| |
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
Bijlage D.
Bepalingen over het uitgeven van handschriften, betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis.
Voor eenige jaren zonden wij onzen leden toe eenige Bepalingen over de uitgave van (middeleeuwsche) handschriften, gevo'gd naar een Duitsch voorbeeld. Wij hebben reden over het resultaat dezer poging, om eenige uniformiteit tot stand te brengen in de historische uitgaven, tevreden te zijn: onze regelen zijn, ook buiten onzen kring, vrij algemeen gevolgd. Wij verhelen ons echter niet, dat de tot stand gebrachte regeling onvolledig is: immers op bronnen, die betrekking hebben op de nieuwe geschiedenis, kunnen onze regels niet zonder voorbehoud toegepast worden. De groote minutieusheid, die op hare plaats is bij de uit haren aard schaarsche middeleeuwsche bronnen, is hier onnoodig. Ook bestaat op dit gebied eerder aanleiding om te waarschuwen voor het euvel, dat te veel stukken gedrukt worden en dus het over elk onderwerp aanwezige materiaal overstelpend wordt. Toch is ook hier eenheid bij het uitgeven uiterst gewenscht; ook hier is die eenheid mogelijk, wanneer een ieder besluit afstand te doen van persoonlijken voorkeur en soms kleingeestige liefhebberijen.
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
Wij begroetten daarom met groote ingenomenheid de poging om die eenheid te verkrijgen, onlangs door onze Duitsche naburen gedaan. Prof. F. Stieve te Munchen heeft aan den Duitschen Historikertag te Leipzig een stel regels over dit onderwerp voorgelegd, die na eene grondige omwerking (naar aanleiding van de opmerkingen van vele deskundigen) in het afgeloopene jaar op den Historikertag te Leipzig in discussie gebracht en vastgesteld zijn. Deze regels, sedert gepubliceerd, gaan in hoofdzaak uit van de denkbeelden:
1o. Beperking in het uitgeven van bronnen voor de nieuwe geschiedenis is noodzakelijk.
2o. Groote minutieusheid in détails bij het afdrukken is onnoodig, omdat het voorhandene materiaal overvloedig is en omdat de taalgeleerden, die vooral belang zouden kunnen hebben bij het weergeven dezer détails, in gedrukte werken over deze periode een meer dan voldoend materiaal te hunner beschikking hebben.
3o. Publicaties van bronnen moeten zoo ingericht zijn, dat voor den gebruiker het raadplegen der handschriften onnoodig wordt.
4o. Het is wenschelijk, den taak van den gebruiker (en ook die van den uitgever) zoo gemakkelijk mogelijk te maken.
Terwijl deze beginselen onze volle sympathie hadden en wij ons ook met de gestelde regelen in het algemeen goed vereenigen konden, wenschten wij bovendien de poging onzer Duitsche vakgenooten om eenheid in de wijze van publicatie van geschiedbronnen te brengen, naar vermogen te ondersteunen. Wij besloten dus de regels te vertalen en aan onze leden aan te bieden. Toch is de vertaling onwillekeurig in eene omwerking ontaard. In de eerste plaats bleek het bepaald noodig, dat wij over enkele punten eenigs- | |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
zins andere bepalingen vaststelden, omdat wij gehouden waren verband te brengen tusschen deze regels en de vroeger door ons voor het uitgeven van middeleeuwsche geschiedbronnen aangenomene: voor dezelfde zaak mochten geene verschillende teekens aanbevolen worden, naarmate het gepubliceerde stuk uit eene andere eeuw dagteekende. Is het reeds in Duitschland te betreuren, dat door de van verschillende zijden gestelde regels voor dezelfde zaken andere eischen gesteld worden, wij, die zelven twee stellen regels publiceerden, mochten in die fout zeker niet vervallen Maar daarbij kwam iets anders: voor Nederland moeten soms andere regels gelden dan voor Duitschland. Zoo is het b.v. bekend, dat de Duitsche kanselarijstijl der 17e en 18e eeuwen zich onderscheidt door eene onduldbare breedsprakigheid, door een overdreven gebruik van titels en dergelijke uitdrukkingen en door eene doellooze verdubbeling van medeklinkers. Deze eigenaardigheden maken bij de publicatie van Duitsche stukken uit dien tijd eene vereenvoudiging in den vorm gebiedend noodzakelijk; voor Nederland bestaat die behoefte niet en wij zagen dus geene aanleiding, om zóóveel (toch altijd eenigszins bedenkelijke) vrijheid bij het afdrukken aan te bevelen, als prof. Stieve terecht doet. Ook in een ander opzicht bestaat er verschil. De regels zijn voornamelijk gesteld met het oog op omvangrijke publicatiën van stukken,
die in Duitschland den historicus dreigen te overstelpen; in Nederland bestaat dit gevaar voorshands helaas niet. Al wenschen dus ook wij onzen leden met nadruk op het hart te drukken, dat stukken uit de 17e en 18e eeuwen slechts bij uitzondering een afdruk in extenso verdienen, achten wij het minder gewenscht, om over den aard der uit te kiezen stukken en de wijze, waarop de andere verkort moeten worden, vaste regels te stellen, die
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
toch niet voor alle gevallen juist kunnen zijn. Eenmaal aan het omwerken kwam het ons ook gewenscht voor, ons in een paar andere opzichten eenige vrijheden te veroorloven. De Duitsche regels schenen ons hier en daar onnoodig breedsprakig en in onjuiste volgorde gerangschikt: daarin kon gemakkelijk verbetering gebracht worden.
De door den Duitschen Historikertag vastgestelde regels zijn derhalve door eene commissie uit ons midden omgewerkt en na overweging door ons vastgesteld. Mogen zij een even welwillend onthaal vinden, als aan onze vroeger uitgegevene Bepalingen over de uitgave van middeleeuwsche handschriften is te beurt gevallen!
Het Bestuur van het Historisch Genootschap,
B.J.L. de Geer van Jutfaas,
Voorzitter.
S. Muller Fz.,
Secretaris.
| |
Regels.
1. | Elke verzameling van stukken wordt chronologisch geordend, tenzij het verkieselijk is bepaalde, geheel van elkander afgescheiden rubrieken te vormen. |
2. | Wanneer het origineel van een stuk voorhanden is, dan wordt dit afgedrukt. Het bestaan van afschriften behoeft in dat geval alleen vermeld te worden, als hunne aanwezigheid in deze of gene verzameling van belang is. |
3. | Wanneer een of meer concepten van het afgedrukte stuk voorhanden zijn, dan worden dezen
|
| |
| |
| met het afgedrukte vergeleken en de afwijkingen opgegeven; zoo mogelijk wordt de naam van den steller van het concept medegedeeld. |
4. | Wanneer alleen afschriften voorhanden zijn, dan worden deze onderling vergeleken en de goede lezingen afgedrukt; bij twijfel worden de verschillende lezingen in noten vermeld; de slechte lezingen worden weggelaten. |
5. | Van veranderingen in het handschrift wordt steeds de eindredactie opgenomen. Vroegere redactiën worden slechts dan in eene noot vermeld, wanneer zij, wegens den inhoud of om den persoon van den steller, van belang zijn. |
6. | Wanneer men uittreksels maakt, worden de om inhoud of kleur belangrijke plaatsen der geëxtraheerde stukken woordelijk tusschen aanhalingsteekens medegedeeld. |
7. | Bij uittreksels uit brieven, instructies en dergelijke stukken wordt, ter voorkoming van verwarring, de oratio directa van het handschrift behouden. (B.v.: ‘Wij deelen u mede’ of ‘Onze gezant zal Z.M. melden’, en niet: ‘Zij deelen hun mede’ of ‘Hij zal den koning melden’.) |
8. | In het algemeen wordt de spelling van het handschrift behouden, behoudens het volgende:
a. | Verwisselingen van u met v en w worden volgens het tegenwoordige gebruik veranderd. |
b. | De teekens y en ij worden gebruikt, zooals dat grammaticaal behoort (y voor i, ij voor ii). |
c. | Woordverbindingen, die tegenwoordig niet meer gebruikt worden, worden gescheiden, tenzij de bijeenvoeging der twee woorden eene verandering in de spelling gebracht heeft. Daarentegen worden gescheidene woorden, die tegenwoordig verbonden worden, aaneen geschreven. |
d. | In talen, waar accenten voorkomen, worden
|
|
| |
| |
|
| die volgens het tegenwoordige gebruik aangebracht. |
|
9. | Schrijffouten worden verbeterd, terwijl de lezing van het handschrift in eene noot vermeld wordt. |
10. | Verkortingen in het handschrift, waarvan de beteekenis volkomen duidelijk is, worden door den uitgever stilzwijgend opgelost; in geval van twijfel wordt het aangevulde tusschen () geplaatstGa naar voetnoota). Ook weggelaten woorden worden tusschen () aangevuld. |
11. | Getallen worden in Arabische cijfers gedrukt. |
12. | Woorden of volzinnen, door latere handen bijgeschreven, worden cursief gedrukt. |
13. | Plaatsen in cijferschrift worden opgelost en door gespatiëerden druk aangeduidGa naar voetnoota). |
14. | Gebruikelijke formulieren aan het begin en het einde van een brief en steeds terugkomende uitdrukkingen, waarmede de aangesproken persoon wordt aangeduid, worden zeer kort weergegeven, tenzij bijzondere redenen het wenschelijk maken ze in haar geheel af te drukken. Titels en woorden, die in eene publicatie zeer dikwijls voorkomen, kunnen ook verkort medegedeeld worden. Overigens worden afkortingen bij het afdrukken vermeden. |
15. | In woordelijk medegedeelde stukken of excerpten wordt de interpunctie volgens den zin veranderd. |
16. | Ten einde zeer lange en ingewikkelde zinnen gemakkelijker verstaanbaar te maken, worden: a. een zeer lange voorzin van den nazin door: gescheiden, b. inlasschingen, die den zinbouw
|
| |
| |
| storen of van grooten omvang zijn, tusschen twee - geplaatst. |
17. | Nieuwe regels kunnen, om den samenhang te verbeteren, weggelaten of aangebracht worden. |
18. | Lacunes van het handschrift worden door.......... aangeduid en zoo mogelijk tusschen [] aangevuld.
Uitlatingen van den uitgever worden door - - - - aangegevenGa naar voetnoota). |
19. | Gedeelten, die het handschrift tusschen () vat, worden tusschen - - geplaatst. Onzekere lezingen worden door (?), - zekere, die bevreemding wekken, door (!) aangeduidGa naar voetnoota). |
20. | Groote letters worden gebruikt bij het begin van zinnen, bij eigennamen en bij verkortingen van titels (b.v.Z.M.). De van eigennamen gevormde bijvoegelijke naamwoorden begint men eveneens met groote letters. |
21. | Opmerkingen van den uitgever worden steeds in noten geplaatst. |
22. | Is een stuk na 1582 volgens den ouden kalender gedateerd, dan worden de oude en de nieuwe dagteekening in breukvorm medegedeeld.
Men plaatst eerst het jaar, dan de maand, daarna den dag. |
23. | De adressen van brieven behoeven niet afgedrukt te worden, tenzij bijzondere omstandigheden (b.v. bij quaesties over titulatuur) de mededeeling wenschelijk maken. |
24. | Ter vergemakkelijking van het citeeren verdient het aanbeveling, stukken van grooten omvang te splitsen in afdeelingen, en deze met cijfers tusschen vierkante haakjes [1] te nummeren. |
25. | De artikelen van eene instructie, ordonnantie
|
| |
[pagina XLIII]
[p. XLIII] | |
| enz. worden voorzien van nummers aan het begin van den eersten regel van elk artikel. |
26. | Aanteekeningen van den ontvanger over den datum van ontvangst van brieven worden onder het stuk afgedrukt. |
27. | Aan het hoofd van elk stuk worden, behalve het doorloopende nummer, met andere letters dan die van den tekst kortelijk medegedeeld de namen van den steller (of de stellers) en den geadresseerde, en de aard en bestemming van het stuk (b.v. Instructie van de Staten-Generaal voor N.N. als ambassadeur naar Frankrijk). Is de aard van het stuk niet met een enkel woord te karaktiseeren, dan wordt de inhoud daarvan zeer kort medegedeeld. |
28. | Bij het uitgeven van chronologische verzamelingen van stukken wordt in het midden van den bovenrand van elke bladzijde het jaartal aangegeven.
Bij een omvangrijk stuk, dat over een groot aantal jaren loopt, worden op den linkerkant der bladzijden het jaar, waarin de in het stuk verhaalde gebeurtenissen voorvielen, en korte inhoudsopgaven vermeld, telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat. |
29. | Onder elk stuk wordt de plaats, waar het handschrift berust, opgegeven met de nummers, die het in het archief of de bibliotheek draagt, en het nummer van de bladzijde, waarop het voorkomt in het deel of den bundel, waartoe het behoort. Verder wordt medegedeeld, of het afgedrukte handschrift een concept (Conc.) is, een origineel (Oorspr.) of een afschrift (Afschr.), en of het origineel door den onderteekenaar geschreven (Eigenh. oorspr.) of alleen onderteekend (Ondert. oorspr.) is.
|
| |
| |
|
Een concept, dat onveranderd afgeschreven en verzonden is, noemt men een minuut (Min.); daarmede staat gelijk een concept, waarin door een griffier of een ander persoon van invloed enkele veranderingen gemaakt zijn, zonder dat deze veranderingen aanleiding gegeven hebben tot het maken van eene nieuwe minuut. |
30. | Deze opgaven geschieden in de volgende orde: a. bewaarplaats van het handschrift, b. soort van het handschrift (met zijn vervaardiger) c. opmerkingen (zooals: in cijferschrift, beschadigd enz.).
Zijn verschillende redactie's van het uitgegeven stuk aanwezig, dan vermeldt men eerst het origineel, dan de concepten en de minuut in chronologische volgorde, en eindelijk de afschriften, met hunne bewaarplaatsen. |
31. | Is de verzameling stukken chronologisch geordend, dan verdient dikwijls de toevoeging van eene systematische lijst der afgedrukte stukken aanbeveling.
Is zij niet chronologisch geordend, dan wordt steeds eene chronologische lijst aan het einde van het deel medegedeeld. |
32. | Nauwkeurige alphabetische registers van personen en zaken zijn onmisbaar; registers van plaatsnamen zijn daarentegen niet altijd noodig.
Bestaat de uitgave uit vele deelen, dan worden deze registers bij elk deel gevoegd. |
33. | Noten worden niet aan het slot van elk stuk of achter aan het deel, maar onder elke bladzijde geplaatst. De noten van elke bladzijde worden afzonderlijk genummerd. |
34. | Het gebruik van octavo-formaat is zeer aan te bevelen, tenzij de groote omvang van de publicatie of eene andere omstandigheid een grooter formaat noodig maakt. |
|
-
voetnoota)
- Deze afwijkingen van de Duitsche voorschriften zijn aangebracht, om overeenstemming te bewaren met § 7 en 8 onzer Bepalingen over de uitgave van middeleeuwsche handschriften, die overgenomen zijn van verschillende Duitsche voorschriften.
-
voetnoota)
- Deze afwijkingen van de Duitsche voorschriften zijn aangebracht, om overeenstemming te bewaren met § 7 en 8 onzer Bepalingen over de uitgave van middeleeuwsche handschriften, die overgenomen zijn van verschillende Duitsche voorschriften.
|