| |
| |
| |
Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1906.
Wij hebben een jaar achter ons, rijk in gebeurtenissen, maar vooral rijk in bezwaren. Toch, wij verheugen ons het te kunnen zeggen, was het door ruimere verzending voor onze leden althans gunstiger dan het vorige jaar, al gelukte het ook niet, den achterstand geheel in te halen.
In den kring van ons Bestuur is gelukkig geene verandering gekomen. - In de plaats van Mej. Miedema, die in het voorjaar naar Transvaal vertrokken is, hebben wij geen anderen ambtenaar aangesteld; een voor dergelijk werk als aangewezen persoon bood zich aanvankelijk voor de waarneming der werkzaamheden aan, maar heeft zich later teruggetrokken. Wellicht zullen wij echter eerlang toch in de noodzakelijkheid zijn, om het beheer van al onze werkzaamheden op anderen voet te regelen. Immers de heer Van Dokkum, die na zijn vertrek van de Universiteitsbibliotheek ten slotte bereid bevonden werd, om op eenigszins gewijzigde voorwaarden de werkzaamheden onzer bibliotheek te blijven waarnemen, heeft ons op het einde van het dienstjaar bericht, dat zijne gezondheid hem niet langer in staat stelde zich met dit werk te belasten, zoodat wij tot ons leedwezen ook hiervoor naar andere hulp zullen moeten omzien.
Ons ledental is ditmaal bij uitzondering niet voor- | |
| |
uitgegaan: terwijl wij 1 honorair en 23 gewone leden verloren, zijn 1 honorair en 17 gewone leden tot ons toegetreden. De lijst onzer leden (31 honoraire en 463 gewone) volgt hierachter onder Bijlage A.
Daarentegen is het getal der genootschappen, met welke wij in betrekking zijn, ditmaal zéér belangrijk vermeerderd. Gedeeltelijk is dit te danken aan de verzending eener circulaire, die onze ijverige 1e bibliothecaris, na raadpleging van het jaarverslag van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, met onze instemming aan verschillende (vooral Duitsche en Belgische) historische genootschappen verzond; andere genootschappen meldden zichzelven bij ons aan. Allereerst hebben wij te vermelden de New-York Historical society, die ten vorigen jare op ons aanbod van een ruilverkeer niet geantwoord had, maar die thans, met verontschuldiging voor het late antwoord, verklaard heeft gaarne daarop te willen ingaan en ons eene groote kist met waardevolle uitgaven heeft toegezonden. Onze relaties met het Nederlandsch instituut te Rome, ingeleid door onze bemoeiingen ten behoeve van zijne bibliotheek, hebben thans gevoerd tot eene geregelde ruilovereenkomst; terwijl het Koninklijk oudheidkundig genootschap te Amsterdam, dat ons sinds lang zijne uitgaven toezendt, op zijn verzoek voortaan in ruil daarvoor onze werken zal ontvangen. Van de Königliche Landesbibliothek te Stuttgart ontvingen wij op het laatst van het jaar eene geheele kist met hare uitgaven. Verder traden wij nog in geregeld verkeer met het Historische Verein te Osnabrück, de Gesellschaft für pommersche Geschichte und Alterthumskunde te Stettin, de redactie van het tijdschrift Portogalia te Porto, Nordiska Museet te Stockholm, de Société d'émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre te Brugge en de redactie der Annales des facultés de droit et des let- | |
| |
tres d'Aix te Aix en Provence.
Daarentegen hebben wij de betrekkingen met The Board for international exchanges of the New South Wales government te Sidney afgebroken, daar wij, ondanks herhaalde aanmaningen, volstrekt niets van daar ontvingen. - De lange lijst der genootschappen, met welke wij thans in betrekking staan, volgt hierachter onder Bijlage B.
De staat onzer kas is bevredigend; het overzicht onzer ontvangsten en uitgaven, dat hierachter volgt onder Bijlage C, geeft ons geene aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Het bedrag der in deposito gegeven gelden, dat onze penningmeester noodig achtte voor het doen van onverwachte betalingen, werd allengs al te groot; wij hebben derhalve een gedeelte belegd door aankoop van f 2000. - obligatiën der gemeente Rotterdam 1894-97.
De regeling der drukloonen van de firma Kemink en Zoon leverde sinds lang aanleiding tot bezwaren. Volgens den op de meeste drukkerijen geldenden regel werd ons altijd een zeker bedrag als extra-correctie in rekening gebracht, - een bedrag, dat uit den aard der zaak niet te controleeren was. Wij stelden thans aan de firma voor, om, tegen verhooging van de vaste belooning per vel, voortaan de zoogenaamde extracorrectie steeds voor hare rekening te nemen; zij bleek daartoe, hoewel noode, bereid. De verlangde verhooging was belangrijk; maar nadat wij ons overtuigd hadden, dat de regeling voor ons toch nog iets voordeeliger was dan de praktijk der laatste jaren, hebben wij daarin toegestemd, verheugd dat voortaan althans eenige controle mogelijk zou worden. - Eene andere, minder belangrijke wijziging werd later in het contract aangebracht, omdat de firma Kemink en Zoon in eene naamlooze vennootschap is omgezet.
Veel hebben wij ook ditmaal weder te berichten over onze uitgaven. Behalve de Bijdragen en Mede- | |
| |
deelingen zijn ditmaal twee werken aan onze leden toegezonden: het Register op de journalen van Constantijn Huygens (waarvoor wij, eenige maanden na de verschijning, van eenen ongenoemde in dank eene reeks van toevoegselen ontvingen, - belangrijk, maar toch te weinig omvangrijk, om ze afzonderlijk te drukken) en het eerste deel van Fruin's bewerking van de Brieven van De Witt, uitgegeven door Prof. Kernkamp. De verschijning van dit hoogst belangrijke werk, waarnaar wij reeds zoolang verlangend hadden uitgezien, verheugde ons bijzonder; maar die vreugde werd vergald door de mededeeling, dat de geachte bewerker, door vele andere bezigheden in beslag genomen, niet in staat was zich verder met de zorg voor deze uitgaaf te belasten. Gelukkig is de Fruincommissie, die door de erfgenamen met het beheer dezer zaak belast is, er in geslaagd eenen zeer geschikten plaatsvervanger te vinden: de heer Dr. N. Japikse heeft zich bereid verklaard, de zorg voor de verdere uitgaaf op zich te nemen. Reeds aanstonds heeft hij de zaak met ijver aangevat, zoodat de druk, naar wij vertrouwen, spoedig zal voortgaan.
Nog altijd gaf de uitgaaf van Buchell's Diarium, dat ons reeds zoo lange jaren heeft beziggehouden, ons allerlei zorgen. Ten vorigen jare konden wij berichten, dat na langdurige onderhandelingen de voorrede van het boek eindelijk was gereed gekomen. Alleen de naamregisters bleven toen nog ontbreken, en wij hoopten dus, dat wij nu eindelijk aan het eind waren van onze tribulatiën met deze uitgaaf. Ten onrechte! Dr. Brom, door velerlei bezigheden in beslag genomen, had, met onze goedkeuring, dezen arbeid overgedragen aan een zijner bekenden, Dr. J. Hoogveld, thans hoogleeraar aan het seminarie te Kuilenburg. Naar het schijnt, was echter bij de afspraak eenig misverstand gerezen: hoe het zij, toen wij in
| |
| |
den zomer de registers ontvingen, bleken zij niet aan de door ons gestelde eischen te beantwoorden. Na eenige onderhandeling werd Dr. Hoogveld bereid bevonden de indices volgens onze aanwijzingen te herzien; thans, op het einde van het jaar, meenen wij het einde dezer moeielijke zaak nabij te zijn. Maar deze uitgaaf heeft ons reeds zóóveel leeds berokkend, dat wij eerst gerust zullen zijn, als het werk geheel afgedrukt voor ons ligt.
Ook in een ander opzicht bezorgde Buchell's werk ons nog eene moeielijkheid. Jaren geleden was Buchell's Duitsch reisjournaal door ons ter uitgaaf toegezonden aan de redactie der Annalen für die Geschichte des Niederrheins, en de voorzitter, wijlen prof. Hüffer te Bonn, had toen, in overleg met ons, de uitgaaf toevertrouwd aan Dr. H. Keussen te Keulen. Toen wij, na lange jaren, niets van de zaak vernamen en ook Dr. Keussen ongeduldig begon te worden, waagden wij een beleefden aandrang; maar het zéér ongewenschte gevolg was, dat wij Dr. Keussen's manuscript, dat reeds een paar jaren bij de redactie gesluimerd had, terugontvingen met het onwelkome bericht, dat de redactie de uitgaaf van het werk, waartoe zij zich nooit verbonden had, niet kon ondernemen, daar het stuk te volumineus was. In overleg met Dr. Keussen, die begrijpelijkerwijze zeer ontstemd was over dit onverwachte bezwaar, hebben wij tot de redactie een zéér dringend vertoog gericht, met overlegging der brieven, die wij van prof. Hüffer ontvangen hadden. Na geruimen tijd is deze moeite in zooverre met succes bekroond, dat wij op het laatst van het jaar het verzoek ontvingen, Dr. Keussen's handschrift naar Bonn terug te zenden, onder belofte dat men de zaak nog eens wilde overwegen.
Ook de uitgaaf der Kroniek van het Zwolsche fraterhuis, die, zooals bekend is, sedert lange jaren door
| |
| |
Dr. Schoengen bewerkt wordt, stuitte, toen het werk gereed scheen te zijn, ten slotte toch nog weder op bezwaren. Wij berichtten, dat de inleiding op het laatst van het vorige jaar persklaar ontvangen was, maar dat de buitengewone omvang daarvan ons besnoeiing wenschelijk deed achten. Toen daarover eenstemmigheid verkregen was, is het stuk ter perse gelegd en ten slotte, door eene Italiaansche reis van Dr. Schoengen ietwat vertraagd, eindelijk afgedrukt. Het naamregister zou toen onmiddellijk volgen; maar ook daarbij stuitten wij op tegenspoed. Dr. Schoengen had dit werk opgedragen aan een ander, die hem teleurstelde: toen het werk ten slotte afgeleverd werd, bleek het dan ook geheel niet aan onze eischen te voldoen. Over de aan te brengen verbeteringen is weder lang onderhandeld; Dr. Schoengen heeft zich ten slotte bereid verklaard, het stuk persoonlijk geheel om te werken. Op het einde van het jaar hoopten wij het werk spoedig te kunnen te gemoet zien.
Van de uitgaaf der Journalen van Hardenbroek hebben wij in het afgeloopen jaar niets vernomen. Dr. A.J. van der Meulen heeft het geheele stuk attent doorgelezen en houdt zich thans bezig met de overweging, of het mogelijk is in den zeer volumineusen tekst besnoeiingen aan te brengen. Wij zien zijn rapport met verlangen te gemoet.
De uitgaaf der Brieven van den Pruissischen gezant Thulemeyer, - het laatste der door Robert Fruin nagelaten handschriften, - was door ons voorloopig aangehouden, daar deze uitgaaf het minst urgent scheen. Thans, nu onze pers vrijkwam, verzochten wij Dr. Colenbrander met de uitgaaf te willen beginnen. Aanvankelijk scheen dit spoedig te kunnen plaats hebben; maar allengs bleek het aan Dr. Colenbrander gewenscht, het geheele, uiterst klein geschreven handschrift te doen overschrijven; ook enkele
| |
| |
aanvullingen uit het archief te Berlijn schenen noodig. Zoo is de druk van het werk nog niet begonnen; wij vertrouwen echter, dat die in den loop van het jaar zal aanvangen.
De uitgaaf van het tweede deel der Brieven van de gebroeders Van der Goes wacht nog altijd op de bewerking van het naamregister, waarmede, naar wij vernemen, een aanvang is gemaakt.
Het Verbaal van den Perzischen gezant Cunaeus is nagenoeg voor den druk gereed. De overleggingen met Dr. Colenbrander zijn afgeloopen, en de heer Hotz is met de bewerking een goed eind gevorderd. Wij hadden gehoopt het handschrift reeds voor den druk te zullen ontvangen; maar de heer Hotz heeft ons eenig uitstel verzocht, waarin wij natuurlijk hebben moeten bewilligen.
Ook de uitgaaf der Papieren van Jean Hotman leverde nog groote bezwaren. Niet onverwachts trouwens, want deze onderneming miste een eigenlijk hoofd. Dr. Broersma, die het plan ontworpen en de eerste onvolledige kopieën geleverd had, woont te Samarang; de heer Busken Huet te Parijs had alleen aangenomen, voor de aanvulling der kopij en de correctie der proeven te zorgen. Toen wij dan ook in den zomer de aangevulde kopij uit Parijs ontvingen, bleek die na onderzoek volstrekt ongeschikt, om voetstoots ter perse gelegd te worden. Van Dr. Broersma hebben wij wel is waar de inleiding voor de uitgaaf ontvangen; maar de afschriften behoorden bovendien eenigszins geredigeerd, geïnterpungeerd en van hoofden voorzien te worden; ook eenige noten bleken bepaald onmisbaar. Nadat wij van een paar geleerden eene weigering ontvangen hadden, verblijdde ons ons medelid Bussemaker ten zeerste door het aanbod, om de kopij onder zijn toezicht door een zijner studenten voor de pers geheel gereed te laten maken. Het dus behan- | |
| |
delde handschrift zien wij in den loop van het jaar te gemoet.
Van de uitgaaf der Kroniek van Abel Eppens kunnen wij meer voorspoedige berichten geven. Ten vorigen jare meldden wij, dat het prof. Brugmans gelukt was, Jhr. Mr. J.A. Feith voor deze onderneming te winnen. Het overleg tusschen beide bewerkers is thans afgeloopen en heeft geleid tot het besluit, om de besnoeiing van den tekst eenigszins anders in te richten dan vroeger beraamd was, - een besluit, dat onze volledige instemming verworven heeft. Sedert is de bewerking van den tekst met ijver ter hand genomen en reeds vrij ver gevorderd. Zelfs hebben de beide heeren ons in overweging gegeven, met den druk een aanvang te maken; doch wij hebben gemeend, dat dit niet wenschelijk was, voordat de bewerking van den tekst van een deel geheel was afgeloopen. Immers de noten en verwijzingen schenen bezwaarlijk aangebracht te kunnen worden, indien het begin van een deel reeds gedrukt was, terwijl het einde nog niet behandeld was. De beide bewerkers hebben zich met deze beschouwing vereenigd; nu het werk reeds zoover gevorderd is, zal het uitstel stellig niet lang zijn.
Ook bij de bewerking van het Register op Van Mieris' Charterboek ondervonden wij tegenspoed. Ten vorigen jare berichtten wij, dat prof. Blok de goedheid had gehad zich te belasten met de redactie van het bijeengebrachte materiaal. Maar de bewerking van den uiterst omvangrijken voorraad viel niet mede. Onder toezicht van prof. Blok was het werk door een ambtenaar van het Algemeene rijksarchief ondernomen; maar toen door dezen de index was afgeleverd, voldeed zij ons niet, en prof. Blok erkende de grondigheid onzer bezwaren. Eene herziening werd dus ondernomen; na eenigen tijd ontvingen wij het werk terug, wel verbeterd, maar toch met de opmerking, dat de
| |
| |
bewerker zelf het voor eene uitgaaf nog niet zeer geschikt achtte: het mocht geen eigenlijk wetenschappelijk bewerkt register heeten en scheen zonder reusachtig tijdverlies daartoe ook niet in te richten te zijn. Wij hebben toen besloten, een half vel van het register als proef te laten zetten; daarna zullen wij beoordeelen, of wij het zeer lijvige deel ter perse zullen leggen, dan wel het handschrift aan het Algemeene rijksarchief aanbieden tegen vergoeding der door ons daaraan gemaakte kosten. Als hulpmiddel voor het onderzoek op het Algemeene rijksarchief toch heeft de index stellig reeds nu groote waarde.
Na deze lange serie van tegenspoeden verheugt het ons zéér, dat wij althans kunnen wijzen op ééne onderneming, die vlug en zonder bezwaar dadelijk is van stapel geloopen. Op het laatst van het jaar ontvingen wij van den heer G.L. Grove te Kopenhagen het aanbod, om ter gelegenheid van het eeuwfeest van admiraal De Ruyter's geboorte eene uitgaaf van de scheepsjournalen der admiralen Van Wassenaer en De Ruyter tijdens den Noordschen oorlog ter perse te leggen. Na onderzoek van het plan, dat door onzen voorzitter zelf te Kopenhagen met den heer Grove besproken was en dat ons zeer sympathiek was, hebben wij de journalen aanstonds ter perse gelegd; wij hopen, dat ze nog tijdig voor de feestviering zullen verschijnen.
Toen onlangs de voorraad onzer in voorbereiding zijnde uitgaven eenigszins uitgeput begon te raken, hebben wij maatregelen getroffen, om te trachten nieuw materiaal voor onze pers te verkrijgen door speciale, door ons zelven uitgelokte onderzoekingen. Wij hebben den hoogleeraar Bussemaker en Dr. N. Japikse uitgenoodigd, om een onderzoek in te stellen in binnen- en buitenlandsche archieven naar de mogelijkheid eener uitgaaf van de Journalen van
| |
| |
Bentinck van Rhoon en van eene aanvulling van de Resolutiën der Staten van Holland. De eerste onderneming, die veel beloofde, is echter op onoverkomelijke bezwaren helaas afgestuit. Door de onderzoekingen van prof. Bussemaker in het Koninklijk Huisarchief en in het British Museum bleek het alras, dat wel is waar geen eenigszins doorloopend journaal van den bekenden staatsman zou kunnen bijeengebracht worden, maar dat toch over verschillende jaren uitvoerige aanteekeningen voorhanden waren, die te zamen stellig een zeer belangrijk geheel zouden kunnen uitmaken. Het rapport, door prof. Bussemaker als resultaat van zijne Londensche reis aan ons bestuur uitgebracht, deelt over de in het British Museum berustende papieren van Bentinck zoo belangrijke berichten mede, dat wij niet geaarzeld hebben, het met goedkeuring van den steller hierachter af te drukken onder Bijlage D. Het is een belangrijk resultaat onzer pogingen; maar het zal helaas het éénige blijven. Immers toen het rapport werd uitgebracht, was reeds, naar wij vernamen, bij de directie van H.M.'s Huisarchief het plan gerezen, om, krachtens de bevelen van H.M. de Koningin, het door Groen van Prinsterer bijeengebrachte materiaal voor de voortzetting der Archives de la Maison d'Orange-Nassau onverwijld ter perse te leggen. In dit materiaal waren zóóvele stukken uit Bentinck's journalen opgenomen, dat het overblijvende geen goed aaneensluitend geheel meer scheen te zullen vormen. Zoo moest dus het schoone plan, zij het ook met leedwezen, worden opgegeven.
Beter resultaat leverden de onderzoekingen van Dr. Japikse. Zonder schroom voor het lastige en weinig aantrekkelijke werk, heeft deze in het Algemeene rijksarchief de lange serie der geschreven en gedrukte resolutiën der Staten van Holland nauwkeurig onderzocht. Over de inrichting en samenstelling dezer
| |
| |
hoogst belangrijke geschiedbron heeft hij zoodoende veel wetenswaardigs bijeengebracht; ook over de wijze, waarop de druk der serie is uitgevoerd, heeft hij zich een oordeel gevormd, dat in vele opzichten eene veroordeeling is. Dus voorbereid, heeft Dr. Japikse achtereenvolgens ook de archieven van alle stemhebbende steden van Holland bezocht en daar niet onbelangrijke aanvullingen van de op het Algemeene rijksarchief berustende serie ontdekt, terwijl ook de lijst der zoo interessante zoogenaamde ‘partikuliere notulen’ nog zeer belangrijk is uitgebreid. De rapporten van Dr. Japikse, op ons verzoek uitgewerkt tot één samenhangend verslag, volgen hierachter onder Bijlage E. - Behalve het groote belang voor de betere kennis dezer belangrijke geschiedbron, had het uitbrengen van dit verslag nog twee praktische gevolgen. Den Algemeenen rijksarchivaris konden wij opmerkzaam maken op het bestaan van het deel der origineele resolutiën van Holland over 1592-1594, dat in het Algemeene rijksarchief ontbrak en naar het archief van Dordrecht bleek te zijn afgedwaald. En de aandacht van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken konden wij vestigen op den zeer verwaarloosden toestand, waarin historisch belangrijke gedeelten der archieven van Hoorn, Medemblik en Purmerend gebleken waren te verkeeren.
Wij hadden besloten, terwijl de uitgaaf van eene aanvulling der Resolutien Holland zelven, uiterst volumineus, wellicht boven onze krachten zou gaan, dat de druk der aan de gedrukte voorafgaande Secreete resolutiën onmiddellijk zou worden ter hand genomen. Deze resolutiën bestonden uit drie deelen. Het in het Algemeene rijksarchief berustende exemplaar der Secreete resolutiën van 1651-1653 werd onder toezicht van Dr. Japikse geheel afgeschreven. Van het deel der Secreete resolutiën betreffende de onderhandelingen met
| |
| |
Zweden en Denemarken (1644-1645), is slechts een fragmentarisch afschrift bewaard; het origineel is verloren. Dr. Japikse achtte het niet wenschelijk, dit afschrift te doen kopieeren, voordat met stelligheid gebleken was, dat het origineel niet te vinden zou zijn. Het deel met Secreete resolutiën over de Munstersche vredehandeling (1643-1647) eindelijk, veel te volumineus en te weinig belangrijk om in zijn geheel gedrukt te worden, moest geëxcerpeerd worden onder toezicht van Dr. Japikse zelven; een geschikt bewerker moest daarvoor gezocht worden. Zóóver waren wij gevorderd, toen de opdracht aan Dr. Japikse van de verdere uitgaaf van Fruins bewerking der Brieven van De Witt het noodzakelijk maakte, de bemoeiing met de Resolutiën Holland voor eenige jaren te staken. De zaak is echter niet opgegeven: wij komen daarop later terug; Dr. Japikse zelf wenscht dit.
Van Dr. A.H. Garrer te Haarlem ontvingen wij ten onderzoek een uitvoerigen inventaris der papieren der Haarlemsche familie Noortdijck, berustende in het Remonstrantsche hofje aldaar. Het bleek in hoofdzaak het archief te zijn van eene 17e en 18e eeuwsche lintweverij; het kwam ons niet onwaarschijnlijk voor, dat daarin wel materiaal voor eene uitgaaf zou steken, van belang voor onze industrieele geschiedenis. Maar de bewerking van dit zeer eigenaardige materiaal zou vrij wat studie en arbeid eischen; zonder ernstige voorbereiding was het voor ons niet bruikbaar. Wij verwezen dus Dr. Garrer naar een met dergelijk werk vertrouwd geleerde, die hem bij het werk zou kunnen bijstaan.
Onze Bijdragen en Mededeelingen bevatten ditmaal niet vele stukken. Allereerst eene zeer merkwaardige reeks bescheiden over den afstand van bisschop Aernt van Hoern als bisschop van Utrecht, door Dr. Brom
| |
| |
ontleend aan het Vaticaansche archief en van eene hoogst belangrijke inleiding voorzien. Dan volgt de uitgaaf der Brieven van Van der Capellen, - aanvulling der vroeger door Dr. W.W. van der Meulen uitgegeven Brieven van Van Beyma, door hem reeds lang aan ons toegezegd. Prof. Krämer wilde ons afstaan het belangrijke vervolg der door hem bijeengebrachte Bescheiden over de Doelistenbeweging. Prof. Bussemaker voegde daaraan toe eene kleine, maar belangrijke memorie uit het midden der 18e eeuw over de ter beschikking van burgemeesteren van Amsterdam en bewindhebbers der O.I. Compagnie staande ambten. En van onzen voorzitter ontvingen wij ten slotte nog ter publicatie eene lijst van schilderijen en muziekinstrumenten, op een reis door Nederland in de jaren 1607 en 1608 door Dr. Jonas Charisius voor den koning van Denemarken aangekocht. - De uitgaaf der Brieven van lord Auckland, ons toegezegd door den heer H. de Peyster, kwam tot ons leedwezen niet tijdig gereed. En een ons aangeboden overzicht van de vredesonderhandelingen van 1576 in eene uitvoerige missive van Requesens bleek bij onderzoek reeds gedrukt te zijn.
Toen in het najaar voor onze Bijdragen en Mededeelingen ons geene stukken toevloeiden, had onze voorzitter de goedheid aan te bieden, om, wanneer wij hem in de gelegenheid wilden stellen, zijne reis van Kopenhagen naar Stockholm uit te strekken, voor ons een belangrijken bundel van daar berustende, hem van zijne vorige archiefreis bekende stukken af te schrijven, die voor zooveel noodig te vertalen en voor de uitgaaf te bewerken. Op dien voorslag gingen wij gaarne in en blijkens de ontvangen reisverslagen mogen wij eene hoogstbelangrijke verzameling te gemoet zien, voldoende om het volgende deel onzer Bijdragen en Mededeelingen te vullen, dat wij, nu het thans ver- | |
| |
schijnende deel ten slotte toch gevuld is, geheel voor deze aantrekkelijke publicatie gereserveerd hebben.
Eene uitgaaf van geheel anderen aard werd ons op het laatst van het jaar aangeboden. Het is onzen leden bekend, dat wij voor de bewerking der Historische schetskaarten, die successievelijk vervaardigd en in het afgeloopen jaar geheel gereed gekomen zijn, eene commissie benoemd hebben, die de leiding van dit nuttige werk op zich genomen heeft. Wij kozen daartoe de leden der commissie, die zich op initiatief van het Dordtsche Letterkundige congres gevormd had voor de samenstelling van een historischen schoolatlas en die, na het mislukken van dit plan, was bijeengebleven ter beoefening van de historische geographie. Uit de jaarverslagen dezer commissie, die geregeld achter onze jaarverslagen afgedrukt zijn (men vindt het laatste hierachter onder Bijlage F.) hebben onze leden kunnen nagaan, met hoeveel ijver het werk door deze commissie is ter hand genomen. Toch was zij zelve over hare werkzaamheid niet zoo tevreden: bepaaldelijk klaagde zij over gebrek aan medewerkers. Om daaraan te gemoet te komen en haar werk bekend te maken, heeft de commissie het plan gevormd een proefatlas uit te geven, waarin de reeds op haar initiatief vervaardigde kaarten gereproduceerd zullen worden. Zij wenschte, dat ons genootschap dien atlas, die gratis verspreid zou worden, zou bekostigen. Dit verzoek, dat belangrijke kosten ten gevolge zou hebben, werd door ons, nadat het eerst schriftelijk behandeld was, in twee achtereenvolgende bestuursvergaderingen uitvoerig besproken. Maar ten slotte waren wij toch eenstemmig van meening, dat wij moesten weigeren; hoewel gaarne bereid, het nuttige werk der commissie te steunen, meenden wij, dat eene zóó kostbare onderneming, die bovendien, goed aangevat, bij het
| |
| |
publiek voldoenden steun zou kunnen vinden, niet op onzen weg lag. Bovendien hadden wij, zoowel tegen den proefatlas zelven, als tegen de wijze, waarop de geheele zaak door de commissie was opgezet, wel eenig bezwaar.
Onze bibliotheek verkeert in voldoenden toestand. De lijst der nieuwe aanwinsten volgt hierachter onder Bijlage G. Onder de daarin vermelde boeken vestigen wij de aandacht op twee geschenken, als bijzonder kostbaar en merkwaardig. De uitgaaf van het register der na den brand van Kopenhagen in 1728 overgebleven huizen en inwoners, belangrijk met het oog op het groote getal inwoners van Nederlandschen oorsprong dier stad, mochten wij ontvangen van den heer G.L. Grove te Kopenhagen; het eerste deel van den zéer belangrijken bundel met bescheiden betreffende de betrekkingen tusschen Nederland en Marocco, grootendeels ontleend aan Nederlandsche archieven, een lijvig boekdeel, versierd met verscheidene facsimile's van brieven, kaarten enz., werd ons aangeboden door den bewerker, graaf H. de Castries te Parijs.
Toen ten vorigen jare de heer Van Dokkum na zijne aftreding als bibliotheek-ambtenaar op eenigszins veranderde voorwaarden met het beheer onzer bibliotheek werd belast, nam onze 1e bibliothecaris de gelegenheid waar, om met den bibliothecaris der Universiteit de wenschelijkheid te bespreken, om het bestaande contract anders, nauwkeuriger dan vroeger, uit te voeren. Hij mocht daarbij bij den heer Van Someren de meest gewenschte medewerking ondervinden, zoodat, naar wij vertrouwen, het beheer van onzen boekenschat voortaan op meer deugdelijke basis gevestigd is. Te gelijk werd tusschen de beide bibliothecarissen de wenschelijkheid besproken, om, bij gelegenheid van de aanstaande overbrenging onzer
| |
| |
boekerij naar de nieuwe bibliotheeklokalen, eene nauwkeurige collatie te doen plaatshebben van onzen boekenschat met de bestaande lijsten, in aansluiting ook bij de reçu's, die volgens de nieuwe regeling voortaan geregeld aan onzen bibliothecaris zullen worden overhandigd.
Daar zoowel onze boekerij als onze fondsartikelen van jaar tot jaar voortdurend in omvang en ook in waarde toenemen, hadden wij reeds in het vorige jaar (zooals wij toen berichtten) besloten, om het bedrag der som, waarvoor beide verzamelingen geassureerd waren, te verhoogen; onze penningmeester heeft dit besluit in het afgeloopen jaar uitgevoerd.
Ons leesgezelschap verheugt zich in sedert lang ongekenden bloei; het ledental is iets toegenomen, het aantal tijdschriften uitgebreid. Ook de Amsterdamsche afdeeling is, door de zorgen van Prof. Brugmans en Mej. Proot, welvarend, terwijl de belangen van de Middelburgsche afdeeling door Mr. R. Fruin worden behartigd. Zelfs hebben wij het bestuur der Amsterdamsche afdeeling gemachtigd, onder zijne verantwoordelijkheid een buitenlid aan te nemen. - De overeenkomst met de firma Breijer, die, na het pensionneeren onzer bejaarde bodin, zich met de rondzending der portefeuilles van ons leesgezelschap heeft belast, werkt geheel tot onze tevredenheid.
Het Bestuur van het Historisch Genootschap,
G.W. Kernkamp, Voorzitter.
S. Muller Fz., Secretaris.
|
|