| |
| |
| |
Verslag van het Bestuur over het dienstjaar 1904.
Ook ditmaal hebben belangrijke veranderingen plaats gehad in den kring van ons bestuur. Dr. Brom, dien wij nog in onze Januari-vergadering als ons medelid herkozen, deelde ons reeds enkele maanden later mede, dat hij van de regeering de eervolle opdracht had ontvangen, om voor rekening van het nieuw gestichte Nederlandsche Instituut te Rome een onderzoek in de Italiaansche archieven te doen, dat dat hem reeds dadelijk voor vijf jaren buitenslands zou vasthouden. Natuurlijk was het in deze omstandigheden uitgesloten, dat hij lid zou blijven van ons bestuur; in onze Septembervergadering nam hij afscheid. Met groot leedwezen zagen wij ons gewaardeerd medelid vertrekken, met wien wij eenige jaren op bijzonder aangename wijze hadden samengewerkt. In de Octobervergadering verkozen wij in zijne plaats prof. J.W. Muller, Kalffs opvolger, waardoor wij de traditie, om den hoogleeraar in de Nederlandsche letterkunde in ons midden op te nemen, weder opvatten. Ons nieuw medelid heeft de hem toevertrouwde werkzaamheden van het eerste bibliothekariaat reeds met ijver en groote belangstelling aanvaard.
Reeds in het begin van het jaar hadden wij ons vroeger medelid, prof. Krämer, uitgenoodigd om,
| |
| |
thans als buitenlid, weder zitting te nemen in onzen kring; hij verblijdde ons door deze benoeming met groote ingenomenheid te aanvaarden met de mededeeling, dat hij zich voorstelde, onze vergaderingen geregeld bij te wonen. Inderdaad hebben wij bij onze buitenleden niet te klagen over gebrek aan belangstelling; met genoegen herinneren de leden van ons bestuur zich nog de Juni-vergadering, waarin prof. Bussemaker ons een uitvoerig en boeiend verslag gaf van zijne (min bevredigende) ervaringen in Spaansche archieven.
In het laatst van het jaar ontstond eene nieuwe gaping in onzen kring; prof. P.L. Muller is na een langdurig sukkelen in de laatste dagen van December aan het Garda-meer overleden. Zijne nagedachtenis zal bij ons in hooge eer blijven. Slechts kort hebben wij hem mogen bezitten, en zijne gezondheid heeft hem bijna al dien tijd verhinderd om onze vergaderingen bij te wonen; maar zijne belangstelling in ons werk was ons reeds lang bekend: hij heeft dit herhaaldelijk getoond door daden. Zijne bijdragen in onze werken, vooral zijne monumentale publicatie van de Documents concernant le duc d'Anjou zijn altijd voortreffelijk geweest en hebben onze uitgaven steeds tot sieraad verstrekt. En allen, die hem goed gekend hebben, zijn het er over eens, dat niet alleen het heengaan van den grooten geleerde, maar evenzeer dat van den beminnelijken mensch moet betreurd worden.
Over een ander persoon, die tot onze administratie behoorde, hebben wij een en ander mede te deelen. In het voorjaar hebben wij gemeend de geringe bezoldiging van mej. Miedema ongevraagd eenigszins te moeten verhoogen, niet zoozeer omdat de haar opgedragen werkzaamheden bijzonder zwaar
| |
| |
waren, maar als bewijs van onze bijzondere waardeering van haar toewijding en grooten ijver. Zij heeft ons hare ingenomenheid met ons besluit betuigd; toch gaat zij ons verlaten. Maar de reden is niet gelegen in verminderde belangstelling: in onze Decembervergadering berichtte Mej. Miedema, dat zij in het huwelijk gaat treden en met haren echtgenoot naar Transvaal zal vertrekken. Wij hebben het bericht met groote belangstelling vernomen en haar gaarne met ingang van 1 April het eervol ontslag verleend, dat zij verlangde. Voorloopig zal de door haar vertrek vaceerende betrekking niet vervuld worden, niet alleen omdat zich op het oogenblik geen geschikt kandidaat voordoet, maar ook omdat, naar ons gebleken is, de werkzaanheden van ons genootschap eigenlijk op den duur geene vaste bezigheid leveren voor een vasten ambtenaar, die daarvan zijne hoofdtaak maken zou. Wellicht zal het later noodig worden, om in de vacature te voorzien, in verband met het beheer onzer bibliotheek; voorshands zullen de leden van ons bestuur zich gerieven met tijdelijke hulp.
Ook ditmaal is het getal onzer leden niet onbelangrijk vooruitgegaan: terwijl wij door sterfgeval of om andere redenen 2 honoraire en 18 gewone leden verloren, zagen wij niet minder dan 39 gewone leden tot ons toetreden; honoraire leden hebben wij ditmaal niet benoemd. De lijst onzer 31 honoraire en 457 gewone leden op 1 Januari l.l. volgt hierachter onder Bijlage A.
Voordat wij overgaan tot het gewone verslag onzer werkzaamheden, hebben wij mededeeling te doen van een schrijven der Commissie van advies voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën, die ons, toen zij ons het gedrukte Overzicht van de door bronnen- | |
| |
publicatie aan te vullen leemten der Nederlandsche geschiedkennis toezond, tevens per circulaire uitnoodigde tot medewerking bij hare taak, bepaaldelijk tot tijdige mededeeling en overleg, indien door ons uitgaven zouden ondernomen worden, die op eenigerlei wijze tot de in het Overzicht omschreven uitgaven in nauwe betrekking zouden staan. Wij hebben na overleg gemeend, dat dit verzoek alleszins billijk mocht heeten, en gaarne hebben wij ons dan ook verbonden, om niet dan na overleg met de commissie eene uitgave te ondernemen, die eene der door de Commissie van advies in haar Overzicht omschreven publicatiën zou kunnen bemoeilijken. Alleen hebben wij gemeend het voorbehoud te moeten maken, dat wij de uitgaaf van losse stukken, die ons ter uitgave aangeboden werden, niet wenschten uit te stellen, omdat deze stukken wellicht thuis behoorden in het kader van eene der uitgaven van het Overzicht, wanneer het ons bekend was, dat de bedoelde uitgaaf bij de commissie nog niet aanhangig was gemaakt. In een uitvoerig antwoord heeft de commissie betuigd, dat zij onder dankbare waardeering van onze bereidwilligheid tot medewerking, het bedoelde voorbehoud alleszins billijkte.
Ook over ons ruilverkeer met andere genootschappen valt ditmaal vrij wat mede te deelen. Een nieuw ruilverkeer is door ons geopend met de vereeniging Die Haghe te 's Gravenhage en de vereeniging Gelre te Arnhem. Daar wij in de laatste jaren onze betrekkingen met de Smithsonian Institution te Washington en de Oneida historical society te Utica, wier werken gebleken waren zich op geheel ander terrein dan de onze te bewegen, hadden afgebroken, vestigde onze aandacht zich op de wenschelijkheid, dat toch althans éen exemplaar onzer
| |
| |
werken zich zou bevinden in Noord-Amerika, waar zooveel van onze stamverwanten wonen, die geneigd zijn den ouden band met het moederland nog aan te houden. Wij vroegen ons belangstellend lid, den consul-generaal Planten, om advies over een historisch genootschap in de Vereenigde Staten, dat het meest voor ons doel in aanmerking scheen te moeten komen. Uit de ons met groote welwillendheid genoemde namen kozen wij de New-York historical society, aan wie wij in het laatst van het jaar een voorstel tot ruiling van werken deden en wier antwoord wij met belangstelling tegemoet zien. Wellicht zullen wij later ook nog een dergelijk voorstel richten tot een ander der ons gesignaleerde genootschappen.
Ook tot twee Fransche genootschappen hebben wij in het voorjaar een voorstel tot ruiling van werken gericht, doch geen van beiden heeft ons met een antwoord willen verwaardigen.
Tot twee genootschappen, van wie wij in lang niets ontvangen hadden, is een rappel gericht, en van beiden is toen antwoord ontvangen. Aan twee andere genootschappen, die bij voortduring onze reçu's niet terugzenden, zal voorloopig niets meer toegezonden worden. Daarentegen zijn de betrekkingen met het Historische Verein für Steiermark en het Verein für hessische Geschichte op hun verzoek hervat, nadat zij zich verbonden hadden tot grooter nauwgezetheid bij de verdere toezendingen. Wij zijn thans in geregeld verkeer met 90 genootschappen; de lijst daarvan volgt hierachter onder Bijlage B.
Herhaaldelijk hebben wij ons in het afgeloopen jaar bezig gehouden met de gewenschte vermeerdering van den Nederlandschen boekenschat te Rome. Nu er aldaar een Nederlandsch Instituut opgericht is, scheen het meer gewenscht zijne boekerij door
| |
| |
onze bemoeiingen te bevoordeelen dan de ons veel meer vreemde Vaticaansche bibliotheek, wier afdeeling Neerlandica wij ons aanvankelijk voorgenomen hadden te verrijken. Wij richtten dus tot de genootschappen, waarmede wij in betrekking staan, en tot enkele ons door Dr. Brom genoemde partikulieren eene circulaire, met verzoek om de bibliotheek van het Nederlandsch Instituut door afstand van een deel der door haar uitgegeven werken te willen bevoordeelen, terwijl wij zelven ons ook bereid toonden, om zoodanige werken uit ons fonds, die voor de wordende bibliotheek van bijzonder belang konden geacht worden, kosteloos daarvoor af te staan, indien de voorhanden voorraad dit toeliet. Wij hadden het geluk, om verreweg het grootste deel der genootschappen en instellingen, tot wie wij ons wendden, bereid te vinden om tot het door ons genoemde doel mede te werken. De opgaven zijn toegezonden aan onze medeleden Prof. Blok en Dr. Brom, die meer bijzonder met de leiding van het Nederlandsch Instituut belast zijn, met verzoek om uit de aangeboden werken eene keus te willen doen, waarna wij de gekozen werken zullen opvragen en aan Prof. Blok doen toekomen.
De overeenkomst met het Nederlandsch wetenschappelijk Centraalbureau betreffende de verzending onzer werken heeft, zoover wij kunnen nagaan, uitnemend voldaan, zoodat wij gaarne het voorloopige contract in een definitief hebben veranderd.
De staat van onze kas is ook ditmaal zeer voldoende, - een feit, dat ons natuurlijk verheugt, al verhelen wij ons niet, dat tot dien gunstigen toestand zeer krachtig heeft medegewerkt het niet heuchelijke feit, dat onze pers ditmaal door verschillende omstandigheden vrij wat minder werkzaam is
| |
| |
geweest dan andere jaren. Als gewoonlijk volgt een overzicht van den staat onzer financien in 1904 hierachter onder Bijlage C.
Thans komen onze uitgaven aan de orde; ook ditmaal valt vrij wat daarover mede te deelen, al is het ons in het afgeloopen jaar niet in alles zoo voorspoedig gegaan als gewoonlijk. De kroniek van Wilhelmus Procurator, uitgegeven door Mr. C. Pijnacker Hordijk, is reeds in het begin van het jaar met groote voortvarendheid afgedrukt en in den zomer aan onze leden toegezonden. Doch dit niet omvangrijke deel is ditmaal (met de Bijdragen en mededeelingen) het eenige werk geweest, dat onze leden ontvingen.
De uitgaaf van het Diarium van Buchelius is door Dr. Brom inderdaad volgens afspraak in het voorjaar ter perse gelegd en de druk daarvan is steeds voortgezet. Maar het behoeft geen betoog, dat de voortgang van het werk minder snel gaat dan wij ten vorigen jare verwachtten, nu de bewerker zich te Rome bevindt en dus elke proef eene reis van een paar dagen heen en terug moet afleggen, terwijl de werkzaamheden van Dr. Brom natuurlijk belemmerd worden, zoowel door zijne overige bezigheden alsook door het ontbreken van boeken en bescheiden, die hij dikwijls behoeft en wier gemis hij, wanneer ze niet te ontbieden zijn, door hulp van anderen moet vervangen. Dr. Van Langeraad, die zich niet geheel aan het werk heeft onttrokken, ziet bovendien de proeven nog na. De beide heeren zijn overeengekomen, dat Dr. Van Langeraad de inleiding en Dr. Brom den index zou bewerken; wij vertrouwen, dat beiden tijdig zullen gereedkomen. Het geheele werk zal in ieder geval stellig in 1905 afgedrukt worden.
Ook van de andere uitgaven van Buchelius' na- | |
| |
latenschap, die nog overblijven, hebben wij weder iets te berichten. Het verhaal van Buchell's verblijf aan de universiteit te Douay is in den loop van het jaar door baron De Waringhien in het licht gegeven in de werken der Société d'agriculture, sciences et arts de Douay. Dr. Keussen meldt ons, dat het Duitsche reisjournal voor de uitgave gereed ligt; spoedig zal het gedrukt worden. De tekst van Buchell's Descriptio urbis Rheno-Trajectinae eindelijk is door mej. Miedema geheel vergeleken met den gedrukten tekst, waarin het weggelatene is bijgeschreven. De bewerking van het stuk voor de uitgaaf is ook door Mr. Muller in het najaar ter hand genomen en op het eind van het jaar voltooid, - te laat echter om het vrij omvangrijke stuk nog op te nemen in dit deel der Bijdragen en Mededeelingen, waarvoor juist op het laatst nog verschillende spoedeischende bijdragen werden ingezonden. Het moet dus voor het volgende jaar blijven liggen.
Prof. Kernkamp heeft volgens afspraak den druk van het eerste deel der uitgaaf van de Brieven van De Witt in het najaar hervat en sedert geregeld voortgezet. Maar er bleek nog te veel aan het werk te doen te zijn, om de verzending daarvan nog in 1904 mogelijk te maken. Intusschen is de tekst van het eerste deel geheel afgedrukt en de inleiding in bewerking. - Ook de druk van Dr. Schoengen's uitgaaf over het Zwolsche fraterhuis is, zij het ook uiterst langzaam, voortgezet. Wij verheugen ons te kunnen meedeelen, dat de omvangrijke bijlagen thans geheel afgedrukt zijn. De tekst van de inleiding is echter nog niet ontvangen, en Dr. Schoengen vertoeft thans tot herstel van gezondheid in het buitenland, zoodat aan de verzending van het boek nog niet te denken valt. - Wij hebben ons gevleid, dat
| |
| |
wij in den loop van het jaar van den heer Gonnet het persoonsregister op zijne uitgave der Brieven van Van der Goes zouden ontvangen. Tot ons leedwezen zijn wij echter in die hoop teleurgesteld, zoodat wij ook dit werk nog niet aan onze leden konden toezenden.
Herhaaldelijk hebben wij in het afgeloopen jaar met prof. Krämer van gedachten gewisseld over de hervatting van den druk van het Journaal van Hardenbroek. Ten vorigen jare deelden wij mede, dat prof. Krämer in overleg met ons middelen beraamde tot eene doelmatige verkorting van het zeer omvangrijke stuk volgens een vast plan. Maar ten slotte heeft de geachte uitgever ons na rijpe overweging bericht, dat hij het onmogelijk bevond, om zonder schade van den tekst eenigszins belangrijke besnoeiingen aan te brengen. Hoezeer wij dit resultaat bij den buitengewonen omvang van het werk betreurden, konden wij natuurlijk niet anders dan ons daarbij neerleggen. De druk van het derde deel zal thans, naar wij hopen, eerlang beginnen.
De bewerking der naamregisters op de vroeger door ons uitgegeven Journalen van Constantijn Huygens den zoon, waarover wij in een vroeger verslag berichtten, is in het afgeloopen jaar de voltooiing genaderd. Prof. Kernkamp heeft in het begin van het jaar de leiding van het werk op zich genomen en gemeend, dat de methode van bewerking niet onbelangrijk vereenvoudigd kon worden, daar het tijdverlies der onderzoekingen, die tot nog toe ten behoeve van het werk gedaan werden, niet in verhouding scheen tot het belang van het daardoor bereikte resultaat. De bewerking is sedert snel gevorderd en zal denkelijk binnen weinige maanden afloopen. Aldus zal denkelijk de gedrukte index nog dit jaar onze leden bereiken, een gemakkelijk en
| |
| |
onmisbaar hulpmiddel bij het gebruik dezer zeer gewaardeerde journalen, dat, ook wanneer het wellicht niet aan alle gestelde eischen voldoet, toch zeker met dankbaarheid zal ontvangen worden.
Omtrent de uitgaaf der Journalen van Bentinck van Rhoon valt ditmaal niet veel mede te deelen. Prof. Bussemaker deed ons in den loop van het jaar mondeling uitvoerig verslag van den stand van zaken en vroeg daarbij over verschillende zich opdoende punten onze beslissing. Voordat de onderneming echter voortgezet wordt, zal het noodig zijn, nu prof. Bussemaker een overzicht heeft gekregen van het in H.M.'s Huisarchief voorhanden materiaal, dat hij zich eerst op de hoogte stelt van den omvang en den inhoud van de andere helft, die naar men weet in het British Museum bewaard wordt. Hij stelt zich voor, zich zoodra mogelijk met dat doel naar Londen te begeven.
Over de bewerking van het Journaal van Andries Jacobsz. door den heer Van Biema ontvingen wij in het najaar een uitvoerig en grondig rapport van de hand van een zeer bevoegden beoordeelaar, aan wien wij het handschrift om advies hadden toegezonden. Dat advies concludeerde volgens onzen wensch tot bekorting en besnoeiing, en het gaf ook dadelijk wenken en vaste regelen, waardoor eenige gewenschte bekorting zou kunnen verkregen worden zonder schade voor den tekst. Wij hebben ons gaarne met dit advies vereenigd, al zagen wij met bekommering, dat van eene eenigszins radicale besnoeiing geen sprake bleek te kunnen zijn. Natuurlijk hebben wij het advies aan den heer Van Biema doen toekomen en daarover zijn gevoelen gevraagd, dat wij nog met belangstelling tegemoet zien.
Ter zake van de uitgaaf van het door Fruin nage- | |
| |
laten afschrift van de Brieven van den Franschen gezant D'Affry hebben wij ons in het afgeloopen jaar tot Prof. Bussemaker gewend, die zich met de zorg voor deze uitgave belast had. Het is gebleken, dat deze collectie te weinig omvangrijk is voor eene afzonderlijke uitgaaf; met goedvinden der commissie, die belast is met de uitgave van Fruins schriftelijke nalatenschap, hebben wij dus besloten ze in onze Bijdragen en Mededeelingen op te nemen. Aangezien niets meer aan de uitgave in den weg staat, heeft de heer Bussemaker nu gaarne beloofd ze voor het volgende deel der Bijdragen en Mededeelingen gereed te maken. - Alleen Fruins afschrift van de Brieven van den Pruisischen gezant Thulemeyer, waarmede Dr. Colenbrander zich belast heeft, blijft dan nog ter uitgaaf over. Ook deze zal thans eerlang aan de orde komen.
Eene nieuwe onderneming hebben wij in het afgeloopen jaar op touw gezet. Het is ons bekend, dat de zoogenaamde Secreete resolutiën der Staten van Holland vroeger beginnen dan de gedrukte reeks doet vermoeden. Het is waar, dat van eene eigenlijke serie secreete resolutiën voor die vroegere tijden wellicht niet gesproken kan worden; maar wij weten toch, dat althans uit sommige jaren of over bepaalde onderwerpen secreete resolutiën bestaan, die tot bundels of banden vereenigd zijn, en wij twijfelen niet, of bij ernstig onderzoek zullen, behalve de genoemde stukken, die ons slechts bij toeval zijn bekend geworden, nog vrij wat meer van deze resolutiën ontdekt kunnen worden. Wij meenden, dat hier een nuttig werk verricht zou kunnen worden, - een werk ook van bescheiden omvang, dat lag binnen het bereik onzer krachten. Wij hebben Dr. N. Japikse medegedeeld, wat ons van de zaak bekend was, en
| |
| |
hem verzocht zich nader op de hoogte te willen stellen en zoo mogelijk een bundel Secreete resolutiën bijeen te brengen en voor uitgaaf in onze werken gereed te maken. Bij onderzoek op het Algemeene Rijksarchief bleek hem, dat de stukken met inspanning van verschillende kanten bijeengebracht zullen moeten worden. Maar de Algemeene Rijksarchivaris, zeer belangstellend, zeide hem alle hulp toe. Daarop heeft Dr. Japikse zich bereid verklaard het werk te ondernemen. Wellicht zal hij daaraan nog kunnen verbinden een onderzoek naar stukken van denzelfden aard, doch uit eenigszins anderen tijd. Het is bekend, dat ook de druk van de oudste Resolutiën van de Staten van Holland na den opstand zeer onvolledig is. Dat de bestaande lacunes wellicht op hoogst verblijdende wijze en zonder al te groote moeite kunnen aangevuld worden, is gebleken, toen de heer J.H.W. Unger ons eenige jaren geleden ter uitgaaf afstond een cahier met onbekende resolutiën der Staten van Holland uit het jaar 1577/78, dat hij in het archief te Rotterdam had ontdekt. Wij hebben de opmerkzaamheid van Dr Japikse, die voor de voltooiing van het hem opgedragen werk de archieven der Hollandsche steden niet zal kunnen verwaarloozen, op deze zaak gevestigd; wellicht zal zijn onderzoek ook in deze richting heuchelijke resultaten leveren.
Ook over onze Bijdragen en Mededeelingen hebben wij vrij wat mede te deelen, al is ditmaal het deel, dat wij onzen leden toezenden, dunner dan gewoonlijk. Allereerst verheugt het ons, dat het H.M. de Koningin behaagd heeft, op ons verzoek aan Prof. Krämer machtiging te verleenen tot de uitgave van het merkwaardige stuk, dat onze uitgave opent: een dagboek met bijlagen van zekeren Lafargue, dat
| |
| |
opnieuw een helder licht werpt op de woelingen der Doelisten en het doel, dat zij beoogden. - Interessant voor de sociale geschiedenis is het merkwaardige, aan den bekenden Jan van Hout toegeschreven rapport van 1577 over de Inrichting der Leidsche armenzorg, door welks toezending Dr. J. Prinsen J.Lz. ons heeft willen verblijden. - Mr. Fruin schonk ons het vervolg eener vroegere uitgaaf: eene verzameling van stukken betreffende de contracten van correspondentie te Middelburg, - eene bijzonder rijke en hoogst belangrijke verzameling over dit onderwerp, die bij de vorige, vroeger door hem geleverde slechts weinig achterstaat. - Ons medelid Bannier heeft eene reeds jaren geleden door Fruin geuiten wensch vervuld door de uitgaaf van de eenige overblijfselen van het archief van Marnix. - Prof. Kernkamp heeft ten slotte voor de uitgaaf bewerkt de twee memoriën van den Zweedschen resident Appelboom, die eenige jaren geleden op zijne aanwijzing voor ons afgeschreven waren in de bibliotheek te Upsala en die een helder licht verspreiden over den toestand van den Nederlandschen handel en de overige betrekkingen met Zweden omstreeks 1660.
Veel lijviger had de bundel kunnen zijn, indien de omstandigheden hadden medegewerkt. Boven zeiden wij reeds, dat Buchelius' Descriptio urbis Rheno-Trajectinae voor de uitgaaf gereed lag, maar niet tijdig kon gedrukt worden, omdat onze pers bezet was. - Van een buitenlandsche medewerker ontvingen wij eene bewerking van het bekende Journaal van G.K. van Hogendorp uit het jaar 1787, dat echter om bijzondere redenen niet in dit deel van de Bijdragen en Mededeelingen mocht opgenomen worden. - De ons door Dr. W.W. van der Meulen toegezegde uitgave der Brieven van J.D. van de Capellen aan
| |
| |
C.L. Van Beyma is door ongesteldheid van den bewerker niet tijdig gereed gekomen.
Dit alles zal nu het volgende jaar gedrukt kunnen worden. Voor dit volgende deel zijn ons tevens door Prof. Krämer toegezegd de Journalen van prins Willem II, waarover wij de vorige maal handelden en die voor dit doel reeds afgeschreven zijn.
Over verschillende uitgaven, die in onze Bijdragen en Mededeelingen opgenomen zouden kunnen worden, hebben wij in den loop van dit jaar nog onderhandeld. Het was ons bekend, dat Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk indertijd uit de Rekeningen der Utrechtsche St. Jacobskerk uitvoerige extracten vervaardigd had, die door omstandigheden slechts voor een klein deel gepubliceerd zijn. Wij meenden, dat de uitgaaf van deze excerpten, door zoo bevoegde hand vervaardigd, nuttig moest geacht worden, al zou deze uitgaaf ook noodzakelijk een fragmentarisch karakter dragen. Wij hebben ons derhalve tot den heer Van Riemsdijk gewend met het verzoek, of hij ons zijne excerpten alsnog ter uitgave wilde afstaan. Het verzoek is door den heer Van Riemsdijk welwillend opgenomen; maar eene overeenstemming omtrent de uitgaaf is nog niet verkregen - Van wege de Vereeniging tot uitgave van oud-vaderlandsche Rechtsbronnen werden ons toegezonden eenige zeer omvangrijke excerpten uit de oudste resolutiën van de vroedschap van Gouda, die aan deze vereeniging ter uitgave waren aangeboden, doch die zij meende alleen voorzoover ze keuren, vonnissen en andere dergelijke rechtsbronnen bevatten, te kunnen aanvaarden. Het materiaal bleek ons interessante zaken te bevatten, bepaaldelijk voor de geschiedenis van den handel en de nijverheid van Gouda; maar het scheen ons te weinig samenhangend en te onvolledig, om
| |
| |
in aanmerking te komen voor eene uitgave op zichzelf. Wij hebben derhalve getracht eene aanvulling ervan door bevoegde hand te verkrijgen of het geheele materiaal te doen verwerken in een artikel over Gouda's handel en nijverheid in de 16e eeuw, waarvoor het nog geschikter scheen. Maar tot ons leedwezen zijn wij nog niet geslaagd.
Onze aandacht is nog gevestigd op de uitgaaf der door Fruin als zeer merkwaardig gesignaleerde memorie van Oldenbarnevelt, waarnaar de Historie van het leven en sterven grootendeels is gevolgd, terwijl wij ook nog van bevoegde zijde opmerkzaam werden gemaakt op een paar seriën van stukken in H.M.'s Huisarchief, die eene uitgave wel schenen te verdienen. Nog werd ter uitgaaf aangeboden het verbaal van den Nederlandschen gezant Cunaeus over zijne reis naar Perzië in 1651, - eene publicatie, die wij, als waarschijnlijk belangrijk, gaarne aanvaard zouden hebben, maar die wij toch meenden te moeten aanhouden, totdat gebleken zou zijn, of het niet aanbeveling verdiende de uitgaaf van dit stuk te doen vergezeld gaan van den druk van andere daarmee samenhangende stukken.
Twee andere ons ter uitgaaf aangeboden stukken: eene verzameling brieven uit het kamp van Bodegraven uit het jaar 1672, en een reisverhaal in België door prof. Petrus Burmannus Secundus, hebben wij als te weinig belangrijk gemeend onder dankzegging te moeten terugzenden.
Het debiet onzer fondsartikelen bleek in het jaar 1903 een bijzonder heuchelijk resultaat te hebben geleverd, grootendeels tengevolge van de bestelling van een compleet exemplaar onzer werken door het archief te Dusseldorp. Het feit vestigde onze aandacht op het beheer onzer fondsartikelen, en toen
| |
| |
wij in den loop van dit jaar als gewoonlijk de lijst van het voorhandene zoowel bij de firma Kemink en Zoon als bij de firma Johannes Müller ontvingen, zijn wij er op bedacht geweest, daaromtrent nadere inlichtingen in te winnen, die ten slotte aanleiding gegeven hebben, dat wij op enkele veranderingen in de wijze van beheer en de verantwoording daarover hebben aangedrongen.
De door ons benoemde Commissie voor de bewerking der Historisch-statistische schetskaarten heeft ook nu weder vier bladen van de schetskaart van het Topographisch bureau in ontvangst genomen; het volgende jaar zal deze kaart waarschijnlijk geheel voltooid zijn. De commissie is ook nu weder ijverig werkzaam geweest, zooals blijkt uit haar verslag, dat hierachter volgt als bijlage D.
De commissie heeft ons bericht, dat zij het om administratieve redenen wenschelijk geoordeeld heeft, zich te vereenigen met eene andere commissie, voor eenige jaren door het Nederlandsch Taal- en letterkundig congres te Dordrecht benoemd voor de samenstelling van een Historischen atlas van Nederland, die grootendeels bestond uit dezelfde leden als onze commissie. Daartegen bestond bij ons geen bezwaar; natuurlijk is het echter noodig, dat niet alleen bij stemmingen over de beide door de nu vereenigde commissiën beoogde doeleinden met de bevoegdheid der verschillende personen wordt rekening gehouden, maar ook dat de geldmiddelen van beide commissiën afzonderlijk gehouden worden.
Wij hebben besloten, om in het voorjaar van 1905 onze leden nogmaals samen te roepen tot eene algemeene vergadering. Zij zal gehouden worden op 25 April a.s. en wij meenen den bezoekers een
| |
| |
bijzonder aangenaam programma te kunnen aanbieden. Als spreker zal optreden Prof. Brugmans uit Amsterdam; maar ook ons honorair lid Prof. Dietrich Schäfer uit Berlijn, bekend door zijne behandeling der handelsgeschiedenis vooral van Neder-Duitschland, heeft zich bereid verklaard hierheen te komen en de vergadering door eene voordracht op te luisteren. Ook de Duitsche orde, balye van Utrecht, heeft willen medewerken tot het slagen der bijeenkomst door zich op ons verzoek bereid te verklaren, om haar hotel, dat gewoonlijk niet voor bezoekers toegankelijk is, op dien dag voor de leden van het Historisch Genootschap open te stellen.
Over de aanwinsten van onze bibliotheek licht de hierachter volgende bijlage E onze leden in. Onder de verkregen aanwinsten vestigen wij de bijzondere aandacht op de obligaties van Surinaamsche plantageleeningen, die door Dr. Van der Meulen in het vorige deel onzer Bijdragen en Mededeelingen afgedrukt werden. Hij heeft het wenschelijk geoordeeld, deze belangrijke stukken voor verloren gaan te beveiligen door ze aan onze bibliotheek aan te bieden. Een eigenaardig geschenk ontving de bibliotheek ook van den heer Dr. B. Cordt te Kiew: zijne uitgave van het Journaal van J.C. Nomen over het verblijf van czaar Peter den Groote in Nederland, waarvan het handschrift (bekend en ook gebruikt, maar naar thans blijkt niet voldoende) sinds lange jaren in onze bibliotheek berustte. Het feit gaf ons aanleiding, om de lijst onzer handschriften nog eens na te gaan, ten einde vast te stellen, of wellicht niet nog andere nummers daarvan eene uitgave verdienden, die wij dan bij voorkeur zelven ondernemen en niet aan vreemden overlaten zouden. Doch de studie der collectie heeft ons totnogtoe niets doen
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
ontdekken, dat onuitgegeven was en toch eene uitgave verdiende.
Heuchelijk nieuws hebben wij ten slotte (voor het eerst sinds lange jaren!) mede te deelen over ons Leesgezelschap. Onze 2e bibliothecaris kon ons berichten, dat de oude schuld van het gezelschap aan ons genootschap ten slotte gedelgd was. Aanstonds is toen van de gelegenheid gebruik gemaakt, om voor het saldo, dat thans weder jaarlijks beschikbaar zal komen, nieuwe tijdschriften aan te koopen, die de inrichting wat meer op de hoogte van den tijd zullen brengen. Op verschillende belangrijke periodieken is dadelijk ingeteekend, en van de verbetering van den toestand is per circulaire aan de Utrechtsche leden kennis gegeven. Werkelijk zijn verschillende nieuwe leden toegetreden, meer dan sinds jaren het geval was. Bovendien ontvingen wij van uit Groningen eene uitnoodiging, om onze portefeuilles ook daar te doen circuleeren; over de uitvoering van dit plan, dat voor eenige jaren niet gelukken wilde, zijn wij thans opnieuw in onderhandeling getreden. Zoo gaan wij ook in dit opzicht met hoop en vol moed het nieuwe jaar tegemoet.
Het Bestuur van het Historisch Genootschap,
G.W. Kernkamp,
Voorzitter.
S. Muller Fz.,
Secretaris.
|
|