crist mil deus eens quatre vins et ciunc.
Florens van Henegouwen testeert en schenkt aan vele kerkelijke instellingen, o.a. te Dordrecht, giften, met aanstelling van afzonderlijke executeurs voor Holland, Zeeland en Henegouwen. (‘as freres meneurs de Dourderech vint solz Hollendois, as Beghines de Dourdrec dis solz Hollendois, al hostelerie de Dourdrec dis solz Hollendois, as Augustins de Dourdrec dis sols Hollendois et li remanans sera a le pitance de leur maison le jour de men obit’).
Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 237. Te Dordrecht vond men toen alzoo twee kloosters, dat der Minderbroeders en dat der Augustijnen, een Bagijnhof en een Gasthuis. De Minderbroeders ontvingen menigmaal geschenken in wijn; de Augustijnen ontvingen twee malen bedragen (van 20 £ en 5 £) ‘te horen capietele’, dat dus in 1284 werd gesticht of reeds bestond. Van de Bagijnen vindt men, dat ‘de bischop haar kerk? wihede’ (Dozy, blz. 18 en 21). Van het Gasthuis leest men, dat Schepenen en Raad er maaltijd hielden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heer Floris van Henegouwen, zoon van Aleyd van Henegouwen en neef van graaf Floris V was o.m. heer van Schiedam. Hij overleed na 1287. In de Rekeningen van 1284-1287 komt hij enkele malen voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XCI.1286 Juni 24. Dese brief was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo sesse ende tachtich te Sente Jansmesse.
Burgemeesteren en Schepenen van Dordrecht verklaren aan Coline den schout zekere som gelds schuldig te zijn. (‘(Wi, Bor)ghermeistere ende Scepenen in Dordrecht orkonden alle den ghenen die desen brief sullen sien ende horen, dat wij sculdech sijn vore die ghemene stede van Dordrecht, in ghe(meene) hant ende onghesceiden, Coline, onsen Scoutete, die houder es van desen brieve tvintich marc hollands, die hebben wi hem ghelovet te bethaelne in Sente Baven daghe dat naest coemt, so daden wijs niet, so souden wij tote siere maninghen iof sijns boden, comen lec(ghen in ene her)berghe, die men ons wisede binnen Dordrecht, ons selven te winnene tote (der) wilen dies wi hem vuldaen hadden van den vorscreven penninghen. In orkonde desen brieve beseghelt met onser stede seghele’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 221. (X. LL; Br. I 3 no 73.) Reg. 45. Gecasseerd; zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Coline, de schout, die hier 20 mark Holl. aan de stad leent, komt talrijke malen in de rekeningen van 1284-1287 voor, maar op de lijst bij Balen wordt hij niet vermeld. Onder de posten in de rekening 1285-86 vindt men niet de betaling der 20 mark op St. Bavendag (1 October), of het zou die op blz. 47 moeten zijn, waarbij hij 20 £ ontving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XCII.1286? Actum et datum anno MoCCo........ o sab(bato)......
Rechter, Schepenen en Raad van Tiel geven bescherming aan die van Dordrecht. (‘Universis presentia visuris judex scabini consiliarii tota cumque communitas ville de Thyele salutem in omnium salvatore. Noverit universitas vestra quod nos causa pacis et concordie inter nos firmiter observande omni judice scabinis consiliariis et communitate de Dordrecht ita convenimus quod nos qualiter cumque dominus noster dux Brabantie cum comite Hollandie aut comes Hollandie cum domino nostro duce Brabantie vel homines terrarum ipsorum adinvicem discordaverint aut pandaverint quamvis etiam nostri cooppidani in Hollandia pandati..... aut arrestati fuerint nullam super vos oppidanos de Dordrecht faciemus pandationem aut arrestationem. Sed.... (f)irma integris et stabilis pax et concordia inter ipsos oppidanos de Dordrecht...... nostros oppidanos erit utrinque presentem testimonio litterarum (sig)illo ville...... notarum’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 55. (X..... niet bij Br.) Reg. 43. Zeer beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Waarschijnlijk behoort deze brief tot 1286. In de rekeningen 1285/86 komen posten voor van ‘der vairt te Tyele’, d.i. van de heervaart, door graaf Floris in verbond met den hertog van Brabant tegen den graaf van Gelre ondernomen, waarbij Tiel het doel van den tocht was. Ook is er nog een afzonderlijke rekening getiteld: ‘Dit is die cost van der herevard, die men voer te Tyle’, door mij uitgegeven in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap dl. XXIV blz. 208. Zie over de heervaart tegen Tiel, Arend II 1e st., blz. 313 en 432. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XCIII.1287 Maart 29. Datum anno Domini MCCLXXXVI IIII Kal. Aprilis.
Deken en kapittel van S. Jan te Utrecht verpachten aan Giso, gezegd Dukingh, te Dordrecht alle groote en kleine tienden, binnen- en buitendijks, de Brocken tiende enz. in het rechtsgebied van Johan van Toloysen en in het nieuwe land, Polre geheeten, alsmede een halve hoeve, waarin nu woont de priester der kerk van Erkentrudekerke, en zulks voor 53 jaren, te weten de eerste 13 jaren tegen 27 £ Holl. penningen en twee zalmen jaarlijks en de overige jaren tegen 32 £ en twee zalmen jaarlijks, te voldoen de pacht de eene helft op St. Andriesdag en de andere helft op Palmzondag en de zalmen tusschen Pinksteren en den feestdag der geboorte van Johannes den Dooper, en voorts te verheergewaden met een aam wijn, ter nakoming van welke voorwaarden zich borg hebben gesteld Nicholaus, genaamd Karmere, Johannes van Strene en Johannes, genaamd Malegys, die zoo noodig te Dordrecht in gijzeling zullen gaan.
Lib. Rubeus fol. 20 vso in het Archief der Bisschoppelijke Cleresie te Utrecht; Van den Bergh, Oorkb. II no 585 in regest. Dit stuk is van gelijken inhoud als het volgende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
missa servare bona fide sub sigillis appensis. Datum anno Domini MCCLXXXVI, IIII Kal. Aprilis.
Gyso, gezegd Dukingh, poorter in Dordrecht, erkent van den deken en het kapittel der kerk van St. Jan te Utrecht gepacht te hebben alle groote en kleine tienden enz., in het rechtsgebied van Johan van Toloysen en in den polder, en een halve hoeve in Erkentrudenkerke op de voorwaarden genoemd in no 93.
Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 246. Clais Carmer of ‘die Carmer’ komt voor bij Dozy, blz. 38, 55 en 60; zijn wijf ald. blz. 13, 16. Hij nam deel aan de heervaart naar Tiel 1286. Johannes Malegijs vindt men nog in de rekening van 1312 en ook vele malen in die van 1284-86, evenals Jan van Strene (Striene, Strine). Zij zijn o.a. in 1306, 1307 en 1311 schepenen. Het rechtsgebied van Johan van Tolloysen is natuurlijk het ambacht Tolloysen. De tienden, die hier verpacht worden, zijn waarschijnlijk dezelfde als die van no 17. Het land, dat toen ‘longo tempore inundantiam aquarum’ ondervond, is blijkbaar later bedijkt en heet in bovenstaand stuk Polre, de polder en wordt in latere stukken Heer Genemanspolre geheeten. (Zie Ramaer, blz. 108, 109). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XCV.1287 (October 10).
Tolrechten van 's Graven tol te Dordrecht, benevens het recht van der zee.
MSS. van de Leen- en Charterkamer. Uit Thollen Cas K. 1322 tot 1355, fol. 16 seqq. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 76-78. Blijkbaar hebben wij hier te doen met twee heffingen: 1o 's-Graven tol bestaande uit een schiptol en den tol op de koopmanschappen; 2o een uit- en invoerrecht van goederen, die over zee uitgingen en inkwamen. Dat laatste was het recht, dat de heer van Wassenaer in leen had (no 99). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XCVI.1287 December 1. In orkonde desen brieve, Die ghegheven was jnt jaer ons Heren MoCCo seven ende tachtich dinxsendaghes na Sinte Andriesdaghe.
Schepenen en Burgemeesteren van Dordrecht verklaren aan ‘Ghijsebrecht ver Wyfghoedensone’ zekere som gelds schuldig te zijn. (‘Wij, Scepenen ende borghermeysters van Dordrecht, maken kont ende kenlik, dat wij sculdich sijn voer die ghemeene stede Ghijsebrechte ver Wijfghoeden sone tien pont brabands, die heb wij heme belovet jn ghemeene hant ende onghesceden te paeschen dat naest toe comende es te betaelne,... dede wijs niet, soe soude wij comen jn ene herberghe binnen Dordrecht, waer ons die vorseide Ghijsebrechte jn wiset jof sijn ghewarde boede te lecghene, alse recht es, tidighe maeltijt te done, ute der vorseider herberghe niet te varen, wine hebben die vorseide penninghe betalet den vorseiden Ghisebrechte’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 222. (O. 8; Br. I 3 no 7.) Reg. 46. Gecasseerd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. ‘Ghysebrecht ver Wijfghoedensone’ had reeds vroeger aan de stad geld ter leen verstrekt. In de rekening 1284-85 leest men (Dozy, blz. 13): ‘Ghybe ver Wijfgodensone die men hem ofsloch van 30 ℔, die men sculdich was heme 7 £ 11 s. 8 d.’; blz. 52 ontvangt hij 24 £. In Nov. 1286 was hij een der hoofdmannen van een heervaart. In 1288 en 1303 was hij schepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gardiaan van het Minderbroederenklooster te Dordrecht geeft vidimus van een charter van 1284 September 14. (‘Nos gardianus fratrum minorum in Dordrecht universis presentis visuris vel audituris salutem et rei subscripte cognoscere veritatem. Noverint singuli ac universi nos vidisse ac legisse litteras illustris principis Florencii comitis Hollandie bone memorie non abolitas non cancellatas nec in aliqua sui parte viciatas in hec verba’).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 71a. (W. 2; Br. I 1 no 24bis) Reg. 47. Zegel verloren. Verschroeid en beschadigd. Zie het charter van 1284 September 14 no 83. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XCVIII.1288 November 16. Jn orcunde desen brieve, die gegheven was int jaer ons Heren MoCoCo achte ende tachtich iaer des dinxcendaghes voer Sinte Gregorijsdaghe.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Ghise Dukinc aan zijn broeder Willem zekere som gelds schuldig is. (‘Wij, Heinric die Snider ende Ghisebrecht ver Wijfgoeden sone, scepene in Dordrecht, orcunden ende kennen, dat haer Ghise, diemen heet Dukinc, sculdich is haren Willame, sinen broeder, die houder is van desen brieve, tve hondert pont hollants oft tpayment van groten tornoysen, enen groten tornoysen voer X penninghe hollands, the gheldene tot paesschen, die naest thoe comende is.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (Xb. Br. I 3 no 10.) Reg. 48. a. Oorspronkelijk. Zegels verloren. b. Opgenomen in een vidimus, aangehecht aan a, van schepenen van Dordrecht d.d. 1291 September 13. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XCIX.1289 Maart 1. In orconden van desen brieve die wart ghegheven in ons Heren jare dusent tvehondert ende achtentachtich des dinxendaghes na Sente Mathijsdaghe.
Diederic van Wassenaer verklaart den tol te Dordrecht weer aan graaf Florens (V) terug gegeven te hebben. (‘Ic Diederic, here van Wassenare make cont alle den ghenen, die desen brief sien solen of horen, dat mi mijn here har Florens, grave van Hollant, also lieve ghedaen hevet ende also met hem bem over een ghedraghen, dat ic die Huelec tolne, die ic tot Dordrecht plach te hebbene ende te houdene van minen here den grave van Hollant te leene quite ghescouden hebbe ende quite scelde eweleke vore mi ende mine nacomelinghe dat wise nemmermer anespreken ne selen’).
Rijksarchief, met het zegel van Diederic van Wassenaer n.l. drie fasces waarover een St. Andrieskruis. Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 474; Van de Wall, Handv. blz. 79, die het stuk op 1288 Maart 2 stelt, naar MSS. van de Leen- en Charterkamer Ex Archivis Hannoniae pag. 49 verso; Van den Bergh, Oorkb. II no 642 en 652, de eerste maal met den datum 1288 September 28. Deze tol heette later de zwijgende tol. In de lijst van leenen ten tijde van graaf Florens V (De Fremery, Oorkb. Suppl. no 228) vindt men: (§ 3.) ‘Dominus de Wassenare: Theloneum etiam quod huletolne dicitur’, waarbij de uitgever aanteekent: ‘Misschien staat er hulctolne, zooals Matthaeus las’. Indien dat juist is, dan zal heer Diederic het recht gehad hebben ‘van der Zee’, (zie de Tollijst, no 95); want den eigenlijken Dordtschen tol verpandde hij reeds in 1282 (zie no 61). Dit zegt hij zelf in no 103, maar uit no 106 blijkt weer, dat dit moet slaan op den tol te Vlaardingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C.1289 Maart 6. In orcunde desen brieve, die gegheven was int jaer ons Heren, alsemen scrivet MoCoCo achte ende tachtich des sonnendaghes na inghanghende Marthe.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Ghise Dukinc aan zijn broeder Willem en diens zoon Vranck zekere som gelds schuldig is. (‘Wij, Jan veren Diedewien sone, Jan Putoc, Heinric die Snidere ende Wolbrant die Vriese, scepene in Dordrecht, orcunden ende kennen, dat voer ons quam, alse voer scepene, haer Ghise Dukinc ende verliede ende bekende hem, dat hi sculdich es haren Willame Dukinghe, sinen broeder, ende Vrancken heren Willaems Dukincs sone, die houders sin van desen brieve, hondert pont ende tachtendich pont goeder holl(antscher) penninghe, elke tiene hollantsche penninghe waert wesende enen groten tornoysen penninc, the gheldene van half Marthe, die nu erst coemt over een jaer; waer dat sake, dat die voerseide haer Ghise den voerseiden haren Willame, sinen broeder, ende Vranken, sinen sone, dese voerseide penninghe tot desen voerseiden tarmine niene ghoude, alse voerscreven es, ende si omme die voerseide penninghe cost ende scade daden, dien cost ende dien scade sal hem die voerseide haer Ghijse oprechten ende ghelden op al sijn goet, dat hi legghende hevet binnen der porten van Dordrecht ende buten der porten van Dordrecht, of waer dat leghet binnen Zuthollant, ende tot haers selven segghen’.) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X.E. Br. I 3 no 9). Reg. 49. Zeer beschadigd; zegels verloren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het eerst uitgegeven. Mr. van den Brandeler stelde dit charter op 1288 Juli 29. St. Martha (Maria en Lazarus) viel op dien datum; de Sondagh daarna zou zijn 1 Augustus. Maar uit de uitdrukking ‘inghanghende Marthe’ blijkt genoegzaam, dat hier niet een heilige bedoeld wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CI.1289 Maart 20. In orkonde desen brieve, die was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo achte ende tachtech te half vastene.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Claes die Vriese de handvest van het erf, waarop de toren staat, op hun verlangen zal wedergeven. (‘Wij, Clais Ome ende Henric die Snidere, scepenen in Dordrecht, orkonden ende kennen, dat Clais die Vriese.... ons hevet ghelovet, dat hi die hantvaste, die hi beseghelt hevet (met) der stede seghele van Dordrecht, alse van den erve daer die Thorne op staet (bi) der kerken, dat hi die hantvaste weder op gheven sal den scepenen, est dat sijs begheren’.) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 616. (X. GG. Br. I 3 no 11). Reg. 50. Zeer verschrompeld; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. De hier bedoelde handvest is verloren of werd vernietigd, nadat de Graaf zijn rechten op dat erf bij handvest van 1290 April 15 aan de stad had geschonken. In dit en in het vorige charter moet m.i. Paaschstijl gebruikt zijn, daar men, Jaarsdag- of Kerststijl aannemende, zou komen tot éénzelfden datum nl. 7 Maart 1288, wat met het oog op de geheel verschillende omschrijvingen (‘des sonnendaghes na inghanghende Marthe’ en ‘te half vastene’) zeer onwaarschijnlijk is. In het stuk staat duidelijk Clais die Vriese. Uit de rekeningen 1284-86 blijkt evenwel, dat hier bedoeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt Clais die Vrode (Vroede); bijv. Dozy, blz. 15: ‘Claise den Vroden van lanthuren an dien torre. 3 £ 10 s.’ Blz. 36: ‘Vroeden f. Pollards van der huren van den torne, 3 £ 10 s.’ ‘Van den torre te lanthure Clayse den Vroden 3 £ 10 s.’ Blz. 49: ‘Clayse den Vroden van iarscarre van den torre 3 £ 10 s.’ Welke ‘thorne’ nu stond op grond, die aan Clais den Vrode toebehoorde, is niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk wordt er de Vuilpoortstoren mede bedoeld, daar dit gebouw volgens bestaande afbeeldingen uit de middeleeuwen dagteekende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CII.1289 April 3. Ghegheven in den Haghe opten derden dach van April int jaer ons Heren dusent twee hondert neghen ende tachtich.
Florens (V), graaf van Holland, verleent aan Schepenen en Raadsmannen van Dordrecht, dat zij waarheden van kwadijen bezitten mogen en die verbeteren naar hun goeddunken.
Het origineel is verloren. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 79, naar MSS. Keuren en Handvesten van Dordrecht en Zuid-holland van den Heer Griffier Van Alphen, fol. 43 vso; Van den Bergh, Oorkb. II no 669. Uit tal van charters blijkt, dat de kanselarij van graaf Floris V den paaschstijl volgde. Neemt men dien voor dit stuk ook aan, dan bevindt men, dat in 1289, loopende van 10 April 1289 tot 2 April 1290 geen 3 April voorkwam. Hier is dus of jaarsdag of kerststijl gevolgd of de dagteekening is foutief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne erfgenamen voor altijd afstand van den tol, dien hij placht te heffen van de zeeschepen, die de Maas uit en in komen en zulks tegen een som van 100 £ Holl., aan hem door Dordrecht voor den afkoop betaald.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 388. (Xff.; Br. I 1, no 27.) Reg. 51. Zeer verschroeid, in twee stukken. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 670, waar het stuk gedateerd is op 1289 April 23. Hoewel deze datum mij beter voorkomt in verband met het bevel van graaf Floris V (zie no 106) kan ik de uitdrukking ‘naest na Paeschen’ niet anders opvatten, dan als den ‘naesten dach’ na Paschen, dus Maandag. Mogelijk is er bedoeld naast na het octaaf van Paschen (18 April). Of ook is aan te nemen, dat de Dordtenaars reeds hadden betaald, toen het bevel van graaf Floris kwam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CIV.1289 April 12. In orconde van desen brieve, Ghegheven in ons Heren jaren tvelf hondert neghen ende tachtich des Dinxdaghes na Paschen.
Graaf Florens (V), belooft de stad Dordrecht te vrijwaren volgens een borgtocht. (‘Wi, Florens grave van Hollant maken cont alle den ghenen, die dese lettren sullen sien ofte horen, dat wi onse porte van Dordrecht gheloven met desen brieve quite ende scadeloes te houden van dien ses hondert ponden ende dertich, daer si borghen of sijn ieghens haren Janne Pac van Brucghe voer onse lude van Suethollant te gheldene te midde marte, die naest comet’.) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 241. (Niet bij Br.) Reg. 52. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Janne Pac, een der geldschieters te Brugge, blijkt in no 109 overleden te zijn. De dagteekening van dat stuk kan echter niet vastgesteld worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CV.1289 April 17. Datum anno Domini MCC octogesimo nono in octava Pasche.
Florens (V), graaf van Holland, geeft het bestuur over de school van Dordrecht aan zijne vier hofkapellanen in den Haag.
Cart. der Hofkapel, fol. 1 in het Rijksarchief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II, Nalezing no 72. De Graaf bezat het collatierecht der school te Dordrecht. Later schonk hij het aan de stad, die het op haar beurt weer aan het Gasthuis gaf; maar na den brand daarvan in 1338 schijnt zij de school weer aan zich genomen te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CVI.1289 April 18. In orconde van desen brieve. Ghegheven te Leyden in ons Heren jare tvelfhondert neghen ende tachtich des manendaghes na der (oct)ave van Paschen.
Graaf Florens (V) beveelt de poorters van Dordrecht 100 £ te betalen aan Pieter den Lombard wegens den afkoop van den tol van den heer van Wassenaar. (‘Florens, grave van Holland, doet groeten sinen Scoute ende sine Scepene ende den Raet van zire porte van Dordrecht. Wij ombieden u dat ghy Peter den Lombarde van Leyden ofte sinen ghewaerden bode die u brenghet desen brief betaelt die hondert pont die ghi sculdich ziit den here van Wassenare van zire tolne die hi plach te hebbene te Vlardinghen’.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 3882. (C. 16 Br. I 1 no 26). Reg. 53. Verschroeid zonder zegel. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 603, waar op gezag van den inventaris van Mr. P. van den Brandeler gelezen wordt Laetare in plaats van Octave en de brief gebracht wordt op 1289 Maart 21. De nog zichtbare letters geven echter duidelijk te lezen ave niet are. Bovendien komt de uitdrukking Laetare van Paschen niet voor. In de lijst van Leenen ten tijde van graaf Floris V (De Fremery, Oorkb. Suppl. no 228) vindt men: (§ 3) Dominus de Wassenare: ‘Theloneum de Vlerdinghen in nundinis hyemalibus et estivis cum theloneo fori ebdomodalis.’ Zie voor dit charter no 103. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CVII.1289 Juni 5. In orkonde desen brieve beseghelt met onser stede seghele. Dese brief was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo neghene ende tachtech te belokene Pinxtren.
Schepenen en Raad van Dordrecht verklaren aan Gilise Ver Hadinen zoon zekere 30 hoed rogge schuldig te zijn. (‘Wij, Scepenen ende Raet in Dordrecht maken kont ende kenleec alle den ghenen, die desen brief sullen sien ende horen, dat wij sculdech sijn vore die ghemeene stede van Dordrecht onsen lieven ghetrouwen gheselle Gilise ver Hadinen sone, die houdere es van desen brieve, Dartech hoede goedes Rueghes, die hebben wij hem ghelovet te bethaelne te ingaende auguste, die naest coemt, jof also vele penninghe daer voren, alse danne Dartech hoede goedes Rucghes ghelden moghen. Ne daden wijs niet binnen vierthien nachten na dat hi ons ghemaent hadde thenden den vorseiden tarmine, so soude die vorseide Gilis vore elke thien pont hollands, also varre, alse die vorseide Rucghe gheliepe, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben een pont ghelds jaerleker renten te sinen vrihen heighendoeme in sulken erven van den eenen hende in waerd, alse die stede van Dordrecht hevet an die lantsyde, die ghecoft waren ieghens Niclause van Pytte’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 223. (F. 5 Br. I 3 no 12.) Reg. 54. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Hier hebben wij waarschijnlijk te doen met een geval van het z.g. fineeren of financie doen. De Regeering kocht 30 hoed rogge en beloofde die 1 Augustus te zullen betalen, of anders een rente te vergoeden van 10 percent. Merkwaardig is ook de zinsnede: ‘in sulken erven van den eenen hende (einde) in waerd alse die stede van Dordrecht hevet an die lantsyde, die ghecoft waren ieghens Niclause van Pytte’. Die koop moet tusschen 1284, toen Niclais nog minderjarig was, en 1289 hebben plaats gehad, maar er is geen bewijs meer van te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CVIII.1289 November 11. Dese lettre was ghegheven in ons Heren jaren MCCLXXXIX in zente Martynsdaghe in den winter in die Haghe.
Florens (V), graaf van Holland, komt met den heer van der Lecke overeen, dat deze afstand doet van het recht van nakoop van zijn landen in Zuidholland, waartegen hij hem ontheft van de verplichting tot het maken van dijken, wanneer land (wegens dijkbreuk) wordt verlaten, en bepaalt, dat zulk land en de dijk zullen komen ten laste van het ambacht (hier Overslidrecht).
Rijksarchief. Reg. E.L. 24, fol. 30. Gedr. Van Mieris, Charterb. II blz. 482; J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 262. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CIX.1289 of later. Ende was ghedaen int jaer ons Heeren Jhesus Karst, alse men screef sijn incarnation dusentich ......... en des sonnendaghes na paeschdaghe.
Schepenen en Raden van Dordrecht verklaren aan Claren, heer Jan Pacs weduwe, zekere som gelds schuldig te zijn. (‘Wi, Scepenen, Raet ende die ghemeene stede van Dordrecht, doen te wetene alle den ghenen, die dese letteren sien sullen of hoeren lesen, dat wi ghemeenlike ende elc van ons luden over al, sculdich sijn ver Claren heren Jan Pacs weduwe, porters van Brugghe, achte ende twintich pont ende tien scellinghe goeder groeter tornoyse van sconincs sclaghe van Vrankerike, de welke penninghe si ons gheleent hevet ter orbaren ende ter nutscepe onser stede voerseit, daerof dat wi ons wel ghepayt houden. Ende dese voerseide penninghe, die wi haer sculdich sijn, soe ghelove wi ende elc van ons over al, te gheldene deser voerseider ver Claren of den ghenen, die desen tsartere brenghet, deen dorden deel van desen voerseiden penninghen te sente Baves (daghe) eerst comende, tander dordendeel te Sente Marien lichtemisse daer naer eerst comende, ende tarde dordendeel te paeschen daer naer eerste comende, .... waer oec dat sake, dat wi dies niet ne daden, des ons God verden moete, ende dese voerseide ver Clare ofte die houdere van desen tsartere, cost jof (scade) hadde bi der faute van onsen paymente, wart in deele, wart in al, wi Scepenen, Raet ende ghemeene porte voerseit ende elc van ons lieden over al, sullen ghehouden sijn te gheldene dien cost ende die scade met der vormescult voerseit up hars selves simpel segghen of des gheens, die houder es van deser letteren, sonder eenighen eet ofte ander proeve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te doene. Ende in dese sticken voerseit van pointe te pointe, alse wise belovet hebben, soe binde wi ons allen ghemeenlike ende elc van ons lieden over al, ende al onse ghoet, dat wi hebben ofte hebben zullen in der manieren, dat de voerseide ver Clare ofte die houder es van desen letteren, mach doen rasteren ende houden te sinen vrien eijghendoeme met soe wat gherechte dat hi wille, in soe wat steden, dat ment vonde, bi watre ofte bi lande. Voert soe doe wi, Scepenen, Raet ende ghemeene stede voerseit ons buten ende elc van ons over al, van allen exceptien van der leeker wet ende van der clerke wet, alle privilegien ende alle bescermnessen van crusen, die ghenomen sijn ofte noch te nemene sijn, ende generalike renunciere wi ende scelden quite al dat ons te hulpe jof te staden mochte staen in soe wat manieren dat wesen mochte, omme te segghene jof te doene jeghen dese letteren. Ende wi Scepene, Raet ende ghemeene stede voerseyt scelden quite Jan Pac ende sine erfnamen van allen restoer ende van allen testamente daer si ons of ghehouden waren tot den daghe van huden. In orkonscep van desen stucken, dat si aldus sijn, alsoet..... (vorseit es) ende omme dat wi willen, dat si vaste ghestade bliven, ende wel ghehouden sonder eenighe cancelleringhe ende sonder eenich malen..... hebben Wi, Scepenen, Raet ende ghemeene porte van Dordrecht voerseit dese letteren in kennessen beseghelt met ons..... (ut)hanghende’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 224. (X.P.b.; Br. I 3 no 3.) Reg. 55. Gecasseerd; zegel verloren; door brand verschroeid. Voor het eerst uitgegeven. Janne Pac leefde nog 12 April 1289. Het charter zal dus zijn gegeven tusschen 1289 en 1300. Waarschijnlijk volgde achter ‘dusentich’ ‘vier warven tvintich ende dartien’ (of een ander getal onder 20). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CX.1290 Mei 22. Dese brief wart ghegheven tote Zirixe in ons heren (jaren) dusent tvehondert ende neghentich iaer des manendaghes in die pincster daghe.
Graaf Florens (V) erkent aan het Duitsche huis te Coblenz zekere som gelds schuldig te zijn, waarvoor hij zijn renten, boeten en tollen verpandt, behalve den tol van Dordrecht. (‘Wi, Florens, grave van Hollant, maken cont alle den ghenen die desen brief sien (sullen jof horen lesen, dat wi sculdech sijn gheesliken lieden ende erachtighen den) commendeur ende den broederen van den duisken huis van Covelense, die houder sijn van desen (brieve) ..... wijns ende twintich bider roede van Dordrecht, die wi ontfanghen hebben ende ghebesicht (in onser) orbare, also groete summe van penninghen, alse onse brief houdet, dien si dar op hebben beseghelt met onsen seghele... (d)ese penninghe hebben wi hem gheloeft te gheldene met goeder trouwen in deser manieren, dat wi dese vorghenoemde commendeur ende broedere setten in die helft van al onsen renten ende in al onse opcominghe ende in al onse forfa(iten?)... ende in al onse tolnen, sonder die tolne van Dordrecht, die ghevallen moghen ende in comen in Zuethollant, Northollant, (K)ennemarlant, Vrieslant, ende in Zelant, ende dat hore boden, die si dar toe setten, die renten inne te nemene, sullen wesen in onsen coste tote der wilen, dat hem die penninghe alte male sijn vergouden, ende die boden ende dat goet, die si opheffen, nemen wi in onse bescermenesse, ende in dese vorgheseghede renten sullen si ingaen altehant; war oec dat sake, dat si ute dien renten worden ghedaen bij ons ofte bi anders iement, ende dar bi scade namen, dien scade sullen wi hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oprechten metten hoefstole ..... omme die merre sekerede so setten wi hem te borghe met ghesamender hant haren Ghisebrechte, den here van Am(estelle) ..... Henrike, den here aan der Lecke, haren Arnoude van Heymskerke, haren Janne, here van Arkele, haren Willeme van Egmonde, haren Diederike, here van Wassenare, haren Harbaren van Haestrecht, haren Hubrechte van Everdinghen, haren Ernste van Wlvin, haren Henrike van Naeltwijc, haren Diederic Bokel ende haren Ogiere haren Gilis sone, ridders, Philips van Wassenare, Gherart van Velsen, Coppart die..... ende Arnoud van den Damme, knapen, in deser manieren, ware dat sake, dat desen broederen iet ghebrake van desen vorseiden vorworden, so sullen si incomen lichghen te Dordrecht, hem selven te winne, binnen acht daghen na dien, dat si vermaent worden van desen broeders of van horen sekeren boden, ende die here van Arkele sal tve welgheborne knapen vore hem lechghen, machi selve niet lechghen ende dese vorghenoemde borghen sullen van Dordrecht niet varen vore die male, dat wi desen broederen ghenoech hebben ghedaen. Ende wi, vorghenoemde borghen, gheloven alle dese vorwarden vaste te houdene ende ghestade desen vorseiden broederen, war oec dat sake, dat enich van ons borghen desen brief niet seghelen ne woude, so kennen wi, diet beseghelt hebben, dat wi borghe sijn ghelike oft sijt alle beseghelt hadden, ende so wie van ons vermaent wordet, die sal in comen sonder (m)arre(n) van den andren. Ende wi Florens, grave van Hollant ende wi vorghenoemde borghen, gheloven dit vore (ons e)nde onse arfnamen desen broederen met goeder trouwen vast ende ghestade te houdene. In orconden ende.... ghestadicheden van desen dinghen so hebben wi Florens grave van Hollant ende wi vorghenoemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
borghen (desen) brief doen beseghelen met onsen seghelen’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 242. (Y. 10; Br. I 1 no 30.) Reg. 57. Zeer beschadigd; zegels verloren. Van den Bergh, Oorkb. van Holl. en Zeel. II no 711 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Graaf Floris had een hoeveelheid wijn gekocht van den commandeur en broederen van het Duitsche huis van Coblenz. Hij stelde voor de richtige betaling tot onderpand de helft van al zijn renten, boeten en tollen, behalve den tol van Dordrecht (die reeds verpand was), terwijl tal van heeren zich borg stelden, wel een bewijs, dat het verschuldigde bedrag niet gering was en dat Floris niet gemakkelijk aan geld kon komen. Voor de uitdrukking ‘by der roede van Dordrecht’ zie men Fruin, Oudste Rechten I blz. 232, waar men vindt: ‘Dit is die rekeninge van een roede wijns binnen Dordrecht.’ Daaruit blijkt dat een roede tien aam was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXI.1290 Juni 12. Desen brief beseghelt met onse seghelen int jaer ons Heren, als men scrivet dusent twe hondert ende neghentich op sinte Odolfsdach.
Florens (V), graaf van Holland, belooft Claise van Cats of zijn erfgenamen binnen zeven jaren 3500 £ Hollandsche penningen te zullen betalen in jaarlijksche termijnen van 500 £ uit zijn bede in Zeeland, waarvoor Willem, heer van Horne, Jan, heer van Kuik, Jan, heer van Arkel, Ghisebrecht, heer van Amstel, Heinric, heer van der Lek, Arnoud, heer van den Berg, Diederic, heer van Wassenaar, Willem van Egmond, Diederic van Zandhorst, Heinric van Naaldwijk, Clais Persijn en Willem, heer Simonszoon van Haarlem zich borg stellen en beloven bij niet richtige betaling te Dordrecht in leisting te zullen komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oorspr. in het gemeente-archief van Schoonhoven. Het zegel van den graaf in bruine was is nog aanwezig. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 732*; J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 267. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXII.1290 Juli 6. In orconde van desen brieve, die wart ghegheven in ons Heren jaren tvehondert ende neghentich iaer des donresdaghes na sente Martinsdaghe in den zomer.
Florens (V), graaf van Holland, verzoekt Schepenen en de ‘gemeene port’ van Dordrecht den brief te willen bezegelen, waarbij hij zijnen tol van Dordrecht aan ‘ver’ Marie van der Spoyen verkoopt, met belofte van schadelooshouding.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 243. (W. 4; Br. I 1 no 34). Reg. 58. Zeer verschroeid en in twee stukken. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 730. In dit charter vindt men de redenen, waarom de tol van Dordrecht niet tot onderpand kon gesteld worden (zie no 110). Het deed Floris leed, dat de nood hem tot verpanding dwong, vandaar zijn deemoedig briefje. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXIII.1290 December 4. In orconde van (desen brieve) (ghegh)even in ons Heren jare MCCLXXXX des Manendaghes na Sente Andries (daghe).
Graaf Florens (V) belooft Schepenen en Raden van Dordrecht wegens een borgtocht te zullen vrijwaren. (‘Wij, Florens, grave) van Hollant, gheloven met desen ieghenwordighen brieve onsen lieven scepenen (ende raet ende) onse ghemene porte van Dordrecht scadeloes te houdene van tvelfhondert..... (d)aer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sij voer ons borghen af zijn ieghens Giellise Clawarde, portre van (Brugghe ende van) (a)llen cost ende scade, die hem daeraf comen mochte’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 244. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Reg. 59. Een vierde van het charter en het zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXIV.1290 December 11. Dit secghen was gheutet ende gheseghet tote Dordrecht in ons Heren jare dusent tve hondert ende neghentich des manendaghes voer sente Luciendaghe.
Graaf Florens (V), doet uitspraak in zake den doodslag op Clais Oem en eenige anderen. (‘Wi Florens, grave van Hollant, maken kond alle denghenen die dese lettren sien of horen lesen, dat dit onse secghen es van Clais Oemes dode, daer Got die ziele of hebben mote. In den iersten secghen wi, dat men doen sal des Clais maghen voetvalle met tvee hondert mannen wollen ende baervote; voert ses hondert mannen manscap te done; voert viif hondert zielemissen, voert die cloestre te winnen tusschen die Mase ende die Sype van hore weldaet ende ghebet alse men pleghet te done ende ghewoen es. Voort secghen wi dat men desen Clais Oeme ghelden sal viirde half hondert pont Hollants, van desen ghelde so nemen wi ute anderhalf hondert pont die te ghevene daer wi te rade worden bi tveen van den maghen die wi daertoe nemen, ende die andre tve hondert pont sullen ghaen daer sculdich siin te ghane onder die maghe. Pauwels haren Thylemans sone laten wi buten deser zoene, ende sine maghe sullen sveren hem nummermeer te sterkene, noch te helpene met rade ofte met dade jeghens Clais Oems maghen et ne ware in zoenlinghen dinghen also langhe alse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hi ballinc es, ende hi en sal onse lant niet weder hebben et ne si tonsen wederropen; ende sine maghen ende sine helpers secghen wi binnen deser zoene, maer Thyleman tseren Thylemans sone, Willem Stovenacken sone, Heine Didderics sone, Arnout Massen sone, Willekin Arnouts sone ende Thyleman, Peter Keyser sone sullen varen tonser vrouwen te Rotsemadoen voor des Clais Oems ziele, eer sy binnen onsen lande comen ende dat betoghen met goeden orconden, dat sii aldaer hebben gheweest. Voert so sal men Coppart Suus ghelden van sinen wonden acht pont Hollants, voort Didderic Rysaris broder tve pont ende een half Hollants, van desen ghelde altemale beide van den doden ende van den ghewonden die voerghenoemt siin, so siin borghen Jan die Keyser, Peter die Keyser, Peter tseren Thylemans sone, Martiin haren Thylemans Oems sone, Thyleman die Vriese veren Agheten sone, Ghisebrechts sone haren Peters sone, Gilis haren Wouters sone van den Windase die minrebroder es, Gherart van Dovere, Thyleman Fyrebras, Daniel Firenbrais, Jan ende Ghene die Smeker ende Willem van Binnen, alse ute te reikene die zoene van des vader weghen. Voert van der moeder weghen die vorghenomede zoene ute te reikene so siin borghen Willem Hughemans sone, Gherart van Wildrecht, Gilis van Wendelnesse ende Jan van Tholhusen, ende so wie dese bortochte wederseghede soude verboren tve hondert pont Hollants jeghens ons. Voert secghen wi dat men Henric Tater ghelden sal viertich pont Hollants van sire leemte, Martin dertich pont Hollants, Hughe Pauwels broder viifthien pont Hollants ende Blancart thien pont Hollants. Die borghen hieraf siin Wolbrant Gilis haren Vrederics neve van den Ryedike ende Heineman Suus dat te gheldene sii ende hore helpers. Ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
so wie dese bortochte weder seghede, beide van den iersten borghen ende van den lesten, ende onse secghen niet ne hilde, die verboerde tve hondert pont jeghens ons ende daer toe onse lant. Voert so secghen wi dat hier bi sal siin verzoent van allen tviste ghehelike, ghenoemt of onghenoemt, die sy hebben ghehat onderlinghe tote desen daghe toe. Voert so secghen wi ende willen, dat men dese zoene ewelike vaste, ghestade ende trouwelike houde, ende waer dat sake, dat iment dese zoene brake met rade ofte met dade, die soude verliesen siin liif ende siin goet ende dat ne sal staen tenighen scependome, noch ten ghenen dinghen dan tons selves secghen ende tonser provinghen metten ghenen die wi daer toe nemen, van allen te verbeteren die wi mochten gheproven dat van desen tviste ghecomen ware, ende dat sal staen aen onse besoke wedert van desen tviste ghecomen ware oft ne ware sonder imens weder secghen. Dit ghelt van alle deser zoene, ane beident siden sal men ghelden terdendele te vastelavont die naest comet, dat ander derdendele te sente Jansmisse te mydden somer ende dat leste dordele te sente Martinsmisse in den winter daerna, so van enen so van andren. Ende omme die meerre sekerheiden, dese vorghenomede zoene aen beident siden ewelike vaste, trouwelike ende wittelike te houdene, so hebben wi dese lettren van onsen secghen daer si van beident siden op ons ghebleven siin doen beseghelen met onsen seghele ende met onser port seghele van Dordrecht. Die tve worde Daniel Firenbrais diere boven gescreven staen tusschen die lenien houden wi ghestade.’) Origineel in het Rijksarchief. Zegels verloren. Om de merkwaardigheid heb ik gemeend dit charter in zijn geheel hier te moeten opnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Clais Oem was schepen o.a. in 1281 en 1289. In de rekeningen vindt men hem talrijke malen vermeld, waaruit blijkt, dat hij wijnkooper was en soms pachter van den wijnexcijns. In 1285-86 vindt men hem als een der hoofdmannen van de heervaart ‘te Scorlewaert’. Of hier Schoonderlo of Schoorl bedoeld wordt, is niet duidelijk; maar ik meen de eerstgenoemde plaats. Clais Oem wordt in de genealogie bij Balen, blz. 1172, ridder genoemd; hij was gehuwd met Elisabeth Vranckendochter, maar van den doodslag op hem gepleegd wordt door Balen niet gesproken. Wat er tot een verzoening wegens dien doodslag gedaan moest worden, wordt hier nauwkeurig beschreven:
Eigenaardig is, dat in dit charter een renvooi, nl. een ingevoegde naam Daniel Fierenbrais, voorkomt, dat aan het eind van het stuk wordt goedgekeurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Graaf Florens (V) verklaart, dat zijn uitspraak in zake den doodslag op Clais Oem geschied is behoudens de rechten van Dordrecht. (‘Wij, Florens, grave van Holland, gheloven onsen lieven ghetrouwen porters ghemeene van Dordrecht al dat secghen, dat wij hebben gheseghet van der soene van Clais Oems doet, dat wij dat hebben gheseghet behouden der (portren) recht van Dordrecht ende hoerre vriheden in allen andren sticken.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 174. (X. DD; Br. I 1 no 32.) Reg. 60. Zeer verschroeid. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 755 in regest. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXVI.1291 Februari 2. Datum anno Domini MCCLXXXX in festo purificationis beate Marie.
Florens (V), graaf van Holland, geeft aan zijne vier kapellanen in den Haag zijn hoeve, binnen de gracht van Dordrecht gelegen.
Cart. der Hofkapel, fol. 1 in het Rijks-archief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II, Nalezing no 76. In Oorkb. II, no 73, van dezelfde dagteekening, geeft de Graaf aan zijne vier hofkapellanen 500 £ Holl. 's jaars uit zijne beden. Over deze hoeve wordt ook gesproken in de lijst der leenen (zie no 55.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
warde en Barde, poorters van Brugghe, met belofte van schadelooshouding.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 245. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Reg. 61. Zegel verloren. Zeer door brand verschroeid en in twee stukken. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 263. Sedert 1290 doet graaf Floris ter verkrijging van geld zaken met de geldschieters (Caorsini of Lombarden?) te Brugge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXVIII.1291 Maart 24. Deze brief waert ghegheven int iaer ons heren, als men scrivet duzent tveehondert ende neghentech des zaterdaghes vore den Zonnendach als men zinget Oculi mei semper.
Graaf Florens (V) erkent aan het Duitsche huis te Coblenz zekere som gelds schuldig te zijn onder borgtocht o.a. van tien Dordtsche poorters. (‘Wi, Florens, grave van Hollant, maken cont ende kenleec, alle dien ghenen, die desen brief zien zullen ofte horen lezen, dat wi sculdech zijn gheestliken lieden ende eraichteghen, den commendoer ende den broderen van den duitschen huze van Covelense, die houders zijn van desen brieve twee duzent pont hollanscher penninghe te goeder rekeninghe, tuschen ons ende hem, gheliker wijs dat onse brieve spreken, die wi hem hier voermaels daer op ghegheven hebben. Ende die ene helft van desen penninghen, alze duzent pont, die zulle wi ghelden ende betalen desen voerghenoemden commendoer van Covelense ofte den commendoer van den duitschen huze van Utrecht van zire weghe, ofte wien dien hi maket gheward boede, met sinen openen lettren binnen der port van Dordrecht tote bamisse, dat nu naest toe comende es. Ende die andre helft van desen penninghe, die zulle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wi hem ghelden ende betalen, alze duzend pont, tot zente Martijnsmisse daerna vore midden winter, ende oec binnen der port van Dordrecht; mare waer dat sake, dat wi des niet ne daden, dat wi niet ne betaelden dese tvee duzent pont te goeder rekeninghe tote desen tveen daghen, die hier voren ghenoemt zijn, alze tote bamisse ende zente Martijnsmisse, desen voerghenoemden commendoer van Covelense, ofte den commendoer van Utrecht van zire weghe, ofte zinen ghewaerden boede die zine opene lettren broichte, soe heb wi hem hier af te borghe ghezeth met ghezaemender hant Lambrecht den Vriese, borgher van Utrecht, ende Rycout van Nordeloes, onse knapen, dat si inne varen, zullen ligghen tote Delf in ene herberghe, zoe wanneer dat zijs ghemaent worden van desen voerghenoemden commendoer ofte zinen ghewaerden boede, hemzelven te winnen ende daerinne te etene ende te drinken, ende des naichts te slapen, ende te blivene ende hare rechte maeltijt te houdene. Vordane Thielmanne ver Magtilden zoene, Gherarde Wittekenne, Pieter ver Dibborghen zoene, Henrike den Vriezen, Gilize Iacobs zoene, Janne ver Dyedwighen zoene, Gilize ver Hadewighen zoene, Janne den Keyzer, Wolbrande den Vrieze ende Heinen Gheraerts Wittekens zoene, onse lieve ghetrouwe portre van Dordrecht, dat zi zullen ligghen binnen tveen herberghen in die port van Dordrecht, die hem die commendoer van Covelense, ofte die commendoer van Utrecht van zire weghe, ofte zijn ghewaerde boede wizen zal, ende daer inne te etene ende te drinkene, ende des naichts te slapene, ende te blivene ende hore rechte maeltiet te houdene, ende hem zelven te winnen, ende ute dien herberghen zoe te Delf, zoe te Dordrecht nieman te sceidene, noch te keren, eer desen voerghenoemden commendoer van Covelense, den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
commendoer van Utrecht van zire weghe, ofte zinen ghewaerden boede dese tvee duzent pont tote desen tveen daghen vol ende al betaelt zijn, alse hier voren ghescreven es. Waer oec dat sake, dat enech man van desen voerghenoemden borghen alzoe ghescepen stoede, dat hi doer noetswille, ofte doer comanscap, ene corte wile moeste uit wesen, soe soude hi dan enen man voer hem doen ligghen, die alzoe costeliech ware, alze hi tote zire weder coemste. Ende zoe wanneer dat hi weder quame, zoe zoude hi des anders daghes weder gaen ligghen in die herberghe, daer hi uit voer mit anders den borghen ende houden zine trouwe van ligghene, alze hier voren ghescreven es. Ende nieman ne mach hem onsculdeghen met andren, hine moet ligghen ende leisten sonder merren, zoe wanneer dat hijs irst werven ghemaent wordet van desen voerghenoemden commendoer van Covelense ofte van sinen ghewaerden boede. Vordane waer dat sake, dat wi niet ne betaelden die duzent pont ten irsten daghe tote bamisse alze hiervoren ghescreven es, zoe zoude dan dese voerghenoemde commendoer van Covelense ofte zijn ghewaerde boede weder in treeden vrilike sonder imans weder zegghen, van onsen thalven inne tfirendeel van al onsen renten ende tolne ombecommert van imene ende die oppe boren, alzi hier voermaels ghedaen hebben, gheliker wijs dat hore brieve spreken, die wi hem hier te voren daer oppe ghegheven hebben. Ende hier bi zoene moghen heme dese voerghenoemde borghen, die wi hem ghezeth hebben, niet onsculdeghen, dat zi hierbi quite zullen wesen, zine moeten ligghen ende leisten alzi te voren deeden, toe diere tiet dat heme hoer penninghe volcomenlike zijn betaelt. Vordane zoe wille wi, dat alle dese voerghenoemde vorwaerden, die hier voren ghescreven zijn in desen brieve tuschen ons ende den commendoer van Cove- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lense ofte zinen ghewaerden boede, niet scaden noch letten moghen ane onsen irsten brieven, die wi heme ghegheven hebben, ende ane den borghen, die wi heme daeraf ghezeth hebben, zine bliven machtich alze te voren toe diere tiet, dat wi heme hoere penninghe hebben betaelt. Vordane wi, Florens, grave van Hollant, ende wi, borghen alle ghemeenlike, die hier voren ghenoemt zijn, vertien alles gheistlijchs rechts, waerlijchs rechts, hervaerde ofte heerscaps ghebot ofte engherhande brieve, die wi nu hebben ofte namaels ghekrighen moichten, ofte zoe wat saken, die menre toe trecken moichte, dat ons ne ghene zake helpen mach, noch bescermen, wine zullen ligghen ende leisten, alze ghetrouwe borghen in al dien maniren gheliker wijs, dat hiervoren gescreven es. Ende wi, Florens, grave van Hollant, ende wi, borghen alle ghemeenlike, die hier voren dicke ghenaemt zijn, gheloven voer ons ende vore onze erfnamen den commendoer, ende den broederen van Covelense ofte horen ghewaerden boede, wittelike ende trouwelike, vaste ende ghestade te houdene alle dese vorwaerden, die hier voren ghescreven ende ghenoemt zijn. In orconde ende in ghestadecheden van desen dingen zoe heb wi, Florens, grave van Hollant, ende wi, borghen, desen brief doen beseghelen met onzen zeghelen.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 246. (X. 1; Br. I 3 no 28.) Reg. 62. Voorzien van het zegel van graaf Floris en der borgen, behalve dat van Lambrecht den Vriese Thielmanne ver Magtildenzoene en Wolbrande den Vrieze (die verloren zijn), terwijl die van Henrike den Vriese en Heinen Gheraerts Wittekenszoene onkenbaar zijn geworden. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 690 in regest, met foutieven datum 1290 Maart 4. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXIX.1291 April 7. In orkonde desen brieve, die was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo ende neghentech des Saterdaghes naest half vastene.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Ghijse Dukinc aan zijn broeder zekere som gelds schuldig is. (‘Wie, Jan (Putoc, Jan) van Strien, Gieliis sharen Jacobs sone ende Jacob sharen Ghiben swagher, scepene in Dordrecht orkonden ende kennen ende maken kont ende kenlec alle den ghenen, die desen brief sullen zien jof horen, dat voer ons quam alse voer scepene haer Ghijse, dien men heet Dukinc ende verliede, dat hi sculdich es haren Willeme Dukinghe, sinen broeder, die houdere es van desen brieve, hondert pont niewer inghelsche ende sevene ende tachtich pont sconinx penninghe van Inghelant ende dese vorscrevene penninghe hevet hi ghelovet te gheldene toet des voerseiden haren Willamens wille up alle dat goet, dat die voerseide haer Ghyse lecghende heeft binnen der port van Dordrecht, jof buten der port, jof waer datd gheleghen es binnen der baeliuscap van Zuutholland. Waer dat sake, dat die vorseide haer Willem siinre penninghe niet langher ne mochte noch ne woude omberen ende hi die penninghe, die hier voerscreven staen, te coste ende te scaden wonne, dien cost ende dien scade sal hem die voerseide haer Ghyse up rechten ende ghelden metten hoeftstoele.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. B. Br. I 3 no 9.) Reg. 63. Beschadigd, zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXX.1291 (1290?) April 15. Dese brief was ghegheven in Dordrecht int jaer ons Heeren dusentich tveehondert ende neghentich te half Aprelle.
Florens (V), graaf van Holland, verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van het vermeten van zout en koren, de begeving der school en der kosterij, doet afstand van zijn recht in den steenen toren tegen het kerkhof, vergunt aan de poorters vrijelijk hunne erven binnen de stad te mogen betimmeren en bevestigt de vroeger verkregen vrijheden, privilegiën en handvesten.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 16. (D. 5, F. 2; Br. I 1 no 29; W.K.A. 2; Br. III 1 no 3). Reg. 56. Opgenomen in een vidimus van Steven, gardiaan van de Minderbroederen in Dordrecht, d.d. 1294 Juni 7 en in een dito van Bernaet van Groeninghe, gardiaan van de Minderbroederen in Dordrecht, d.d. 1326 Maart 19. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 438; Van Mieris, Charterb. I blz. 503; Van de Wall, Handv. blz. 81 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II no 699. Het jaar 1290 liep van 2 April 1290 tot 22 April 1291. De datum half April komt er dus tweemaal in voor; in verband met de handvesten, door den Graaf te Dordrecht gegeven ‘des Saterdaghes na den achtenden daghe na Paschen’ (15 April 1290), dunkt mij voor den Dordtschen brief 1291 gesteld te moeten worden. Zie Van den Bergh, Oorkb. II nos 696-698. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXI.1291 Augustus 3. In orkonde desen brieve..... ghegheven..... (sen)teGa naar voetnoot1) Steffaens daghe int jaer ons Heeren MCC eenGa naar voetnoot2) (ende) neghentichGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Graaf Florens (V) verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van woonplaats. (‘Wi, Florens, grave van Hollant, van Zeelant ende hereGa naar voetnoot1) van VriezelantGa naar voetnoot2) maken kont allen den ghenen die desen brief sullen (sien ofte)Ga naar voetnoot3) horen lesen, dat wi gheven orlof alle onsen portren (van Dordrecht?) te wonen waer dat si willen ..... die om ende? ..... aetGa naar voetnoot4) ende dat si recht...... enGa naar voetnoot5), van allen zaken die ten waer? ..... ende schepene van Dordrecht..... emeneGa naar voetnoot6).’)
Opgenomen in een vidimus van Schepenen en Raad van Dordrecht d.d. 12 .... ‘des Manendaghes na Sente Andriesdaghe’. (Zie no 171.) Reg. 64. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 279. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXII.1291 September 13. Ende dese brief was gegheven int jaer ons Heren MoCCo een ende neghentich des heilichen crucen avont alst gehoghet was.
Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1288 November 16. (‘Wij, Thielman die Vriese, Gielijs veren Hadewien sone, Gielijs Iacobs sone ende Heinric heren Geraertssone, scepenen in Dordrecht, orcunden ende kennen, dat wij ghesien hebben enen brief, goet ende gave ende binnen jaers, sprekende in dusdanicher manieren, alse hier na volghet.’) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zie het charter van 1288 November 16, no 98. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. B; Br. I 3 no 10.) Reg. 65. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXIII.1291 September 13. Ende dese brief was gegheven int jaer ons Heren MoCoCo een ende neghentich des heilichen crucenavont alst gehoghet was.
Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1289 Maart 6. (‘Wij, Thieleman die Vriese ende Jan Putoch, scepenen in Dordrecht, orcunden ende kennen, dat wij gesien hebben enen brief, goet ende ghave ende binnen jaers, sprekende van worde te worde alse hier na volghet.’)
Zie het charter van 1289 Maart 6, no 100. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. E; Br. I 3 no 9). Reg. 66. Zeer verschroeid; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXIV.1291 October 18. In orkonde desen brieve die is bezeghelt met den clenen zeghele van der (stede D)orredrecht, die ghegheven was int jaer ons Heren MoCCo een ende neghentich in sente Lucasdaghe.
De Baljuw van Zuid-Holland en Rechter (Schout), Schepenen en Raadsmannen van Dordrecht stellen een keur of reglement in zeven artikelen vast op de makelaars en de makelaardij.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 201. (X. 7; Br. I 3 no 14.) Reg. 67. Zeer beschadigd. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 83; Van den Bergh, Oorkb. II, no 787. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXV.1292 Januari 20. In orcunde desen brieve die ghegheven was int jaer ons Heren MoCCoXCIo des sonendaghes vor Sente Agnetendaghe.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Ghyse Dukinc aan zijn broeder Willem zekere som gelds schuldig is. (‘Wi, Henric ser Gherards sone ende Gillis veren Hadewien sone, scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen, dat vor ons quam her Ghise Dukinc ende verliede, dat hi sculdich es haren Willeme Dukinghe, sinen broeder, een ende vijftich pont nuwer enghelsere ende neghen scellinghe des coninx enghelse van Enghelant; dese vorseide penninghe sal die vorghenoemde her Ghise ghelden tote ser Willems Dukincs wille sijns vorseides broeders; waer dat dese vorseide her Ghise haren Willeme sinen broeder dese vorseide penninghe niet en goude tote sinen wille, als hier vorsproken es, so wat coste ende wat scaden so die vorseide her Willem omme dese vorseide penninghe dade, die soude die vorseide her Ghise up rechten met den hoeftstoele, ende dit hevet die vorseide her Ghise ghelovet haren Willeme, sinen broeder, up al sijn goet, dat hi hevet ligghende binnen Dordrecht jof der buten.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. O; Br. I 3 no 16.) Reg. 68. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Friesland bekent schuldig te zijn aan Jan heer van Arkel, zijnen getrouwen man, Lambrechte den Vriese, burger van Utrecht, en Rycoude van Nordeloes, zijn knapen, 12000 £ Holl. penningen onder verband van zijn renten, tollen enz. in zijne landen van Zeeland, Zuidholland, Noordholland en Friesland, met uitzondering van de goederen van Poortvliet, onder borgstelling van de steden Dordrecht, Middelburg, Zierikze, Delft, Leiden, Haarlem en Alkmaar.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 247. (X. f.; Br. I 1 no 33). Reg. 69. Verschrompeld. Zegels verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 817. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXVII.1292 April 22. Dese letteren worden ghegheven int jaer ons heren dusent tvehondert tve ende neghentich des dienxsdaghes vore sente Marxdaghe des Ewangelistes.
Graaf Florens (V) erkent aan heer Lambrecht den Vrieze zekere som gelds schuldig te zijn, onder verband van zijn renten, tollen enz. in zijn landen en onder borgstelling van eenige steden. (‘Wi, Florens, Grave van Hollant, van Zelant ende Here van Vrieslant maken cont ende kenleec alle den ghenen, die dese letteren sien sullen iof horen lesen, dat wi sculdech sijn haren Lambrechte den Vriese van Utrecht, riddre, die houder es van desen brieve, tvaelf dusent pont hollanscher penninghe, die ghenghe ende ghave sijn. Ende dese voerghenoemde penninghe bewize wi hem ofte sijnen erfghenamen, waer dat sake, dat sijns ghebrake, in te nemene in allen onsen renten ende tolne, opcominghe ende voerval binnen onsen lande, alse in Zelant, Suthollant, Noerthollant ende in Vrieslant, uitghenomen den goede van Portvliet, dat wi behouden toete onser cost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende gheloven desen voerghenoemden haren Lambrechte iof sijnen erfghenamen, of sijns ghebrake, in dese voerghenoemden rente ende tolne, opcominghe ende voerval, daerinne te houdene, wi ende onse nacomelinghe, toe der wilen dat hi dese tvaelf dusent pont inne hevet ghenomen volcomenlike sonder engherhande archeit. Ende hiervoren hebwi desen voerghenoemden haren Lambrechte iof sijnen erfghenamen, waer dat sijns ghebrake, te borghe ghezet onse porten van onsen lande, alse Dordrecht, Middelborg, Zyrixe, Delf, Leyden ende Haerlem, in desen maniren: Waer dat sake, dat desen voerghenoemden haren Lambrechte iof sijnen erfghenamen, waer dat sijns ghebrake, ennich commer iof scade quame van desen voerghenoemden renten, tolne, opcominghe ende voerval, alsoe dat hi daer ute worde ghedaen bi ons iof onsen nacomelinghen, ofte bi anders iemene, dat niet ghescien sal, of God wille, dat dan die Scepenen ende die Raet van onsen porten die hier voren ghenoemt sijn, soe wie dat si waren in dien tijden, inne souden varen, licghen, ighelijch inne hoers zelves port, inne ene herberghe, die hem dese voerghenoemde haer Lambrecht, sijn ghewaerde bode jof sijne erfghename, waer dat sijns ghebrake, wijsen sullen, ende daer inne te eetene, drinken, slapen ende hem selven te winnen ende inne die herberghe te licghene wittelike ende trouwelike, alse licghens recht es, ende daer niet ute te varen, vore die tijt, dat desen voerghenoemden haren Lambrechte jof sijnen erfghenamen, waer dat sijns ghebrake, dese voerghenoemde tvaelf dusent pont ende die scade, die hem daer of comen mochte, vol ende al, ware betaelt, ende negheen Scepen noch Raetsman van onsen porten, die hier voren ghenoemt sijn en mach hem onsculdeghen met andren hine moet licghen ende leisten, alse goit borghe met hem selven ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met anders niemene, soe wanneer dat hi ghemaent wordet van deser bortocht gheliker wijs, dat hier voren ghescreven es. Ende omme dat sake, dat dit haren Lambrechte den Vriese, riddre, jof sijnen erfghenamen, waer dat sake dat sijns ghebrake, vaste ende ghestade van ons ende van onsen nacomelinghen blive, soe hebbe wi hem dese ieghenwordeghe letteren doen beseghelen met onsen seghele, ende ghebeden onsen porten, die hier voren ghenoemt sijn, alse Dordrecht, Middelborg, Zyrixe, Delf, Leyden ende Haerlem, dat si dese borgtocht in al dien manieren, dat hier voer sproken es, met ons beseghelen metten seghelen van hoeren porten. Ende wi, Scepenen ende Raet van den porten, die hier voren ghenoemt sijn, doer beeden wille ons heren sgraven van Hollant, soe ghelove wi allegader dese bortocht wittelike ende trouwelike te houdene, alse goede borghen in alle den vorwaerden, dat hier voren ghenoemt ende ghescreven es, van ons ende vertien alles des rechts, daer wi ons mede weren mochten jeghen dese voerghenoemde bortocht, wine moeten leisten, als goede wittafteghe borghen alle dese vorwaerden, in al dien maniren, dat wi ghelovet hebben ent voren ghesproken es. Ende omme dat sake, dat wi dit vaste ende ghestade willen houden, soe hebbe wi dese letteren doen beseghelen metten seghelen van onsen porten.’)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 247. (F. i; Br. I 1 no 35.) Reg. 70. Gecasseerd; van de 7 zegels is slechts dat van graaf Floris V nog aanwezig. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 823 in regest. Voor het eerst uitgegeven. In dit nummer en het vorige stelt Floris al zijn renten en tollen tot onderpand behalve de goederen van Poortvliet, welke plaats wij meenen, dat bedoeld wordt in het charter van 1220; zie no 15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXVIII.1292 September 12. Ghegheven int jaer ons Heren MoCCo tve ende neghentich des Vriendaghes na Onser Vrouwendaghe ter latere.
Rechter, Schepenen en Raad van Dordrecht geven de school aan het gasthuis om de zieken te laven en hun kost ermede te doen.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 608. (X. 6; Br. I 3 no 17). Reg. 71. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 86; Van den Bergh, Oorkb. II no 831. Na den brand van het gasthuis in 1338 heeft de stad de school weer aan zich getrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXIX.1293 Maart 24. Ghegheven des Dynxdaghes voer Paesschen int jaer ons Heren dusent twehondert twe ende neghentich tot Middelborch.
Florens (V), graaf van Holland enz., geeft aan de poorters van Dordrecht tot wederopzeggens het recht dat zij, wanneer zij in anderer heeren land in personen of goederen gearresteerd worden, met hulp van Baljuw of Schout en Schepenen van Dordrecht beslag mogen leggen op de personen of goederen der lieden van dat land, totdat hun verlies door den graaf berecht zal zijn.
Het origineel van dit charter is verloren. MS. Handvest Chron. van M. van der Houve ad Ann. 1290. Gedr. Boxhorn, Theatr., blz. 99; Van der Eyck, Handv. van Zuythollant blz. 107; Balen, Beschr. van Dordr. blz. 438; Van Mieris, Charterb. I blz. 501 en 546; Van de Wall, Handv. blz. 84 (naar een oud MSS. Keur- en Privilegieboek van den Heer P.C. Pompe van Meerdervoort, fol. 20vso, gecoll. met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
authentieke copie naar het Houten boek in de MSS. Privilegiën van den Heer Meerman Litt. B. fol. 84. Het jaar van dezen brief wordt verschillend opgegeven: 1282, 1290, 1292. Het eerste is door den titel des graven, heer van Friesland, beslist foutief. Van der Eyck en Van Mieris stellen 1290; Van den Bergh II no 768 heeft 1290 met paaschstijl, dus 1291, wat mij niet juist voorkomt. Van de Wall, die de oudste handschriften gebruikte, acht 1292 het juiste jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXX.1293 Maart 25. Ghegheven te Middelburgh des Woensdaeghs voer Paschen int iaer ons Heren dusent tvee hondert tvee ende neghentich.
Florens (V), graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland verklaart met Schepenen van Dordrecht overeengekomen te zijn, dat alle kenningen, die drie schepenen of meer met hunne zegelen kennen, eeuwig duren zullen.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 104. (D. 6; Br. I 1 no 34.) Reg. 72. Zegels verloren. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 439; Van Mieris, Charterb. I blz. 546; Van de Wall, Handv. blz. 85, met foutieven datum 1292 April 2; Van den Bergh, Oorkb. II no 840. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXI.1293 Mei 23. Ende desen brief was ghegheven int jaer ons Heren tvalf hondert ende drie en neghentich des Wonsdaghes vor Sincsen.
Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1291 April 7. (‘Wii, Jan die Keiser, Henric heren Ger(aerts) sone, Heine haren Alarden sone ende Willem uten Steenhuse, Scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen, dat wi ghesien hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenen brief, goed ende gave ende binnen jaers ghescreven, wel sprekende van worde te worde als hier na volghet.’)
Zie het charter van 1291 April 7, no 119. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X... Br. I 3 no 13.) Reg. 73. Zeer beschadigd. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXII.1293 Juni 14. Ende dese brief was ghegheven int jaer ons Here(n) MoCCo drie ende neghentich des Sonendaghes na Sente Odolfsdaghe vor sente Jansmesse.
Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1292 Januari 20. (‘Wi, Jan die Keyser, Jan Putoc ende Heine haren Alarden sone, scepenen in Dordrecht, maken cont alle den ghenen, die desen brief sullen zien of hore lesen, dat wi ghesien hebben enen brief, goed ende gave, ongheblamiert ende binnen jaers ghescreven, wel sprekende in dese worden als hierna volghet’). Zie het charter van 1292 Januari 20, no 125. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXIII.1293 Juli 13. In orcunde desen brieve die was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo drie ende neghentich up Sente Margrietendaghe.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Willem Dukinc zekere in het charter genoemde erven, toebehoorende aan Ghyse Dukinc, gepand heeft. (‘Wij, Jan die Keiser, Jacob her Wiggherssone ende Gillis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ver Haedwien sone, scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen, dat her Willem Dukinc, die houder es van desen brieve ghepant hevet alsulke erven ende husinghen, als her Ghise hadde legghende binnen der port van Dordrecht, doe hi lest te live was, ende nu ter wilen sinen kinderen ende sine arfnamen ane bestorven es, vor alsulke scout, als die vorseide her Ghise den vorseiden haren Willeme sculdich es, des hi goede brieve of hevet, beseghelt met scepenen seghele van Dordrecht. In den ersten so hevet her Willem Dukinc ghepant dat halve hues ende dat halve erve, dat vor heren Willems Dukincs leghet ter havenen waert, ende dat daertoe behoert, die helt oestwaert, ende dat halve hues ende dat halve erve, daer her Willem Dukinc nu terwilen selve in woent, ende dat daer toe behoert, in die helt van den huse ende erve, dat heren Ghisen was, westwaert. Ende dat halve hues, dat staet tusschen Brandenborgh ende den huse daer her Willem Dukinc in woent ende dat daertoe behoert, ende die helt van den huse ende van den erve van Brandenborght ende dat daer toe hoert, die helt oestwaert. Ende die helt van den Meelhuse ende dat daertoe behoert, ende die helt van den erve daert windaes up staet, van der halver straten ter havenen waert ende dat daer toe hoert, ende dat gheleghen es tusschen den Meelhuse ende CopsoetenGa naar voetnoot1) erve. Ende vort die helt van den erve, dat gheleghen es alrenaest Brandenborgh westwaert van der halver straten achterwaert, also verre alst gaet ende dat daertoe behoert. Ende vort so hevet die vorseide her Willem Dukinc ghepant die helt van den erve, dat naest Jan SwsGa naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gheleghen es uetwaert daer Willem Vaniet nu ter-(wilen) een hues up staende hevet van den enen watre ten andren, dat ghelt drie ℔ v s.Ga naar voetnoot1) min sjaers, ende dat halve erve van den enen watre ten andren daer nu ter wilen Zegher Wellinssone up woent, dat gheleghen es naest Apers huetwaert, dat rent xxxv s. jaerlics, ende die helt van den erve, daer Heinekin die linemaker up woent, dat rent xv s. jaers ende vort die helt van den erve daer Crulleboie up plach te wonene, dat rent xvii½ s. jaers, ende die helt van den erve daer Crulleboyen moeder up woent, dat rent vii1/2 s. jaers ende dat halve erve daer Hildebrant up woent, dat rent xv s. jaers ende dat halve erve daer Jan die linemaker up woent, dat rent xx s. jaers. Vort die helt van allen den erven, die in die Kauwersine stegheGa naar voetnoot2) legghen, also verre alse haren Ghisen toe hoerden, doe hi lest te live was. Ende vort die helt van den erve ende van den Steenhuse, dat Luchtenborch heet, daer nu ter wilen die Lonbarde up wonen, ende al dat daer toe behoert, dat rent xii½ ℔ jaers ende v s. Voert dat halve erve daer Willem Robrachts neve up woent, dat rent x s. jaers ende dat halve erve, daer Boudin veren Eliaerden sone up woent, dat rent xv s. jaers, ende dat halve erve daer Gillis van den Wale up woent xv s. jaers. Ende vort die helft van den erve daer Henric die cuper up woent xv s. jaers. Vort dat verendeel van den erve daer Hannekin Gheraerds Rees sone up woent, dat rent xij s. jaers. Vort kennen wi, waer dat sake, dat haren Willeme yet ghebrake an desen husen ende erven, die hier vorscreven staen, van tuiscatte panden, dat soude die vorseide her Willem vervaen an anders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
saren Ghisen goede, waert gheleghen es ende ment bewisen mochte ende scepenen ghewijst hebben, dat hem niet scaden mach te sinen rechte met eenen vontnesse’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. O; Br. I 3 no 18.) Reg. 75. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. Het huis Brandenburg, waar schepenen en raad meermalen bijeen kwamen (zie Dozy, blz. 13, 15, 23), bestond nog in de 17e eeuw. Het ‘Meelhuus’ stond aan de havenzijde bij de plaats van ‘den windase’ (de kraan) in de nabijheid der Wijnbrug. De ‘Kauwersinesteghe’ is de Nieuwstraat. Zij werd alzoo genoemd naar de Caorsini of Lombarden, die er in het ‘Cleyn Lombaerdenhuis’ (later St. Claraklooster) en in het groote huis ‘de Lombaert’ (later de Berckepoort) woonden. De overige erven en plaatsen zijn niet aan te wijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXXIV.1293 Juli 20. Ghegheven int jaer ons Heren, als men scrivet dusent tvee hondert drie ende neghentich des manendaghes vor sente Marien Maddalenen daghe.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Willem Dukinc beslag gelegd heeft op zekere erven en renten, als in den doorstoken brief genoemd zijn. (‘Wi, Jan die Keiser, Jacob her Wigghers sone ende Gillis ver Haedwien sone, Scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen, dat her Willem Dukinc, die houder es van desen brieve, verboden hevet alsulke husinghen, alsulke erven ende alsulke renten, als in desen anderen brieve bescreven staen, die dorsteken es met desen brieve’.) Zie no 133. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. O. Br. I 3 no 18.) Reg. 76. Beschadigd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXV.1293 Juli 31. In or(cunde desen) br(ieve) die was ghegheven int jaer ons Heren MoCCo drie ende (negh)ent(ich)... sinte Pieters avonde te inganghende oechste.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Willem Dukinc zekere in den brief genoemde erven, toebehoorende aan Ghyse Dukinc, gepand heeft. (‘Wi, Jan die Keiser, Jacob ser Wigghers sone, Ghilles ver Haedwien sone ende Henric haren Alerds sone, Scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen, dat her Willem Dukinc, die houder es van desen brieve ghepant hevet dat erve, ghehelike, daer Willem Vaniet nu ter wilen up woent van der halver straten achter ten wateren wart, also (verre) alst gaet, ende dat halve erve, dat daer naest gheleghen es tusschen (Hen)ric GheilincsGa naar voetnoot1) ende den vorseiden erve, daer nu ter wilen Bouden Jans Goe(den) (sw)agherGa naar voetnoot2) up woent, van der halver straten achterwart ten watere, also verre (alst gaet), vor alsodanighe scout, als her Ghise Dukinc den vorseiden haren (Willem Dukinc) sculdich was, dies hi goede brieve hevet met scepenen bese(ghelt).... nu ter wilen sine arfnamen sculdich sijn te gheldene’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. LL; Br. I 3 no 73.) Reg. 77. Zeer beschadigd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXVI.1293 Augustus 2. In orcunde desen brieve, die was ghegheven int jaer ons Heren dusent tvee hondert drie ende neghentich des manendaghes na sente Pietersdaghe te inganghende oechste.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Willem Dukinc beslag gelegd heeft op de in den doorstoken brief genoemde erven en renten. (‘Wi, Jan die Keiser, Jacob haren Wiggherssone, Gillis ver Haedwien sone ende Henric haren Alerdssone, scepenen in Dordrecht, orcunden ende kennen, dat her Willem Dukinc, die houder es van desen brieve, verboden hevet alsulke erven ende renten, als in desen anderen brieve bescreven staen, die dorsteken es met desen brieve’.)
Zie no 135. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. LL; Br. I 3 no 73.) Reg. 78. Beschadigd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXVII.1293 Augustus 18. Datum quinto decimo kalend. Septembris Anno Domini M.CC. nonagesimo tertio.
Zifridus, aartsbisschop van Keulen, geeft aan de poorters van Dordrecht eenige voorrechten betreffende de tollen op den Rijn in zijn gebied.
Het origineel is verloren. Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 555; Van de Wall, Handv. blz. 89, naar een oud MS. Keur- en Privilegieboek van den heer P.C. Pompe van Meerdervoort, gebonden in hoorn fol. 21; de vertaling naar MSS. Privilegiën en Handvesten van den Heer Burgemeester Karsseboom, gequot. A. fol. 275 vso. Van de Wall stelt het stuk op 1293 September 15, naar de vertaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXVIII.1293 Augustus 23. Datum in vigelia beati Bartholomei (apostoli anno Domini) MoCCo nonagesimo tercio.
Adolfus, graaf van Berg, verleent aan de poorters van Dordrecht en hunne goederen voor een jaar vrijgeleide door zijn gebied.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 56. (X... niet bij Br.) Reg. 79. Zegels verloren. Zeer door brand verschroeid. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 283. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXXIX.1293 September 3. Datum feria quinta ante natum beate Marie anno Domini MoCCo nonagesimo tertio.
Theodoricus, graaf van Cleve, verleent aan de poorters van Dordrecht en hunne goederen vrijgeleide en regelt de tolrechten, welke zij op den Rijn in zijn gebied van hunne koopmanschappen te betalen hebben.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 57. (A. 1; Br. I 1 no 36.) Reg. 80. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 87 (naar het origineel), waar het charter gesteld wordt op 1293 September 5; Van den Bergh, Oorkb. II no 857. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXL.1293 October 28. Ende omme dat sake dat wi dit vaste ende ghestade willen houden, soe heb wi hem desen brief ghegheven, beseghelt met onser stede seghel, die waert ghegheven int jaer ons Heren dusent twe hondert drie ende neghentich op Sente Symon ende Judendach der apostle.
Rechter, Schepenen en Raad van Dordrecht stellen haren Pieter ver Dijbborgensone, Thielmanne ver | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Machtilden sone, Gilyse ver Hadewighen sone en Wolbrande den Vriese aan tot het ontvangen en uitgeven der stedelijke gelden.
Het origineel in het Rijksarchief. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 376; Van Mieris, Charterb. I blz. 556; Van de Wall, Handv. blz. 92; Van den Bergh, Oorkb. II no 863. De stadsrekening van 1285-1286 begint: ‘Dit es utgheven van den Burghermeysters in den jare ons Heren mocco vive ende tachtich.’ En de eerste post luidt: ‘Tielemanne Fierenblase, doe men nam Borghermeystere’ enz. In de rekening 1284-1285 komt de naam ‘borghermeyster’ nog niet voor. Of men daaruit nu mag afleiden, dat de burgemeesters eerst in 1285 werden aangesteld, is onzeker, daar men in die rekening steeds twee personen vindt belast met het ‘innemen en wtgheven’ van der stede penningen. In bovenstaand charter worden de personen, die dezelfde werkzaamheden hebben als de in 1285-1286 voorkomende burgemeesteren, niet bij dien naam genoemd, terwijl in het charter van 1296 (zie no 157) wederom van twee burgemeesters gesproken wordt. Ik meen, dat deze aanstelling wel een bijzonderen grond moet gehad hebben, maar dat zij toch niet de eerste van dien aard was, dat er dus werd gesanctionneerd, wat reeds te voren bestond. Sommigen zien hierin de aanstelling van tresoriers, m.i. ten onrechte; het ambt van burgemeester omvatte aanvankelijk niet veel meer dan het beheeren der stedelijke financiën. Wanneer en hoe dit charter uit het archief der gemeente is geraakt, is onbekend. Ten tijde van Van de Wall was het reeds verdwenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florens (V), graaf van Holland, hem niet meer schuldig is dan ‘x dusent pont seven pont xxiii½ d. outs ghelts’, zooals het charter van donderdag na Sente Martijns-octave inhoudt.
Rijksarchief. Reg. E.L. 41 fol. 6 vso. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 864. Evenals op een enkele plaats in de Dordtsche rekeningen (Dozy, blz. 54) wordt ook hier gesproken van oud geld. De verhouding tusschen nieuw en oud geld is nog niet gevonden. De ponden, schellingen en penningen esterling kunnen niet bedoeld zijn. Uit vergelijking blijkt, dat het nieuwe geld ongeveer 20% zwaarder was dan het oude. In het volgende charter wordt gesproken van nieuwe penningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXLII.1293 December 23. In orconde desen brieve, die wart ghegheven int jaer ons Heren dusent tvehondert drie ende neghentich des ander daghes na Sente Thomaesdach des apostels.
Graaf Florens (V) belooft de stad Dordrecht te sullen vrijwaren wegens een borgtocht voor een som gelds, door hem aan Rijcoude van Noerdeloes verschuldigd. (‘Wij, Florens, Grave van Hollant, van Zelant ende here van Vrieslant, groeten alle die ghene (die) desen brief sien sullen jof horen lesen, ende maken hem dat cont ende kenleec, dat wij gheloven met goeder trouwen in desen ieghenwordechen brieve, onser ghemeenre port van Dordrecht, die houder es van desen brieve van der bortocht, die si voer ons ghedaen heeft, Rijcoude van Noerdeloes, onsen knape, ende sijnen arfnamen, (waert dat) sake dat sijns ghebrake jofte den ghenen die Rijcouts hantveste brenghet, alse van dusent ponden nyew(er).... penninghe van Rijcouts husinghe binnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dordrecht, voert van der bortocht, die si voer ons ghedaen heeft .... tolnare van Gheervliet, alse van tveen hondert ponde ende tsestenchen vlaemscher penninghe, dat wij die........ ghemene port van Dordrecht van deser bortochte scadeloes sullen houden’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 248. (X. LL. Br. I 3 no 73.) Reg. 81. Zeer beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXLIII.1293. Orconde desen sticken, die vorscreven staen, vast ende ghestade (te houdene hebben wij desen) brief (doen) beseghelen met onser stede seghele, die ghegheven was (int jaer ons Heren dusent tve)hondert drie ende neghentich jaer onser vrouwen avonde.......
Schepenen(?) en Raden van Dordrecht bepalen, dat niemand aan de haven van de Vischbrug tot de kerk, aan de landzijde huizen mag bouwen. (‘......... Raedsmanne in Dordrecht maken cont ende kenleke al den (ghenen die desen brief sollen sien) ende hoeren lesen, dat wi bi ghemeenen Rade ende om orbare onser ...... e te gheduren, alsoe dat niemene husinghe setten ne sal, noch doen (setten ane di)e lantside van Claes Vroedenbure toten torne toe, die staet.... oeter kerken wart, op die boete van tien ponden van dien.... (de)se brief ghegheven was, ende die huse jof husinghe die nu ter (wilen) ..... ghetimmert staen, die sollen sijn ofghebroken, ende van der havene... (tot)e meydaghe, die naest comende es ende acht daghe daer na ......, die staen voer die Mijnrebroder ter Visbrugghen toe, bleven..... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huse staen op die vorseide havene, die soud men ofbreken ....’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 198. (X. AA. Br. I 3 no 19.) Reg. 82. Zeer beschadigd; zegel verloren. In dorso staat: ‘Up die havenne an die lantside niet te timmerne’. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 870. De persoon heet Claes Vroedenbure, en niet-burc of -burch. Zie Dozy, blz. 1, 4, 5, 6, 11, 15, 17, 22, 23, 36, 44, 49 en hiervoor no 101. Uit dit stuk, dat jammer genoeg, niet geheel verstaanbaar is, blijkt, dat de straat langs de haven van de Vischbrug tot de Vuilpoort niet betimmerd mocht worden en dat huizen, die daar reeds stonden, moesten worden afgebroken. Waarom zulks bevolen werd, blijkt niet, maar ik vermoed, dat het geschiedde tot wering van brandgevaar voor de kerk, het gasthuis, het Minderbroederenklooster enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXLIV.1294 April 12. Dese lettren waren ghemaect int iaer ons heren, dat men screef Dusent tve hondert neghentich ende viere smanendaghes naer Palmesoendaghe in April.
Schepenen en Poorters van Dordrecht, Zierikzee en Middelburg verklaren aan Gilles Clawaert en ‘Jhanne ser Pieterssoene’ zekere som gelds schuldig te zijn. (‘Wij, Scepenen alle ghemeenlike ende die ghemeente van drien steden, nameleke van Dordrecht, van Zierixse ende van Middelborch, doen te wetene alle(n) denghenen, die dese lettren sullen sien jof horen lesen, dat wi sculdich sijn onsen lieven vrienden Gillis Clawaerde ende Jhanne ser Pieters soene, porters in Brugghe, viere ondert pont ende zestich pont goeder niewer Inghelscher peneghen, die welke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
si ons gheleent hebben ter orbaren enter nutscepen der ghemeenten enten vorseiden drien steden, daer of dat wi ons wel ghepait houden. Ende dese vorseide penninghen, die wij hemleden sculdich sijn, so gheloven wi ende ele hover al, te gheldenne desen vorseiden Gielisse ende Jhanne wel te Sinte Andries messe, derste die comet, jof den ghenen, die dese lettren bringhen sal; ware oec dat sake, dat wij des niet ne daden ende dese vorseide Gielis Clawaert ende Jhanne ser Pieters soene, jof die houdere es van deser lettren, (cost) jof scade hadde bi fauten van onsen payemente, wij scepenen entie ghemeente vorseide willen gehouden sijn te gheldene dien cost entie scade metter voremscult ut hares selves simpel secchen, jof des gheens, die houdere es van deser lettren, sonder enichen eet jof andre proeve te doene. Ende in dese sticken so binden wi ons ende al onse goet, dat wij ebben of ebben sullen in diere manieren, dat dese vorseide Giellis ende Jhan, jof die houdere es van deser lettren, mach doen rasteren ende houden te sinen vrien eijghindomme met so wat gherechte, dat hi wille, in so wat steden dat ment vonde, bi watre jof bi lande. Vort doen wi ons buten alle exceptie van der leker wet ende van der clerke wet, alle privilegie ende alle beschermenesse van crucen die ghenomen sijn, jof noch te nemene sijn. Ende al dat ons te hulpe jof te stade mochte staen, in so wat manieren het wesen mochte, omme te segghene jof te doene jeghen dese lettren. In orconscepen van desen sticken ende omme dat wi willen, dat sij vast ende ghestade bliven sonder malengien, so hebben wij vorseide scepenen ende ghemeente dese lettren in kennessen ghezeghelt metten drien zeghelen uthanghende van desen vorseiden drien steden, namelike van Dordrecht, van Zierixe ende van Middelborgh’.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 227. (X. p.a.; Br. I 3 no 20.) Reg. 83. Zeer verschroeid; zegels verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 874 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Daar in 1295 Paschen viel op 3 April en ‘Palmesoendaghe’ in Maart, moet in dit charter niet de Paaschstijl maar de Kerst- of de Jaarsdagstijl gevolgd zijn. Op deze schuld hebben nog verscheidene charters betrekking, dagteekenende uit de eerste jaren der 14de eeuw. (Regestenlijst no 107, 109, 110, 111, 112, 123, 126, 140, 141, 143, 144, 145, 147, 148, 149, 150, 151. Eerst 1309 Maart 22 en 24 werd te dier zake een dading getroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXLV.1294 April 12. Dese lettren waren ghemaecht int jaer ons Heren dat men screef dusent twee hondert neghentich ende viere smaendaghes naer Palmesondaghe in Apryl.
Schepen en gemeente van Dordrecht, Zierikzee en Middelburg verklaren aan Gheeraert Baerde twee honderd en dertig pond ‘goeder nuwer Inghelscher penningen’ schuldig te zijn.
Afschrift in het Rijksarchief. Gecollationneerd met het oorspronkelijke vidimus op perkament, berustende in het archief van Zierikzee. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 901. Blijkens het vooraf gaande charter van dezelfde dagteekening moet dit stuk niet, zooals Van den Bergh doet, op 1295 Maart 28 gebracht worden. Bij vergelijking met het vorig charter blijkt het afschrift, dat van Van den Bergh gebruikte, vrij slordig te zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dordrecht te sullen vrijwaren wegens hun borgtocht voor de som gelds, waarvoor hij den tol van Dordrecht aan Gillis Clawaert heeft verkocht. (‘Wi, Florens Grave van Hollant (van Zelant ende) here van Vrieslant, maken cont alle den ghenen die desen brief sullen zien (jof horen) lesen, dat wi onse Scepenen ende den Raet ende die ghemene port van Dordrecht scadeloes sullen houden van den brieve, die sij met ons hebben gheseghelt, alse van der tolne van Dordrecht, die wij Gielis Clawarde, portre in Brugghe, hebben vercoft drie jaer.... sinte Jacops daghe, die naest coemt’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 249. (X. p. k; Br. I 1 no 37.) Reg. 84. Zeer verschroeid; zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 909 in regest, waar het stuk op gezag van den Inventaris van Mr. P. van den Brandeler gesteld is op 1295 Mei 19. Er moet in het charter evenwel ‘vire’ en niet ‘vive’ gelezen worden. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXLVII.1294 Juni 7. In orkonde desen brieve die ghegheven was int jaer ons Heren dusentich twee hondert viere ende neghentech des manendaghes in die Sinxdaghe.
Steven, gardiaan van het Minderbroederenklooster te Dordrecht, geeft vidimus van een charter van 1290 April 15. (‘Allen den ghenen die desen brief sullen sien ende horen (lesen.... wij) Broeder Steven, gardiaen van der Minder broederen in Dordrecht saluut in onsen Here met kennessen der waerheit ende doen u te wetene, dat wii hebben ghesien eens hedels mans lettren heren Florens sgraven van Hol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lant, beseghelt met siinen seghele ongheblameert ende wel sprekende in desen woerden’.)
Zie het charter van 1291 April 15, no 120. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 16. (F. 2; Br. I 1 no 29.) Reg. 85. Zeer beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXLVIII.1294 September 16. Dit was ghedaen int jaer ons Heren dusent tve hondert neghentich ende viere in sente Lambrechts avonde.
Heineman Suus, ‘Jacob heeren Wiggherssone’ en Jan Maleghijs, Schepenen in Dordrecht, oorkonden, dat ‘Jan ver Diedewinen sone’ den baljuw van Zuid-Holland Aloude beloofd heeft, alles te beteren, wat de Graaf van Holland op hem te zeggen heeft.
Les Chartres des Comtés d'Holl. etc. van de L.K. pag. 304 verso. Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 560; Van den Bergh, Oorkb. II no 884. ‘Jan veren Diedewinen sone’ komt talrijke malen in de rekeningen van 1284-87 voor. Hij was een aanzienlijk en rijk poorter, die menigmaal aan de stad geld leende, o.a. voor den Heer van Kuik, blz. 44. In de rekening 1285-86 ontvangt hij van 's Graven wege de 64(?) £ Holl., die de stad jaarlijks verschuldigd was (eigenlijk maar 60 £ Holl.) Wat nu de Graaf op hem te zeggen had, dat hij voor den baljuw van Zuid-Holland moest beloven te beteren, blijkt niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXLIX.1294. In orconde van desen brieve ghegh(even).... (h)ondert vireGa naar voetnoot1) ende neghentich des ander Zaterdaghes..... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Graaf Florens (V) belooft de poorters van Dordrecht te zullen vrijwaren wegens hun borgtocht voor zekere som gelds, door hem verschuldigd aan ..... en Gherart Baerde. (‘Wi, Florens, Grave van Hollant (van Zelant ende Here)Ga naar voetnoot1) van Vrieslant maken cont alle den ghenen, die desen le(t)terenGa naar voetnoot2) sullen sien jof horen lesenGa naar voetnoot3), dat wi onsen portren van Dordrecht hebben ghelovet.....Ga naar voetnoot4) (sca)deloes te houdene, zonderGa naar voetnoot5) alle arghelist, van drie ende.... (vlae)mscher penninghe, die sij met onsen portrenGa naar voetnoot6) van.... (gh)elovet ende verzekert vore ons ende toet onser behoe(f) ..... dssoneGa naar voetnoot7) ende Gherart Baerde, portren in Brugghe,..... die naest coemt’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 250. (X. LL; Br. I 1 no 73.) Reg. 86. Slechts twee vierden van het charter zijn aanwezig; zegel verloren. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 308, waar het stuk ten onrechte op 1295 gesteld is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CL.1294(?)
Schepenen en Raden van Dordrecht bevelen Willem en Jan Dukingh in de clementie van graaf Florens V aan. (‘Eenen edelen here mijn her Florens, grave van Hollant, Zelant ende here van Vrieslant. Wij, Scepenen, Raetsmanne ende die ghemene steede van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dordrecht onbiedenGa naar voetnoot1) VGa naar voetnoot2) onsen dienst, ende daertoe ghereet te sijne vroe ende spade, soe waer daer ghijs begharende sijt. Lieve here, wiiGa naar voetnoot3) bidden VGa naar voetnoot4) allegader ghemeenlike, ende oetmodelike, omme onsen dienst ewelike, dat ghi Willem Dukinghe, onsen porter, die met VGa naar voetnoot5) te doene heeft, alsoe ghenadelike ende vriendelike van VGa naar voetnoot6) laet gheraken, ende Janne sijnen neve sher GhijzenGa naar voetnoot7) sone, dat si gheware worden, dat si onser bede te bat hebben. Ende dit doit, lieve here, des bidde wi VGa naar voetnoot8) ghemeenlike doer Goeds wille ende laet VGa naar voetnoot9) ghedenken, ende aensijt,Ga naar voetnoot10) die mengherhanden ghetrouwen dienst, die wilen VGa naar voetnoot11) her Ghyse ende Willem sijn broeder deeden. Here God, die beware VGa naar voetnoot12) zyele ende VGa naar voetnoot13) lijf al VGa naar voetnoot14) leven’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 609. (X.A.; Br. I 3 no 8.) Reg. 87. Zegel verloren. Gedr. Dr. G.D.J. Schotel in Handelingen der Maatsch. van Nederl. Letterk. 1881 blz. 59; Van den Bergh, Oorkb. II no 647 in regest; J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 254, alle met het jaartal 1288(?). De laatste brief, waarin Ghise Dukinc als nog levend genoemd wordt, is van 1292 Januari 20 (zie no 125); in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien van 1293 Juli 13 (zie no 133) blijkt hij reeds overleden te zijn. Daar ook in bovengenoemd stuk van ‘wilen heer Ghise’ gesproken wordt, moet het stuk zeker na Juli 1293 geplaatst worden. Evenmin als van Jan ver Diedewinensone (zie no 148) kan ik met zekerheid van Willem Dukingh en zijn neef Jan Dukingh, zoon van Ghyse Dukingh, ontdekken, wat zij tegen den graaf misdreven hadden. Blijkbaar stond het in verband met de gruit, die de gebroeders Dukingh in 1278 van Floris V gepacht hadden (zie no 49). Uit het volgende (no 151) toch ziet men, dat de brief der Dordtsche regeering op den Graaf de gewenschte uitwerking heeft gehad en dat hij hun van de gruit van Dordrecht ‘ghenoech gedaan’ d.w.z. genoegdoening gegeven had. Opmerkelijk is, dat de zoon van Ghyse Dukingh heer Jan die Vriese genoemd wordt. Hij komt o.a. in 1306 als Jan die Vriese haren Ghysensoene, schepen, voor. Daardoor wordt het zeer twijfelachtig, of alle personen, die den naam Vriese dragen, wel leden derzelfde familie waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLI.1295 Januari 20. Ghegheven int jaer ons Heren dusent tve hondert viere ende neghentich in Sente Agnetenavonde.
Heinric die Vriese, Jan ver Diedinen zoon, Heineman Suus, Jan Maleghiis, Jacob heeren Ghiben zwager en Jacob die Keyghelare, schepenen in Dordrecht, oorkonden, dat Willem Dukinc en Jan die Vriese heeren Ghiesen zoon Dukinc verklaard hebben van den Graaf van Holland voldaan te zijn wegens de gruit te Dordrecht.
Origineel in het Rijksarchief; met vier zegels. Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 557; Van den Bergh, Oorkb. II no 898. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLII.1295 Maart 4. Che fu fait enlan del Incarnation nostre signeur mil CCo quatrevins et quatourse le quartime jour del mois de march.
Schepenen van Dordrecht erkennen aan Gossin de Brabant zekere som gelds schuldig te zijn. (‘Nous Esscevins et toute li communitets dele vile de Durdrecht faisons asavoir a tous chiaul ki ches presentes lettres verront et orront ke nous tous et chascun de nos pour le tout devons a no boin ami Gossin de Brabant chunc cent livres et quarante et deus livres dele monoie de Flandres kil nos presta de son propre cateil en bons deniers et bien conteis sans vilaine co(n)venenche a no requeste et a no grant besoing, les quels deniers nos avons tous eus et recheus et mis et convertis el commun pourfit apparant de no vile devandite. Et ches deniers devandis nos sommes tenu et promettons loiaument a rendre et a paier en le vile de Brugis en boune monoie de paresis ou en autre boune monoie qui ou tans douGa naar voetnoot1) paiement courra a Brugis de coi bourgois saquitera a autre ale persone qui ches presentes lettres ara par devers lui quiconques li persone soit et nient a autrui au chunkime jour del mois de march, ki sera en lan del incarnation nostre signeur mil deus cens quatrevins et quinze. Et si nos en defailliens, nos ale persone qui ches presentes lettres ara par devers li et nient(a) autrui, renderiemes tous les cous et tous les damages kil iaroit en quelconque maniere que che fuist par le defaute de no paiement sur le d... dele persone qui ches presentes lettres ara sans autre preuve avoet tote le dete devandite. Toute ceste..... che promettons nos en boune foi sur nos sairemens et sur le | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
foi que nos devons a no signeur terrien bien et loiaument a tenir et a emplir.... persone qui ches presentes lettres ara et ke chunos ne lairons pour defense ne por destrainte de persone qui soit ne pour autre ockison nule. Et a chou fermement tenir et a emplir mettons nos et obligons endroit et en loi et en abandon envers toutes justiches nos tous et chascun de nos pour le tout et tous nos biens ausi moebles et non moebles presens et avenir u con les puist trover. Et volons greons et otrions et a chu nos obligons que por quitanche que li devandit Gossin ait fait ou puist faire dendroit ceste dete ne pour autre ockison nule nos ne puissons ne nen doions estre quite ne delivre en tout ne enpartie dele dete ne des convenenches devandites se nos ne ravons ches presentes lettres par devers nous. Et pour chou ke toutes ches coses devandites soient tenues fermes et estables nos avons ches presentes lettres saielees de nos saiel’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 225. (Y. 6; Br. I 3 no 21.) Reg. 88. Zeer beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLIII.1295 Juni 14. Dit was ghedaen int jaer ons heren alsemen screef twelefhondert eude vive ende neghentech in sente Bazelisdaghe in wedemaent, Brugis.
Schepenen van Dordrecht erkennen aan Pieter van der Spoye en Gillis Claward zekere som gelds schuldig te zijn voor Lambrecht den Vriese. (‘Wie, Schepenen ende ghemeente van (Dordrecht, van Zierixze) ende van Middelborch doen te verstane allen den ghenen, die dese letteren sullen zien jofte horen lesen, dat wie sculdech sijn onsen..... vrienden Pietre van der Spoye ser Willems sone van der Spoye, portre in den Dam ende Gielise Clawarde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
portre in Brugghe, viere dusentech ponde goeder Vlamscher peneghe, de welke peneghe si belovet hebben den grave van Vlaendren over den her Lambrechte den Vriese, Riddre, jofte hi niet nen quame te half hoeste, die naest comende es, in ghevancnessen scraven van Vlaendren. Ende ware dat sake, dat her Lambrecht niet in nen quame, also alse hier voeren bescreven es, so beloven wie scepenen ende ghemeente van Dordrecht, van Zierixze ende van Middelborch, dat wie die vorseide viere dusentech ponde vlamscher peneghe betalen sullen Pietre vorseit, poertre van den Damme ende Gielise Clawarde, portre in Brugghe vorseit jofte den ghenen, die houdere es van desen sartre, te haren vermane jofte hars boden. Ende dit beloven wie met samenderhant ende met goeder trouwen ende sonder alrehande harghelust. Vort so binden wie ons jeghen Pietre van den Damme ende Gielise Clawarde vorseit jofte jeghen den ghenen, die houdre es van desen sartre, ware dat sake, dat wie dese peneghe niet nen ghaven te haren vermane ent also gheviele, dat wise ghelden souden na dien dat hier boven bescreven es, so gheven wie hem des orlof, dat si onse goet antasten, nemen ende arasteren, war ende ine wat steden, dat sijr toe comen, eist in wat jofte up lande. Vort so binden wie ons jeghen hem, quame hem lieden eneghe scade der af, grote jofte cleene, in dien dat wie hem dese peneghe niet nen gaven te haren vermane ende avise te rechte ghelden souden, na dien dat hier boven bescreven es, dat wie hem jofte den ghenen, die houdre es van desen brieve, den scade al uprechten sullen, ende dat so late wie staen up hare simpel segghen. Vort si dat sake, dat ghevalt, dat Pietre ende Gielis, die hir boven ghenomt sijn den her Lambrechte vorseit borgheden te eenen langheren dage dan hier voeren bescreven es, so binden wie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons anderwarven met zamenderhant, te houdene hem lieden al de pointe die hier boven bescreven staen na dien daghe, nen quame hi niet inne, levende jofte doot, dit beloven wie elc van ons lieden sonderlanghe ende alle ghemeenlike, met goeder trouwen. Ende omme dat alle dese vorbenomde pointe sullen bliven vast, seker ende wel gehouden, so hebben wie van Dordrecht onser porteren zegel, wie van Zierixze onser porteren zegel ende wie van Middelborch onser porteren zegel an desen brieve gehanghen in tekine ende omme kennesse van wareiden’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 227. (X.p.c.; Br. I 3 no 22.) Reg. 89. Beschadigd. De drie zegels met een van graaf Floris V tot één klomp versmolten. Van den Bergh, Oorkb. II no 910 in regest. Zie no 146. Voor het eerst uitgegeven. In de Bijdr. en Meded. van het Hist. Gen. dl. XXIV blz. 215 heb ik uitgegeven een rekening, getiteld: ‘Dit es tghelt, dat in Vlaendren bleven es, door der borchtucht wille van heren Lambrechte den Vriese’, bedragende 601 £ 2 s. 7½ d. esterling, behalve de 225 £ van ‘Clays Onderwater ende Stase die Keyers wter torne(?) ende 70 ghoudinen penningen van Colijn Everocker’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLIV.1295 Juni 14. In orconde van desen brive ghegheven des dinxdaghes na sinte Odulfs daghe int jaer ons Heren dusent tvee hondert neghentech ende vive te Zirixe.
Graaf Florens (V) belooft de poorters van Dordrecht te zullen vrijwaren wegens hun borgtocht voor Lambrecht den Vriese. ‘(Wi Florens, grave van Hollant, van Selant ende here van Vrieslant, gheloven onsen lieven portren van Dordrecht, die houdende zijn desen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief, scadeloes te houden met (goeder) trouwen alse van den vier dusent ponden Vlaemsche, daer sii borghe of sijn voer haeren Lambrecht den Vriese riddre, ieghens Pieter van der Spoye van den Damme in Vlaendren, ende haeren Gylise Clawarde, portre in Brugghe, ghemene met onsen portren van Middelburgh ende van Sirixe’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 251. (S. 7c; Br. I 1 no 38.) Reg. 90. Door brand verschroeid. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 910 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Zie ook vorig nummer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLV.1295 Juli 2. Die was ghegheven int jaer ons Heren MCC vive ende neghentich, des Saterdaghes was (na?) Sente Pieters ende Pauwelsdach der apostle.
Jan, heer van Hoesdenne, erkent aan den abt en het convent van Middelburg schuldig te zijn 300 pond ‘Lovansche in svaerten Tornosen’, en belooft die som te Kerstavond e.k. terug te zullen betalen of anders te Dordrecht in eene herberg in leisting te komen.
Origineel in het Rijksarchief te Middelburg; met geschonden zegel van heer Jan in groene was. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 300. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLVI.1296 Juli 30. In orconde desen brieve beseghelt met onsen seghelen, ghegheven int jaer ons Heren MoCCo ses ende neghentich des manendaghes na sinte Jacopsdaghe.
Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Henric heeren Gerardszoon Witkind aan Jan Bones zekere som gelds schuldig is. (‘Wi Jan veren Dieduien sone ende Ghisebrecht veren Wijfgoeden sone, scepene in Dordrecht, orconden ende kennen, dat Henric heren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gherards sone Witkinds vor ons verghiede dat hi sculdich es Jan Bones jof den ghenen, die desen brief brenghet, vive ende zeventich pont niewer inghelscer penninghe in hoedekine penninghen te gheldene van wonsdaghe die erst comet binnen acht daghen daer naest comende; ward, dat hi des niet ne dade, ende die vorseide Jan jof die houder es van desen brieve, enighen cost jof scade daer omme dade, die redenlic ware, ende schepenen kenlic, dien ghelovede hem die vorseide Henric up te richtene den cost metten hoeftghelde in goeden trouwen’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 617. (F. 4; Br. I 3 no 23.) Reg. 91. Zegels verloren. Met een transfix d.d. 1297 Juli 25. Zie no 160. Voor het eerst uitgegeven. Gherard Witkind heet in de Rekeningen Heer Gerard die Witte (Dozy, blz. 19); zijn zoon komt voor als Heyne 's Heren Gerardssone (ibid. blz. 48 en 52). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLVII.1296 September 29. In orconde desen brieve die wij Jan van Avennes, grave van Henegouwen vorseit, beseghelt hebben met onsen seghele in kennessen ghegheven int jaer ons Heren MoCCo sesse ende neghentich int Sente Michielsdaghe.
Jan van Avennes, graaf van Henegouwen, vergunt aan de poorters van Dordrecht voorloopig jaarlijks op Sint Bavendag onderling negen schepenen en twee burgemeesters te kiezen, totdat zijn neef Jan, graaf van Holland, in het land teruggekeerd zal zijn, aan wien hij verzoeken zal, deze handvest te willen bevestigen.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 105. (R. 12; Br. I 1, no 39.) Reg. 92. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 95; Van den Bergh, Oorkb. II no 963. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit charter staat volgens Van de Wall het woord ‘twunghe’; Van den Bergh drukte af ‘tuunghe(?)’, maar er staat ‘tuiincghe’, een afleiding van twee, met de beteekenis van tweedracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLVIII.1296 November 22. In orkonde desen brieve die wij beseghelt hebben metter stede seghele van Dordrecht. In kennessen ghegheven int jaer ons Heren MoCCo sesse ende neghentich in Clementsavonde.
Rechter, Schepenen en Burgemeester van Dordrecht erkennen aan Jan den Snider 141 £ Engelsch schuldig te zijn, wegens zijn borgtocht voor de stad bij Gilles Clawaert en zijn gezelschap. (‘Wij, Rechtre, Scepenen ende borghemeester van Dordrecht maken kont ende kenlic alle denghenen die desen brief sullen sien ende horen lesen, dat wij sculdich sijn van der ghemeenre stede weghen van Dordrecht Janne den Snider, die houder es van desen brieve, hondert pont Inghels ende ene ende viertich pont Inghels, in hoedekine pennincghe, die ghincghe ende gave sijn, daer die viere waert of sijn neghen pennincghe niewer hollands. Van desen pennincghen voerseit hebben wij hem ghelovet ende gheloven elkes jaers te ghevene viertien pont Inghels ende tve schellincghe Inghels also lancghe, als hem dese vorseide pennincghe ute staen, die ene helft te ghevene alle jare te meye, ende die ander helft te bamisse, dat altoes daer naest coemt, ende dese vorseide rente so moghen wij lossen ende quite, so wanneer dat wij willen ende moghen, emmer die tien pont Inghelsche omme hondert pont Inghels, ende dese scout die wij Janne den Snider vorseit sculdich sijn, dat es van alsulker scout ende van alsulker borchtucht, daer die stede van Dordrecht borghe of es ende daer sij hore scout of ghemaect hevet ende beseghelt es metter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stede seghele van Dordrecht, jeghens die goede liede van Brucghe ende van den Damme, namelike jeghens heren Gielise Clawaerde ende jeghens siin gheselscap, die daer toe behoren, van sheren Lambrechts Vriesen weghen van sire rasterincghen, ende dese vorseide voerwaerden sullen wesen behoudenlike onser stede recht in deser manieren, ware dat sake, dat wij iement vinden mochten, die dese vorseide scade sculdigher ware te gheldene metten rechte dan wij van onser stede weghen, dat wijt an hem verhalen mochten’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 226. (X. L; Br. I 3 no 24.) Reg. 93. Met zeer beschadigd stadszegel. Gedr. Smits en Schotel, Beschr. van Dordr. dl. I blz. 305; Van den Bergh, Oorkb. II no 968, beide met vele mislezingen. Hoewel men aanneemt, dat een Engelsche penning (esterling) 2½ penning Hollandsch was, blijkt hier, dat 4 penn. Eng. = 9 penn. Holl. (nieuwe) zijn. De nieuwe Holl. penningen, ‘zooals men die in de Munt te Dordrecht slaet’ waren dus zwaarder dan de oude. ‘Hoedekine pennincghe’ zijn penningen sterling, zoo genoemd naar het ‘hoedekine’ of kransje, dat er op afgebeeld was. Janne die Snider komt in 1309 en 1310 als schepen voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLIX.1297 Februari 7. Dese brief was ghegheven te Zyrixe int jaer ons Heren dusent jaer tvee hondert zes ende neghentich des Donnersdaghes na onser Vrouwendaghe Sente Marien lechtmesse.
Jan (I), graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland, verleent aan de poorters van Zierikzee en de goede lieden van Zeeland vrijdom van den tol te Dordrecht en bepaalt het wisselrecht aldaar. Orig. in het Gemeente-archief van Zierikzee. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 989. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLX.1297 Juli 25. Ghegheven int jaer ons Heren MoCCo zevene ende neghentich in Sente Jacobs ende Christofers daghe.
Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1296 Juli 30. (‘Wij, Heinric die Vriese sheren Wolbrants zone, Heinric die Snider ende Jacob die Keghelare, scepenen in Dordrecht, orkonden ende kennen, dat wii enen brief ghesien hebben ende ghehoert goet ende gave, wel sprekende binnen jaers, van woerde te woerde, als in desen andren brief ghescreven staet, die doersteken es met desen brieve’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 617. (F. 4; Br. I 3 no 23). Reg. 94. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. Dit charter is een transfix van no 156. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXI.1298 April 12. Datum apud Campvere sabbato infra octavam pasce Anno Domini MoCCo nonagesimo octavo.
Jan (I), graaf van Holland, verleent aan de kooplieden van Kampen, die tot dusverre in Vlaanderen in de haven het Zwin met hunne koopwaren zich begaven, doch thans in de haven van Dordrecht of elders in zijne landen verlangen aan te komen, eenige vergunningen met betrekking tot hunne goederen, die door schipbreuk mochten stranden, met bepaling van den tol, door hen bij in- en uitvoer te betalen, en voorts met regeling van het waterrecht en een vrijgeleide door geheel zijn land, alles voor den tijd van een jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opgenomen in een vidimus van Schepenen en Raden van Dordrecht d.d. 1298 April 15. Zie volgend nummer. Reg. 95. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 319. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXII.1298 April 15. Datum anno Domini MoCCo nonagesimo octavo feria tercia post octavas pasce.
Schepenen en Raden van Dordrecht geven vidimus van den brief d.d. 1298 April 12. (Zie vorig nummer.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 58. (Br. III 1, no 4.) Reg. 96. Met stadszegel en contrazegel in groene was. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 319. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXIII.1298 April 29. Datum apud Hagham feria tercia post dominicam Jubilate anno Domini MCC nonagesimo Octavo.
Jan (I), graaf van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, stelt voor de burgers en kooplieden van Groningen, die tot dusverre in Vlaanderen in de haven het Zwin zich met hunne koopwaren begaven, zijn haven, de Maas genoemd, te Dordrecht en andere havens in zijn land open voor den tijd van vijftien jaren en stelt verschillende bepalingen vast op hun verblijf enz. aldaar, het strandrecht, tollen, waterrecht, vrijgeleide enz.
Vidimus Arch. Groningen; Rijksarchief, Reg. E.L. 40 fol. 2 vso.; Reg. Tollen Cas K. 1322-1358 fol. 9. Gedr. Driessen, Mon. Gron. blz. 576; Oorkb. van Gron. en Dr. I no 202; Van den Bergh, Oorkb. II no 1030. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXIV.1299 Februari 15. In orconde van desen brieve ghegheven ende bezeghelt met onsen zeghele int jaer ons Heeren dusent tvee hondert neghentich ende achte des Sondaghes na Sente Valentijnsdach tote Zandenborch.
Jan (I), graaf van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, verbiedt aan ieder haver te koopen en boven Dordrecht ‘uutwaert’ te voeren, met bepaling, dat de markt van haver te Dordrecht moet gehouden worden.
Opgenomen in een vidimus van den gardiaan van het Minderbroederenklooster te Dordrecht, d.d. 1310 Januari 10 (Zie Inv. no 86, F. 10; Br. I 1 no 40). Reg. 97. Gedr. Van de Wall, Handv. blz. 98-99, waar ook de brief in het Latijn voorkomt naar een Perkament MS. van Koning Willem van de Leen- en Charterkamer, blz. 128, evenals bij Van Mieris Charterb. I blz. 592; Van den Bergh, Oorkb. II no 1054. Het origineel is verloren. Van de Wall stelt den datum op 1298 Februari 16. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXV.1299 Juli 30. In orconde desen brief bezegelt mit minen zeghele ghegheven int jaer ons Heren MCCXCIX des donredaghes na Sente Jacobsdach ende Sente Kerstoffels.
Oloud, baljuw van Zuid-Holland, erkent ten behoeve van den Graaf van Holland van diens rentmeester, meester Louwerens, de som van 400 £ Holl. ontvangen te hebben. Rijksarchief, Reg. E.L. 41 fol. 23 vso. Oloud, meest Aloud, van Ierseke, baljuw van Zuid-Holland, werd in 1299 met meer anderen na het innemen van het slot Crayestein door de Dordtenaars doodge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slagen. De zoenbrieven en betalingen deswege bevinden zich in het archief te Dordrecht. Zij dateeren tusschen 1307 Februari 8 en 1309 April 3 (Regestenlijst nos 127, 131, 133, 134, 137, 138, 139, 142). Voor den doodslag op Aloud moest 1080 £ ‘zwarte tornoyse’ betaald worden, benevens 100 £ als voorzoen, voor dien op Meeus Bod 90 £ en voor dien op Droeghe Doedekijn 25 £. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXVI.1299 October 4. In orkonde desen brieve bezeghelt met onzen zeghele. Ghegheven int jaar ons Heren MCCXCIX des sonnendaghes na sente Bavendagh.
Graaf Jan van Avennes en Jan I, Graaf van Holland, doen uitspraak ter zake van den doodslag op Niclayse en Didderic van der Merwede door de Dordtsche poorters. (‘Wi, Jan van Avennis, grave van Henegouwen en wi Jan, Grave van Hollant, van Zelant ende here van Vrieslant maken cont allen lieden, dat dit onze segghen is, alze van den onghevalle alze van den doetslaghe van Niclayze van der Marwede ende van Didderic, zinen brodere, ende van al den twiste, die gheweest heeft tote op den dach, dat deze lettere ghemaect was, van Niclayze ende van Didderike sinen broedere voerzeyt, ende onzer poerte van Dordrecht; des haer maghe an ons bleven zijn an de ene zide, ende onze porteren van Dordrecht an dander side. In den eersten soe segghe wi, dat die van Dordrecht sullen ghelden Niclayze van der Marwede tvee hondert pont ende vijftich, ende Didderike sinen brodere tvee hondert pont, in sulken payemente alze nu gaet, den sizein voer vier penninghe, deze salmen ghelden binnen dezen jare te drien tiden, de eerst dach over zeventien weken ende dander tvee daerna, alzoe alst beloept binnen jaers; voert soe is onze segghen, dat Niclays | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maghe ende Didderic voerzeyt zullen ghelden die drie doeden, die de poerte van Dordrecht verloes, hondert pont van den selven paymente ende ten voerseyden daghen te ghelden; voert soe is onze segghen, dat van dien vijftalf hondert ponden, daer men Niclayze ende Didderike voernoemt mede ghelden zal, zullen ghaen hondert pont ter voersoene, daer wize wizen te ghane bi der maghe rade, die wize toe nemen; voert soe is onze segghen, dat die van Dordrecht sullen gheven MerwedenGa naar voetnoot1) Janssone hondert pont in den selven payemente ende ten zelven daghe alze wi de zoene gheset hebben te gheven voer den scade ende quetsinghe die Niclays ende Didderix maghe leden hebben ende die zij ghecroent hebben; hier bi soe salt wesen ene ghestade zoene ende ene vaste ewelike tusschen Niclays ende Didderix maghe voerzeyt ende onzer porte van Dordrecht van allen sticken diere gheschieden, beede up thuis ende daer beneden, ende te Dordrecht ende al over al, ende ghebieden elken man up zijn lijf ende up zijn goed, dat hi deze zoene wel ende getrouwelike houde; ende waer dat sake, dat hare enich den anderen deze voerzeyde penninghe niet en gave ten daghen als voerzeyt is, soe kennen wi ons selven over overborghen dat wijt selve sullen voldoen ten daghen alst voerzeyt is’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 270. (W. 3; Br. I 1 no 41.) Reg. 98. Eenigszins door brand beschadigd. Gedr. Smits en Schotel, Beschr. van Dordr. II blz. 80 (gedeeltelijk en slordig); Van den Bergh, Oorkb. II, no 1086, naar Smits en Schotel. Voor het eerst nauwkeurig uitgegeven. De heer Ramaer noemt deze Niclays en Didderic van der Merwede jongere zonen van Daniel I (IV), maar zonder bewijs. In de genealogie bij Balen komen ze niet voor. Vreemd is, dat Daniel II, als hij hun broeder was, niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het stuk genoemd wordt. Ik vermoed op grond van Merweden Janssone, in het charter voorkomende, en in verband met Janne van der Merwede, Daniels neef, die in de rekeningen van 1284-87 voorkomt, dat Niclays en Didderic zonen van dien Jan waren en dat ‘..... Merweden Janssone’ hun broeder was. Gesteld, dat zij zonen van den heer van Merwede waren, dan zou er zeker veel meer dan 250 en 200 pond moeten betaald zijn, daar voor den dood van drie Dordtsche poorters wel 100 £ moest gegeven worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXVII.1299 October 17. Ghegheven in den jare ons Heren dusent twee hondert neghentich ende neghene des Saturdaghes voer elfdusent magheden daghe.
Jan van Avennes, graaf van Henegouwen, en Jan, graaf van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, benevens Schepenen, Raadsmannen en al de gemeene porte van Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Leiden, Delft, Haarlem, Alkmaar en St. Geertruidenberg, verbinden zich nooit met de moordenaars van graaf Florens (V) als: Jan heer van Kuik, Jan, heer van Heusden, Gijsbrecht, heer van Amstel, Herman, heer van Woerden, Gerard van Velzen e.a. te zullen verzoenen, noch met hunne nakomelingen tot in het zevende geslacht.
Origineel in het Rijksarchief, bezegeld. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 1093. Er berust in het Rijksarchief nog een charter van gelijken inhoud van Zondag voor Elfduizendmaagdendag 1299. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Friesland en Elisabeth, zijne gemalin, dragen het bestuur hunner landen op zekere voorwaarden voor vier jaren, en daarna tot wederopzeggens, op aan Jan van Avennes, graaf van Henegouwen, hunnen neef. (‘Ende omme dat wij alle dese poincte die voirscreven sijn, vast ende gestade willen houden, in allen ende in elcken poincten, alse sij voirscreven staen, soe hebbe wij dese lettre bezegelt met onsen zegelen vuythangende, ende hebben gebeden onsen lieven ende getrouwen scepene, raetsman, ende alder ghemeenre poirte van Dordrecht, van Middelborch, van Ziericxee, van Leyden, van Delft, van Haerlem, van Alckemaer ende van Sinte Gheerdenberghen, dat zij dese lettre besegelt hebben ghemeene met ons met hare ghemeene stede segel. Ende wij scepene, raetsmannen ende ghemeene poirte van Dordrecht, van Middelborch, van Ziericxee, van Leyden, van Delft, van Haerlem, van Alckemaer ende van Sente Gheerdenberghe, maken cont allen lieden, dat onse lieve heere Jan, grave van Hollant, van Zeelant ende heere van Vrieslant, ende onse lieve vrouwe Elisabeth, gravinne ende vrouwen van denselven lande, alle dese saken, die voerscreven staen, gedaen ende gemaket hebben bij haren voerscreven rade ende bij haren vrien wille ende bij rade ende consente van ons poirten voerseyt ende hebben in orkonde ende in kenniss hier off om bede ons lieves heeren ende onser liever vrouwen voerseyt dese lettre besegelt met onser alre ghemeene stede segel ghemeene met onsen lieven heere ende met onser liever vrouwen voerseyt’.)
Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 614; Van den Bergh, Oorkb. II no 1095. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghegheven des Vridaghes na Alreheylighen daghe int jaer ons Heren MCC neghen ende neghentich.
Jan (I), graaf van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, en Jan van Avennes, graaf van Henegouwen, vestigen de markt van alle koopmansgoederen, die de Merwede of de Lek afkomen, te Dordrecht; bevelen aan de tollenaars te Geervliet en te Strienmonde, niemand te vertollen of voorbij te laten varen, indien hij niet het ‘litteeken’ uit den wissel te Dordrecht kan toonen, dat hij de goederen te Dordrecht gekocht heeft; staan toe, dat zoo vreemde als inlandsche kooplieden vrijelijk te Dordrecht mogen koopen en verkoopen zonder panding, behoudens de vrijheden der stad, en geven aan allen een vrijgeleide door geheel hun land naar Dordrecht, alles tot wederopzeggen.
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 87. (W.K.B. 1; Br. III 1 no 5.) Reg. 99. Zegels verloren. Gedr. Boxhorn, Tooneel van Hollant, blz. 77; M. Balen, Beschr. van Dordr., blz. 441; Groot Plakkaatboek III, blz. 552; Van Mieris, Charterb. I blz. 616, naar een vidimus van broeder Bernaert, gardiaan der Minderbroederen te Dordrecht d.d. 1299 November 6; Van de Wall, Handv. blz. 100; Van den Bergh, Oorkb. II no 1097. Het Latijnsche stuk, dat aldaar wordt medegedeeld naar Van de Wall, die het evenals Van Mieris (Charterb. I blz. 615) afschreef uit de registers van de Leen- en Charterkamer (Register Boni Comitis Wilhelmi 1253-1310 en een ingelascht perkament in de Pauca Collecta 1244-1325 Cas B. fol. 7 en 8) is verloren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXX.13de eeuw (na 1284). Ghegheven int jaer ons Heren MoCoCo..... Urbaensdaghe.
De Regeering van Dordrecht en de Baljuw van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuid-Holland bevelen, dat niemand voortaan zijn huizen met tegelen zal doen dekken. ((‘Wij, Rechtre, Scepene, Raetsmanne) ende Borghermeysters van Dordrecht maken (cont)...... hebben metten baeliu van Suitholland omme seker(hede)..... (ew)elike, dat niement binnen der vriheit (van der stede)..... (rike noc)h arme, van desen daghe vortwart mere...... ne sal doen decken met teghelen op die (boete).... sijn huus altemale ondec (sic) liet worde..... hi soud weder doen decken met te(ghelen)..... (sta)et vorscreven. Op dat wijt vaste ende ghesta(de willen houden.... so hebben) wij desen brief beseghelt metter stede (seghele).....’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 199. (Niet bij Brandeler.) Reg. 106. Fragment. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Deze merkwaardige keur, die nimmer is uitgegeven, schijnt niet lang van kracht te zijn geweest. Althans in het keurboek van 1401, art. 54, wordt bevolen de huizen te dekken met tegelen of met schaliën, terwijl de ‘weegen’ (wanden) van steen of van hout moesten zijn; wie met riet wilde dekken, mocht niet hooger bouwen dan ‘anderhalf staedze’. De muren, die van riet of andere stoffen opgetrokken werden, moesten van buiten en van binnen geleemd zijn. Eerst na den grooten brand van 1457 werden ordonnantiën uitgevaardigd, waarbij het dekken met riet of week dak niet alleen verboden werd, maar ook de bestaande door hard dak moesten worden vervangen. Fruin, Oudste Rechten, I blz. 308-311. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXXI.13de eeuw. Ende in kennesse van deser dinc.... scepen ende raet van Dor(drecht) dit utescrift gheseghelt met onsen heimeliken inzeghel. Ghegheven int jaer ons Heeren MCC..... des (Manen?)daghes na Sente Andriesdaghe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schepenen en Raad van Dordrecht geven afschrift van den brief d.d. 1291 Augustus 3. (Zie no 121).
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 38. (D. 6. Niet bij Brandeler). Reg. 104. Met zeer geschonden geheim zegel van Dordrecht in bruine was. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. no 279. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXXII.13de eeuw.
De stad Dordrecht verzoekt heer Herbaren van Drongelen de van Dordtsche poorters gestolen ossen te doen terug geven. (‘(Tote) enen edelen man ende enen edelen heren Harebaerne van der Droncghele, ridder. Wii, die ghemeene porte van Dordrecht, saluut ende al goet. Wii bidden u vriendelike, dat ghij d.... oskine wilt weder doen hebben uten coyen van Janne van den Sloe.... oore... coo...ende anders onsen porters..... hore doen verloren hebben, dat Aloud ende Clais onsen portren namen, als si ons doen te verstane, ende dat ghij hier toe also doet, alse wi ju betrouwen ende (dat?) wijs gheware worden, dat onse portren met onser bede an ju gheholpen sijn. God sij met u’.)
Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 610. (X. II; Br. I 3 no 15.) Reg. 105. Zeer verschroeid. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Het eerste woord is geheel verbleekt, evenals een deel van den naam van den bestolene. Er kan gestaan hebben ‘tote’, mogelijk ook ‘ane’. Herbaren van Drongelen komt voor in charters van 1290 November 25 (Van den Bergh, Oorkb. II no 750) en van 1293 Mei 6 (Van den Bergh, Oorkb. II no 844). Hij stamde uit het huis Heusden en was erfgenaam van Sophia van Crayesteyn. In 1303 trad hij in de Balije van Utrecht der Duitsche orde, schonk Crayesteyn aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn zoon Zeger en alles wat hij bezat in Colijns-ambacht over Sliedrecht (Niemandsvriend), thans een deel der gemeente Sliedrecht, aan de orde. Matthaeus, Analecta V, blz. 866; Ramaer, blz. 57. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CLXXIII.13de eeuw.
Lijst van schepen. (‘Dit sijn die scepe, die haren Willems allene waren. In den ersten Henric Scalijp ende Henric die Roede hadden Wennemaers Scalijps scip omme xx sol. st.Ga naar voetnoot1). Item hadden si Henric Straesborchs scip omme xii sol. st. Dese die hierna volghen sijn ghemene Haer Willems, Jans Maleghijs ende Adaems. In den ersten so hadden die vorseide Henric Scalijp ende Henric die Roede Sijmoens scip van Mense omme v pont ende vi s. outs paijments. Item hadde Henric Scalijp vorseid Warnaers Negghijns scip omme ix sol. st. Item hadde Hanric die Roede Henrics scip van Lovene omme iiii pont half oude. Item hadde Henric die Roede Plonis scip van den kelnare omme x sol. st., ende hi hadde Bartoud Princij scip omme xx sol. st., dat gaf hi Gouden Jan Maleghis dochter. Item Henric Scalip hadde Adaems scip van den Heme omme ix(?) sol. st.; dit ghelt gaf hi Gouden Jan Maleghijs dochter. Item Jacob Halleman hadde Wijnrics scip omme vi½ lib. oude. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item hadde Heine Haer Alaerdssone Jan Specks scip ende hi hadde Gheraert Mijns scip; dese sijn ongherekent’.) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 293. Hendric die Roede komt voor in een fragment-rekening van onbekend jaar (Dozy, blz. 11); Jan Maleghijs vele malen in 1284-87, en als schepen. De overigen zijn onbekend. De bedoeling dezer nota is duister. |
|