| |
| |
| |
Verslag van het bestuur
over het dienstjaar 1902.
Met een verjongd en belangrijk uitgebreid bestuur zijn wij het nieuwe jaar ingetreden. Met grond mochten wij dus hopen, dat er ditmaal geene veranderingen in onzen kring zouden plaats vinden; en deze verwachting is gelukkig vervuld.
In ons ledental is weder eene kleine vermeerdering gekomen: tegen 19 leden, die ons door overlijden en andere redenen ontvielen, mochten wij 28 nieuwe leden tot ons zien toetreden. Het getal honoraire leden bleef onveranderd: terwijl wij het overlijden betreuren van den heer S. Rawson Gardiner, dien wij slechts korten tijd mochten bezitten, hebben wij als nieuw honorair lid benoemd Mgr. A. de Waal te Rome, die niet alleen door zijne geschriften van kerkhistorischen aard, maar ook door den krachtigen bijstand, aan Nederlandsche geschiedvorschers te Rome betoond, zich voor onze geschiedenis verdienstelijk heeft gemaakt. Op 1 Januari 1903 konden wij ons verheugen in het bezit van 32 honoraire en 391 gewone leden; de lijst hunner namen volgt hierachter onder Bijlage A.
In het afgeloopene jaar hebben wij op verzoek van de Historische und antiquarische Gesellschaft in Basel een ruilverkeer der wederzijdsche publicatiën geopend. Daarentegen hebben wij besloten de ruiling van werken met de Smithsonian Institution te Washington
| |
| |
en met de Oneida historical Society te Utica te staken, daar de door deze genootschappen uitgegevene werken ons bij ervaring gebleken waren zich op een aan ons genootschap vreemd terrein te bewegen. Op nieuw is tot verschillende genootschappen, die verzuimd hadden ons de reçu's voor de toegezondene werken te retourneeren, eene aanmaning gericht; maar bijna allen hebben ten slotte daaraan voldaan, zoodat ditmaal de toezending van werken aan geen enkel genootschap gestaakt is behoeven te worden. De lijst der genootschappen, met wie wij thans in verkeer staan, volgt hierachter onder Bijlage B.
De toezending onzer werken aan de Vaticaansche bibliotheek te Rome gaf ons aanleiding om nog iets meer voor de Nederlandsche afdeeling dezer beroemde bibliotheek te doen. Ondershands vernamen wij, dat deze afdeeling hoogst onvolledig is, tot groot ongerief van de Nederlandsche bezoekers, die bouwstoffen voor onze geschiedenis te Rome komen zoeken. Met het oog daarop zullen wij trachten naar vermogen in deze leemte te voorzien door ons per circulaire te wenden tot enkele genootschappen en uitgevers, wier uitgaven vóór alles in het Vaticaan gewenscht worden.
De verzending onzer werken naar het buitenland heeft met het oog op de groote kosten gewoonlijk eenmaal 's jaars plaats. Het trok onze aandacht, dat dit toch niet billijk mocht heeten voor de verzending naar België sedert wij besloten hebben de Belgen als gewone leden op te nemen en dus België niet meer tot het buitenland te rekenen. Wij zijn mitsdien te rade geworden, onze uitgaven aan onze gewone leden in België dadelijk na de verschijning toe te zenden, evenals aan die in Nederland geschiedt.
De staat onzer kas mag gunstig heeten. Door vertraging in eene der uitgaven is onze drukkersrekening dit jaar lager dan gewoonlijk, en de nieuwe
| |
| |
post, veroorzaakt door de reizen onzer buitenleden, weegt daartegen lang niet op. Wij kunnen dus ditmaal sluiten met een niet onbelangrijk saldo. Een overzicht van den staat onzer kas volgt als gewoonlijk onder Bijlage C.
In het afgeloopene jaar zijn aan onze leden slechts twee deelen toegezonden: het 23e deel der Bijdragen en Mededeelingen en de Brieven van Nicolaas van Reigersberch aan Hugo de Groot, een bijzonder lijvig deel, door prof. Rogge in het licht gegeven met gebruikmaking van afschriften, door Robert Fruin nagelaten en door de Fruin-commissie aan ons toevertrouwd. Daarenboven ligt het zware tweede deel van prof. Krämers uitgave der Gedenkschriften van Hardenbroek nagenoeg ter verzending gereed.
De uitgaaf van Fruin's bewerking der Brieven van Jan de Witt is door drukke bezigheden van prof. Kernkamp eerst in den zomer ter perse gelegd kunnen worden. Op zijn voorstel hebben wij beslist, dat ook de sedert het samenstellen der bewerking door Van Sypesteyn uitgegevene brieven, voor zoover Fruin die in zijn excerpt heeft opgenomen, zullen worden afgedrukt. Aanvankelijk was het onze bedoeling die weg te laten; maar in de praktijk bleek het, dat daardoor het door Fruin samengestelde geheel te veel ontwricht zou worden. De druk vordert langzaam, daar het ten slotte blijkt, dat het persklaar maken van Fruin's niet voor den druk bestemde bewerking vrij wat meer moeite kost dan aanvankelijk verwacht was.
Veel hebben wij ditmaal mede te deelen over de reeds zoo lang en zoo dikwijls besprokene uitgaaf van het Diarium van den bekenden oudheidkundige Arnoldus Buchelius. In eene noot in ons vorig verslag konden wij nog vermelden, dat toevallig de zekerheid verkregen was, dat de uitgaaf van het
| |
| |
Fransche reisjournaal van Buchelius, door de Société de l'histoire de Paris op ons verzoek opgedragen aan den heer A. Vidier, reeds een jaar geleden in het licht verschenen was. Wij hebben ons natuurlijk dadelijk om inlichtingen tot de Société gewend. Het bleek toen, dat de kennisgeving verzuimd was en de door den heer Vidier voor ons bestemde presentexemplaren waren blijven liggen; de heer Van Langeraad ontving ten slotte vijf exemplaren. Op onze reclame bij de Société de l'histoire de Paris heeft deze echter dadelijk erkend, dat wij, die niet alleen het journaal ontdekt, maar ook het door den heer Van Langeraad daarvan vervaardigde afschrift aan de Société ten gebruike toegezonden hadden, evenals de heer Van Langeraad zelf, die bovendien eene korte inleiding geleverd had, wel aanspraak hadden op iets meer; een ruimer getal exemplaren is daarop met verontschuldiging voor het uitstel tot onze beschikking gesteld. Wij verheugen ons, dat de zaak aldus bevredigend beëindigd is. De uitgaaf van den heer Vidier, die ten gerieve zijner lezers wenschelijk geoordeeld heeft Buchell's Latijnschen tekst in het Fransch te vertalen, schijnt ons goed verzorgd, en de interessante beschrijving van Parijs levert in zijn nieuw gewaad eene aantrekkelijke lectuur. - Ook het journaal van Buchelius' Romeinsche reis is in het afgeloopene jaar door de zorgen van den beroemden Lanciani in opdracht van de Reale Società Romana di Storia patria in het licht gegeven. Reeds de naam van den uitgever levert een waarborg, dat de publicatie niets te wenschen overlaat. Het verheugt ons zeer, dat onze bemoeiingen tot een zoo voortreffelijk resultaat hebben mogen leiden. Kort na de uitgave leverde de Nieuwe Rotterdamsche Courant een uitvoerig en aanprijzend overzicht van het reisverhaal, dat reeds de bijzondere
aandacht getrokken had van
| |
| |
zijn Romeinschen correspondent. - Ook de uitgaaf van het derde, Duitsche reisjournaal van Buchell is belangrijk gevorderd. Herhaaldelijk hebben wij daarover in het afgeloopen jaar gecorrespondeerd met Dr. H. Keussen, die de uitgaaf op zich genomen heeft voor den Historischen Verein für den Niederrhein. Aanvankelijk was hij voornemens, alleen het uitvoerige verhaal van Buchell's verblijf te Keulen in 1587 te publiceeren; op ons verzoek verklaarde hij zich echter ten slotte bereid, ook het korte bericht over Buchell's tweede Duitsche reis in 1591 daarbij af te drukken. Wij hechtten daaraan, omdat wij, nu wij de buitenlandsche reisjournalen uit Buchell's Diarium verwijderd hadden, die in elk geval volledig wenschten te zien uitgeven, opdat deze publicatiën zich bij onzen afdruk van het Diarium zelf aansluiten en daarmede een geheel uitmaken zouden. Het journaal van Buchell's derde Duitsche reis, gehouden gedurende zijn langdurig verblijf te Keulen in 1599, bevat eene zeer uitvoerige beschrijving van de Romeinsche en andere oude monumenten dier stad; het is hoogst belangrijk, maar grootendeels nutteloos geworden door de nòg uitvoeriger beschrijving, eenige jaren later van dezelfde monumenten gegeven door den bekenden Gelenius. Van dit journaal kunnen daarom door Dr. Keussen slechts enkele fragmenten worden afgedrukt. Hoewel het ons leed doet, dat deze schijnbaar zoo hoogst belangrijke aanteekeningen ten slotte bijna nutteloos gebleken zijn, behoefden wij ons dit met het oog op de volledigheid onzer uitgave van het Diarium niet aan te trekken, daar dit journaal geen deel daarvan uitmaakt, maar een afzonderlijk deeltje vormt.
Over onze eigene uitgave van het hoofdbestanddeel van Buchell's Diarium, zooals men weet door Dr. Van Langeraad ondernomen, kunnen wij tot ons
| |
| |
leedwezen zoo verblijdende berichten niet geven. Nu de daaruit afgescheidene buitenlandsche reisjournalen verschenen zijn of staan te verschijnen, hadden wij ons gevleid, dat ook de uitgave van ons aandeel aan de gemeenschappelijke publicatie ter perse gelegd zou kunnen worden. Ofschoon met drukwerk overladen, hadden wij daarom tusschen twee uitgaven een halfjaar daarvoor gereserveerd en van dit besluit tijdig den heer Van Langeraad kennis gegeven. Maar de kopij, die ons reeds voor een paar jaar toegezonden was, bleek bij het definitieve onderzoek nog verre van persklaar, en eene langdurige correspondentie met den heer Van Langeraad schonk ons de overtuiging, dat Z. Ed., met werk overladen, in den eersten tijd aan onzen wensch niet zou kunnen voldoen. Toch achtten wij het noodig, dat deze uitgave, waarover wij reeds gedurende 12 jaar in correspondentie waren, ten slotte tot een goed einde kwam, ook met het oog op de buitenlandsche uitgaven, bij wie de onze zich aansluit. Wij zijn derhalve met den heer Van Langeraad overeengekomen, dat wij de verdere bewerking van het door hem vervaardigde afschrift van het Diarium voor de uitgave aan een anderen bewerker zouden opdragen. Onze medeleden Dr. Brom en Dr. Singels hebben ons verplicht door het bereidwillig opnemen van deze taak, terwijl Dr. Van Langeraad zich gaarne verbonden heeft, om voor eene inleiding te zorgen.
Het voor den druk van Buchell's Diarium gereserveerde halfjaar was derhalve nu beschikbaar. Wij hebben ons gehaast daarvan gebruik te maken, om den druk aan de orde te stellen van de bekende Notulen der pensionarissen Hop en Vivien, door Dr. N. Japikse op ons verzoek (met gedeeltelijke gebruikmaking van Fruin's aanteekeningen en excerpten) voor de pers gereed gemaakt en reeds meer dan een jaar
| |
| |
geleden geheel persklaar ingezonden. De druk van het omvangrijke stuk is reeds begonnen en zal stellig in den loop van het jaar 1903 afloopen.
Sedert lang hadden wij niets vernomen van het ons door den heer A. Diegerick toegezegde naamregister op de Documents concernant le duc d'Anjou. In het afgeloopene jaar werden wij echter verheugd door het bericht, dat de bewerker hoopt nog in dit voorjaar gereed te komen. Wij hopen dat het ons mogelijk zal zijn, het dan spoedig te doen drukken.
Ten vorigen jare spraken wij over de uitgave van de aanteekeningen, door den Amsterdamschen pensionaris Andries Jacobsz. vervaardigd over de vergaderingen der Staten van Holland in 1522-1539. Deze uitgave is niet onbelangrijk gevorderd: de heer E. van Biema berichtte ons, dat het afschrift der aanteekeningen gereed was; het spreekt echter van zelf, dat de bewerking voor de pers nog geruimen tijd vorderen zal Intusschen werd ons het uitzicht geopend op een gewenscht toevoegsel daarvan: Mr. L.M. Rollin Couquerque bood ons aan de uitgaaf te bezorgen van aanteekeningen van den advocaat Adriaan van der Goes over de Hollandsche dagvaarten van 1544-1565, die de bekende gedrukte aanteekeningen van dezen ambtenaar gedeeltelijk aanvullen, gedeeltelijk voortzetten. Het spreekt van zelf, dat wij aanstonds besloten deze niet zeer omvangrijke uitgaaf aan die der Amsterdamsche protocollen te verbinden. Ons medelid Kernkamp heeft op ons verzoek op zich genomen, eenig toezicht te houden op deze uitgave en het noodige verband te brengen tusschen de werkzaamheden der bewerkers.
In het afgeloopene jaar hebben wij de eerste voorbereidende maatregelen genomen voor het totstandbrengen eener nieuwe groote uitgaaf. Vroeger hebben wij reeds medegedeeld, dat wij, voor enkele jaren
| |
| |
beraadslagende over de uitgaaf van Hardenbroeks Gedenkschriften, overwogen hadden, of het niet wenschelijker zou zijn, in de eerste plaats eene uitgave te bezorgen van de nagelatene papieren van den hertog van Brunswijk en van Bentinck van Rhoon, die misschien nog belangrijker zouden zijn. Eene dergelijke uitgave scheen echter onze krachten verre te boven te gaan. Wij hebben intusschen de zaak toch nog eens gezet overwogen. Wat de nalatenschap van den hertog van Brunswijk betreft, bleek onze eerste indruk maar al te gegrond: de herlezing van Blok's reisaanteekeningen, die van het journaal van den Dikken Hertog meer dan 15 folio deelen vermelden, en de nadere mondelinge mededeelingen van ons medelid, die spraken van ‘een kamer vol ongeordende papieren’, deden ons definitief afzien zelfs van elke poging, om een behoorlijk afgerond deel van deze nalatenschap te publiceeren. Ook de erfenis van papieren, door Bentinck nagelaten, scheen aanvankelijk voor ons geheel niet te beheerschen. Het is bekend, dat deze papieren zich niet meer in het bezit der familie bevinden, maar gedeeltelijk berusten in H.M.'s Huisarchief, gedeeltelijk in het Britsch Museum. Van de laatste afdeeling konden wij ons eenigszins een denkbeeld vormen door de reis-aanteekeningen van Dr. Brugmans; en onze Voorzitter verplichtte ons, door van de Bentinck-papieren in het Huis-archief vluchtig inzage te nemen. De eerste indruk werd ook ditmaal volkomen bevestigd in zooverre, dat aan het uitgeven der papierenmassa in haar geheel geen oogenblik te denken viel. Maar eene afdeeling van dit archief, een behoorlijk en duidelijk afgerond deel, scheen zich bij nader inzien wel tot eene afzonderlijke uitgave te kunnen leenen. Op den voorgrond hadden wij gesteld, dat wij onze aandacht wenschten te vestigen op Bentinck's papieren, die de binnen- | |
| |
landsche toestanden betroffen, en dat wij alles, wat betrekking had op zijne uitgebreide en langdurige bemoeiingen
met de buitenlandsche politiek, buiten beschouwing zouden laten. Wat den vorm betreft trokken onze aandacht eenige zoogenoemde journalen van Bentinck, in Brugmans' reisaanteekeningen vermeld, - journalen, telkens loopende over eene korte periode en naar het scheen niet zeer omvangrijk; wij koesterden de hoop, dat de enkele in het verslag van Brugmans genoemde journalen door nasporingen aangevuld, wellicht volledig gemaakt zouden kunnen worden. Zulk eene reeks, die denkelijk niet te omvangrijk zou zijn, zou, indien ze inderdaad op de binnenlandsche toestanden betrekking bleek te hebben, bijzonder geschikt voor eene uitgaaf zijn.
Na rijp beraad scheen ons medelid prof. Bussemaker door zijne vroegere studiën ons de aangewezen persoon om zulk eene uitgave tot stand te brengen. Wij wendden ons tot hem, met verzoek om de zaak te willen ondernemen, onder belofte hem in dat geval de helft der te maken reis- en kopiëerkosten uit onze kas te vergoeden; hij verblijdde ons door ons voorstel na eenige overweging aan te nemen. Wij hebben hem toen met onze denkbeelden bekend gemaakt en hem verzocht, om ons, na voorloopige inzage der in Den Haag bewaarde stukken en na raadpleging van Brugmans' verslag, een nader voorstel over de uitgave te doen. Het heeft H.M. behaagd, ons goedgunstig verlof te geven, om de papieren van Bentinck voor dit doel in te zien, en desgewenscht in het licht te geven. Het onderzoek heeft toen plaats gehad; het heeft aanvankelijk de uitvoerbaarheid van ons plan bepaaldelijk bevestigd. In eene samenkomst met prof. Bussemaker is toen de zaak nog nader besproken en hem ten slotte de opdracht gegeven, om
| |
| |
eene uitgave te bezorgen van de aanteekeningen van Bentinck van Rhoon zelven, die betrekking hebben op den binnenlandschen politieken toestand onder prins Willem IV en de gouvernante Anna. Wij vleien ons, dat dit behoorlijk afgeronde werkplan uitvoerbaar zijn zal. Prof. Bussemaker hoopt zich nog in den loop van dit jaar naar Engeland te begeven; voorloopig zal hij alleen lijsten maken van hetgeen hij te 's Gravenhage en te Londen aantreft binnen het kader onzer opdracht, waarbinnen wij hem natuurlijk de meest mogelijke vrijheid gegeven hebben. Zoodra de lijsten gereed zijn, stelt hij zich voor nader met ons te overleggen. Het spreekt van zelf, dat het geruimen tijd duren zal, eer de resultaten van het onderzoek publiek zullen worden.
Voor de Bijdragen en Mededeelingen, die dit verslag vergezellen, waren wij zoo gelukkig bijzonder aantrekkelijke stukken te ontvangen. Prof. Waddington te Lyon verblijdde ons weder met eene bijdrage uit de Fransche archieven: eene memorie van den bekenden Abraham de Wicquefort over zijne gevangenschap te Parijs, waaraan prof. Waddington eene belangrijke inleiding heeft willen toevoegen. - Van Dr. Breen mochten wij ontvangen eene bewerking van de enquête van 1564/65 over verschillende misbruiken in het Amsterdamsche stedelijk bestuur; dit belangrijke stuk, waarvan de uitgave ons reeds vroeger door wijlen ons medelid Brouwer Ancher was toegezegd, werpt op de toestanden in de stedelijke regeeringscolleges der 16e eeuw een helder en soms verrassend licht. - Prof. Blok bezorgde voor ons de uitgave van een hoogst belangrijk overzicht van den Nederlandschen handel omstreeks 1700, dat door prof. Kernkamp in de Koninklijke bibliotheek te Kopenhagen ontdekt was en waarvan prof. Blok zoo gelukkig was geweest het origineel te ontdekken in de
| |
| |
archieven van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parijs. Over het ontstaan en de geschiedenis der genoemde memorie heeft prof. Blok vrij wat medegedeeld in de door hem bij het stuk gevoegde inleiding.
Deze drie stukken vormen den hoofdinhoud van den bundel. Daaraan konden wij drie kleinere bijdragen toevoegen: eenige fragmenten van de vroeger door ons uitgegevene 13e eeuwsche rekeningen van de stad Dordrecht, in het archief ontdekt en uitgegeven door den heer J.L. van Dalen, - een paar brieven van den bekenden heer van Stoutenburg aan Hugo de Groot, belangrijk door het daarin vermelde plan om De Groot tot de Spaansche zijde over te halen, ons toegezonden door prof. Rogge, - en eindelijk een contract over de vestiging van een Zweedsch factorie-kantoor te Amsterdam, waaraan de heer J.E. Elias eene inleiding heeft willen toevoegen, welks bijzonder belangrijke inhoud ons hare, in verband met de kleine bijdrage wel wat al te groote, uitvoerigheid gaarne deed over het hoofd zien.
Voor onze volgende Bijdragen en Mededeelingen zijn ons zelfs reeds verscheidene stukken toegezegd. Reeds sedert eenigen tijd had onze aandacht getrokken een handschrift der Oud R.C. Clerezy, thans in het Utrechtsche rijksarchief gedeponeerd, dat een verhaal bevatte van de gebeurtenissen van 1566-1576, geschreven door een katholieken Utrechtenaar. Voor eene volledige uitgaaf scheen ons de lijvige foliant, waarin tal van (reeds van elders bekende) bescheiden waren afgeschreven, min geschikt; maar wij oordeelden, dat de berichten over de gebeurtenissen te Utrecht denkelijk, als afkomstig van een ooggetuige, de uitgaaf zouden verdienen. Wij wendden ons tot Dr. H. Brugmans met verzoek het
| |
| |
handschrift te willen onderzoeken. Deze studie bevestigde ons oordeel geheel, en de heer Brugmans verklaarde zich gaarne bereid de uitgaaf van een excerpt uit het handschrift te ondernemen. Wij hebben het aanbod gaarne aangenomen en hopen het resultaat het volgende jaar aan onze lezers te kunnen mededeelen. De toestemming van den aartsbisschop Mgr. G. Gul voor de uitgave is reeds door ons verkregen. - Verder beloofde Mr. C. Pijnacker Hordijk ons eene uitgaaf van eene onbekende oorkonde van graaf Dirk VI van Holland. - Dr. J. Heinsius houdt zich onledig met de bewerking eener uitgave van de oudst-bewaarde rekening van Gouda van 1437. - Prof. Rogge heeft ons toegezegd eene bewerking van den inventaris van den boedel van Ledenberch. - En de heer Dr. F. Philippi te Münster heeft op zich genomen, de bekende goederenlijst van den graaf van Dale-Diepenheim d.d. 1188 voor eene nieuwe uitgaaf in onze werken gereed te maken. - Ook de uitgaaf van een paar memoriën van den Zweedschen resident Appelboom, berustende in de bibliotheek te Upsala, - en van bescheiden betreffende de houding der Rousset-partij in de Doelistenbeweging uit H.M.'s Huisarchief, zijn ons toegezegd door onze medeleden Kernkamp en Krämer.
Ten slotte zij medegedeeld, dat wij de bepalingen over het toezicht, te oefenen op de uitgave onzer werken, in het afgeloopene jaar eenigszins hebben verscherpt. Aan den bewerker van elk onzer uitgaven zal voortaan schriftelijk medegedeeld worden, wie toezicht op zijne uitgave houden zal. De met het toezicht belaste persoon zal over elk persklaar manuscript nog eens schriftelijk rapporteeren en dan bepaaldelijk de algemeene methode, die bij de uitgave gevolgd is, bespreken. Hij zal alle laatste druk- | |
| |
proeven doorlezen, het recht hebben om aanmerkingen te maken, en bij verschil van gevoelen met den uitgever de zaak ter beslissing aan ons Bestuur kunnen onderwerpen.
Over het verrichte met betrekking tot de historischstatistische schetskaarten verwijzen wij naar het verslag der met de bewerking dezer kaarten belaste commissie, hierachter afgedrukt onder Bijlage D; het verslag geeft getuigenis van een opgewekt leven en van een krachtig initiatief.
In het najaar besloten wij, dat in 1903 weder eene ledenvergadering gehouden worden zou. Ook ditmaal gelukte het ons zonder moeite, niet minder dan drie zeer gewenschte sprekers voor deze bijeenkomst te verkrijgen. De vergadering zal plaats hebben op 14 April. Met de voorbereiding voor de ontvangst der leden houdt zich eene commissie uit ons midden bezig; wij zullen trachten onze leden ook buiten de vergadering aangenaam bezig te houden.
Met betrekking tot onze Bibliotheek verwijzen wij in hoofdzaak naar de lijst der nieuwe aanwinsten, hierachter afgedrukt onder Bijlage E. Met bijzondere waardeering vestigen wij in deze lijst de aandacht op eene nieuwe schenking van ten deele kostbare boeken, ons weder toegezonden door ons medelid J.R. Planten te New-York. - Ter besparing van plaats, die in onze overvolle Universiteits-bibliotheek kostbaar is, hebben wij in het afgeloopene jaar eenige dubbele en eenige in onze bibliotheek geheel misplaatste boekwerken op eene auctie verkocht; een paar pakken met 18e eeuwsche pamfletten, wier opneming in den gedrukten catalogus onzer Bibliotheek verzuimd bleek te zijn, hebben wij aan de Universiteits-bibliotheek ten geschenke aangeboden.
Over ons Leesgezelschap hebben wij ditmaal eindelijk eens verblijdend nieuws mede te deelen. Aan
| |
| |
de belangstelling van ons vroeger medelid Fruin is het gelukt, te Middelburg eene afdeeling van ons Leesgezelschap op te richten, die reeds 17 leden telt, - eene niet onbelangrijke versterking van de financiën dezer inrichting. Wij hopen nog altijd, dat dit goede voorbeeld ook in andere plaatsen navolging vinden zal.
Het Bestuur van het Historisch Genootschap,
F.J.L. Krämer,
Voorzitter.
S. Muller Fz.,
Secretaris.
|
|