Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 16
(1895)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||
Cornelis Block's kroniek van het regulierenklooster te Utrecht,
| |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
is een afschrift van de kroniek van genoemd klooster, door zijnen prior Cornelis Block omstreeks het jaar 1535Ga naar voetnoot1) geschreven. Dat wij hier niet de origineele kroniek voor ons hebben, blijkt - behalve uit het verschil in schrift met stukken, door Cornelis Block geschrevenGa naar voetnoot2) - ook uit het opschrift boven het voorwoord: het is toch wel niet te veronderstellen, dat Block zichzelven betiteld zoude hebben als ‘prior dignissimus vigilantissimusque’, vooral waar hij in cap. 16 de procuratuur noemt een ‘onerosum officium’ en het prioraat ‘pondus (procuratura) gravius’. De geschiedenis van ons handschrift is vrij volledig bekend. De afschrijver was waarschijnlijk de notaris van het Domkapittel Nicolaas van Schoonhoven, die in het midden der 16e eeuw leefde en dus Block's tijdgenoot was. Later kwam het handschrift in het bezit van Johan van Renesse van Wilp Dirksz., die het in 1640 ten geschenke gaf aan den bekenden Utrechtschen burgemeester Dr Cornelis Booth. Deze schreef op de keerzijde van het schutblad voorin: ‘Donum nobilissimi domini Joannis Renessii de Wylp Theod. f. anno CIƆIƆCXL, qui habet Nicolai Schoonhoviani, quondam ad divum Martinum vicarii et notarii, epitomen chronici UltrajectiniGa naar voetnoot3), anno 1544 hac eadem manu scriptam.’ Zoo bevond het handschrift zich in de collectie van Cornelis Booth, die in 1840 door Gedeputeerde Staten der provincie Utrecht ten bate van het toenmalige provinciaal archief van baron | |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
d'Yvoy werden aangekochtGa naar voetnoot1); het stempel van het ‘Archief der provincie Utrecht’ is dan ook afgedrukt op het schutblad voorin en op fol. 1. Met machtiging van den Minister van Binnenl. Zaken dd. 24 Mei 1882, Afd. K.W. No 1093, is het, blijkens eene aanteekening op het schutblad, overgedragen aan de Academische bibliotheek te Utrecht, waarna het naast de vermelde stempelafdrukken een ontving van de ‘Bibliotheek der Universiteit te Utrecht’. In den geschreven catalogus der handschriften dier bibliotheek wordt het vermeld als ‘Aevum medium. Scriptores historici. No. 137’; terwijl Dr P.A. Tiele het in zijnen gedrukten Catalogus codicum manuscriptorum vermeldt als No. 797. De schrijver der kroniek was, gelijk ik reeds boven zeide, de prior van het klooster Cornelis BlockGa naar voetnoot2). Hij was een zoon van Gielis Block, terwijl zijne moeder Lysbeth heetteGa naar voetnoot3). Zijn geboortejaar is onbekend, maar zal in het laatst der 15e eeuw gezocht moeten worden. Immers hij wordt in 1520 als procurator van het klooster genoemdGa naar voetnoot4), welk ambt hij 12 jaren later verwisselde voor het prioraat, dat hij tot zijnen dood in 1553 bekleeddeGa naar voetnoot5). Hij schijnt een man van | |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
talent geweest te zijn en vol toewijding aan zijn klooster en zijne orde, waarom zijn tijdgenoot van Schoonhoven (wanneer wij dezen voor den afschrijver mogen houden) hem de boven vermelde lofspraak gaf. Zijne toewijding aan het kloosterleven blijkt uit een paar geschriften van zijne hand. De tijd namelijk, waarin hij leefde, kenmerkte zich door eene sterke zucht der Reguliere kanunniken naar persoonlijk bezit, met schending van de kloostergelofte. Daarom was het, dat Cornelis Block in 1544, door den prior superior van het Windesheimsch kapittel uitgenoodigd de redevoering te houden op de jaarlijksche kapittelvergadering, tot tekst dier rede koos: ‘Fera pessima comedit eum, bestia devoravit Joseph’Ga naar voetnoot1) en in eene warme philippica de ‘proprietarii’ bestrafte over hunne onrechtmatige handelingenGa naar voetnoot2). Ook tegen een ander kwaad, dat toen ter tijd het Windesheimsch kapittel besmette, trok hij te velde. In dien tijd was simonie een algemeen verbreid euvel, wat den nauwgezetten prior aanleiding gaf zijn ‘Tractatulus de simonia religiosorum’ te schrijvenGa naar voetnoot3). In zijne kroniek vermeldt hij helaas niets omtrent zichzelven, maar uit zijn oordeel over de procuratuur | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
en het prioraat mogen wij, in verband met het medegedeelde, zeker wel besluiten, dat hij zijne ambten met ernst en zorg ter harte nam. En daaraan was het dan ook ongetwijfeld toe te schrijven, dat het aantal kloosterlingen tijdens zijn prioraat toenam (zij het ook dat de qualiteit niet met de quantiteit gelijken tred hield) en het klooster ook in stoffelijke welvaart vooruitging. Ter betere kenschetsing van zijn persoon, en om ons de overtuiging te geven, dat zijn werk niet vergeefsch was, zouden wij wenschen, dat in de kroniek ook zijn prioraat behandeld werd, doch helaas valt het einde der kroniek samen met het begin van Block's praelatuur. Zoo zijn wij genaderd aan Block's monumentum aere perennius, zijne kroniek, en zullen daaromtrent nog een en ander mededeelen. De stof in de kroniek behandeld is de geschiedenis van het Regulierenklooster te Utrecht van den tijd, dat de gebouwen aan de orde der Zakbroeders ontnomen en toegewezen werden aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem ten einde het te bevolken. Dit had plaats in 1290-1292Ga naar voetnoot1). Block kende de akten, waarbij dit geschiedde, niet, daar zij in het archief van het moederklooster bewaard werden en dus bij het stellen zijner kroniek niet onder zijn bereik waren. Vandaar dan ook, dat hij omtrent die mutatie weinig of niets weet mede te deelen en zich daar met overleveringen moet behelpen. Omtrent de orde der Zakbroeders, die in het laatst der 13e eeuw zich oplostte in andere (Augustijner?) orden, weet hij ongeveer niets te verhalenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
Na aldus van den duisteren oorsprong van het klooster te hebben verhaald, wat hij wist, behandelt hij de geschiedenis ervan, ingedeeld naar de opvolgende priors. Bij zijnen eigenen tijd gekomen, vermeldt hij zijne aanvaarding van het prioraat in 1532, deelt mede hetgeen kort daarna plaats vond, doch sluit dan zijn werk met de formule: ‘Cui (nl. Deo) laus, honor et gloria per infinita saeculorum saecula!’ Deze woorden wijzen onweerlegbaar aan, dat Block zijne kroniek oorspronkelijk hier deed eindigen. Wat daarna nog volgt in caput 16 is een toevoegsel van hemzelven of van een anderen Utrechtschen Regulieren kanunnik. Dat de continuator in het klooster thuis behoorde, blijkt uit de woorden: ‘Dicamus ergo breviter, quod anno 1537 apud nos’, waarmede een verhaal wordt ingeleid van eene gebeurtenis, die in het klooster plaats greep. Hieruit kunnen wij den tijd opmaken, waarin Block zijne kroniek heeft geschreven. De oorspronkelijke kroniek vermeldde de geschiedenis tot 1532 of kort daarna, het toevoegsel deelt feiten mede uit de jaren 1537 en 1538. De kroniek is dus geschreven omstreeks 1535. Wat de betrouwbaarheid van Block's mededeelingen betreft, meen ik voorop te mogen stellen, dat uit zijne mededeelingen waarheidszin spreekt. Immers hetgeen hij verhaalt strekt niet altijd tot lof van zijn klooster; en al zoude men voor de vermelding van een betreurenswaardig feit de algemeene bekendheid ervan nog tot motief kunnen aannemenGa naar voetnoot1), ditzelfde is niet voor de mededeelingen uit ouderen tijdGa naar voetnoot2) aan | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
te nemen. In geen geval was hij behept met een leugengeest; moge iets onjuist blijken te zijn, dan zal de schuld ervan bij zijne bronnen of bij zijn gebrek daaraan te zoeken zijn. Zoo b.v., waar hij mededeelt, dat door de Utrechtsche Zakbroeders berust werd in de toekenning van hun kloostergebouw aan het klooster Bethlehem; waar hij, doch onder voorbehoud, verhaalt van eene reis door Utrechtsche Regulieren naar Brussel over die zaak. Hij is hier onjuist, doch te goeder trouw, want hij kende de akten niet, berustende in het archief van het klooster Bethlehem. Ten slotte moet hier nog vermeld worden, dat als schrijver der kroniek genoemd is geworden Cornelis Beeck of van BeeckGa naar voetnoot1). Waarschijnlijk was in de kroniek de naam Block verkeerd gelezen, en zoo meende men, dat er een prior Beeck was geweest. Men stelde toen in denzelfden tijd een prior Block, gelijk van elders bleek, en een prior Beeck, tevens schrijver der kroniek. Later werd, en terecht, verondersteld, dat men hier slechts met één persoon te doen had; doch ten onrechte werd toen tevens de naam Beeck de juiste geacht. Daarom is het misschien niet ondienstig hier te verklaren, dat ik bij de regeling van het archief van het Regulierenklooster geen prior Beeck aangetroffen heb, maar wel gedurig den naam Block ontmoetteGa naar voetnoot2). Er bestaat dus geen redelijke twijfel, of de prior Beeck behoort, | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
in dien tijd althans, uit de annalen van het Regulieren-klooster te Utrecht te verdwijnen. Reeds Valerius Andreae vermoedde, dat Beeck en Blocchius een en dezelfde persoon warenGa naar voetnoot1). Als geschriften van Cornelius Beeck vermeldt hij: 1. Chronicon sui monasterii, in quo multum de interdicto Ultrajectinorum et absolutione par Nic. card. Cusanum leguntur; 2. Orationem contra proprietarios, cujus initium: ‘Fera pessima devoravit’; 3. Tractatus de visitationibus monasteriorum, incipit: ‘Vinea Domini domus Israel’. Terwijl hij op naam van Cornelius Blocchius stelt: 1. een tractatus De simonia religiosorum en 2. een Sermo de proprietatibus religiosorum. Onomstootelijk vast staat nu, dat Cornelis Block eene kroniek van zijn klooster schreef. En dan wil het mij toeschijnen, dat de drie geschriften van Beeck identiek zijn met die van Block; dat er eene merkwaardige overeenkomst in onderwerpen is, blijkt duidelijk. En wie twijfelen mocht aan de overeenkomst tusschen No 3 van Beeck en No 1 van Block, herinner ik eraan, dat het tractaat over de simonie is opgesteld naar aanleiding van de bul van paus Urbanus V ‘Ne in vinea Domini’ tegen de ‘simoniaci’Ga naar voetnoot2): reden dus om te vermoeden, dat het tractaat De visitationibus met den aanhef: ‘Vinea Domini domus Israel’ hetzelfde stuk zal geweest zijn. Het vermoeden omtrent de identiteit der personen werd eveneens gëuit door FoppensGa naar voetnoot3) en door Acquoy | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
overgenomenGa naar voetnoot1), die echter o.a. blijkens zijn register in deel III abusievelijk Beeck voor den juisten naam houdt. Omtrent de bronnen, door Block voor zijne kroniek gebruikt, valt helaas weinig mede te deelen. In zijn voorwoord maakt hij slechts melding van ‘diversi libelli, litterae et chartulae’, ‘indagatio aliorum’ (navraag bij anderen), ‘perspecta oculorum nostrorum’, voorwaar zeer vage inlichtingen! Verder noemt hij alleen nog een ‘libellus’, vermeldende ‘varii dinumerati ordines’, onder welke kloosterorden hij na de ‘professores regulae divi Augustini’ de ‘Saccitae’ vermeld vond (cap. 1). Ter opheldering van hetgeen hij aldus verzameld had, werden met zorg geraadpleegd (‘revolventes’) ‘diversa chronica’ (cap. 1). Veel licht omtrent de bronnen, door Block gebezigd, geven deze luttele opgaven voorzeker niet. Maar toch kunnen wij enkele nader aanwijzen, waarvan wij mogen zeggen, dat hij er kennis van genomen heeft, zonder dat wij van te groote lichtvaardigheid beschuldigd kunnen worden. In caput 12 zijner kroniek deelt hij nl. mede, dat in 1480 overleed de Reguliere kanunnik Cornelis Vroey, die ook een steentje had bijgedragen tot de kloosterbibliotheek. Deze verzamelde nl. alles wat hij te hooi en te gras door ouderen van dagen hoorde verhalen omtrent de geschiedenis van het klooster in een boek, dat ten tijde van Block nog in de bibliotheek van het klooster voorhanden was. Niet alleen geeft onze prior zijn oordeel over Vroey's persoon, maar hij levert tegelijk kritiek op dit zijn werk in deze woorden: ‘Verum quia in majoribus officiis non fuerat, ignorabat quae in nostris archivis aut in diversis procuratorum rationariis codicillis continerentur; unde et nonnunquam hallucinatus videtur’. Block heeft dus voòr het schrij- | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
ven zijner kroniek gelezen, hetgeen Vroey had aangeteekend. In hoeverre hij van die aanteekeningen gebruik heeft gemaakt, blijkt niet; in elk geval heeft hij ze gebruikt cum grano salis en vormden zij dus voor hem eene secundaire bron. Maar tevens blijkt uit zijne kritiek op Vroey's werk, dat Block kennis genomen had van hetgeen in het archief van het klooster voorhanden was en wel speciaal van de rekeningen. Misschien mag tot de geschrevene bronnen, behalve de overige klooster-archivalia, ook gerekend worden eene ‘vetus.... scheda ex adversariis monasterii’Ga naar voetnoot1), door Ant. Matthaeus medegedeeld in zijne Fundationes, ed. 1703, blz. 224. De groote overeenkomst toch in terminologie schijnt erop te wijzen, dat Block haar gekend en gebruikt heeft. Het blaadje bevatte echter slechts weinig, te weinig om het met zekerheid te kunnen zeggen. Om de overeenkomst tusschen de aanteekening en de kroniek te doen zien laat ik haar (in hoofdzaak) hier volgen en plaats er de parallelplaats uit de kroniek naast: | |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
Wat eindelijk betreft de vermelding van het handschrift en het gebruik ervan gemaakt, moge het volgende medegedeeld worden: 1. het bestaan ervan wordt vermeld bij Valerius AndreaeGa naar voetnoot2), MatthaeusGa naar voetnoot3), FoppensGa naar voetnoot4), LindebornGa naar voetnoot5), van HeussenGa naar voetnoot6), van Heussen en van RijnGa naar voetnoot7), MollGa naar voetnoot8) en AcquoyGa naar voetnoot9). Mocht het nog elders worden aan- | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
gehaald, dan zal waarschijnlijk uit een dezer onderling samenhangendeGa naar voetnoot1) werken geput zijn. 2. gebruik ervan is gemaakt door: a. een onbekenden schrijver, door Ant. MatthaeusGa naar voetnoot2) aangewezen als ‘quidam, qui et vixit tum temporisGa naar voetnoot3), canonicus Regularis’. Deze schijnt geene kroniek te hebben geschreven, doch slechts ‘adversaria’. Die aanteekeningen, het jaar 1571 nog omvattendeGa naar voetnoot4), zijn helaas verloren, zoodat niet met zekerheid is te zeggen, of de qualificatie juist is. Dat hij geen kanunnik in het Utrechtsche klooster geweest is, zoude men vermoeden uit het feit, dat hij bij zijn gebruik van onze kroniek steeds wijzigt: ‘prior domus nostrae’ in ‘prior Regularium in TrajectoGa naar voetnoot5)’, ‘nostro collegio’ in ‘collegio Regularium in Trajecto’Ga naar voetnoot6), ‘numerus syncanonicorum nostrorum’ in ‘numerus fratrum syncanonicorum’Ga naar voetnoot6). Op het jaar 1543 verhaalt hij: ‘Caesarea Majestas exegit a toto clero Trajectensi medietatem omnium bonorum et tandem concordatum, ut daremus decem millia florenorum. Inde portio canonicorum Regula- | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
rium Trajectensium fuit LXXI flor. VIII stuf.’Ga naar voetnoot1). Hieruit blijkt, dat hij tot de Utrechtsche geestelijkheid behoorde, doch onzeker is het, of hij van de Regulieren te Utrecht in den derden persoon spreekt, omdat hij er niet toe behoorde, dan wel voor de duidelijkheid, en verder of hij misschien juist hun aandeel in de schatting aan den keizer vermeldde, omdat hij kloosterling was en het dus kon weten, dan wel, of hij toevallig daarvan op de hoogte was. Was hij kloosterling, dan bekleedde hij daarin misschien een ‘majus officium’Ga naar voetnoot2). Dat de onbekende schrijver onze kroniek gebruikt heeft, valt duidelijk in het oog, daar hij op vier plaatsen bijna woordelijk een en ander overnam. Ter adstructie van mijne bewering laat ik hier een paar parallelplaatsen volgenGa naar voetnoot3): | |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
priorum monasterii’Ga naar voetnoot1) ook hoogstwaarschijnlijk getrokken is uit de kroniek van BlockGa naar voetnoot2). Tot staving van mijne bewering geef ik hier weder een paar plaatsen bij Block en Matthaeus: | |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
Matthaeus was echter niet altijd nauwkeurig in het gebruiken der kroniek. Theodericus Lau de Asperen trad nl. niet, gelijk hij vermeldt, af als prior, maar werd juist prior in 1417; Petrus Johannis de Wilde bekleedde het prioraat niet 50 maar 30 jaren; Cornelius Block trad als prior op, nadat hij 12 jaren de procuratuur, en niet de praelatuur (= prioraat), had bekleedGa naar voetnoot1). c. Dr. J. de Hullu, die in zijne dissertatieGa naar voetnoot2) een en ander uit onze kroniek aanhaalt ter kenschetsing van het aandeel, dat de Utrechtsche Regulieren hadden in den kerkelijken strijd gedurende het schisma. Is nu deze kroniek van genoeg belang om uitgegeven te worden? Bij het beantwoorden dezer vraag kan ik kort zijn. Immers reeds Valerius Andreae wees erop, dat er bizonderheden in medegedeeld worden omtrent het 15e eeuwsche Utrechtsche schisma en het bezoek van den kardinaal Nicolaus de Cusa, die als jubilei executor tot het klooster kwam. Vooral hetgeen over het schisma wordt verhaald, is lezenswaard, al is de geschiedenis ervan vrij wel bekend. Hier echter wordt ten tooneele gevoerd Johannes Passert, de prior van het Utrechtsche klooster, aan wien verscheidene bladzijden gewijd worden, al wordt daarbij tevens opgemerkt, dat hij de eer niet waardig werd gekeurd zijnen naam in den catalogus fratrum te zien prijken. De Regulieren hebben zich, onder aanvoering van hunnen prior, in dien woeligen tijd zeer geroerd; zij kozen partij voor den eersten door den paus benoemden bisschop, in tegenstelling met de Utrechtsche burgerij, die zich | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
ten gunste van den in het Sticht zeer populairen Rudolf van Diepholt verklaarde. Het spreekt dus van zelf, dat onze kroniek van een prior van het bewuste klooster, zij het dan ook uit lateren tijd, eene niet voorbij te gane bron oplevert voor het tijdvak van dien kerkelijken strijd. En dat vooral, waar wij schijnen te mogen aannemen, dat de persoon van Passert ons zeer juist geteekend wordt. Block erkent de vele talenten, aan zijnen voorganger geschonken, erkent ook, dat het klooster eenen tijd van voorspoed onder hem gekend heeft; maar hij blaakt van verontwaardiging over de houding van Passert ten opzichte van het schisma. En die verontwaardiging is niet onverklaarbaar, vooral bij iemand, die meer dan eene eeuw later leefde, die den tijd van gisting niet gekend had en die evenmin gestaan had voor de groote moeilijkheid, zoo niet onmogelijkheid, gehoorzaam te zijn aan de elkaar met korte tusschenpoozen opvolgende, in verschillenden zin gegevene, pauselijke bullen. Bij de kennisneming der feiten is het niet te betwijfelen, dat Passert te goeder trouw zijn verzet aanving tegen hetgeen de Utrechtsche raad en later ook de pausen voorschreven. Hij was misschien te zelfstandig om in de wisselende pauselijke bullen te berusten en hield zich daarom vast aan hetgeen de eerste hem voorschreef. Bij het uitbreken van het schisma volgde het Regulieren-klooster zijnen prior in het kiezen van de Zwedersche partij en het was dan ook geheel met de toestemming van zijn klooster, dat Passert kostbaarheden en het kloosterzegel medenam in zijne ballingschap. Maar de tijden veranderden, de Rudolfsgezinde partij zegevierde en Rudolf van Diepholt trad op als bisschop van het Sticht. Het pauselijk interdict werd opgeheven en ook eenige Regulieren gaven gehoor aan de roepstem van den Utrechtschen raad en betrok- | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
ken weder het verlaten klooster. Is het nu, menschelijker wijze gesproken, te verwonderen, dat Johannes Passert (hoewel ten onrechte) door die nog nagistende gemoederen veroordeeld werd, die, misschien vreezende dat een nieuw besluit des pausen Rudolf weder van den bisschoppelijken zetel zoude stooten, in zijn verzet bleef volharden? Is het te verwonderen, dat men hem toen (wederom ten onrechte) als een vergrijp ging aanrekenen, dat hij goederen van het klooster medegenomen had, en weigerde af te geven, wat men vroeger goedgekeurd en natuurlijk gevonden had? - Maar aan den anderen kant, wie gevoelt niet bewondering en achting voor den man, die, getrouw aan wat hij recht achtte, zich daarvoor niet alleen ballingschap getroostte, maar die daarenboven de kerkelijke straffen, tegen hem uitgesproken, durfde trotseeren? Wie twijfelt eraan, of Johannes Passert telde onder de vele talenten hem geschonken ook de deugd van karakter-vastheid? Maar, zal men mij tegenwerpen, Passert was in de eerste plaats gehoorzaamheid verschuldigd aan de bevelen der pausen, zijne houding getuigt van stijfhoofdigheid. Daartegenover zoude ik willen vragen, niet of het te verwonderen was dat Passert bij de wisselende bevelen het spoor bijster werd, maar of het tegen hem getuigt, dat hij begreep, dat juist die telkens wisselende bevelen ongunstig moesten werken en dat de eenheid der kerk juist vorderde een blijven bij een eenmaal genomen besluit? Als tweede zaak van belang, door onze kroniek medegedeeld, noemde ik het bezoek van den kardinaal de Cusa. Deze bezocht Utrecht om aldaar het jubeljaar af te kondigen, een jaar van gemeenschappelijke boete, door paus Nicolaas IV voor de Katholieke kerk uitgeschreven, waartoe de Cusa het volk op het St Janskerkhof toesprak. Voor ons klooster | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
was dit bezoek van groot gewicht, omdat daarbij de kloosterkerk werd aangewezen als eene der plaatsen, waar men aflaat kon bekomen door het met devotie volgen van kerkelijke plechtigheden. Behalve de onderscheiding, die deze aanwijzing met zich bracht, genoot het klooster door het veelvuldig kerkbezoek ook groote baten, daaruit voortspruitende. Niet onaardig voorzeker is de schildering van het bezoek van den kardinaal aan het klooster, waar hij door den prior aan het ‘prandium’ was genoodigd. Eene derde reden, waarom de kroniek eene uitgave verdient, is deze, dat de uitgave van elke kroniek van een klooster der Windesheimer congregatie nut heeft. Het werk van Prof. Acquoy over het klooster Windesheim en zijnen invloed op de beschavingGa naar voetnoot1) is bekend en daardoor tevens, dat de genoemde invloed zeer groot is geweest. Eene afronding van het daarin geschetste beeld, een doen kennen van het steentje, dat ieder klooster afzonderlijk tot de beschaving heeft bijgedragen, is dus wenschelijk. Ook onze kroniek bevat daarover verschillende kleine bizonderheden, die thans door den druk meer algemeen bekend zullen worden. Ook in dat opzicht schijnt dus de uitgave der kroniek wel gerechtvaardigd te zijn.
J.G.Ch.J. | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
De origine domus regularium in urbe ultrajectina.Praefatio magistri Cornelii Blockii ejusdem domus prioris dignissimi vigilantissimique. - Aequum profecto fuerat, spectatos viros, praedecessores nostros, domus hujus antiquitatem, originem, progressum, translationem, reformationem, venerabiliumque patrum successionem necnon et ea, quae viderant manibusque tractaverant aut certa fide didicerantGa naar voetnoot1), suo silentio in oblivionem ireGa naar voetnoot2) non sinere, sed cuncta diligentius exarata ad posteros usque legenda destinare. Verum ne et nos ejusdem, qua alios incusamus, negligentiae arguamur obnoxii, juxta modulum exiguitatis nostrae ea, quae in diversis libellis, literis aut chartulis reperire, aut ab aliis indagare potuimus, aut quae oculis nostris perspeximus, ad futuram rei memoriam in unum colligere curavimus, nihil in his aliud praeter Dei gloriam et proximi aedificationem aucupantes.
I. De Saccitis. - A Saccitis itaque, qui domum hanc primum incoluerunt, fortassis et aedificaverunt, narrationis nostrae series inchoanda foret, si quis aut qualis eorum ordo fuerit aut qua de causa revocatus sit, constaretGa naar voetnoot3). Diversa nanque revolventes chro- | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
nica, ne nomen quidem Saccitarum usque repperimusGa naar voetnoot1). Templarios eos non fuisse manifestum est, quorum religio a Philippo Francorum rege assensu Clementis V summi pontificis tota sublata dinoscitur anno 1312 aut juxta Antoninum 1307, canonicis Regularibus jamdudum in hanc domum introductisGa naar voetnoot2) et augmentum in dies capientibus. Templarii quoque maximis habundabant divitiis, quum Saccitarum paupertatem prodat aedificiorum humilitas, locorum angustia et redituum paucitas. Nam locus ille, ubi quondam cella | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
prioris fuit, nunc vero domus capitularis, cum suis adjacentibus habitabatur a saecularibus usque ad patrem BalduinumGa naar voetnoot1); similiter et domicilium portarii cum cameris hospitum hortoque holerum usque ad plateam posterioremGa naar voetnoot2) longo post tempore a domino Gerardo RoggenmuschaetioGa naar voetnoot3) conventui pieGa naar voetnoot4) donata suntGa naar voetnoot5). Annuales autem reditus vix erant centum floreni aurei. | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
Paulo post Templariorum exterminium orti et damnati sunt fratricelli sive fraterculi de Opinione, qui et Pauperes de Lugduno dicuntur. De quorum sodalicio Saccitas non fuisse constat, quoniam illi in locis abditis et nocturno tempore sua exercebant flagitia; hi autem, sub Augustini regula militantes, rem divinam ante cunctorum oculos agebant. Qui enim male agit, odit lucem; sed qui ambulat in die, non offendit. Multo minus de secta FlagellantiumGa naar voetnoot1) fuisse creduntur, quam anno 1351 natam et ab Innocentio VIIIGa naar voetnoot2) reprobatam, fideles narrant historiae. Ex his itaque colligi non injuria potest, Saccitas viros fuisse religiosos inculpatae vitae sed pauperes ac paucosGa naar voetnoot3); et ob hoc ordinem eorum a sede apostolica non approbatum, aut post approbationem, quia incrementum non acceperit, revocatumGa naar voetnoot4). Quod satis innuere videtur illud distichon, quod in quodam libello post varios dinumeratos ordines regulae divi Augustini professores subjungitur sub his verbis: Sunt et Saccitae, quibus ait papa: redite!
Credo tamen vere, quod hi Domino placuere.
| |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
Practerea non penitus absurdum est, si dicamus eos aut saltem aliquos eorum post ordinis revocationem habitum suum in nostrum commutasseGa naar voetnoot1), illosque esse, quos interdum in nostri coenobii codicillis legimus ‘antiquos’ nuncupatos, ut quum dicitur: ‘frater TheodricusGa naar voetnoot2) unus ex antiquis.’ Magis enim credendum Saccitas quam Bethleemitas superioresGa naar voetnoot3) hoc additamento demonstratos. Huic sententiae etiam astipulatur locatio cujusdam areae, Saccitis facta sub hac formaGa naar voetnoot4): ‘Universis praesentes literas visuris et audituris decanus et ecclesiaGa naar voetnoot5) beatae Mariae Trajectensis salutemGa naar voetnoot6). Noveritis, quod nos locavimus priori et fratribus ordinis Poenitentiae Jesu Christi monasterii Trajectensis aream nostram contiguam areae dictorum fratrum ex una parte et areae nostrae, in qua moratur Gerardus dictus BlavochGa naar voetnoot7), ex altera. Et contulimus ipsis - etiam si contigerit eos mutare habitum suum, quem nunc habent, in alium habitum | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
sive ordinem - perpetuo possidendam, etc. Datum anno 1289 in crastino Margaretac Virginis.’ Quum haec tam pervigili cura a praefato collegio cum clausula mutationis habitus impetraverint, verisimile non est, eos et habitum et domum propriam reliquisse cunctaque sua temporalia bona Bethleemitis, qui post praefatas literas confectas eodem aut saltem sequenti anno hunc locum introierunt, cessisse; sed rationi magis consonum videtur, eos non alienum sed nostrum assumpsisse habitum domique mansisse. Alioquin quo justo titulo eorum bona ad nos devoluta fuissentGa naar voetnoot1)? Praeterea provincialisGa naar voetnoot2) ordinis quondam Saccitarum anno translationis secundo nonnullas movit questiones, damna quaedam perpessa sibi restitui postu- | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
lans; de bonis vero, ad conventum Trajentensem pertinentibus, nullam eum egisse causam legimusGa naar voetnoot1). Ex quo etiam patet Saccitas non fuisse occisos, ut quidam non recte arbitrantur, utpote qui judicialiter nobiscum contendere potuerint. Ad dissidium autem hoc pacifice decidendum, prout mediantibus arbitris factum est, missi sunt fratres duo, Alexander videlicet et Jordanus. Missi autem sunt, ut arbitramur, BruxellamGa naar voetnoot2). Nam ibi usque in praesens cernere est quoddam sacellum sub Carthusianorum gubernatione constitutum, ubi quondam Saccitae habitasse dicuntur. Si ibidem aliquid de his inquirimus, nihil nisi Saccitarum nomen reportamus. Si vero aliquem moveat, quod in praetactis literis non nominantur Saccitae sed tantummodo fratres de Poenitentia Jesu Christi, audiat literas alias, quas vocant scabinariasGa naar voetnoot3), Latine conscriptas, quas habemus de domo, nobis donata a Gerardo Martini et Aleyde ejus uxore, sub hac formaGa naar voetnoot4): | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
‘Omnibus praesentes literas inspecturis nos scultetus et scabini civitatis Trajectensis notum facimus, quod constituti coram nobis in judicio Berewoldus dictus Verraet et Bavekina filiaGa naar voetnoot1) Gerardi Zalen, uxor ejus, resignaverunt libere Hermanno dicto de AGa naar voetnoot2) domum et aream sitas apud fratres Saccitas etc.Ga naar voetnoot3). Actum anno 1286Ga naar voetnoot4).’ Hactenus per incerta et devia incessimus; deinceps Deo auxiliante viam magis tritam gradiemur.
II. De introductione Regularium et prioribus primitivis. - Anno igitur Dominicae incarnationis 1290, Saccitarum jam ordine a summo pontifice revocato, missum est ad praepositum Bethleemensem prope Doetekem, Gelriae oppidum, ac desideratum, ut domum hanc Trajectensem sub sua gubernatione ac protectione incorporare suo capituloGa naar voetnoot5) dignaretur. Huic negocio promovendo auxilium ferebat episcopus Trajectensis, sed et totus clerus canonicos Regulares Saccitis substitui optabat. Nusquam enim in cunctis circumjacentibus territoriis, praeterquam in BethleemGa naar voetnoot6) et Nussia, Regulares inveniebantur, nisi forte conventus unus aut alter antiquorum Regularium non re- | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
formatorum. Nam Viridis Vallis, Bethleem Swollana et Eemsteyn domus quidem perantiquae sunt, sed post nos fundataeGa naar voetnoot1). Praepositus, hujusmodi audiens Trajectensium salutare desiderium, petitioni eorum pium praebuit assensum misitque de suis concanonicis, qui novam Trajecti inducerent religionem coenobiticam, unum eorum priorem statuens. Qui cum strennue cunctorum gereret curam, nil tamen grande absque praepositi auctoritate, cui omnes omniaque subjacebant, attentare praesumebatGa naar voetnoot2). Neminem ad ordinem recipere poterat, sed omnes ad praepositum mittebantur ibidem professionem facturi. Verumtamen veram apostolicam vitam nondum amplexi fuerant, nec juxta regulam, quam profitebantur, erant illis omnia communia; sed nonnihil sibi fratres usurpabant proprietatis more BethleemitarumGa naar voetnoot3), quorum educabantur exemplo, et ob hoc parum foeliciter administrabantur temporalia; nam ubi propria quisque sollicitat, ibi communia minus curantur. Et perseverabat hoc contagium mortiferum usque ad tempora Martini priorisGa naar voetnoot4). Quis vero in istius innovationis primordiis primi prioris honoratus sit vocabulo, quot fratres missi aut | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
quae illorum nomina, non satis exploratum habemus. Hoc tantum compertum est, quod anno Domini 1314 pater Alardus de Maersen prior una cum priore Zwollensi, ut interessent electioni novi praepositi in Bethleem, vocatus sitGa naar voetnoot1). Nam haec duo duntaxat monasteria, nostrum videlicet et Zwollense, quod anno 1309 constructum estGa naar voetnoot2), praepositurae Bethleemensi incorporata erant. An autem Alardus iste in prioratu decesserit, ignoratum est. Invenitur et alius prior nomine Theodricus SchiltGa naar voetnoot3), unus de antiquis, qui prior obiit, sed quoto et quanto temporis spacio praefuerit, nescitur. Eo etiam tempore Ghijsbertus Oude, concanonicus noster, ecclesiam parochialem sanctae Gertrudis Trajectensem, tune noviterGa naar voetnoot4) aedificatam, gubernabatGa naar voetnoot5); et Franciscus | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
GerardiGa naar voetnoot1) curatus erat ecclesiae GheethoernaeGa naar voetnoot2). Anno 1336, vicinis nostris ignem suum non satis tuto custodientibus, domus nostra combustioni exposita grave perpessa est detrimentum; sed quid quantumve exustum sit, non legimus.
III. De patre Jacobo et Theodrico Brienen praeposito Bethleemensi. - Anno 1350 in prioratus dignitate floruit venerabilis pater dominus Jacobus Gabriel, sub cujus regimine educatus fuerat dilectus confrater noster Theodricus de Brienen, vir omni probitate ac morum honestate praeclarus. Vacante autem praepositura Bethleemensi, hic ab omnibus unanimiter in praepositum postulatur anno 1361. Qui semper memor illius sententiae: ‘Quanto major es, humilia te in omnibus’, cunctos in vera sanctitate praeire nitebatur. Erat autem valde patiens et pia super afflictos gestans viscera. Et quum ab omnibus honoraretur exemplum, tamen non deseruit humilitatis, sed sui ipsius indicio eorum prostratus jacebat pedibus, quibus ut dominaretur fuerat legitime vocatus. Nam dolebat quod hunc dignitatis gradum conscendisset, quum cerneret se in delin- | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
quentes exercere non posse debitae ac piae correctionis censuram, siquidem proprietatis vitium, quod extinctum cupiebat, temporis tractu roborari magis videbat et absque commotione gravi extirpari facile non posse. Nam haec zizania, ubi semel in agro Dominico radicem fixerint, adeo convalescunt, ut circumstantem citius destruas segetem, quam ipsa evellas, praesertim si totum invaserint agrum. Licitum enim putatur, quod ab omnibus agi cernitur. Et si quis aliud suadere nitaturGa naar voetnoot1), ab omnibus tamquam legum ignarus despicitur et exploditur. Tantae difficultatis est ab assuetis et consuetudine jam roboratis viciis quemquam revocare. Quod pia mente secum tractans ingemiscebat ac sedulo Dominum precabatur, maxime expleto matutinali officio. Nam tunc lassa cum caeteris in lectulo non recreabat membra, sed in basilica Regis Aeterni perseverans ac meditationibus orationibusque operam impendens, insomnis praestolabaturGa naar voetnoot2) solis adventum. Sicque in bonis actibus proficiens, peracta visitatione domus Zwollensis, Daventriae diem clausit extremum anno salutis nostrae 1366. Prior vero domus nostrae Jacobus Gabriel, de quo loqui coeperamus, anno Domini 1361 ex bonis haereditario jure sibi provenientibus posteriorem templi partem prolongavit, duo quoque altaria ab utraque parte chori altrinsecus posuit, Crucis scilicet et Augustini; nam altare sanctae Trinitatis ante biennium jam erexerat. Ad quorum omnium consecrationem dominumGa naar voetnoot3) suffraganeum invitavit, atque ab eo tempore dedicatio ecclesiae nostrae celebrari coepit Dominica post MichaelisGa naar voetnoot4). Construxit quoque refectorium | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
ac dormitorium cum requisitis, sed domum hanc morte praeventus non complevit; nam coquinam, quod rasorium nunc dicitur, successori suo construendum dereliquit. Dormivit hie pater foeliciter in Domino anno millesimo tricentesimo octogesimo sexto.
IV. De patre Martino et proprietatis abdicatione. - Jacobo de hac mortali vita ad meliorem translato, electus est dominusGa naar voetnoot1) Martinus, cujus sagaci studio simul et solerti industria domini Theodrici de Briemelen, praepositi Bethleemensis, detestabile proprietatis vicium, quod jam funes in longum traxerat, Deo miserante tandem radicitus extirpatum et penitus eliminatum est, ut in subjecto patet exemplariGa naar voetnoot2): ‘Nos Theodricus, divina providentia monasterii Bethleemensis, Trajectensis ac Zwollensis domorumGa naar voetnoot3) sancti Augustini Trajectensis dioecesis praepositus, ad universorum Christifidelium tam praesentium quam futurorum cupimus noticiam devenire per praesentes. Quia dilectissimi nobisGa naar voetnoot4) in Christo filii prior totusque conventus domus nostrae Trajectensis supradictae, gratia Spiritus SanctiGa naar voetnoot5) commoniti et ad salutifera primordialis ecclesiae instituta igne divini amoris inflammati, super suorum desideriorum, moventiumGa naar voetnoot6) corda eorum, salubri prosecutione praecordia nostrae paternitatis humiliter excitando im- | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
plorantes; nos vero considerantes, quod piae voluntatis affectus prosequente studio debeat confoveri, ut ecclesiastica utilitas favore consilii vires accipiat et accrescat, omnipotenti Deo, cujus meliorGa naar voetnoot1) est misericordia super vitas, gratias agimus, quia ipsi sunt, qui sanctorum patrum vitam probabilem renovare satagunt et apostolicae instituta doctrinae, in primitiis sanctae ecclesiae inchoata, sed eadem, crescente malitia hominum, jam pene deleta instinctu Spiritus Sancti suscitare contendunt, hoc modo ratiocinantesGa naar voetnoot2): canonici vocamur etGa naar voetnoot3) canonicam vitam secundum regulam beati patrisGa naar voetnoot4) AugustiniGa naar voetnoot5) et canones a Romana ecclesia, matre nostra, nobis datos, a quibus etiam vocabulum sumpsimus, amplecti et imitari debemus in omnibus et praecipue, ut sint nobis omnia communia, per quod maxime vinculum charitatis custoditur. Quia igitur ex vulgata consuetudine et dispensatorio consensu nostrorum praedecessorum beataeGa naar voetnoot6) memoriae hactenus concessum est, singulis pro necessariis vestimentorum quandam certam pecuniae summam annuatim de conventu distribui, similiter tollere et retinere oblationes privatas, donaria, memor(i)alia et caetera similia, quibus omnibus tanquam propriis singuli utentesGa naar voetnoot7) detestabilis consuetudinisGa naar voetnoot8) cura | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
procurabant propria. Verum jam hisGa naar voetnoot1) omnibus et aliis incommodis et maxime eorum corruptelis discrete intentisGa naar voetnoot2) diligenti investigatione cognitum estGa naar voetnoot3) esse impedimenta devotionis simul terrena et coelestia procurare, itemGa naar voetnoot4) sic insistere suis necessariis saecularibus, ut non frigescant a desideriis spiritualibus. Quare pro hujusmodi gravi ponderis sarcina cervicibus eorum impressa humiliter et devote nos consulendo adierunt, omni studio, quo possent, removeri eam affectantes; ne gravi mole pressi citius succumberent luctantes, sed potius terrenis desideriis expiati nudi evaderent impugnatiGa naar voetnoot5). Nos igitur, monitis Spiritus Sancti refragari non potentes, nec de virtutibus in virtutes proficientibus abnuere vel contraire quovis occasionis modo audentes, sed omni diligentia ac studio quibus decet eorum desideria approbamus satisfaciendo. Multorum itaque virorum doctorum jurisperitorum super his usi maturis consiliis, una cum consensu prioris et totius conventus nostrae domus Trajectensis jam saepedictae, nequaquam novum quicquam indicimus, sed eos, qui beneficiis ecclesiae potiuntur, propriis omnibus abrenunciare ad exemplum primitivae ecclesiae, inGa naar voetnoot6) qua nemo aliquid suum esse dicebat, sub procuratoris provisione quorumlibet necessariorumGa naar voetnoot7) simul vivere praecipimus, secundum decreta | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
sanctorum patrum et secundumGa naar voetnoot1) canonicam regulam patris nostri Augustini. Ita sane primum statuentes praecipimus, ut illam summam pecuniae, quae camera dicitur, hucusque perceptam nullus accipiat, sed sine murmure sufficienter unicuique a procuratore distribuatur victus et tegumentum, sicut cuique secundum majus acGa naar voetnoot2) minus opus fuerit penes conditionis suae valetudinem. Item vestimentis nec preciosis ultra quam oportet, nec abjectis nimium, secundum quod vestrum statum deceat, omnes aequaliter secundum possibilitatem procuratoris volumus vestiri. Vestimenta vero vetera et detrita non per vos ad cujuscunque manus divertentur, sed tantum sintGa naar voetnoot3) in potestate procuratoris, ut, quid sibi de eis visum fuerit, ad utilitatem communem disponatur. Nec nova dare differat quae poscuntur, sed famulo Dei dicenti, quid sibi opus fuerit, sine dubitatione credatur. Item praecipimus, ut oblationes privatas pro missis legendis seu Christifidelium commendatione votiva donaria, memorialia, annualia vel caetera quibuscunqueGa naar voetnoot4) censentur, nullus omnino occulte aut manifeste tollere praesumat, sed tantum procuratori seu ejus vicem gerenti tollenda relinquantur. Nec propterea ulli fidelium vestra pietatis opera devote postulanti, quantum vestra interest, denegetur, sed potius excussis manibus ab omniGa naar voetnoot5) munere in Dominica vinea libereGa naar voetnoot6) operari valeatis. Item de pitantiis seu praesentiis memorialibus nullus quicquam habeat, nec | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
se intromittat; sed provisionc procuratoris ad communem vestrae domus transeant utilitatem. Caetera vero quaecunque inter necessaria conputanda, qualiter accipienda sint, regula nostra satis commemorat. EtcaeteraGa naar voetnoot1). Datum sub nostrorum appensione sigillorum anno Domini 1389Ga naar voetnoot2)’. | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
Ab hoc tempore usque in hodiernum diem nemo, laus Deo, quicquam proprii sibi vendicare praesumpsit per se interpositamve personam. Quapropter et communia in dies magis magisque augmentari coeperunt. Sub praefato autem patre Martino constructa est capella sancti Joannis Evangelistae ad aquilonarem ecclesiae partem a Ghijsberto de Raephorst anno 1397Ga naar voetnoot1). Et eodem anno idem reverendus pater foelicem Deo reddidit spiritum.
V. De Waltero Poel et Eggardo prioribus et separatione bonorum nostrorum a Bethleemitis; de quotidianis duabus missis et quotidianis vigiliis et jejuniis feriarum quartarum. - Post hunc electus est Waltherus Poel, qui videns Christifideles manus ab eleemosynarum largitione retrahere, eo quod existimarent domum hanc haberi quasi praedium Bethleemiticum, et hoc praepositum, si quid superesset, ad se suumque conventum translaturum, hujusmodi procuravit separationis literasGa naar voetnoot2): ‘Nos praepositus et conventus Regularis monasterii in Bethleem ordinis sancti Augustini dioecesis Trajectensis universis praesentia visuris seu audituris cupimus notum fieriGa naar voetnoot3), publiceque confitemur et recognoscimus his scriptis nostrisGa naar voetnoot4), quod licet monasterium ac prior et conventus Regularium in Trajecto nostro monasterio subfuerint et subsint, ita | |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
ut praepositus BethleemensisGa naar voetnoot1) inibi habuerit et habeat visitationem, correctionem, auctoritatem et omnimodam superioritatem secundum morem solitum et consuetum, bona tamen temporalia dictaGa naar voetnoot2) monasterii Trajectensis omnino sunt distincta et separata a bonisGa naar voetnoot3) monasterii Bethleemensis, ita quod hujusmodi bona dicti monasterii Trajectensis praesentia et futura quaecunque mobilia et immobilia debent in perpetuum in dicto monasteriGa naar voetnoot4) Trajectensi et penes ipsum remanere, quemadmodum semper remanserunt, ad usum, commodum et utilitatem monasterii, prioris et conventus praedictorum, et nequaquam per nos abinde deduci, sicut et nunquam per nos vel praedecessores nostros abindeGa naar voetnoot5) deducta fuerunt. Hoc tamen salvo, quod prior et conventus Trajectenses praedicti tempore visitationis hujusmodi domino praeposito Bethleemensi eorum visitatori de iisdem bonis, prout hactenus fecerunt, computationem rationabilem facere teneantur. In cujus rei testimonium sigilla nostra hisGa naar voetnoot6) duximus apponenda. Datum anno Domini 1403 in vigilia Conversionis Pauli.’ Ex hoc tempore praesertim quod omnis proprietatis species jam ablata cerneretur, specialem pius populus ad domum hanc gessit devotionis affectum, quem et sedulae donationis effectu comprobavit. Nam reditus annuales, qui prius admodum tenues et pauci fuerant, usque ad trecentos florenos Rhenenses aureos se extendebant, ac paulo post tempore usque ad quadringentos et triginta pervenerantGa naar voetnoot7); sed deinde | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
agente Joanne Passaert priore refuga, de quo suo locoGa naar voetnoot1) dicetur, facta est circumcisio magna. Tempore etiam istius Waltheri altare sancti Laurentii in sacristia, quae nunc est Regiorum sacellumGa naar voetnoot2), | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
aedificatur et consecratur anno 1404. Hic tandem gravi praelationis officio exoneratus fuisse videtur. Nam in submissioneGa naar voetnoot1) capituli WindesemensisGa naar voetnoot2) subscripsisse invenitur non ut prior, sed tanquam unus fratrum. Obiit vero anno 1437. In locum absoluti dominus Eggardus subrogatur, qui quum biennioGa naar voetnoot3) praefuisset obdormivit in Domino anno 1412. Eodem anno Eggardo adhue superstite facta est moderatio super quotidianis vigiliis et duabus missis in subsequentem modumGa naar voetnoot4): ‘Joannes Wael, prior monasterii canonicorum Regularium in Zwollis, reverendi in Christo patris ac domini domini Frederici de Blanckenhem episcopi Trajectensis in hac parte commissarius, vivae vocis oraculoGa naar voetnoot5) deputatus, dilectis nobis in Christo priori et conventui monasterii canonicorum Regularium in Trajecto salutem in Domino sempiternam. Nuper petistis a praefato domino episcopo et principeGa naar voetnoot6) Trajectensi vestras conscientias relevari super quibusdam statutis, per dominum Joannem de Erckel quondam episcopum Trajectensem monaster(i)o Bethleemensi traditis, in quibus constitutionibus canonici | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
praefati monasterii ad duas missas quotidie sub notis cantandas et ad servandum jejunium feriarum quartarum, necnon duos diaconos ac totidem hypodiaconosGa naar voetnoot1) suis vicibus ad summam missam servituros, atque ad quaedam alia, quae vobis tam propter monasterii vestri inopiam ac locorum angustiam, quam etiam propter personarum paucitatem essent onerosa, videntur obligari. Quia vero praedictus dominus Fredericus episcopus Trajectensis quamplurimisGa naar voetnoot2) arduis negociis praepeditus inquisitioni super praedictis faciendae personaliter intendere non valetGa naar voetnoot3), suas vices nobis in hac parte commisit. Idcirco matura deliberatione praehabita de praedictis constitutionibus, disponimus et ordinamus, prout nobis magis videtur pro divino honore ac vestra devotione expedire, ut tantum unam missam sub notisGa naar voetnoot4) cantetis tractim et cum moraGa naar voetnoot5), aliam apud vos communiter priorem missam nominatam lecturi privatim in altari et tempore consuetis; ut eo prolixius ac devotius possitis majorem missam reliquasque horas decantare. Quum vero regulare jejunium, videlicet ab Exaltatione sanctaeGa naar voetnoot6) Crucis usque ad Pascha, servatis satis grave, jejunium quartarum feriarum supradictum auctoritate ordinaria nobis commissa vobis deinceps relaxamus. Caeterum in celebribus festis et supra duo vestrum ad majorem missam ministrent. Reliqua vero, quae vel propter vestram paupertatem aut locorum angustiam causamini vobis esseGa naar voetnoot7) molesta, volumus eorum dispensationem seu moderationem in | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
arbitrio vestri prioris permanere. Insuper vigilias legetis quotidie cum tribus lectionibus, succedentibus sibi nocturnis; dummodo semel in hebdomada easdem cum 9 lectionibus legeritisGa naar voetnoot1). Praesertim quia venerabiles domini Arnoldus abbas sancti Pauli, doctor juris canonici, et Everardus Foeck, licentiatus in utroque jure, decanus sancti Salvatoris, ecclesiarum civitatis Trajectensis, auctoritate ordinaria episcopi Trajectensis ipsis super hoc commissa decla(ra)verunt, vos cum una vigilia 9 lectionum, ut praefertur, debere contentari super obligationibus quibusdam, per vestros antecessores olim assumptis, sicut in duabus literis per praefatos dominos diligenter examinatis plenius continetur. Hoc servato, quod in festis duplicibus et supra a feria 4a ante Coenam Domini usque ad octavam Paschae, a vigilia Penthecostes usque ad octavam ejusdem, a vigil(i)a vigiliae Nativitatis Christi usque ad octavam Stephani et in diebus Minutionum officium mortuorum intermittatis. Datum Zwollis anno Domini 1412 mensis Maii die quartaGa naar voetnoot2) sub sigillo prioratus nostri.’ Hic sciendum, quod praedicta relaxatio nos non sublevat ab onere generalis capituli de duabus missis interdum juxta ordinarium cantandis. Notandum praeterea nec oscitanter audiendum, quod dicitur: ‘ut eo prolixius et devotius possitis majorem missam ac reliquas horas decantare’. Diligenter etiam masticanda videtur praedictarum concessionum causa, videlicet: ‘propter monasterii inopiam, locorum angustiam ac personarum paucitatem’. Regula enim juris est: ‘cessante causa cessat et effectus’. Quum igitur hodie reditus non parum sunt adaucti, locus dilatatus, personae multiplicatae, judicet devotus | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
quisque, an praefata concessio adhuc suum sortiri debeat effectum? Videant praesertim hi, qui, gratia hac utentes, psalmodiam tamen praecipitare non desinunt, quid Altissimo respondeant. Sed ad patres nostros, unde discessimus, revertamur.
VI. De patre Thadeo et temporibus sub eo decursis. - Eggardo in prioratus officio successit pater Thadaeus Aemstelredamus, vir eruditione magnus sed religione major, timoratae conscientiae et in confessione perlucidus. Consuetudo illi erat, quotidianos propriae fragilitatis excessus in pugillari diligenter annotare, ne quicquam non confiteretur aut relinqueretur impunitum. Erant eo tempore in domo hac viri religione conspicui, inter quos emicuit velut Lucifer inter sidera dominus Tydemannus JoannisGa naar voetnoot1), opulenta parentela oriundus, mentem senilem in juvenili gestans corpore, castus eloquio, moribus pudicus. Qui arrepti propositi non immemor, ne unquam ad illicita traheretur invitus, muliebrem sexum tanto studio fugere curavit, ut nec maternis compassusGa naar voetnoot2) visceribus, propriae genetrici familiaritatem sui exhiberet colloquii; sciens nimirum animum divino amori dicatum non posse aequanimiterGa naar voetnoot3) sustinere formosum foeminae vultum, quin subito, veluti magnes ferrum, ita juvenilem attraheret affectum. Per singulos fere dies aris adstabat divinis. Et si interdum reverentiae causa supersedebat, nihilominus aliorum fratrum missis tunc intererat, et devotioni obnixius incumbebat, ut saltem spiritu communicaret, | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
qui corpore non praesumebat. Et quia Supernus Medicus novit singulis salutaria aptare medicamina, flagellatque omnem filium, quem recipit, hunc quoque longo vexatum phthisis martyrio tandem rebus exemit humanis anno 1411. Hoc etiam temporeGa naar voetnoot1) contracta inter nosGa naar voetnoot2) est specialis fraternitas cum fratribus Bernarditis prope Iselsteyn. Circa hoc quoque tempus viam universae carnis ingreditur dominus Wernerus prior Zwollensis, confrater et concanonicus noster, cui domui etiam quondam praefuit confrater noster dominus Theodoricus WittenhorstGa naar voetnoot3). Eodem quoque tempore floruit Gerardus Modder procuratorGa naar voetnoot4), qui, quum vicarius esset Majoris ecclesiae Trajectensis videretque in medio maris difficile fore non obrui procellis, beneficium suum ecclesiasticum in canonicam apud nos mutavit praebendam. Factusque tandem procurator fideliter injunctum sibi exercuit officium. Erat enim actione circumspectus, moribus compositus, eloquio dulcis, cunctis amabilis. Sub quo multa temporalia adjecta sunt conventui, ut patet in diversis literis, in quibus ipse nominatim tanquam procurator exprimiturGa naar voetnoot5). Honorabilis etiam dominus magister Everardus Foeck decanus ecclesiae sancti Salvatoris eodem tempore, scilicet anno 1415, donavit conventui praedium quod dicitur CrachwijckGa naar voetnoot6), tunc annue valens quinquaginta antiqua scutata regis Franciae, pro duobus syncano- | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
nieis ad communem vitam perpetuis temporibus sustentandisGa naar voetnoot1). Auctusque est numerus fratrum usque ad tertium decimum inclusive; nam antea undecim eramus numero. Deinde dominus Joannes a Maelstede locum constituit quartum decimum, volens et ordinans, ut recipiendus in suam praebendam specialem ipsius haberet in suis orationibus memoriamGa naar voetnoot2). Eo etiam tempore obligavit se conventus in literis patentibus, quas habemus, ad missam defunctorum cantandam et vigilias 9 lectionum legendas pro Gerardo de Damasco singulis hebdomadibus, et ut visitaretur sepulchrum ejus post missam et vigilias praefatas. Similiter et Elyzabethae uxori ejusdem promisit, ut de marito ejus dictum estGa naar voetnoot3). Quum autem dominus Thadaeus aliquot annos laudabiliter praefuisset prioratus officio, ab onere tandem sublevatus est, sed postmodum in GaesdonckGa naar voetnoot4) tempore exilii, de quo infra dicemus, in priorem eligitur. Qui demum plenus dierum inGa naar voetnoot5) sanctitate migravit ad Dominum; sepultus Aemstelredami, unde originem duxerat.
VII. De patre Theodrico Lau et missa pro Bertholdo Loef. - Absoluto Thadaeo dominus Theodricus Lau de Asperen prior eligitur. Hujus | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
tempore, anno scilicet 1417, notabilis benefactor noster Arnoldus de Everdinghen construi et consecrari fecit altare sancti Joannis Baptistae et pitantiam in ejus dedicationem constituit. Hic prior Theodricus vir fuit mansuetus, tractabilis et benignus, sed nimis scrupulosus in dispensandi facultate sibi concessa. Quod fratres non ferentes, accersierunt dominum praepositum Bethleemensem, domus visitatorem. Qui auditis cunctis concludendo visitationem innuit priori, ut absolutionem peteret. Petiit et absolutus est. Statimque conversus ad fratres infert: ‘Regratior vobis, dilectissimi, quod me ab onere isto durissimo supportare dignati estis.’ Sicque tranquilla mente, lotis confestim manibus, Altissimo offerre festinavit placabile sacrificium. Supervixit autem annis multis. Nam ipse, quemadmodum et domini Thaddaeus et Waltherus, Poel praedicti priores absoluti, subscripsit se in translationem sub capitulo WindecemensiGa naar voetnoot1). Sub isto Theodorico assumpsit conventus missam defunctorum perpetuis temporibus singulis diebus legendam pro Bartholdo Loef, qui dederat conventui quingentos florenos, repositos ad septem jugera in Coten. Ante tamen oneris hujus susceptionem facta est conventio cum haeredibus Bertholdi, accedente consensu episcopi, ut diebus ferialibus missa quidem defunctorum, in festis vero missa de festo pro anima ejus legereturGa naar voetnoot2). Hujus missae curam gerebat hebdomadarius primae missae. Quum vero incorporati essemus capitulo Windecemensi, denuo mutatio facta est, vi(de)licet ut quotidie missa defunctorum legeretur, | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
sub qua etiam includi deberet tricenarium commune. In majoribus tamen duplicibus et supra haec missa praeveniretur, et nihilominus in ipso festo collecta ‘Inclina’ diceretur. Cujus auctoritate haec mutatio facta sit, nescimus. Consultum tamen videtur, ne praeter ea, quae regulariter inscribenda sunt, passim et absque notabili causa nomina defunctorum in hoc tricenario multiplicentur. Nam etsi aliis conventibus id forte liceat, nos tamen hac tricenarii libertate non gaudemus.
VIII. De Joanne Passaert et incorporatione domus nostrae sub capitulo Nussiensi ac deinde Windecemensi. - Domino Theodrico successit Joannes Passaert, ex procuratoreGa naar voetnoot1) factus prior anno 1422. Qui rationem reddens procuraturae suae, debita reliquit nulla. In subsequente autem computatione, BalduinoGa naar voetnoot2) procuratore existente, conventus aere alieno haud multo minus sexcentis florenis aureis oppressus invenitur propter continua bella annis duobus gestaGa naar voetnoot3). Et summa undecunque receptorum, tam de certis quam incertis, trecentorum et 13 florenorum similium erat. Hujus prioris anno 2o tam nos quam superiores Bethleemenses capitulo Nussiensi incorporati sumusGa naar voetnoot4). Nam conventus Zwollensis ante annos aliquot a praepositura Bethleemensi ad Nussiense capitulum desciveratGa naar voetnoot5). Septem annis sub hoc capitulo vix exac- | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
tis, devotione in dies magis ac magis crescente, facta est adunatio capituli Windecemensis et Nussiensis sub certis quibusdam articulisGa naar voetnoot1), videlicet quod praepositurae redigerentur in prioratus, quod domus Zwollensis et Ultrajectensis liberae sint a domo Bethleemensi prope Doetincken, quod statuta ad rigorem pertinentia inviolabiliter observentur, salvis tamen nostris privilegiis, ubi statutis et privilegiis capituli non contrariantur. Praeposito autem Bethleemensi datus est terminus deliberandi cum suo conventu usque ad quinquennium. Quo elapso additur aliud quinquennium. Sola enim difficultas erat de nomine praepositi. Segregatus itaque a capitulo Windecemensi et Nussiensi sub moderatione episcopi Trajectensis in regimine bono usque in praesentem diem perseverat. Haec autem confoederatio in unum capitulare corpus facta est anno 1430 in conventu nostro prope Brielam, ubi tunc generale capitulum servatum est; nam in Windecim propter interdictum apostolicumGa naar voetnoot2) servari non potuit. Monasteria capituli Nussiensis erant XII scilicet: domus beatae Mariae prope Nussiam, Bethleem prope Doetincken, domus beatae Mariae in Bethleem Zwollana, domus beatae Mariae et XII Apostolorum in Trajecto, domus beatae Mariae in Gaesdonck, domus beatae Catharinae in NovimagioGa naar voetnoot3), domus sancti Meynulphi in Bodiken, domus | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
beatae Mariae in Remmerswael, domus sancti Joannis Baptistae urbis Aquisgrani, domus sancti Salvatoris in Ewich et domus monialium in Redinchem. Submissio domus nostrae sub capitulo Windecemensi in hunc modum facta legiturGa naar voetnoot1): ‘Universis et singulis praesentia visurisGa naar voetnoot2) audituris frater Joannes Passaert prior totusque conventus canonicorum RegulariumGa naar voetnoot3) in Trajecto salutem cum noticia subscriptorum. Juri conveniens esse dinoscitur, ut qui similem cum aliis vitam suscipiunt, similem etGa naar voetnoot4) in legibus sentiant disciplinam. Unde, - licet alias de speciali licentia episcopi Trajectensis, accedente etiam auctoritate sedis apostolicae, nos ipsos dictumque nostrum monasterium pro eo videlicet, ut rigor disciplinae et regularis observantia in eodem nostro monasterio futuris temporibus efficaciusGa naar voetnoot5) conservetur, generali capitulo Nussiensi submisimusGa naar voetnoot6) et colligavimusGa naar voetnoot7), - nihilominus pro laude Dei et nostri ordinis irrefragabili ac pleniore stabilitione, de voluntate et consensuGa naar voetnoot8) ejusdem nostri generalis capituli Nussiensis praefati, diligentiusGa naar voetnoot9) tractatibus praehabitis ac matura deliberatione praemissa, omnibus melioribus jure, modo, forma, causa, quibus melius et efficacius possumus, nos ipsos dictumque nostrum monasterium syncere | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
ac simpliciter sine quacunque conditione venerabili capitulo generali de Windesem submittimus, unimus et incorporamus; volentes omnino de caetero et in futurum regi, visitari ac institui secundum modum et formam statutorum praefati generalis capituli de Windesem. Salvis semper nobis privilegiis nostri prioris capituli Nussiensis in ea tantum parte, qua contra praesentem submissionem sive incorporationem non venerint. In cujus rei signum prioratus nostri sigillum pro me et sigillum conventus nostri praefati pro me et conventu nostro de certa nostra scientia et cordiali affectu omnium et singulorum nostri conventus praesentibus sunt appositaGa naar voetnoot1). Et praeterea ad majorem firmitatem omnes nos et singulosGa naar voetnoot2) nos ipsos propriis manu et nomine subscripsimus. Ego frater Joannes PassertGa naar voetnoot3) prior me subscribo. Ego frater Ludolphus suppriorGa naar voetnoot4). Ego Waltherus de Poel. Ego Thaddaeus de Aemstelredam. Ego Theodricus de Asperen. Ego Gerardus Modder.Ga naar voetnoot5) Ego Nicolaus Segvelt. Ego Nicolaus Henrici. Ego Engbertus Goeyer’.
IX. De interdicto apostolico et qualiter Joannes Passert bona monasterii alienaverit, ac de miseriis subsecutisGa naar voetnoot6). - Sub hoc tempore Trajectum ac reliquae hujus ditionis ciyitates gravi et | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
diuturno subjacebant interdicto. Nam clarissimo praesule Frederico de Blanckenhem rebus humanis exemptoGa naar voetnoot1), nobilis dominus Rodolphus de Diepholt in episcopum postulatur. Quem papa Martinus V minus literatumGa naar voetnoot2) intelligens confirmare recusavit, Spirensi praesuliGa naar voetnoot3) episcopatum Trajectensem tradens. Ad quem accedens dominus Swederus de Culenburch, Majoris ecclesiae Trajectensis praepositus, episcopatum Trajectensem via permutationis obtinuit, cui et summus pontifex confirmationem libenter adjecit. Attamen universa dioecesis Trajectensis suo postulato Rodolpho firmissime adhaesit. Quem papa Martinus V primum, deinde Eugenius IV cum omnibus illi adhaerentibus et faventibus excommunicavitGa naar voetnoot4), ac totam praeterea dioecesim gravi interdicto subjecit. Omnes ergo civitates, oppida, castella, vici, populusque cunctus tam inferae quam superae hujus ditionis cum aliquibus ex clero Trajectensi, appellatione ad papam melius informandum interposita, interdictum servare contempserunt, solis religiosis paucisque aliisGa naar voetnoot5) Deum timentibus id pro posse servantibus. Quapropter vasalli, consules et scabini, post longum servatum interdictum exacerbati, animo indurato compellebant monasteria aut appellationi adhaerere aut patria discedere; nostrumque intrantes | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
monasterium jusserunt, ut fratres coram eis horas canonicas cantarent ac divina intermissa resumerent. Quibus respondentibus, hoc se facere non posse propter summi pontificis interdictum, violentas eis injicientes manus omnes e civitate ejeceruntGa naar voetnoot1). Acta sunt haec anno 1428. Veruntamen priusquam ista fierent, fratres, quod futurum erat non vane divinantes, multa de bonis mobilibus sub tutamine cujusdam vicini nostri deposuerant hac apposita conditione, ut nemini quicquam horum restitueret, nisi in testimonium veritatis sigillum conventusGa naar voetnoot2) ostenderet. Itaque habito extra civitatem cum priore colloquio, tristes ab invicem dispersi sunt. Quosdam suscepit dominus Isbrandus, praepositus Bethleemensis, syncanonicus noster. Ludolphus vero supprior, BalduinusGa naar voetnoot3) procurator et Engbertus Goeyer adolescens versus Westphaliam tendentes ad monasterium, quod Ewich | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
nuncupatur, applicuerunt; ubi serrando ligna victui impetrabant necessaria. Joannes Passert, quum jampridem partialis esset etiam ante expulsionem, partesque aperte videbatur tueri Zwederi de Culenborch, cui adhaerebat, relegatus exilio, duobus vel tribusGa naar voetnoot1) fratribus secum sumptis, ad generale concilium, quod tunc Basileae celebrabatur, perrexit; et ibidem dignitatis locum tanquam praelatus obtinuit, mitram in capite gestans. Nam hoc pro se suisque successoribus hujus domus prioribus a concilio generali impetraverat, ut hi omnes deinceps mitrati incederent cum potestate benedicendi et consecrandi instar abbatumGa naar voetnoot2). Iste enim Joannes erat incredibili facundia praeditus et admirabili doctrina praeclarus. Nam ante expulsionem ingens populi turba ad ejus praedicationem solita erat confluere. Noverat enim concionari non modo tantum docte, verum etiam devote; cunctosque in sermonibus ejus circumdabat stupor, nec se tale quid ab alio unquam audisse recordabantur. Basileae quoque cum esset, ea quae a primoribus praelatis Romano fuerant prolata eloquio, ipse in vulgari appropriate frequenter peroravit. EtGa naar voetnoot3) nihilominus coram concilio loqui magnalia non pertimuit. Erat enim vir tenacissimae memoriae, et quicquid ore proferebat quasi buccinae clangor resonabat. Sed heu, tantarum Collatori gratiarum ingratum probatur recompensasse obsequium. Nam quum esset astutus, nemine ejus suspi- | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
cante versutiam, sigillum conventus penes se ferebatGa naar voetnoot1), cujus praetextu authentico bona quaedam immobilia vendidit, mobilia vero Trajecti deposita hujus sigilli ostensione partim vendidit partim impignoravit. Nam decem calices sacri per eum venditi sunt et ciboria non parvi ponderis alienata majorque campana, duabus relictis, sublata. Tantam librorum copiam semel atque simul sub pignore posuit, ut ducentos inde florenos Rhenenses susceperit. In depositioneGa naar voetnoot2) bibliae centum nobilia mutuatus est, quam fratres reversi - acceptis adhuc centum florenis Rhenanis, quibus volumina bibliae, quae nunc habemus et utimur,Ga naar voetnoot3) comparata sunt - creditori reliquerunt. Omnes libros chorales, quam optime conscriptos, in monasterio monialium Coloniae deposuit, condigna pecuniae summa recepta; quos non redemimus, tum quia solutionis precium paupertas nostra denegabat, tum quia, cum essent modorum capituli Nussiensis et non Windesemensis, nobis non admodum erant usui. Similiter et ornamenta competentis valoris sub solutione certae taxae collocavit. Cuncta, per eum ac fratrem Nicolaum Segveldt ejus nequitiae consortem vendita, distracta vel pignori data, plus (quam) tria milia florenorum aureorum valebant. O crudelia paternitatis viscera, tam impia administratione, quae filiorum sunt, absumentia! O nociva partialitas, in quam profundum barathrum hominem abducis? Dum enim alteri parti favorem praestas, te ipsam in abyssum miseriarum demergis! Tandem quum placuisset Altissimo dissentionibus imponere finem et oviculas per orbem dispersas ad | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
proprias revocare caulas, missus est anno Domini 1432 episcopus MatiskonensisGa naar voetnoot1), apostolicae sedis legatus et decretorum doctor, ad pacem componendam interdictumque tollendum. Quod et factum est in civitate Vianensi, partibus ibidem vocatis, concessaque est cunctis facultas ad sua redeundiGa naar voetnoot2). Reversi sunt itaque et nostri, sed intrantes domum invenerunt eam cunctis necessariis vacuam. Nam ea, quae a Joanne Passert nondum distracta fuerant, a nostris civibus et clericis direpta et depraedata reppererunt. Nec a Dei templo manus suas violentas continuerant, sed ipsas altarium cortinas et quicquid mobile erat aut auferri poterat, detraxerant. Et universa habitatio facta fuerat quasi scortorum lupanar, saltantiumque meretricularum diversorium publicum. Quid tum agerent miselli fratres ab exilio reversi, domum totam sic spoliatam ac cunctis necessariis evacuatam videntes, praesertim quum essent acephali et oves absque pastore? Omnibus nempe revertentibus, caput languidum, perpetratae nequitiae sibi conscium ac de partialitate suspectum, cum uno ejusdem farinae membro Basileae, obdurata mente, permansit. Quumque a priore superioreGa naar voetnoot3) de regressu admonitus in contemptu perseveraret, dominus Balduinus, ea tempestate prior in Ewich, confrater noster, per canonicam electionemGa naar voetnoot4) in ejus locum subrogatus est. | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
Quae quum aures Joannis Passert, adhuc in concilio residentis, percellerent, homo fremens spiritu stridensque dentibus et ut leo raptis catulis furens, electum priorem totumque conventum citari fecit et excommunicari. Quapropter dominus Balduinus, Basileae in concilio personaliter comparens, expensis capituli pariter et nostris, juridice eum prosecutus est et tandem, post multas fatigationes et excommunicationesGa naar voetnoot1) in eum fulminatas, nostram immunitatem cum pace in literis patentibus gaudens reportavit. Moritur autem idem Joannes Passert profugus et excommunicatus anno 1446, indignus judicatus, qui catalogo fratrum nostrorum defunctorum asscribereturGa naar voetnoot2). Ipsius quoque pertinaciae consors et sodalis Nicolaus Segveldtius post annos multos Coloniae moritur anno 1466, Petro Zijl jam prioratus gubernacula moderante, qui etiam sigillum conventus ac nonnullas redituum literas praesertim Zelandiae, ibidem impignorata, misso nuncio redemit. | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
X. De reverendo patre Balduino Gardijn, industrio domus nostrae instauratore. - Domino itaque Balduino in prioratus regimine praesidente, visum est priori superiori cum aliis patribus domum hanc, inopia pressam et aere alieno maxime gravatam, monasterio BircketanoGa naar voetnoot1) simili inedia laboranti fore copulandamGa naar voetnoot2). Invenerunt nanque domum nostram, praeter omnium necessariorum penuriam, in reditibus vitalibus octingentorum scutatorum Wilhelmi debitis esse annue oneratam. Quibus patribus sic Balduinus infert: ‘Sinite, oro, patres, sinite meam ea in re exercitari diligentiam. Spero me, Deo auxiliante, sine Quo nihil agitur prospere, successu temporis conventum his debitis exoneraturum et pristinae restituturum libertati. Job postquam omnia perdiderat, rursus cuncta duplicita recepit; Joseph, David, Thobias post tentationem magis exaltati sunt. His exemplis roboratus nullatenus haesito, quin Dominus, etsi nostris exigentibus meritis ad | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
momentum nos dereliquisse jam videatur, amissa quaeque citius restituet!’ Quibus auditis acquievere patres, prospera Eidem imprecantes. Iste Balduinus quondam villagii cujusdam plebanus fuerat et ex praedicatione patris Thaddaei ad religionem conversus. Erat autem vir singulari prudentia et morum probitate ornatus, pacificus ac quietus atque in cunctis prospere agens. Ab omnibus in summo precio habitus est, non tantum a plaebe verum etiam ab ipsis ecclesiae praelatis usque ad episcopum Trajectensem. Denique quum difficillima essent reipublicae tempora et partialitatibus cuncta scinderentur, utrique parti acceptus erat, eo quod de neutra quicquam mali sed de concordia et pace loquebatur utrisque. His mediis quum cunctorum sibi conciliasset benevolentiam, inopia domus nostrae non parum relevata estGa naar voetnoot1). Libros, a Joanne Passert sub solutione ducentorum florenorum Rhenensium impignoratos, cum ornamentis redemit, quibusdam tamen libris venditis. Nil enim librorum, ornamentorum, calicum aut utensilium in domo fuerat relictum, excepto quod frater Petrus conversus vasa quaedam stannea et ollam aeneam cum uno calice, consciis quibusdam canonicis, in domo cespitum sub terra absconderat, quae fratres reversi chare amplexati sunt. Quum igitur omnia prospere sub hoc patre succederent, adest rursum flagellum Dei, Qui quos diligit castigare non desinit. Nam epidimiae morbus in civitate plurimos invadens, cunctos etiam fratres nostros telo crudeli sauciatos e medio sustulit, demptis duntaxat duobus, priore videlicet et Egberto Goyer. Acta sunt | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
haec anno 1439. Nec sic fractus est animo prior cunctorum ore laudandus, sed mox percutientis mucrone in vaginam reducto, sollicitus circuire coepit per vicos et plateas quaerendo bonae indolis juvenes, quos religionis habitu decorare posset. Et ecce indaganti primum duo viri, viri utique virtutis et honoris, Hemericus et magister Petrus Valckendael, filius Rhodolphi de Zijl civis Trajectensis, inter suos non infimi. Quorum primus, quum esset vir providus et circumspectus, factus est postmodum rector monialium Dordracensium, prudenter illas in spirituali profectu simul et temporali gubernans. Alter postea ad prioratus dignitatem pervenit, ut suo patebit loco. Post hos recepti sunt alii duo, Nicolaus Pont Aemstelredamus presbyterGa naar voetnoot1) et Henricus Jacobi. Advenerunt et sex alii aetate minores, simul investiti simulque professi, quorum haec sunt nomina: Gerardus Gerardi TinctorisGa naar voetnoot2) filius, cujus mater devotissima notabilis monasterii nostri extitit benefactrix. Gerardus Theodrici, vir mansuetus, pius et amabilis, taciturnus et humilis, cantator utilis, cellae chorique frequentator sedulus et in omni scribendi genere instructus, quod plures ab eo conscripti testantur codices. Scripsit enim tres Quinquagenas divi Augustini, item quinque vel sex libros chorales ac alia multa, quae numerare longum esset. Praefuit autem in supprioratus officio annis ferme 40, interpolatis tamen vicibus, foelicemque Deo reddidit spiritum anno 1499. | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
Tertius dicebatur Petrus Harderwijck. Quartus Heinricus Scerpenborch, statutorum et voti labiorum suorum observator strennuus, latus in charitate et zelum habens secundum scientiam Dei. Qui quum annis 4 procuratorio functus fuisset officio, a priore superiore rector monialium in Redichem destinatur, ubi, annis tribus ferventi devotione transactis, appositus est ad patres suos anno 1471. Quinti nomen erat Arnoldus Alberti, vir maturus in omni re et disciplinatus, competenter eruditus, bonus choralis ac multorum conscriptor librorum. Qui morbo correptus mortifero, quum admoneretur confessionis puritate conscientiae expiare feces, verbum fertur respondisse memoratu dignum: ‘Non huic’, inquiens, ‘tempori salutarem peccatorum confessionem reservavi, immo tacitus mecum saepius tractavi, quemadmodum hanc tristiciae horam laetus susciperem.’ Ultimus Barptholomaeus Rijckius TuylensisGa naar voetnoot1), vir exiguae staturae, veruntamen virtutis magnae, conscientiae cultor et scrupulosus. Infirmis annis multis quasi Christo Domino fidelissime servivit. Similiter et hortulanus existens nullis pepercit laboribus. Externo enim labori quam studio aut contemplationi aptior erat, ita ut ad laborem diceretur natus quemadmodum avis ad volatum. Et gravi labore frequenter exhaustus nunquam extraordinarie bibere voluit. Quadragisimali tamen tempore ante ingressum collationis, interdum petita prius licentia, semel aut iterum potum hausit, eo quod sub collatione stomachus calore aestuans refocillari satis nequibat. | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
Non enimGa naar voetnoot1) fratres eo tempore bibebant, ut modo, singuli ex singulis amphoris sibi appositis, sed juxta antiqua statuta ex una omnes amphora bibebant, quae ter tantummodo circumferebatur. Plurimum etiam abhorrebat ab aspectu foeminarum etiam conjunctissimarum consanguinearum, nisi praesente teste. Acerrimusque erat silentii ac cunctorum statutorum observator, et quod in se ipso servabat, id ab aliis impune praeterire, quantum in ipso erat, non permisit. Unde frequenter zelo divinoGa naar voetnoot2) disciplinae motus fratres in capitulo proclamabat; a nemine tamen juste proclamari poterat, tam irrepraehensibilem in cunctis suis actibus vitam gerebat. Quum autem post multos labores senium transgressus ad decrepitam pervenisset aetatem, paulatim deficiens, sensu minoratus est et jam repuerascens aliena loquebatur, jucunda tamen. Et licet annis multis in eo statu permanserit, tamen cunctis magis solacio quam oneri erat. Cumque semper castissimus fuisset moribus, nec quisquam verbum ullum carnale quidGa naar voetnoot3) sapiens ex ore ejus audierit unquam, jam ratione ligata nil nisi carnale loquebatur. Nam quemadmodum equus sessore carens fertur, quocunque suus eum ducit impetus, aut velut navis amisso nauclero impulsum sequitur ventorum ac fluctuum, ita hic vir bonus usu rationis ablato, non quod volebat, sed quod oderat malum loquebatur. Sicque perseverans ultimum tradidit spiritum anno 1498, expletis aetatis suae annis, ut ferunt, centum aut eo amplius, nam in aetate provecta ad hoc monasterium venerat. Nec hoc praetereundum, quod quum prae senio edentulus esset, nihil tamen singulariter parari sibi voluit, sed communibus contentus erat. | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
Post hos 6 praedictos advenerunt et alii duo, scilicet Joannes Wesalius, qui postmodum annis multis socius rectoris in Dordraco fuit, et Joannes Wit, vir mansuetus et multorum librorum descriptor. His venerabilibus fratribus numero 14 coepit disciplina regularis secundum statuta Windesemensium in conventu hoc florere. Subiit eo tempore legem mortalium universorum venerabilis dominus Isbrandus, praepositus Bethleemensis, professione confrater et syncanonicus noster, vir inter doctos non infimus et disciplinae strennuitate honorificus, quondam rector universitatis Heidelbergensis. Jam antiquus inopiae languor per Balduinum, aeterna memoria dignum, aliquantum abeesserat, unde animaequior hic prior effectus domum capitularem, quae nunc est camera prioris, turri contiguam, et domum ad plateam situatam, ubi nunc est domus capitularis sed tunc habitatio prioris cum structuris adjacentibus, necnon et partes ambitus inter utrasque domus erexit. Construxit etiam ante introitum chori transversum pensile tabulatum, quod toxale sive superius atrium vocant, satis pulchrum ac sumptuosum cum tribus altaribus portatilibus suprapositis, quae consecrata sunt cum domo capitulari et altari in ea et ambitu anno 1453. Paulo enim ante, videlicet anno 1451, post jubilaeum Romae celebratumGa naar voetnoot1) reverendus in Christo pater dominusGa naar voetnoot2) dominus Nicolaus de Cusa, tituli | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
sancti Petri ad Vincula cardinalis-presbyter, tanquam jubilei executor et apostolicae sedis legatus, in hymnis et laudibus honorifice Trajecti susceptus erat. Quem pater Balduinus una cum reverendissimo domino episcopo Trajectensi Rodolpho ad prandium invitavit. Qui libenter annuens cum praedicto domino TrajectensiGa naar voetnoot1) evectus mulo ac praeeunte cruce argentea, quam a domino apostolico susceperat - hanc quidam sanctae theologiae professor ante ipsum semper deferebat - ad monasterium nostrum venit, mussitantibus inter se, ut fit, quibusdam fratribus ac dicentibus: ‘Ecce, tenuis nostra substantia dilapidabitur ac gutturi nostro subtrahetur, quod domino cardinali devorandum dabitur!’ Inito autem convivio dominus cardinalis ac episcopus Trajectensis simul discumbebant, vocabaturque pater Balduinus ut eis assideret. Expleto vero prandio fratres in sacristia congregatos cardinalis post osculum paucisGa naar voetnoot2) exhortatus est, asserens se speciale summi pontificis habere mandatum visitandi nostri ordinis monasteria. Paucis deinde evolutis diebus, in coemiterio sancti Joannis suggestum conscendens cardinalis concionabatur ad populum, praedicans omnibus confessis et contritis annum placabilem Domino, annum gratiarum et remissionis. Et ecclesiam nostram constituit unam de septem, ad quas more Romano supplicationes habendae essent. Factus est ergo magnus populorum concursus ad has indulgentias promerendasGa naar voetnoot3). Quibus peractis circa centum coronatos Francicos prior recepisse gavisus est. Quos expanso sinu gestans fratribusque ostendens, sic illos alloquitur: ‘Ecce fratres, quidGa naar voetnoot4) deductis | |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
expensis prandii, pro quo murmurastis, reporto? Precor vos, ut deinceps cautiores sitis et parcatis temerario judicio, donec rei videatis exitum. Si reverendissimum dominum cardinalem non invitassem, hanc pecuniae summam minime sustulissem’. Quibus auditis rubore perfusi siluerunt. Istis minorem et humilem illum extruxit transitum, qui est a refectorio usque ad turrim templi. Magna vigebat hoc tempore in domo hac disciplina, tum propter tanti pastoris vigilantiam, tum fratrum sui mortificationem perfectam. Consortia namque saecularium fugiebant, domi manebant, aut si interdum exire necessitas aut ratio postulabat, ante vesperas revertebantur; assidue in cellis erant, nec quicquam quod religionis erat negligebant. Circa hoc tempus, scilicet annum 1453, rursus innovata et ampliata est spirit(u)alis fraternitas cum Barnarditis IselsteynensibusGa naar voetnoot1), ut videlicet pro quolibet monacho, converso vel donato sacerdotes legant missam defunctorum; qui vero nondum sacris initiati sunt, pro monacho vel conversoGa naar voetnoot2) legant medietatem psalterii, pro donato autem ter penitentiales septem psalmos. Post haec pater venerandus, hydrope laborans, quum videret dissolutionem sui corporis imminere, convocatis fratribus indicavit se velle absolvi petivitque, ut dominum Engbertum suppriorem pro se constituere dignarentur. Ad quod fratres deliberatione habita responderunt: electionem esse debere liberam nec | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
congruere, ad certam aliquam personam eligendam seGa naar voetnoot1) induci, sed unumquemque juxta dictamen suae conscientiae eligere oportere. Satisfactionem hanc gratanter accepit, investigabatGa naar voetnoot2) tamen animos fratrum secrete, et, inveniens partem saniorem suppriori inclinatam, a priore superiore misericordiam absolutionis obtinuit. Et Engbertus supprior unanimiter in priorem eligitur, et Gerardus Theodrici in suppriorem. Deinde vix die quindena transacta, dominus Balduinus diem clausit extremum anno 1454. Ad cujus funeralia exequenda innumerabilis utriusque sexus convenit populi multitudo, qui, omnes tanti viri mortem lugentes, deposita membra tumularunt in concamerato specu sub sanctuario, qui solido saxo constratus est. Fuerat enim magnificus restauratorGa naar voetnoot3) domus nostrae, unde ob suorum venerationem actorum hoc ei a fratribus singulariter repensum est.Ga naar voetnoot4)
XI. De patre Engberto et Pontiano ejus successore. - Confirmatus est igitur in prioratus officio dominus Egbertus GoeyrGa naar voetnoot5), vir mitis, benignus et affabilis, conscriptor librorum optimus ac cellae statuto tempore semper mancipatus. Partes Nicolai Lyrani adhuc impignoratas cum quibusdam aliis redemitGa naar voetnoot6). | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Eo tempore rigor disciplinae aliquantulum deperire visus est. Propter quod injungitur priori in charta visitatoria, ut consuetudinem, quam piae memoriae venerabilis pater Balduinus habuerat, imitari et observare nitatur nec facile fratribus tribuat licentiam exeundi, utque exeuntes tempestive redeant, praesertim ne quis e vesperis remaneat. Eodem etiam tempore inita estGa naar voetnoot1) spiritualis fraternitas inter conventum Bethleemensem ac nostrum, juxta literas datas et acceptas anno 1456Ga naar voetnoot2). At demum anno sequenti, postquam annos duos et menses sex laudabiliter in officio sibi commisso praefuisset, telo sive morbo sauciatus pestifero, cum tribus syncanonicis eum praecedentibus, mortem hilaris ac gaudens amisit et vitam invenit. Post quem electus est frater Pontianus, supprior in Colonia, professus in Windesem, vir bonus, simplex et justus, sed non cum Jacob in tabernaculis habitans. Sub eo obiit frater Petrus ab Oudewater conversus, octogenarius, qui sexaginta annos conventui in omni sanctitate et religione, in multis laboribus et vigiliis usque ad ultimam suam aegritudinem fidelissime ministraverat. A quo et bona quaedam temporalia prope Oudewater in primo ejus ingressu conventui nostro donata suntGa naar voetnoot3). Cujus fidelitatis effectus in hoc com- | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
probatur, quod hic ministro illustrissimi principis ac episcopi Trajectensis, fercula postulanti, quae domino suo jam tum mensae apud nos accumbenti forent apponenda, tale fertur dedisse responsum: ‘Et domini mei, prolixis matutinarum precum evacuati vigiliis, consederunt, quibus primum apponam necesse est.’ Quo responso ad dominum Trajectensem delato: ‘Recte’, ait episcopus, ‘ille frater locutus est ac eum fidelem domus hujus famulum mea sententia et auctoritate consigno.’ Itaque dominus Pontianus, quietis impatiens nec domi pedibus consistere valens, postmodum ad conventus instantiam per visitatores absolvitur et magister Petrus Valckendalius de Zijl, postquam decem et septem annos procuratorio functus fuisset officio, unanimiter ab omnibus prior eligitur.
XII. De Petro Valckendael de Zijl. - Huic in priorem confirmato injungitur a visitatoribus, prout charta visitationis ejusdem anni evidenter edocet, ne quo modo sinat fratribus prandere in civitate a festo Nativitatis Domini usque ad Quadragesimam. Et ne prior aut fratres quocunque tempore coenare in civitate, nec quidem sub praetextu collationis bibere. Renovata est autem ordinatio singulis annis usque ad tempora patris Theodrici a Malsen, qui, volens gratiam praestare fratribus, priorem hujus ordinationis partem aboleri fecit. Erat iste Petrus patria Trajectensis, opulentis et magnae prosapiae parentibusGa naar voetnoot1) oriundus, cum Jobo vir simplex et rectus ac timens Deum, cui cum mundo nullum extitit commercium, scientia et eru- | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
ditione praecipuus atque in universitate RostockensiGa naar voetnoot1) sacrae theologiae baccalaureus promotus. Veruntamen labilis erat memoriae, quapropter in capitulo nonnunquam argumenta fratribus proponenda et a se composita alteri publice legenda tradidit. In humilitate vero et pacientia, in quiete ac taciturnitate nec primum in hac domo visus est habere similem, fortassis nec habiturus sequentem. Quodam die, quum a foeminis sibi propinquis ac sanguine junctis visitaretur, et tandem invitaretur ad gustandum vinum, quod secum attulerant, respondit, insolitum sibi esse extra horam prandii potum sumere, praesertim tamen in locutorio foeminarum. Quo audito hae, considerantes foeminas illi esse fastidio, in pace eum non reversurae dimiserunt. Supra modum enim mulierum fugiebat consortia, ita ut etiam, prior effectus, non nisi invitus fratribus praestaret facultatem loquendi cum foeminis, affirmans nihil esse religioso perniciosius aspectu foeminae, quae illi janua est Gehennae. Adeo quoque studio literarum deditus erat, ut sacrista existens, quum ex officio chorum scopando mundaret, librum semper haberet jacentem apertum; et quoties ad eum veniebat, inspiciendo aliquid ex eo hauriebat, quod memoriae commendaret. Quum vero procurator ordinatus esset ac Marthae officium | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
suscepisset, partem tamen Mariae non deserebat; sed aut studebat aut contemplationi vacabat, si quando a commisso negocio dabatur ocium, in prioratu tamen maxime, ut ex multis ejus liquet copulatis et opusculis. Libros enim SententiarumGa naar voetnoot1) explanavit et epilogavit, Vetus et Novum Testamentum per vocabula sub ordine alphabeti distinxit, Secundam Secundae et librum Quaestionum de malo Doctoris sanctiGa naar voetnoot2) omissis argumentis luculento sermone excerpsit, varios sermones de sanctis et de tempore conscripsit et composuit cum multis aliis, quae recitare per singula longum esset. Sed prae his omnibus pleni sunt admirationis libelli sive tabulaeGa naar voetnoot3), in quibus diversa ac varia, prout passim occurrebant, de Scripturis, de viciis, de virtutibus, de sanctorum festis, de propriis passionibus, quasi farraginem quandam confuse ac sine ordine commiscuit. Quotus enim quisque est, qui hoc deplorato tempore, de suis negligentiis admonitus, non statim erumpat ad excusandas excusationes in peccatis, ita ut perfecte sanus jam videri possit, qui medicantis manum patienter sustinet? Hic vero venerandus pater cunctas suas tentationes, affectiones ac inordinatos motus sic cum beato Augustino in propatulo post se dereliquit, ut omnibus legi possint. Habentur haec | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
fortassis ab aliquibus derisui, quae veraciter percipi non possunt, nisi ab his qui ea pari studio apprehendereGa naar voetnoot1) laboraverint. Nam animalis homo non percipit ea, quae sunt spiritus Dei: stulticia enim est illi et non potest intelligere. Qui vero Delphico doctus oraculo sui ipsius cognitione nihil ducit praestantius, ex his plus capiet fructus, quam ex quorundam magnorum doctorum magnis voluminibus. In prioratus itaque sublimatus officio, non in elationem versus est, neque austeris, ut plerisque moris est, pupugit calcaribus, sed in spiritu mansuetudinis cuncta peragere studuit. Neque enim pristinae suae modestiae quicquam decidere passus est, verum geminatum potius addidit fructum. Chorum quamvis prior sedulo usque ad decrepitam frequentavit aetatem, quasi unus fuisset juniorum, quibus vires suppetunt et ocium. In correctioneGa naar voetnoot2) delinquentium eo semper utebatur moderamine, ut quantumcunque duros verecundiae suae verbis facillime ad poenitentiam inclinaret. Si quis eum ad mensam sedentem conspexisset, novitium potius quam priorem aestimasset. Tanta lectionis aviditate suspensus tenebatur, ut de cibo sumendo nil videretur cogitare. Anno Domini 1467 Fredericus de Zulen, vir nobilis ac equestris ordinis, nostro collegio conjungi petiit ultra numerum fratrum constitutum et locum obtinuit. Nam tam certos ac sufficientes conventui obtulit perpetuos reditus, ut ex tempore auctus sit numerus syncanonicorum nostrorum usque ad quindecim inclusiveGa naar voetnoot3). Nullam tamen super hoc exegit a conventu | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
cautionem obligatoriam, sed urgente necessitate potest locus iste vacare. Attamen audivimus patrem Petrum Joannem FerumGa naar voetnoot1) dixisse: si tempora forent paululum mitiora, justum fore ut de bonis domini Zuleni duo ad ordinem reciperentur. Et quidem recte movebatur, nam pluris usque inGa naar voetnoot2) hodiernum valent quam praedium Crachwicanum, a magistro domino Everardo PhocaGa naar voetnoot3) pro duobus canonicis sustentandis donatum. Hic Fredericus postea procurator extitit, ac etiam supprior, deinde rector in Bethania Gelriae ordinatus est, ubi et obiit anno Domini 1503.Ga naar voetnoot4) Fuerunt sub hoc patre et alii viri illustres, quorum nomina scripta sunt in libro vitae, justicia et sanctimonia conspicui ac in statutorum observatione strennui et in divinis lectionibus studiosi, inque libris scribendis fervidi. Cujus rei testimonium perhibet bibliotheca nostra, libris eorum scriptis referta. Ex istorum numero erat Cornelius Vroey, qui praescriptorum horum plura ex narratione seniorum sui temporis collegit. Verum quia in majoribus officiis non fuerat, ignorabat quae in nostris archivis aut in diversis procuratorum rationariis codicillis continerentur; unde et nonnunquam hallucinatus videtur. Hic ante religionis ingressum tam parum se studio dederat, ut vix religioni aptus | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
judicaretur; in progressu vero tam pertinaci diligentia literas prosequebatur, ut etiam inter eruditos locum obtineret non infimum. Obiit autem anno 1480. Sub hujus quoque venerandiGa naar voetnoot1) prioris moderatione, Petro Joanne de Wilde procuratore existente, aquilonaris pars ecclesiae restaurata est et major hospitum camera satis sumptuose pro nostris opibus constructa anno 1476. Eodem tempore Theodricus de Wael pro se suisque filiis sepulturam in choro petiit et obtinuit. Qui, beneficii accepti memor, octodecim pitantias vini fratribus in Quadragesima apponendas largitus est, videlicet 27 libras civitatis, quae nihilominus hodie vix ad quatuor pitantias vini Rhenensis se extendere possunt. Tandem quum pater iste venerandus senio gravatus videretur et fratres novitatibus gaudentes pro ejus instarent absolutione, sciscitati sunt patres visitatores, utrumne a gravi regiminis onere sublevari optaret. Qui respondit: ‘Dominus meus de cruce non descendit, sed aliorum manibus depositus est. Sic et ego in cruce regiminis, in qua me Dominus hactenus pendere voluit, Ipso donante, perseverabo, nisi visitatorum manibus, quod gratanter feram, depo(si)tus fuero.’ Fratribus tamen non quiescentibus, bonus illeGa naar voetnoot2) pater absolutus est. Et quinque postea annis supervivens, omnem suam operam sacrarum Scripturarum studio et contemplationi impertiebatur. Atque hoc modo devote per singulos dies sese recolligens et ad mortem praeparans, vir pius obdormivit in pace. Sepultus in domo capitulari sepulchro tertio a plaga meridionali anno 1485. | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
XIII. De patre Petro Joannis de Wilde. - Absoluto priore praefato anno Domini 1480, quum jam procederetur ad electionem novi prioris, contigit res memoratu non indigna. Quum enim fratres seorsum de persona quadam eligenda conspirassent, sub ipsa missa de Sancto Spiritu mutata sunt corda eorum, et unanimi consensu electus est Petrus Joannis dictus de Widde procurator, de quo vix quisquam antea cogitaverat, Ipso utique hoc ipsum agente, Qui immutat cor principum, in Cujus manu nos et sermones nostri sunt. Hujus venerandi patris initia admodum difficiliaGa naar voetnoot1) fuerunt propter dissidia et bella continuaGa naar voetnoot2) civitatis nostrae cum Hollandis, qui etiam anno 1483 adjutorio archiducis Austriae Maximiliani civitatem hanc gravi obsidione coarctabant. EmissiGa naar voetnoot3) sunt itaque fratres nostri et ad diversa monasteria destinati, paucis ad custodiam conventus domi relictis. Terrae enim vacabant, ager incultus manebat, coloni fugati | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
secedebant et cuncta misere vastabantur. Quamobrem etiam post obsidionem omnium rerum penuria magna sequuta est tantaque annonae caritas, Domino nihilominus sterilitatem in circumvicinis terris etiam augente, ut modius tritici venumdaretur 9 sive 10 florenis. Conventus autem noster ante separationem gravatus erat maximis debitis propter structuras novas superius memoratas. Reversis itaque fratribus, pleraque bonorum immobilium vendebantur, ut creditoribus satisfieret et procurator haberet, unde necessaria conventui ministraret. Vendebantur quoque reditus vitales non pauci, quorum nonnulli permanent usque adhuc. Duos etiam calices conventus vendiderat monetariis reverendissimi domini Davidis a Burgundia episcopi Trajectensis. Quos quum pius ille vir vidisset ac ob inopiam venditos didicisset, manu sua propria denuo consecravit et conventui gratis remisit. Agri praeterea tum elocari vix poterant, iique quamplurimi usque in secundum atque adeo vel tertium annum inculti jacebant, ita ut rogarentur agricolae, qui saltem ad tempus gratis colerent agros, ne vepribus et spinis obsiti redigerentur in solitudinem. Tanta quoque in populo pecuniarum egestas, ut hodie aliquot jugera tanti elocentur, quanti tunc vendebantur. Praedium RijsbruganumGa naar voetnoot1) ea tempestate non erat nostrum, exceptis undecim jugeribus, quibus prior paulatim plurima adjunxit, aliis alibi venditis. DelectabaturGa naar voetnoot2) enim agricultura et sua prudentia illic cuncta ordinabat disponebatque, praesertim in ipsis primordiis. Res ipsa quibusdam fratribus non admodum placebat, quum tamen omnis ejus industria ad hoc tendebat solum, ne panis necessarius | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
conventui deesset. Nam expertus fuerat, quantum incommoditatis inferat necessarii frumenti carentia. Conventu in supradicta penuria constituto advenit nutu divino dominus Gerardus de Castro, pastor in Haghensteyn, paucis diebus tanquam praebendarius in conventu nostro commanens et cuncta sua conventui derelinquensGa naar voetnoot1), nempe 44 florenos aureos Rhenenses cum dimidio in reditibus annuis ac perpetuis aliaque plura. Sepultus est in sanctuario sepulchro venerandi patris Balduini anno 1484Ga naar voetnoot2). In alia quoque parte sanctuarii sub signo sacri calicis conditus, jacet dominus Antonius de Septem Montibus, pastor in Sassenhem, qui obiit anno 1501. Post cujus mortem conventus recepit ducentos florenos tantum, multo plura recepturus, si justiciae servaretur aequitas. Nam et cuncta sua coenobio nostro donaverat. Sed ad patrem nostrum revertamur, domus hujus gloriam et capituli generalis columen ac columnam. Tantae enim in capitulo aestimationis erat, ut si quid grave agendum, si qua domus rebellis et deformata visitanda, si quis prior absolvendus erat, hujusmodi provincia huic semper ob ejus in rebus agendis dexteritatem destinareturGa naar voetnoot3) ac demandareturGa naar voetnoot4). Erat nanque justiciae admodum tenax ac recta gradiens via, a qua nec prece nec precio deflecti aliquando poterat. Moderata quoque facundia illi non deerat | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
aut eruditio sufficiens. In Scripturis insuper divinis prae caeteris maxime tritus erat, gaudebatque si quando illi offerretur in mensa historiam aliquam sacram narrandi occasio. In confessione erat consolatorius, in consiliis providus et in cunctis actibus prudens. Orabat fere semper et in omni loco, praesertim tamen in cella, ubi frequentius invenimus eum genibus flexis orationi incumbentem. Erat in diebus ejus Trajecti consuetudo vel potius corruptela, quam vir ille zelo domus Dei accensus plurimum detestabatur. Sodalitas enim Sagittariorum singulis annis, signo quodam psittaci figuram gerente posito in cacumine molendini, quod quisque illorum pro virili sua parte et industria jaculis dejicere certabat; hujusque certaminis victor Rex vocabatur. Fiebat autem hoc semper Dominica die infra octavas SacramentiGa naar voetnoot1), quando caeterae cunctae ecclesiae in urbe Trajectina processionem servant privatam, circumferendo venerabile sacramentum eucharistiae; et plures tum, derelicto Dei templo, hanc vanitatem ac fatuitatem magis sequebantur. Hunc abusum pater reverendus amovere cupiens, accessit ad senatum, in loco solito congregatum, sicque apud illum de hac re concionatus est, ut petitionis suae optatum reportaret effectum. Nam ab eo deinceps die, quod in Dominica fieri consuerat, in secundam feriam proxime sequentem translatum est. Hoc memoriale nominis sui pater pius in hac urbe reliquit.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
Quum autem conventum annis multis in bona conservasset disciplina, senio tandem confectus est, et frigescente corpore etiam primitivus ille fervor, quod cunctis fere senibus usu venit, paulatim tepescere coepit. Supprior quoque, qui illi adjutorio esse debuerat, magis fovere videbatur partes adversas. Quapropter rigor disciplinae magna ex parte naufragium minitabatur, religio peribat, pluresque e fratribus cellam pertaesi saecularium consortia quaerere, potatiunculis vacare coeperunt. Quod quum fratribus bonis displicuisset, advocato priore superiore statim supprior absolvitur et frater Abel, sacrista, in ejus locum substituitur. Priori vero, quum in se inculpatae esset vitae cunctisque reverendus ob suam caniciem, pepercerunt, experiri cupientes, quid boni per fratrem Abelem Deus interim operaretur. Acta sunt haec anno 1509. Ac deinde anno sequenti hic pater Petrus, quum jam jubilearius esset ac trigintaGa naar voetnoot1) ferme annos in prioratus officio exegisset, infirmatus est et ecclesiasticis sacramentis communitus. Quum vero post dies paucos horam suae resolutionis adesse sensisset, signo crucis se muniens ore prompsit versiculum: ‘Maria mater gratiae’ etc.Ga naar voetnoot2); ac deinde ad mortem se disponens, ultimum Christo exhalavit spiritum, in sanc- | |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
tuario honorifice sepultus, priore Vallis Pacis officium funerale agente.
XIV. De patre Theodrico Malseno. - Post Petrum Theodricus Malsen procurator in priorem eligitur, vir benignus, mansuetus et amabilis, sed a suis plus quam religionem decet in mensa visitatus. Nam amici ejus in hac re fuerunt satis inportuni, et propter eorum frequentiam non adeo potuit se suis confratribus praesentem exhibere. Erant frequenter et aliae camerae hospitibus plenae, praesertim diebus festis. Haec hospitalitas non in modicum conventus cessit detrimentum: agri enim vendebantur, debita multiplicabantur, fratres in vita spirituali parum proficiebantGa naar voetnoot1). Veruntamen Abel supprior, accinctus ut leo fortitudine sua, strennue agebat partes suas, tam sub domino Petro FeroGa naar voetnoot2), quam sub hoc patre Theodrico Malseno et domino Henrico Passio, hujus successore, admonendo, obsecrando, increpando publice et privatim. Noverat enim non satis esse peccantem admonere leviter, sed interdum etiam insistendum ac urgendum, ut vel improbitate coerceatur, qui benevolentia vinci non possitGa naar voetnoot3). Quantas inde oblocutiones, exprobrationes persecutionesque sustinuerit, non facile dictu est. Nec tamen cessit, sed Deum solum prae oculis habens coepto pergebat itinere, nullius reveritus personam neque alicui parcens. Et si quem intractabilem aut proterve respondentem invenisset, praesertim potu gravatum, tunc quidem | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
ut prudens siluit, sciens quod cum absente loquatur, qui cum ebrio loquitur; sed horam expectans oportunam cuncta replicavit, nec quicquam ad salutem pertinens praetermisit. Potationes tamen, quae tum conventum occupaverant, eliminare, etsi paulatim minuebantur,Ga naar voetnoot1) pro suo desiderio penitus nequibat, donec quibusdam de medio sublatis caeteri tractabiliores efficerentur: canis enim vetulus difficile, ut ajunt, loro assuescit. Habebat quoque venerandus iste supprior officium instituendorum juvenum etiam ante supprioratum, quod et explebat sollicitus non salutari doctrina tantum, verum et vivaci exemplo; nam efficacior est vox operis quam sermonis. Unde et in cunctis vitae suae actibus irreprehensibilem se exhibebat, in cella continuus, in choro et primus et ultimus. Utque alios suo exemplo ad scribendi studium provocaret, supprior jam effectus, licet antea plurima scripserat, eum scribendi modum, fracturam vocant, addiscere coepit ac plene assecutus est. Scripsit enim ea literatura duo volumina, quibus in choro nostro meliora et artificiosiora non sunt, atque deinde evangeliarium librum festivalem ac quaedam alia. In communi labore cum junioribus operabatur quasi unus ex eis. Erat enim admodum dexter in operibus manuariis, et compactor librorum multis annis extiterat. Quis autem eum vidit unquam inutilibus fabulis aut ocio vacantem? In choro quasi immobilis demisso stabat vultu et oculis frequenter clausis, nihilominus tamen considerabat, si quid inordinatum a junioribus ageretur. Erecto semper psallebat corpore absque ulla reclinatione, donec senio pressus fathiscentia cogeretur paululum reclinare membra. Haec de externis. In mentalibus vero ac spiritualibus suis exercitiis | |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
qualis fuerit, quis digne narrabit? Nam totus internus erat, et Evangelium Christi cum beata Cecilia semper gerebat in pectore, et non diebus neque noctibus a colloquiis divinis cessabat. Nec quicque exercitiorum in RosetoGa naar voetnoot1) docetur, quod eum non usurpasse credimus. Praecipua tamen attentione se exercebat in objectis vitae Christi, in chiropsalterio atque Scala meditatoriaGa naar voetnoot2), atque haec nobis, ejus discipulis, plurimum commendabat et assumenda esse suadebat. De conscientiae cotidiano scrutinio post completorium, de praeparatione ad missam, de exercitiis in festis sanctorum et diebus Dominicis atque aliis multis, quoniam digne eloqui non possumus, supersedendum judicamus ad alia properantes. Fue(runt) tunc temporis laici familiares et donati in genere suo multis sacerdotibus perfectiores, sobrii, oboedientes, humiles, singulis noctibus, nisi speciale quid occurrisset, matutinas frequentantes. Si aestivo tempore ante primae horae canonicas preces quoquam proficisci jubebantur, primum in summa ac cathedrali ecclesia sacris, quae ibidem hora quarta celebrantur, se praesentes exhibebant. In mensa semper sacra lectio recitabatur, gratias stantes dicebant; si vinum aderat, finitis gratiarum actionibus, praesidens inter eos dicebat: ‘Oremus et pro eo, unde | |||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||
vinum istud nobis advenit.’ Dictaque oratione Dominica ibant singuli ad injuncta sibi opera. Completorio fere semper intererant, nisi quibus officii necessitas impedimento fuisset. Quo finito coenam brevem in coquina simul omnes sumebant, ac statim cellas suas petebant, orationi, contemplationi aut aliis exercitiis piis operam dantes. In communi labore omissis fabulis Rosarium beate Virginis, aut Septem psalmosGa naar voetnoot1), aut aliud quid simile alternis versibus legebant. Quando ab injunctis operibus ocium dabatur, praesertim diebus festis, in cellis suis lectioni sacrarum Scripturarum aut scribendis libris insistebant. Horarias preces, quas vocant ‘Cursum de Domina’, tanquam quotidianum pensum Domino solvebant, vigiliasque pro fratribus in ordine defunctis non omittebant. Fortassis hic quispiam aestimet haec in gratiam laicorum magis esse dicta quam sint vera; propter quod, ne incredibilia proferre videamur, tacemus de integris Davidicis psalteriis, ab iisdem frequenter devote lectis et repetitis, de ardenti exercitio in passione Christi, de ciliciis ab eis deportatis et his similibus. Quum enim laici moderni longo ab his distent intervallo, putantur et tales fuisse eorum praedecessores. At vero hujusmodi increduli videant opera manuum ab iisdem piis fratribus relicta, nempe magnos codices non paucos sermone vulgari ab iis conscriptos, similiter psalteria, horaria, devotionalia optimis characteribus exarata. Quid, si dicamus fratres clericos sivi novicios ad laicorum cellas interdum diebus festis non tam recreationis quam instructionis gratia a suo magistro missos? Et tamen vera narramus: talis enim erat eorum conversatio, etsi nonnunquam se homines esse monstrabant, ut in | |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
eis tanquam in vivo speculo intueri posset, quid faciendum quidve fugiendum sit. Horum tanquam antesignanum vidimus fratrem Brunonem coquum fidelem, aetate nonagenarium, cujus fidelitati hoc attribuebant elogium: quod coquereGa naar voetnoot1) nosset absque igne. Caeteris autem hujus actibus omissis hoc solum referre libet, quod cum jam extremis appropinquaret et animam ageret, unus de fratribus astantibus tale de eo proferebat testimonium: ‘Si hic non salvabitur, nescio quis nostrum fieri salvus poterit!’ At ille parumper suspirans conversus ad fratrem illum humili voce ait: ‘Quid, frater, opus erat talia effutire?’ Fuit et ante eum quidam Heinricus Loefardi, cunctarum virtutum genere insignis. Hos sequebantur Gerardus de Bueren, jubilearius et 40 annis reddituarius fidelis, - Joannes hospitarius, Deo devotus, templi amator, imaginumque procurator mirificus, unde vulgo frater Joannes Imaguncularius vocitabatur, - Joannes Goedefridi, vir religioni deditus, castimonia purus, labore strennuus, qui annis multis grangiae sive villae nostrae Rijsbruganae utiliter praefuit. Scimus nihilominus fuisse inter eos et alios laicos non ejusdem sortis, sed omnino alterius farinae. Sed hos quid opus est recensere? Unusquisque enim propriam mercedem accipit secundum suum laborem. Venerabilis autem pater Theodricus sessorium cum sua testudine lignea ante refectorium innovari fecit. Posteaquam vero annis 7 et mensibus 6 in officio praefuisset, frequenti purgatus aegritudine obdormivit in Domino anno 1518, sepultus in sanctuario. In cujus locum concorditer eligitur: | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
XV. De patre Heinrico Pass et temporibus sub eo lapsis. - Heinricus iste, quum post Daventriense studium Coloniae artibus, quas li(te)ralesGa naar voetnoot1) vocant, sufficienter fuisset instructus, defuncto patre domum rediens, religionis habitum devote postulans accepit, fratrique Abel tunc sacristae regularibus disciplinis imbuendus traditur. Ante professionem etiam ejus mater viam universae carnis ingreditur, cunctaque parentum bona non pauca ad ipsum, quandoquidem unicus erat, jure haereditario devoluta conventui, habitum tantisper exuens, juridice resignat. Ac deinde in conversatione sancta, utpote sub bono patre bonus filius, in dies proficiens, quum esset 29 annorum, monialibus in Bethania GelriaeGa naar voetnoot2) praeficitur. Quas quum laudabiliter annos rexisset 12, a conventu in Arena prope StralenGa naar voetnoot3) in priorem eligitur. Confirmatus ibidem ac intronizatus eadem nocte admirantibus cunctis interfuit matutinis. Anno nondum devoluto ac defuncto priore nostro, ad domum propriam revocatur, fratribus Harenensibus dolentibus ac optimam suam casulam, ut eum reservare possent, nobis offerentibus. Vir enim erat praeter summam vitae integritatem etiam non vulgariter eruditus, ita ut eum sibi elegerit illustrissimus Gelriae princeps Carolus, cui secretiora suae conscientiae vulnera detegeretGa naar voetnoot4). | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
Domi autem jam existens adjutus supprioris auxilio, cum quo illi erat anima una et cor unum in Domino, apposuit cor suum intendere reformationi domus, quam non tantum in spiritualibus sed etiam in temporalibus multum prolapsam invenit. Externa debita gravia erant, quamobrem ipse procuratorio perfungens officio plurima conventus bona, praesertim in civitate et Rijsbrug, sublevabat. Summam etiam non modicam a specialibus amicis, suo tempore solvendam, mutuo sumebatGa naar voetnoot1), ex quibus omnibus conventui necessaria providens et creditoribus satisfaciens. Mox hospitibus non necessariis quotidie fere adventantibus denegabat ingressum, serasque portarum mutari fecit; erant enim saeculares plurimi claves earum habentes ac pro suo libitu ingredientes et egredientes, sicut et plures ex laicis nostris. Mutavit quoque seram cellae cervisiariae, duobus tantummodo ejus clavem committens, hospitario scilicet pro hospitibus duntaxat, et uni e fratribus clericis pro conventu et coquina. Ad haec exitus fratrum minuebantur; laicis nostris extra horam prandii nihil cibi aut potus sumere licebat. Sicque paulatim reformatio introducta est. Cumque his mediis spiritualia vigerent, temporalia quoque incrementum sumpserunt. Ubi enim spiritualia vigent, temporalia quoque ut non desint necesse est, si vera est sententia evangelica, qua dicitur: ‘Primum quaerite regnum Dei et justiciam ejus, et haec omnia adjicientur vobis!’Ga naar voetnoot2) Nam anno 1527 conventu in cunctis necessariis bene proviso, computata | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
sunt debita nulla, quod ab obsidione hujus urbis facta anno 1483 visum non fueratGa naar voetnoot1). Ita Deo miserante, Cui soli debetur omnis gloria, ablatum est jugum grave et sceptrum exactoris. Expertus solus novit, quam dura prematur servitute conventus aere alieno gravatus, et quam frequenter opus sit hujusmodi praepositis manum dare Aegyptiis et Assyriis, ut fratres saturentur panibus. Veruntamen haec foelicitas subito avolavit. Nam anno sequenti rursum priori jugo colla submisimus, gravioribus quam pridem opressi debitis propter bella tam intestina quam externa. Accepimus enim damna plurima: ab una parte Caesareanis cunctos nostros reditus in Hollandia et trans Leccam, et ab altera episcopo nostro Henrico Bavaro Palatino omniaGa naar voetnoot2), quae suae ditionis erantGa naar voetnoot3), a colonis extorquendo sublevantibus. Praedium itaque nostrum Rijsbruganum depraedatis pecoribus vacabat habitatore, et cuncta terra tum inculta celebrabat sabbatha sua. Civitas quidem obsessa non erat, sed sic tamen arctata, ut quis vix tuto ad jactum lapidis egredi possetGa naar voetnoot4). Quum vero religiosi non pauci ex aliis | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
conventibus propter necessariorum penuriam emitterentur, prior, fratribus in unum convocatis, proposuit eis, an et ipsi ad alia monasteria proficisci vellent? Responderunt paratos se flagellum Dei sustinere potius, quam ab invicem separari velle; unus tantum diversae erat sententiae amicorum suorum tractus affectu. Sed quum intellexisset se non, quo optabat, mittendum, mutavit sententiam mansitque domi. Tum quidem frumento, oleo et pomis habundavimus; sed carnes, pisces, butyrum et casei consumpta erant, aut si quid eorum reliquum fuerat, parca manu erogabatur. Expleta vero Quadragesima rursum oleo butyri loco in cibis utebamur, vinumque vix inveniri potuit pro celebrantibus. His transactis incommodis sensim denuo in temporalibus profecimus et Deo largiente anno 1532 cunctis debitis solutis iterum pristinae libertati sumus restitutiGa naar voetnoot1). Praeservavit etiam nos divina clementia, ut nemo nostrum unquam prava illa Lutherana lepra, quae tum plurimum in carnis libertatis amatores grassabatur, commaculatus fuerit. Unus tamen paululum nutare coepit, sed qui parum literatus erat, plus gaudens libellis vulgari sermone descriptis et furtive acquisitis, quam libris sanctorum doctorum ab ecclesia Catholica approbatis. Sub isto venerando patre obiit apud Carthusianos in Monte sanctae Geertrudis Wilhelmus Nicolai quondam confrater noster. Qui aliquando a fratribus nostris visitatus interrogatusque super statu mentis suae respondit: ‘Ego quidem omnipotenti Deo de constantia mihi concessa gratias ago; sed nequaquam consulo, ut quis ex vobis me sequatur. Maneat unusquisque | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
in ea vocatione, qua vocatus est.’ - Facta autem est dissentio de bonis ejus, praesertim immobilibus, quae post primam professionem apud nos factam secum transtulerat. Et tandem, quum doctores de hujusmodi materia scribentes consulerentur, fere pro utraque parte inveniebantur aequales numero; mediantibus arbitris aequalis facta est divisio. Eo etiam tempore confrater noster Willibrordus procurator in priorem conventus Regularium in Boemel electus est. Cui diu reluctanti per oboedientiam injungebatur, ut vel in Boemel vel in carcerem iretGa naar voetnoot1). Satisfaciens igitur obedientiae, onus regiminis assumpsit, veruntamen post tres menses officio relicto domum reversus est. Paulo post viam universae carnis ingreditur syncanonicus noster pater Altetus Herderwicanus, qui quum procurator esset domus nostrae, a venerabili priore superioriGa naar voetnoot2) rector monialium Hierosolymitanarum constitutus fuerat, dolentibus ac reclamantibus fratribus nostris. Erat enim conventui utilis et officio dignus. Verunta(men) ante mortem, quum esset apoplecticus et loquela privatus, officio relevatus est. Post hunc ad coelestia, ut pie credimus, migravit confrater noster Nicolaus Jacobi, decus et gloria chori nostri. Nam vocem habebat non quidem tubalem, sed fortem et dulcisonam; poteratque miro modo conventum, ne plus descenderet ascenderetve, moderari. Melodiam quoque b-mollarem ac b-duralem tam amussim et accurate observare noverat, ut nemini secundus existeret. Excellenti literarum peritia non | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
erat insignis, attamen legendo in refectorio longe doctiores praecedebat. Cultis etiam erat moribus, cibi potusque parcissimus, raroque vidimus eum constitutiones ordinis transgredientem. Nec silentio praetereundum, quantum confrater noster Cornelius Taetsius, non humili ortus familia, cunctam exhorruerit proprietatem. Nam parentes ejus, praeter ea, quae conventui donaverant, etiam in testamento disposuerant pensionem quandam duorum florenorum, quotannis filio pro sua necessitate aut recreatione tribuendamGa naar voetnoot1). Quod quum illi a fratribus suis syncanonicis indicatum fuisset, vehementer indignans dicebat: ‘Quid putatis, fratres mei? Si terrenam desiderassem foelicitatem, utique in saeculo mansissem. Postquam vero similis vobis esse poteram, eam nolui; sed cuncta bona paterna, simul et beneficium ecclesiasticum, quod habui satis opimum, dereliqui, ut meliorem et permanentem invenirem substantiam. Et nunc pro tantillo conscientiam meam maculo, et proprietariusGa naar voetnoot2) efficior? Absit, absit, non faciam hanc rem; sublevet hoc ipsum conventus, qui mihi hactenus necessaria abunde ministravit et ministrabit.’ Haud longe post hoc raptus est, ne | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
malitia mutaret intellectum illius, in Parasceve sancta in manus Patris spiritum suum commendans, vir aetate immatura, quum vixdum triginta duorum esset annorum. Hoc etiam Deo optimo maximo tribuendum, quod non meminimus nec audivimus, unquam nos habuisse fugitivos apostatas a prima nostrae domus fundatione usque ad diem hanc, praeter duos quos hodie, proh dolor, patimur: unum cum Cayn homicida primo vagum et profugum, jamque Romipetam, alterum in omnem terram non cum uxore sed scorto vagantem. Alium tamen adhuc novimus, qui auctoritate capituli generalis habitu Augustinensium Dordraci vestitus fuit, sed ante professionem eundem ordinem deserens, Joannitarum habitum assumpsit. Quo etiam rejecto, Romam profectus est, illic Hadrianum pontificem summum electumGa naar voetnoot1), qui ipsum de sacro fonte levarat, expectans. Verum ante pontificis in urbem ingressum in Hospitali pauperum peregrinorum diem clausit extremumGa naar voetnoot2). Sed quia in fine poenituisse dicitur, quasi adhuc noster confrater catalogo fratrum defunctorum asscriptus est. Prior autem Henricus praefatus industrius ac ingeniosus erat tenacisque memoriae et in omni doctrinarum genere eruditus; plus tamen medicinali disciplina, quam religiosum decebat, tempus terere visus | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
est. Unde in ultima aegritudine apoplexia, quam semper timuerat, tactus, quum vidisset libellos coram se positos, quos ex diversis medicinarum doctoribus compilaverat, eos detestans in haec verba prorupit: ‘Ecce, quos multis laboribus collegi? Quid mihi jam prodesse poterunt?’ Ac deinde morbo paulatim ingravescente postridie Assumptionis Mariae virginis DeiparaeGa naar voetnoot1) sancta ejus anima carne soluta est, sepultusque in sanctuario anno Domini 1532.
XVI. De fratre Cornelio Block. - Post Henricum istum regiminis onus imponitur Cornelio Block. Qui postquam annos 12 onerosum procuraturae administrasset officium, ac sperasset se jamjam sublevandum missionemque post laborem esse obtenturum, pondus hoc priore gravius illi superjectum est. Hujus tempore, Judoco Wijntero existente procuratore, ambitus meridionalis, infirmaria, pistrinum cum adjacentibusGa naar voetnoot2) aedificiis constructa sunt; et ambitus aquilonaris in tecto renovatus, bibliotheca quoque multis codicibus, valore centum florenorum, adaucta et sacristia multis ecclesiasticis ornamentis decorata est, Domino haec omnia, a Quo bona cuncta procedunt, citra merita nostra largiente. Cui laus, honor et gloria per infinita saeculorum saecula!
Eo tempore fratres nostri in brevissimum redacti erant numerum; nam tempore aliquanto sex tantum eramus capitulares, deinde quinque, tandem quatuor. Et paucis intercurrentibus annis ad ordinem successive undecim sunt suscepti, inter quos nonnulli erant religioni, propter defectum literaturae, vix idonei. Quorum curam Abel supprior suscepit, instruens | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
eosdem non solum bonis moribus, sed et rudimentis grammaticis. Quapropter vir ille canicie venerandus ad parvulorum sese exiguitatem contrahit, et novam jam grammaticam aut certe novum procedendi modum sua juvenili aetate incognitum addiscere et quodammodo repuerascere cogitur. Quantos propter eos labores subierit, nemo facile crediderit. Noverat enim indoctum sacerdotium quasi imaginem esse mortis, ociumque sine literis vivi hominis sepulturam. Ideoque imbecilli suae non pepercit aetati, ut eos sacerdotio dignos efficeret. Utque eos magis benevolos atque ad studium alacres et attentos redderet, multa in eis dissimulabat inque multis connivebat et multa, quae ad rigorem ordinis pertinent, relaxabat. In hoc igitur solo sui similis non permansit nec in eo respondebant ultima primis. Nam indulgentius coepit habere commissos sibi adolescentes, et quodGa naar voetnoot1) quondam nephas duxerat, id tum licentius eis permittebat; adeo ut nonnulli fratrum, hujus rei displicentiam habentes, dicerent: ‘Quantum pater iste aliquando sua inflexibili constantia domum hanc aedificasse noscitur, tantum nunc sua nimia indulgentia eam destruit.’ Tota nimirum religionis spes ac profectus in juvenibus bene instituendis sita est. Veruntamen quando haec bono zelo, etsi non secundum scientiam, fecerit, misericorditer ei a Domino condonatum non ambigimus. Nam senio gravatus, corpore atque etiam sensu minoratus erat, ut in cunctis fere senibus cernitur. Non enim omnium est dicere cum Caleb: ‘Octoginta quinque annorum sum sic valens, ut eo valebam tempore, quando ad explorandum missus sum. Illius in me temporisGa naar voetnoot2) fortitudo usque hodie perseverat tam ad bellandum quam ad gradien- | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
dum’.Ga naar voetnoot1) Tandem pater iste, aeterna memoria dignus, paulatim magis deficiens ab onere officii sui absolvi petiit, ac paulo post foeliciter migravit ad Dominum, cum Abel justo praemia aeterna percepturus. Obiit autem plenus dierum et in ordine jubilearius anno 1538. Jamne quiescendum et ab ulteriori narratione cessandum? Horret animus, mens confunditur, digiti rigescunt, corporis vires resolvuntur, quoties nephandum facinus oculis mentis obvolvitur. Quid igitur? Nunquid dissimulandum, quasi nemo sciat, quod nemo ignorat? Nunquid tacendum, quod cuncti loquuntur? Res ipsa sole vix orto per totam civitatem vulgata erat. Dicamus ergo breviter, quod anno 1537 apud nos frater fratrem, monachus monachum, sacerdos sacerdotem - horresco referens; heu, piget ac pudet dicere! - occidit. Pauca sunt verba, pessima facta; sententia brevis, at longa domus confusio. Tam subita erat mors, ut ille absque sacramentorum remedio decederet. Si quis tanti mali causam inquirere pergat, audiat. Erat in domo hac consuetudo sed potius corruptela, ante annos aliquot introducta, ut post habitam recreationem fratres, domum redeuntes statim sub coena vel collatione, interdum etiam sub completorio, - nam a completorio aut a coena nulli dabatur absentandi facultas, - licentiam peterent coenandi in camerula sub procuratoris cella; quod et isti fecerant. Nec ullum inter eosGa naar voetnoot2) erat odium, sed arctissima semper familiaritas et charitas, si tamen charitas et non magis sensualitas dici debeat. Ad eandem mensam sedebant, cibum una sumebant nec supra modum ebrii erant; veruntamen vinum, apud amicos paulo largius haustum nondumque digestum, verbositatem arrogantiamque, quod vino proprium est, exci- | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
tabat. Et quum uterque animosus esset nec alter alteri quicquam de suo jure vellet cedere, succrescentibus verbis facinus tam enorme perpetratum est. Utinam, sicut in dedecus nostrum perpetuum factum hoc est, ita et sit in successorum eruditionem! Nam faelixGa naar voetnoot1), quem faciunt aliena pericula cautum. Erat autem jam tum in precinctu, ut praefata coenandi consuetudo propter sui abusum per visitatores auferretur, atque jam abolita fuisset, etiamsi hoc nephando scelere coenula illa ultima conclusa non fuisset. Hic jam loquendi finem faceremus, ni timeremus, tanto facinore hoc qualecunque opusculum concludere. Addamus igitur, quae jam in manibus est, summi altaris tabulam inchoatam quidem, sed nequaquam perfectam aut absolutam, piissimum obsecrantes Dominum nostrum Jesum Christum, ut amarissimam suam, quae in ea figurabitur ac depingetur, passionem inter se nostraque delicta ponat, utque oculi Ejus sint aperti super domum hanc die ac nocte, cunctosque in ea habitantes custodiat et vota adimplere faciat, atque bonorum praedecessorum patrum vestigia sequentes ad aeterna gaudia cum eis introducat.
Finis. |
|