Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 14
(1893)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Nog eenige stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht over het bezit van heerlijke rechten
| |
[pagina 228]
| |
aan het stadsarchief de schade, door een vandaalschen liefhebber aan dit depot toegebracht, zooveel mogelijk hersteld. De band is toen dadelijk uiteengenomen en de stukken zijn gerangschikt en bij de seriën der brievenboeken en der registers van certificatiën ingedeeld. Er bleek toen alleen over te blijven een omslag met stukken, betrekking hebbende op de onderhandelingen over den vrede met den bisschop en Maximiliaan in 1483. Het is onder deze laatste stukken, dat ik de hierbij uitgegevene documenten ontdekte. Bepaald nieuwe gezichtspunten over den strijd van de stad met de bisschoppen, bepaaldelijk met bisschop David van Bourgondië, leveren de stukken niet; maar zij lichten verschillende details van het geschil op gelukkige wijze toe. Ik mag den gang van den strijd, dien ik in mijne inleiding bij de uitgave der Utrechtsche rechtsbronnen uitvoerig geschetst heb, bekend veronderstellen. Ter toelichting van den inhoud van deze stukken is het voldoende, dat ik hier kortelijk resumeer, wat ik vroeger over de worsteling tusschen bisschop David en de stad Utrecht heb medegedeeldGa naar voetnoot1). Het is bekend, dat de stad Utrecht er na eeuwenlangen strijd in geslaagd was, om zich bijna geheel van haren heer, den bisschop, onafhankelijk te maken. De benoeming van den schout bleef aan den bisschop, die echter bij zijne keus tot de geboren burgers der stad beperkt was; de schout stond in den eed van de stad en in enkele gevallen was zelfs schepenburgemeester gereed om zijne plaats te vervullen. De keus van de schepenen geschiedde door den raad, en zij waren door een eed verbonden niet alleen aan hunnen heer, maar ook aan den raad. Wat | |
[pagina 229]
| |
het ergste was: de geheele crimineele rechtspraak berustte bij den raad, die de instructie der crimineele processen aan vijf door de vier oversten gekozene raadsleden, de vijven, opgedragen had; deze commissie verving dus den schout op het geheele gebied der crimineele rechtspraakGa naar voetnoot1). Bij den strijd, dien de stad sedert het laatst der 13e eeuw met den bisschop had aangebonden, was het zeer zeker niet alleen om het recht tot aanstelling der rechters en om het recht op de crimineele rechtspraak alleen te doen geweest; stellig hadden, te Utrecht zooals elders, grove misbruiken van den kant der bisschoppelijke rechters den raad gedwongen, om dit uiterste middel tot verbetering van den toestand aan te grijpen. Maar van den anderen kant was het zeker niet te verwachten, dat de invloed van het woelzieke Utrechtsche volk op de keus der rechters het leven zou geschonken hebben aan een toestand, die in alle opzichten voldoende mocht heeten. Ik zeg, dit was niet te verwachten; maar met belangstelling vernemen wij toch in de hierbij uitgegevene stukken uit den mond van bisschop David verschillende grieven tegen de rechtspleging door de vijvenGa naar voetnoot2). Al vergeten wij niet, dat 's bisschops getuigenis hier verre van onpartijdig is, wij mogen toch, waar hij feiten noemt, die niet door den raad weersproken worden, daaruit opmaken, dat het den bisschop (zooals trouwens bijna van zelf spreekt) bij zijne hervormingen in de rechtsbedeeling van het Sticht niet alleen te doen was om te heerschen, maar dat hij daarbij bepaaldelijk ook op het algemeene welzijn het oog had. | |
[pagina 230]
| |
Die hervormingen in de rechtsbedeeling waren doortastend genoeg. Zoodra bisschop David er na een bijna twintigjarig bestuur in geslaagd was, de opperste leiding der zaken ook in de stad geheel in handen te krijgen, gordde hij zich in 1474 aan, om orde in de verwarde rechtsbedeeling van het sticht te scheppen. Nadat hij op 3 October 1473 van den keizer een octrooi had verkregen tot het oprichten van een hof van appèl, ging hij op 17 Januari 1474 over tot de instelling van zulk een college, dat zou bezitten ‘volkomen magt, van allen saken van beroep kennisse te nemen, die te tracteren ten eynde ende ter behoorlijke excecutie te brengen’Ga naar voetnoot1). Het was de bedoeling, dat inderdaad ‘van allen saken’ op dit hof zou geappelleerd worden. Wij zien spoedig den raad van Utrecht, die zich het recht toekende om vonnis te wijzen bij arrest, met het hof in conflictGa naar voetnoot2). En uit onze stukken blijkt, dat het hof zelfs de rechtspraak in de immuniteiten der kapittelen niet eerbiedigdeGa naar voetnoot3). Het hof werd geheeten het ‘recht van der scive’, evenals de geestelijke rechtspraak van den bisschop als ‘des officiaels tafel’ werd aangeduid. Weinige maanden nadat er aldus eenheid was gebracht in de rechtspraak bij appèl, sloeg bisschop David de hand aan de hervorming van de rechtspraak in eerste instantie. In October 1474 hief hij de vijven op en stelde in hunne plaats vier personen, die voortaan belast zouden zijn met de instructie van crimineele zaken, en die de verdachten zouden terecht- | |
[pagina 231]
| |
stellen niet meer voor den raad, maar voor schout en schepenen van Utrecht. Hoe bisschop David dezen geweldigen greep in de oude rechtsgewoonten der stad Utrecht heeft doorgezet, blijkt niet; zeker is het niet gelukt zonder ernstig verzet der burgerij. Doch genoeg, evenals men eenige maanden vroeger genoegen genomen had met de instelling van het recht van der scive, berustte men ook thans in het onvermijdelijke. Doch niet voor goed: nauwelijks was in den slag van Nancy (5 Januari 1477) aan den bisschop de machtige steun van zijnen halfbroeder Karel den Stoute ontvallen, of de rechtspraak van schout en schepenen in crimineele zaken nam een einde (4 Maart 1477). Op 23 April werden de vijven hersteld, en weldra was het verzet tegen den bisschop in het sticht zóó algemeen, dat de raad op 11 Mei kon besluiten, om ‘te schicken by mynen heere van Utrecht mitter ecclesien ende ridderscap, van gebreken, tusschen mynen heere ende der ecclesien, ridderscap ende onser stadt wezende, ruerende van onsen privilegiën, rechten ende ouden heerkomen.’ Onmiddellijk heeft deze commissie zich aangegord om hare taak te volbrengen en zich gezet tot het opstellen eener lange memorie, waarin alle grieven, die de drie Staten van het sticht tegen den bisschop hadden wegens inbreuken op hunne privilegiën, uitvoerig werden uiteengezetGa naar voetnoot1). Reeds in eene bijeenkomst op den volgenden dag (12 Mei) werd dit stuk overhandigd. De bisschop van zijne zijde was niet om een antwoord verlegen: in eene tweede conferentie, twee dagen later (14 Mei 1477) gehouden, repliceerden zijne afgevaardigden uitvoerig op alle aangevoerde grieven. De kerkvorst meende zich zelfs door het aangevoerde zoo volkomen schoon- | |
[pagina 232]
| |
gewasschen te hebben van alle inbreuken tegen het algemeene welzijn, dat hij met een schijnheilig gezicht durfde zeggen ‘mit onse Heere God opten Gueden Vridach: Popule meus, quid feci tibi?’Ga naar voetnoot1) Nog in den loop van den Meimaand antwoordden de Staten echter met eene tweede memorieGa naar voetnoot2), waarin zij enkelen hunner grieven, die de bisschop den schijn had aangenomen niet te begrijpen, nog nader toelichtten. Sedert dien tijd werden de onderhandelingen over een vergelijk voortgezet. De bisschop was niet aanstonds bereid om prijs te geven, hetgeen hij met zooveel moeite had opgebouwd. Maar toen de raad voortdurend verder ging en langzamerhand den ouden toestand eigenmachtig geheel herstelde, begreep de kerkvorst, daar er geen uitzicht was op hulp van buiten, dat het nutteloos was zich langer te verzetten. Den 28 Juli 1477 werd door bemiddeling van de vier steden van het Oversticht een verdrag tusschen den bisschop en de drie Staten van het Nedersticht gesloten, waarbij de door de oude gewoonten geschapene toestanden op alle punten werden hersteldGa naar voetnoot3). Dat het de bedoeling van den Bourgondiër niet | |
[pagina 233]
| |
was, om zijne hervormingsplannen voor goed op te geven, spreekt van zelfGa naar voetnoot1). Allengs begon het oude spel op nieuw en hadden de Staten weder te klagen over nieuwe inbreuken op hunne privilegiën, thans nog bekrachtigd door het pas gesloten verdrag van 28 Juli. Wij weten van deze nieuwe pogingen van den bisschop niets; doch twee der hierachter afgedrukte stukken (No. V en VI) leveren ons het bewijs, dat de bisschop zich toch, zoodra hij zijne kans schoon zag, op nieuw in de oude richting heeft bewogen. Het eerste stuk bevat uitsluitend klachten over inbreuken, door den bisschop op het tractaat gemaakt; de andere memorie bevat geheel nieuwe grieven, die ons van elders niet bekend waren geworden. Ook de bisschop klaagde over inbreuken op het tractaat; maar het waren klachten van minder belang en die niet in verband staan met het onderwerp, dat ons bezighoudt. De afloop van dit nieuwe geschil is ons niet bekend; maar wel weten wij, dat het door bemiddeling van den deken van St. Marie en van Mr. Johan van Oudaen in September 1479 gekomen is tot de keuze van acht arbiters, die in last hadden een eind aan het geschil te maken door het treffen van een ‘compromisse’Ga naar voetnoot2). Doch hetzij men het daarover eens geworden is of nietGa naar voetnoot3), in ieder geval was de vrede van korten duur: wij weten, dat reeds in Au- | |
[pagina 234]
| |
gustus 1481 op nieuw een oproer te Utrecht is ontstaan, waarbij 's bisschops partijgenooten verdreven werden en de heer van Montfoort, het hoofd der Hoekschen, met de leiding der zaken belast werdGa naar voetnoot1). Wij weten ook, dat ditmaal de Utrechtenaren geen geluk hadden, en dat de bisschop, thans weder machtig door den steun zijner Bourgondische verwanten, er in slaagde zijne tegenstanders ten onder te brengen, nadat Maximiliaan de stad Utrecht in 1483 na een langdurig beleg had ingenomen. Door het bovenstaande zijn de hierbij uitgegevene stukken, naar het mij voorkomt, voldoende toegelicht en geplaatst in de daarvoor passende lijst. Thans nog een enkel woord over de dateering dier stukken. De dagteekening der drie eerste stukken kan niet wel betwijfeld worden. De onderwerpen, waarover de drie memoriën handelen, zijn zoo volkomen dezelfden als die, waarvan sprake is in het verdrag van 28 Juli 1477, dat het geheel onaannemelijk is, dat het verdrag niet op onze stukken zou passen. Bovendien komt de datum van de eerste bijeenkomst van de afgevaardigden der stad met die van den bisschop (12 Mei) volkomen overeen met dien van de benoeming der aan den bisschop gezondene commissarissen (11 Mei)Ga naar voetnoot2). Het laatste stuk moet dagteekenen van September 1479, daar het in zijn geheel is opgenomen in de boven aangeduide akte, in deze maand opgemaakt over de benoeming der acht arbiters. Van het stuk zijn twee afschriften in den bundel aanwezig: de eene in de zooeven genoemde akte, de andere een af- | |
[pagina 235]
| |
schrift van de eerste met weglating van enkele artikelen en met bijvoeging van enkele nieuwe. Uit het nieuwe hoofd, boven dit laatste afschrift gesteld, blijkt, dat dit tweede afschrift waarschijnlijk bestemd is geweest, om op nieuw bij den bisschop ingediend te worden, denkelijk bij de onderhandelingen over den vrede met Maximiliaan in 1483Ga naar voetnoot1). Den datum van het vijfde stukGa naar voetnoot2) durf ik niet met zekerheid te bepalen. Het jaar 1477 wordt in den tekst genoemd en uit den inhoud blijkt overtuigend, dat met ‘de brieven van verlykenisse’, waarvan sprake is, het verdrag van 28 Juli 1477 bedoeld wordt. Ik plaatste het evenals het laatste stuk in 1479, omdat ik vermoed, dat het tot dezelfde onderhandelingen over een compromis betrekking heeft. Immers het is niet aan te nemen, dat in 1479 van inbreuken op het tractaat van 1477 geheel geen sprake zou geweest zijn en dat de Staten later met eene afzonderlijke memorie over dit onderwerp voor den dag zouden gekomen zijn, nadat zij de eerste aangewezene gelegenheid om daarover te klagen, hadden laten voorbijgaan. In ieder geval schijnt het ouder dan 1481, toen de stad openlijk met den bisschop brak; immers de in het stuk geuite bedreiging, dat, indien aan de klachten geene voldoening gegeven wordt, daaruit ‘meer onlusten verrysen mochten’, heeft na dien breuk geen zin meer. S.M. | |
[pagina 236]
| |
I. Memorie van grieven van de drie Staten van Utrecht tegen bisschop David van Bourgondië. 12 Mei 1477.Dit zijn alsulke gebreken, als die drie Staten des gestichts van Utrecht hebben etc., dair zy zwaerlick by belast ende vercort zijn.1. In den yersten dat vele personen des gestichts van Utrecht van den drien Staten voirseyt, soe geestelick zoe weerlick, tegen alle privilegiën, lantrecht, oude gewoenten ende den lantbrieff, gevangen zijn geweest, hair guet genomen ende afhendich gemaict ende buten der stat ende den gestichte van Utrecht gehouden zijn geweest, sonder die eerst mit recht te bespreken ofte verwinnen dair dat behoirde.
2. Item dat die leenmannen dess gemeynen stichts van Utrecht ende voert ander leenmannen, die hair leenen van onsen gnedigen heere voirgenoemt niet en houden, zwaerlick belast zijn gheweest mit ongewoenliken heerghewaden opten leenen voirseyt the zetten ende anders, tiegens allen lantrecht, reden ende ouden heercomenGa naar voetnoot1).
3. Item dat die gedeputierde van den drien Staten van den lande op die scouwinghe van den Rijn ende | |
[pagina 237]
| |
van der Vecht op der schouwinghe voirseyt na ouder gewoenten, in dess ghemeen lants oerber wesende, uut sonderlinge beveell ons gnedigen heren by sinen maerschalck ghevangen ende gebrocht zijn geweest binnen Wijck, haere gelden hemluden uuthandich gemaict ende wederom op oervede ende gevangen thuisgesant, dair zy noch inne staen; ende ander rechters ende schouwers op die voirseyde ende ander wateringe, ende nye cameraers opten Leckedijck ende anderen plaetzen, ende voert andere ampten buten consent der ambochtsheren settende ende bevelende, tegen allen rechten, privilegiën ende oude gewoentenGa naar voetnoot1).
4. Item noch soe zijn die dre Staten van den lande zwaerlick belast geweest mit een recht, ghestelt binnen Utrecht by onsen gnedigen heere, geheten die schive, te weten, dat die ecclesie, riddere, knechten ende steden dess gemene stichts dair the rechte geroepen worden, twelck merkeliken tiegen den lantbrieff ende oude gewoenten dess gestichts geweest is, niettiegenstaende die voirseyde personen van den drien Staten voirseyt rechtelicke dairoff declinierde ende begeerde, hemluden recht te laten gescien ende te wedervaeren, dair zy van rechts wegen behoirde the rechte te staen, twelck hem niet en heeft geholpen noch mogen geboeren.
5. Item hijrenboven die rechters, gestelt in der schiven voirseyt, alle declinacie van der voirseyder schive niet aengesien, hebben binnen der mundaten van den vijf goidtshusen binnen Utrecht der voirgeruerder kercken personen ende gueden mitten panders belast ende gearrestiert ende wechgevoert | |
[pagina 238]
| |
ende genomen mit hem uut der mundaten, sonder enich consent ofte wille der capittelen van den goidtshuzen voirgeruert, tiegen allen privilegiën, gewoenten ende vriheyden der kercken voirgeruert.
6. Item voert soe hebben die heren van der schive voirgeruert hoir jurisdictie willen verbreyden, recht onderwonden the wysen op alsulke beroepinghe, alss gheschiede van slitinge voir scepenen, voir raiden ende voir oudermans dess stats van Utrecht, tegen gewoenten ende ouden heercomen des voirseyden stats, twelck nie gehoert noch gesien en is geweest.
7. Item noch soe zijn die borgers ende ingeseten dess stats van Utrecht voirgeruert by den scout van der voirseyder stat, aldair by onsen gnedigen heere om te vangen gestelt,Ga naar voetnoot1) twelck niet the wesen en pleecht; noch en heeft oic die schout voirseyt zinen eedt voir den raide niet gedaen, alss gewoenlick pleech the wesen, twelc tiegen allen ouden haercomen ende gewoenten is des stats voirseyt.
8Ga naar voetnoot2). Item voert so plegen die scepen van der stat van Utrecht, als men die gecoren heeft, van stonden aen hoeren eedt yerst opten raithuise the doen ende dairnae op ons gnedigen heren hoff, twelc oick in sekeren jaeren naestverleden niet gheschiet ofte gehouden en is geweest, oick tiegen ouden costumen ende gewoenten.
9. Item voert soe en zijn die vier overste ende die scepen van Utrecht in sekeren jaeren nu lestverleden niet gekoeren, ende die ampten, alss van | |
[pagina 239]
| |
die vive ende andere, niet geset geweest na ouden gewoenten van der stat van Utrecht.
10. Item oick mede als ampten ende andere diensten verscenen zijn geweest in die jaeren voirseyt, soe en hebben die overste off die stat van Utrecht die niet moigen vercopen off die geven tot des raits oerber ofte profijt, oick tiegen allen gewoenthen.
11. Item oick soe en heeft die stat van Utrecht hair watergangen ende wegen niet moten doen scouwen ende maken na ouden haercomen, dair zy swairlick by vercort zijn gheweest.
12Ga naar voetnoot1). Item voert soe en heeft die stat van Utrecht hoir brueken niet moigen gebruken ende die in haeren oerber kieren, gelijck zy van outs ghewoinlick zijn geweest the doen.
13. Item noch soe zijn veele borgeren des stats van Utrecht aen onss gnedigen heren hant gesekert ende veroerveet, sonder hemluden van sulken brueken, als men hem overseggende was, the rechte te stellen dair dat behoerde, tegen den lantbreff ende gewoenten dess ghestichts van Utrecht.
14. Item voert soe heeft onse gnedige heere zine amptluden geset ende hemluden sloten bevolen, die uutheemsche luden waeren ende niet in den gestichte geboeren.
15. Begheren oic mede, alzo die heren ende landen, alle hieromtrent gelegen ende onse nabueren, van ouden heercomen pleghen rade the hebben, in den lande geboeren, ende by denselven die heeren geraeden | |
[pagina 240]
| |
ende die landen geregiert the werden, gelijcx hudensdages sulcx overall hieromtrent geschiet, dat onse genedige heere ons in gelycken stucken versyen ende zinen rade van ingeboren tlants ordinieren ende by denselven dat lant regieren will laten, die dess gestichts ende lants privilegiën, costumen ende gewoenten kennen ende die die begheren tonderhoudenGa naar voetnoot1).
16Ga naar voetnoot2). Item van den tol tot Maersen, die nye geweest en heeft, dyen af te stellenen.
17Ga naar voetnoot2). Item van den tol tot Renen ende van der munte van goude.
18. De preposito sancti Johannis.
19. De preposito sancti Salvatoris.
Ende want int lange alle gebreken the verhalen, die by quader ende slinker informacie van enigen onsen gnedigen heere ghedaen wy meenen gheschiet the wesen, the zwair ende te lange vallen soude, soe geven die dre Staten voirseyt op een verbeteren dese voirseyde punten opt cortste nu te kennen, om onsen gnedigen heere dairvan the onderwysen, dat voertan zulcx verhuet moige werden, ende denghenen, die te cort ghesciet ofte misdaen is geweest by zinen gnaden ofte zijnre gnaden dienres, gerestitueert moigen werden; ende off zine | |
[pagina 241]
| |
gnaden hem vermeten wess te zeggen hebben optengenen, die die restitucie begerende zijn, zine gnaden bespreke die mit recht na den lantbrieff, denwelken die drie Staten begeren te houden ende nae the volgen, dair zy mit recht hoeren besproiken the werden. | |
II. Antwoord van bisschop David op de grieven der drie Staten. 14 Mei 1477.Ruerende van den gebreken onss gnedigen heren etc.Ga naar voetnoot1).In den eersten, alsoe in die leste affscheidinge van onsen gnedigen heere van Utrecht, the weten opten XIIsten dach van deser tiegenwoirdigen maent, den drien Staten voirseyt by den raiden ons gnedigen heren, dairtoe gedeputiert, ther antwoirde gegeven wert, alsoe den Staten voirseyt vele gebreken die ende int generaell ofte int gemeen, sonder enige punten ofte personen specialiken the noemen, geopent waeren, ende oick onse gnedige heere, indien dat men op een ygelick punt antwoirde geven soude, vele gebreken, die arguacie hadde ende arringe seer groet an beiden zyden zoude inbrengen, soe wert ghesloten then uutdragen, dat men dese punten ende die arringe, die dairuut risen mochte, an zyden schicken zoude ende sulcx affgeslagen; voert alle gebreken, die ghesciet waeren, verrichten ende die ten | |
[pagina 242]
| |
goiden uutdracht brengen. Hijrenboven ende sulcx, als den deputaten voirseyt ther antwoirde gegeven was, niet aengesien, zoe heeftet belieft onsen gnedigen heere, by den voirseyden zine gedeputierde op onsen gebreken the antwoirden in manieren hijrna bescreven, alse opten XIIIIten dach van der voirseyder maent van Mey.
1. Item opt eerste punt, ruerende dat vele personen etc., darop antwoirt onse gnedige heere doer die voirseyde zine gedeputierde, dat dat gebreck off dat punt zeer generael ofte duisterlick geset is, sonder ymant dairinne te noemen, soedat men niet gemercken en can, wie by dat yerste punt bescedicht waere; ende by aventuere onse gnedige heere mocht op ymant dencken, denwelken die die gedeputierde van Utrecht niet en meynden, aldus begeert men verclaringe van dit punt voirseyt.
2. Item opt anderde punt, ruerende den leenmannen etc., daerop wert ter antwoirde gegeven, dat onse gnedige heere den leenmannen, int voirseyde punt genoemt, niet belast ofte beswae(r)t en hadde, gemerct dat alle leenmannen, in den landen hijromtrent gelegen, seer veell meer ende boven maten belast zijn geweest in corten verleden tyden, soe mit scattinge soe mit reysen, mit live, mit guede in der oirloge, twelc onse gnedige heere niet gheverget en heeft zinen leenmannen, mer die in rust ende vreden gehouden, dair hem mogelick danck van yeghet ende geen becroen ofte beclach. Ende om vorder verstant te hebben van den heergewaden voirseyt, soe wert mede geopent by den deputierden, ons gnedigen heren int slutenGa naar voetnoot1) van den leenen van ytlick perceell ofte deel der lenen voirseyt heele heer- | |
[pagina 243]
| |
gewaden name, niet so zeere tot zijnre profijt als totter kercken van Utrecht oerbair.
3. Item opt derde punt, ruerende van die scouwinge ende vangenisse van den deputaten etc., wert geantwoirt, dat onse gnedige heere gevonden hadde zekere brieve, gemaict by tyden saliger gedachten bisscop Rolofs, van een watergreve, die men by den Staten van den lande kiesen soude, die beveel van scouwinge hebben soude, twelck niet gehouden noch nagevolcht en is, also overmits clachte der gemeynen lantgenoeten, die hem seiden dairby vercort ende beswaert the wesen, want by corrupcien van verken, coyen, peerden ende capoen, twelc men niet en pleecht the doen, vele scouwers ofte heemraiden omgecoft werden, sodat vele landen in een zodze bleven staen, zoe heeft onss gnedige heere ter beclachten van dien die voirseyde gedeputierde the Wijck laten ontbieden by zine gnaden, sonder die te vangen, want hy die leet vry gaen, noch en heeft hemluden hair gelt niet afhendich gemaict; ende indien zulcx geschiet waere, zine gnaden begeerde die personen ghenoemt the werden, zine gnaden willen dat zoe berichten, dat men mogelick zijnre thevreden wesen zall; ende of men bevonde van den gelde als voirseyt is, dat zine gnaden die verrichten willen ende verstoren.
4. Item opt vierde punt, van der scive etc., wert geantwoirt, dat zine gnaden zulcx versocht heeft om profijt der armer luden, die somwijls in tiegenwoirdicheyt van sine gnaden in vonnisse the gheven verstemt(?) werden by den ryken vervolgers, ende oick somwylen die vonnisse vercoft werden gelick men een broet om een witken coipt; ende alss die vonnisse soe gesleten waeren, soe moste die appellant ofte beroep rechtevoert nederleggen XL realen, die | |
[pagina 244]
| |
onse gnedige heere plach in zinen oerber the kyeren, twelc hy nu niet en doet, mer die overslaet om dess stichts ende ondersaten profijt.
5Ga naar voetnoot1). Item opt V ende VI punt, van der sciven mede ruerende, antwoirt onse gnedige heere, dat die punten rueren diegene, die in der schiven geseten hebben, ende latet hemluden dess verantwoirden, als in den punten geruert staet; ende die deputierde ons gnedigen heren, dese antwoirde gevende, van denwelken sommige in der schiven geseten hebben, seyden, dat zy mit hoeren gesellen dairop beraiden ende een guede antwoirde op geven wouden; ende voert, alst scheen uut haeren woirden, so soude onse gnedige heere die schive der stat van Utrecht wel verdragen, soevele alst aendroich van vonnisse van scepenen, van raide ende oudermans; mer zy wair noch, alst bleeck uut hoeren woirden, den lande oerberlick.
6. Item opt VII punt, ruerende van den scout van der stat etc., antwoirt onse gnedige heere, alsoe zine gnaden in levende live zijn ende tweerlike recht van den keyser hout, soe en heeft hy dair anders niet inne gedaen dan hy van rechts wegen sculdich was the doen; mer zine gnaden bekenden dat well, indien die stoell van Utrecht ledich ende open waere, soe behoerde der stat van Utrecht sulcx the doen ende een voirsien daerop the hebben. Ende want dan die scout zijnre gnaden dienre is, so behoert die scout zine gnaden een eet the doen ende niet der stat van Utrecht.
7. Item opt VIIIste punt, ruerende van die IIII overste etc., wert geantwoirt, alsoe zine gnaden | |
[pagina 245]
| |
mercten, dat die borger van Utrecht, als zy buten lants reysden, hemluden versaecten van Utrecht the wesen ende hoir covels in hair mouwe staicken, want zy niet veilich reisen en mochten om die lijfpensiën, die die stat van Utrecht schuldich was, ende oick mede die borger van Utrecht die een den ander die voirseyde lijfrenten offte ponden affwoeckerden, om een merkeliken mynre penninck dan zy weert waeren, want zy mit gereden gelde niet betailt en werden, twelc nu gesciet ende onse gnedige heere bearbeyt heeft, ende die ecclesy van Utrecht ende oick die stat van Utrecht in haeren zyzen verlijct ende eensdeels ghevryet heeft; zoe hebben zine gnaden die overste, die somwijls dess enen dages gecoiren ende dess anderen dages wederom verset worden, om der saicke wille voirseyt ende oick mede by consent, alst lude, by out rait ende nye ende oick mede eens deels van den borgeren ende rijcdom, in den jaeren verleden geset ende geordiniert, tot profijt ende oerber der stat van Utrecht, alst bliken mach by dat voirgeseit is; ende zine gnaden dairvan danck ende gheen ondanck en yeghen, ende moigen well seggen mit onsen Heere God opten Gueden Vridach: ‘Popule meus, quid feci tibi?’
8Ga naar voetnoot1) Item voert van den vive the setten, in denselven punte gheruert, wert geopent ende geantwoirt, dat in tyden verleden diegene, die vive waeren in der tijt, den luden zeer zwaerliken boven recht ende reden overvielen ende belasten, ende sonderlinge in den eersten enen priester, die die vive by nachte vengen ende op een sekere heymelike plaetse brachten, ende lieten enen cuil greven, drey- | |
[pagina 246]
| |
gende hem levende dairinne te greven ende the werpen, want hy mit eenre beghinen ofte nonnen berufticht was, ende solange dreychde, dat zy hem hondert Rijnsche gulden ofscattede, ende een eet van hem namen zulcx niet voert te zeggen.
9. Item ten ander male geboerdet, dat een goet eerber man, hijr opter straten gaende, die dair sekere schijn ende betoen hadde van seliger gedachten den hertoighe van Bourgondien, doe ter tijt grave van Chairloes geheten, dat hy een eerber man was, van die vive aengetast wert voir een verspyer ende moertbrander, ende hem afgeschat een sekere somme van gelde, niettiegenstaende die betoenbrieve voirseyt.
10. Item voert noch soe gebuerde dessgeliken van enen armen man, die zinen arm in enen dweell droech, die van die vive aengetast ende ofgescat wert een webbeken linnen lakens. Ende dat van dese personen voirgeruert die priester waere noch in levenden live. Alsoe dat onse gnedige heere, gemerct dese ende diergelycken punten, onbillicheit ende ghecrijt van vele luden, die dairby belast waeren, die vive afgestalt ende zijn gheweltmeister geset heeft, om sulcx meer alss voirseyt is the verhueden.
11. Item opt IXste punt, ruerende van die ampten te vercopen etc., antwoirde onss gnedigen heren gedeputierde ende seiden, dat onse gnedige heere hem dess niet onderwonden en heeft, dan alleen in een scepenbode-ampt, twelck zine gnaden toebehoirde the geven, gelijck zine gnaden die in anderen steden dess gestichts geven. Ende meynde oick mede ende vermoede volcomelick, indien zine gnaden darom gebeden hadde aen der stat van Utrecht, zijnre gnaden toeseggen ende recht dairvan terugghe gestelt, die rait ende scepen, zine genaden the lieve, dat ampt | |
[pagina 247]
| |
geerne gegeven souden hebben etc., also dat dair niet en is off the beclagen.
12. Item op Xste punt, ruerende van der stat watergange te scouwen etc., antwoirde die gedeputierde, dat dat ghesciet is uut aenropen van den volke, om sekeren saicken, geruert boven in dat derde punt etc.
13. Item op dat XIste pont, ruerende van die oervedige borgers, antwoirde die gedeputierde, dattet niet onbehoerlick en waere, dat die heere van den lande oervede name, want die stat van Utrecht die oervede neempt van dengenen, die zy uutzliten ofte anders mede the doen hebben. Ende oick mede zoe waeren die borgers int voirseyde punt niet genoemt; ende indien dattet die borgers zijn, die onse gnedige heere meent, soe en zijn zy niet alleen by onsen gnedigen heere uut der stat ende uut den lande geset mer by den rait out ende nywe mit der clocken, ende onse gnedige heere tot versueck van den vrunden ende magen der voirseyde borgeren denselven borgeren bewerff, dat zy die stat van Utrecht gebruiken mochten, alsoe dat men dair moigentliken geen beclach op onsen gnedigen heere hebben en soude.
14. Item opt XIIste punt, ruerende van den uutheemschen amptluden, geset in den sloeten dess ghestichts etc., antwoirt onse gnedige heere, dat zulcx niet gesciet en is; ende indien dattet gesciet waere, soe zijn die Staten dairinne the berispen ende the beschuldigen, dat zy in den generaell capittell dair niet tiegen geseit ofte dair gebreken te kennen gegeven en hebben, om hoir privilegiën tonderhouden.
15. Item opt XIIIste punt, ruerende van die raide onss gnedigen heren etc., antwoirt onse gnedige heere, | |
[pagina 248]
| |
alsoe die ecclesie van Utrecht alrehande canoniken van vreemden nacien, alss uut Spaengen ende uut NoertumelantGa naar voetnoot1), aennemen ende in hair capittell admittieren; ende diergeliken die ridderscap vreemde luden, die hijr in den gestichte geërft ende gehilicht werden; ende oick mede die stat van Utrecht vreemde borgere inne- ende aenneempt, diewelke alle drie gelijck ende een ygelick in sinen staet bisonder om lancheit van tyden raden tot profijt ende nutscap dess lants, soe dunct onse gnedige heere, dat hy zinen rait soe well ordinieren ende setten mach van uutheemschen luden, gelijck die drie Staten van den lande voirseyt doen in hoeren staten etc.
16. Item opt XIIIIste punt, ruerende die proistie van sunte Jan etc., antwoirt onse gnedige heere: then yersten, alss van den zyzen, dat zine gnaden vinden in ouden registeren, dat die zysen by Willem van Snellenborch saliger gedachten geboert zijn geweest van wegen bisscop Roelofs, ende voert dat in den gerechte van Achtienhoven by Willem van Cronenberchs tyden (t)gerechte dess proist van sunt Jan van wegen theren van Utrecht nedergeworpen wert, ende dairenboven by denzelven Willem van Cronenberch luden ther doet verwesen ende gerecht werden. Ende omdat dan die ghescelen, die tusschen onsen gnedigen heren ende den proist voirseyt zijn, een wijl tijts herwerts in tractaet ende in gueder maten van composicien gestaen hebben ende noch staen, ende by aventuer nu geb(e)tert soude geweest hebben, indien dese gebreken niet gecomen en hadde, zoe en soude die proist voirseyt moigelick dese clachten niet maiken tegen onsen gnedigen heere. Voert van den ondersaten der proistien voirgenoemt, die voir | |
[pagina 249]
| |
Nymmegen gebracht werden, dat onse gnedige heere dat om tbeste wille gedaen heeft, gemerct dat die hertoige van Bourgondien, indien onse gnedige heere hem geen grevers en sendede, dair hy om an onsen gnedigen heere seer scarpeliken gescreven hadde, die hertoich voirseyt dochte soe in den gestichte te greven, meynende onse venen, dat ons sulke verhoringhe then genen lust ofte profijt gecomen soude hebben, mit meer ander woirden, tot dyen eynde dragende.
17. Item na alle dese punten bovengeruert so wart dair spraicke geholden ende opgedaen van den proist van Oudemunster. Dairop wert geantwoirt, dat onse gnedige heere van den proist voirseyt niet en wist, dan dat hy een eerbaer duechdelick prelaet waer, hem alre onruste verdragende. Mer want die proist in voertyden uut zijns selfs wille uut der stat van Utrecht gereyst ende dair lange uut gebleven was, ende dairnae onse gnedige heere aengesocht wert by den borchgreve van Montfoert, dat zine gnaden verhengen wouden, dat die proist binnen Utrecht comen ende wonen mochte zonder enich wedersien op hem the hebben, soe ist mit vele spraiken ende woirden, dairtusschen gehadt, overgecomen ende tractiert, dat die proist voirseyt onse gnedige heere loven soude, tot zijnre gnaden vermaninghe uut der stat ende den gesticht van Utrecht the reyssen binnen zekeren tyden, alst hem vermaent worde. Alsoe dat nu lestleden zekere gebreken geschiet zijn, soe tot Montfoert mitten wercken ende binnen Utrecht mit woirden by den sommighen, dat men meynde, dat zulcx geschiet waere niet uut beveell van den proist, mer omdat die lude op onthalden dess proists sulcx te hant getogen hadden; ende dairom onse gnedige heere den proist voirseyt liet weten, dat hy zulke verhengenisse van binnen Utrecht te comen, alss | |
[pagina 250]
| |
gesciet waeren, suspendeerde, ende den proist liet uut der stat ende den ghestichte van Utrecht reysen, ter tijt toe men mercken mochte, wair sich dese zaicken heene keeren wolden, sonder den proist enigen schult the geven; ende want men dan nu is arbeydende om gemene vruntscap te maken, so zeit onse gnedige heere, dat zine gnaden dairinne zoe geboerliken hem hebben willen, naedat alle tractaten ter gueder uutdracht gecomen zijn, dat men zine genaden dairinne moigeliken bedancken sall.
Voert soeals op alle punten geantwort was, soe lieten die raiden ende gedeputierden voirseyt luden, dat onse gnedige heere hem verblyde, dat zine gnaden soe duechdelick regiert hadde, dat men anders gene gebreke op zine genaden en wiste, dan dair nu op geantwoirt is, indien dattet gebreken heyten souden, gelijck zy niet en zijn, ende geen saicke en waere, dairom men zijn stadt mit gewelt ende gewapender hant innemen soude, ende dat zulke voirnemen zine gnaden niet en behaechde noch gemeen en waere. Ende wolden oick zine gnaden, dat men dit gewelt voir all, eer men op enighe punten sluiten, afstellen zoude, soedattet niet en schene, dat sine gnaden gepant the hove qwamen; ende had men onsen gnedigen heere vruntliken aengesocht, sulke begeren als die Staten gedaen hebben, zine gnaden zouden soeveel meer gedaen hebben dan men begheerde, dan om sulke onbillicke voirnemen alss nu gesciet, als men wel mercken mach. | |
[pagina 251]
| |
III. Toelichting door de drie Staten van Utrecht van hunne grieven tegen bisschop David. Mei 1477.1. Om the voldoen der begeerten der deputaten onss gnedigen heren van Utrecht, die optie leste dachvaert, the weten opten XIIIIsten dach van deser tiegenwoirdiger maent van Mey, hebben verclaringe begeert van dat eerste punt van den gebreken, overgegeven by den gedeputierden van den drien Staten dess gestichts van Utrecht, ruerende van dat vele personen dess gestichts van Utrecht ghevangen zijn geweest etc., soe seggen die drie Staten, dattet openbaer is ende dorpmeer ende straetmeer, dat die heren Domproist ende Reynalt van Brederoden gebrueder saliger gedachten, Johan van Amerongen ende vele andere lude in den gestichte by den merscalck gevangen zijn geweest, ende Jacop van Nievelt zaliger gedachten ende zijn kindere hair ampt ende gelt, dat zy opten ampte staende hadden, ende meer ander guede, husraet ende brieven, hemluden aengaende, afhendich gemaict, ende de proist van Oudemunster mit meer ander etc. uter stat ende ghestichte gehouden iss geweest, tiegen den lantrechten ende privilegiën dess gestichts; twelck van genen noide geweest en hadde opt verbeteren the verclaeren, ende gelaten iss geweest ter lieften ende eeren onss gnedigen heren; mer wanttet wesen moet ende die saicke ende tijt nu sulcx eyscht, so geeft men dit in den besten the kennen.
2. Item replicierende op alsulke antwoirde, alss die gedeputierde onss gnedigen heren geantwoirt hebben op dat anderde punt, ruerende den leenmannen etc., seggen die drie Staten, dat die vreemde leenmannen, die hoir lenen van abten, prelaten ende | |
[pagina 252]
| |
ander heeren ende niet van onsen gnedigen heere houden, belast zijn geweest tot anderen tyden by onsen gnedigen heere, sodat zy scattinge geven ende dienste doen mosten, die zy niet sculdich en waeren the doen, alss by namen in der reyse van Nymmegen. Item voert van den heergewaden heeft men van alle percelen der leenen, die gedeilt off gesplit werden, een heell heergewaden genomen, twelck soe niet en behoert noch en pleech the wesen voir onss gnedigen heren tijt. Begeren dairom die oude castumen dairvan the willen houden, ten waere dattet onsen gnedigen heere mitten leenmannen ofte anders mit recht toeghewesen werde. Ende op zulker excusacie, dat mijn heere den leenmannen dess gestichts myn belast heeft dan ander leenmannen, hijromtrent gelegen, gheverget is, zodat zy dair ondancber off zijn, seyt men, dat die scattinge der leenmannen, hijromtrent gelegen, den gestichte niet aen en gaet, noch en souden dairnae gescat werden, want off men hemluden onrechts vergede, onse gnedige heere en weere niet sculdich zulcx mede the doen ende nae the volgen. Voert opt verbeteren van den heergewaden, dat tot profijt der kercken van Utrecht geschien zoude, en dunct den Staten niet redelick wesen, dat men aen die kerck van Utrecht brengen zell, dat dair niet aen en behoert van rechts wegen.
3. Item replicierende op die antwoirde, op dat derde punt gegeven, seggen die Staten, dat die brieve, by biscop Roloff gemaict van die watergreve, ende die ordinancie dairvan, by tyden biscops Rolofs voirseyt ende hem dat wetende ende consentierende verandert ende op ander manieren gemaict is geweest ende op sulker manieren alss onse gnedige heere gevonden heeft, alss hy in den gesticht eerst quam, twelck men oick meede noch begeert the houden. | |
[pagina 253]
| |
Ende die luden, die gesekert ende gevangen zijn geweest op die scouwinge, die men genoempt wil hebben, zijn: van die ecclesie heren Henrick Vos zaliger gedachten ende meister Jan Modde, - van die ridderscap Willem van Nievelt Willemss. ende Steven van Zevender - ende van der stat wegen Jan van Hamersteyn ende Ariaen van Lantscroen saliger gedachten, die noch aen mijns heren hant gesekert staen ende die maerscalc Tyman Herbert; ende die gelden, allss XL Beyersche gulden, werden overgelevert by handen Stevens van der Zevender den maerschalck Tyman Herbort voerseyt; ende van den voerseyden XL Beyers gaf die voirseyde mairscalc weder over Steven voirgenoemt omtrent VI Beyers gulden voir slagen, die den ghemeynen lande behoeren te maken, ende die broikige moste Steven den mairscalc in scrifte overgeven, ende zulken panden als die deputaten gepant hadden mosten zy overleveren in handen des mairscalcx voerseyt.
4Ga naar voetnoot1). EndeGa naar voetnoot2) hoewel dat men die Vecht maicket, nochtant wert men beschoutGa naar voetnoot3), dair men the voeren, alss die gedeputierde onss heren seggen, dat men een capoen plach the nemen ofte een ganss.
5. Item replicierende op die antwoirde van dat vierde punt, ruerende van der scive, seggen die Staten: indien dat onse gnedige heere die scive om profijt van den armen luden beworven hadde, als men zeit, ende want dan die schive in verderfnisse | |
[pagina 254]
| |
ende ter contrarie van den lantbrieff is, die schive alheell afgestelt the werden ende by den ouden lantrechten te bliven.
6Ga naar voetnoot1). Item opt V ende seste ut supra.
7. Item op die VII antwoirde replicieren die Staten: alsoe onse gnedige heere anders dat gevonden heeft dan die antwoirde luit, zoe zouden zine gnaden moigeliken die oude heercomen ende gewoenten dairvan houden, gelijck zine genaden dat mit brieven geloift hebben the doen ende die gewoenten the houden.
8. Item opt VIIIste punt dancken die Staten onse gnedige heere van sulcx guet zine gnaden hemluden gedaen heeft; mer zy seggen, dat die oude gewoenten van der stat dairinne gebroiken zijn, ende begeren die gehouden the werden.
9Ga naar voetnoot2). Voert van die anbillicheit van die vive, die gheschiet zoude wesen in tyden verleden: indien dat gesciet waere, soe die deputaten onss gnedigen heren seggen gesciet te wesen, so zoude moigeliken onse gneden sulke grote excessen hebben laten bespreken dair dat geboerde, ende der stat gewoenten dair niet inne gebroken hebben noch breken.
10. Item op die negende antwoirde zeggen die Staten, dattet gesciet is tiegen gewoenten van der stat, ende begeren, dat men die stat by haeren gewoenten in dat stuck wil laten bliven.
11. Item opt tiende antwoirde seggen die Staten alst naestboven geseit is. | |
[pagina 255]
| |
12. Item op die elffste antwoirde zeggen die Staten, dat onse gnedige heere die borgers niet alleen oervede van niet the misdoen ofgenomen en heeft, mer die in sekerheit ende gevangenisse gehouden ende hout, dair zy noch inne staen, sonder die eerst rechtelick the verwynnen, dair dat behoerde. Dit zijn die personen: Peter van Zulen, Jacob Bor van Amerongen, Gherijt van Aemstel ende Beernt van Everdingen; ende Peter Crom staet noch in oirvede etc.
13. Item op die XII antwoirde seggen die Staten, dattet gesciet is aen Gerardijn ende ander meer; ende dairop en wert op die tijt niet tegen geseeit, wanttet geen stede en hadde the verantwoirden, als men well weet.
14. Item op XIIIste punt antwoirden die Staten, dat hoir meyninge ende begeren is, dat die raide ingeboeren tlants wesen sellen; want indien die raide onss gnedigen heren uutheemsche luden wesen zellen, dat den landen in gheen rust ende vrede souden connen bliven.
15. Item van die proistie van sunt Jan etc. replicieren die Staten, dat die gedeputierde onss gnedigen heren niet geantwoirt en hebben op die gebreken van Midrecht ende Wilnis, dair nye interruptie inne gesciet en is geweest. Ende want dan onse gnedige heere geconfirmiert heeft die privilegiën der kercken van sunte Jans van den Achtienhoven ende anders mit zijn zegel ende brieven, begeren, dat zine gnaden den proist ende die kerck van sunt Jans in hoeren rechten berusten laten will, ter tijt toe zine gnaden hemluden mit recht dairuut verwonnen heeft, ende restitucie doen will van die tweedusent Rinsche gulden ende dusent Postulaets- | |
[pagina 256]
| |
gulden, die Gherit Mulart die maerschalck dairuut geschat heeft.
Begerende dairom noch oitmoideliken aen onsen gnedigen heere, dat zine gnaden van zulke gebreken alss voir geruert zijn restitucie will laten wedervaeren dengenen, die beschedich(t) ende vercort zijn geweest, ende voert des lants ende steden privilegiën, rechten, gewoenten ende ouden heercomen ende den lantbrieff houden ende laten houden will, gelijck zine gnaden dat behoeren ende geloeft hebben te doen; de Staten voirseyt willen wederom onse gnedige heere guede ondersaten wesen, ende doen dat guede ondersaten hoeren heere sculdich zijn te doen, meer ende niet myn. | |
V. Memorie van grieven van de drie Staten van Utrecht tegen bisschop David over inbreuken op het bovengemelde verdrag. (1479?)Die gebreken op mijns heeren raiden van Utrecht.Alzoe in tyden verleden, als nementliken in den jaere van LXXVII lestleden, doe zekere gescelen opgeresen waeren tusschen onsen gnedigen heere van Utrecht op die ene ende zijnre gnaden drien Staten op die andere zyden, overmits vele gebreken, die | |
[pagina 257]
| |
die Staten voerseyt op zijnre gnaden raide hadden, die onsen gnedigen heren op die tijt geopent ende te kennen gegeven waeren, ruerende die onbillicheyt, die die raide voerseyt tiegen hoere eeden, zoe in der scyven ende anders tiegen der kercken, steden ende lande des voerseyden gestichts van Utrecht privilegiën, gewoenten, statuten ende ouden heerkomen gedaen ende onsen gnedigen heeren geraden hadden, diewelcke zaeken als onse gnedige heere voerseyt daerop antwoerde, zeyde, dat die buten zijnre gnaden wille ofte consent geschiet waeren, ende wolde dat zy zulcx verantwoerden zouden, gelijck enige van den raide, ende bisonder die Doemdeken, die vicarius ende die proist van Arnhen, hem des vermaten te willen doen, twelcke zy noch niet gedaen en hebben. Ende wantan naderhant alle gescheelen voerseyt tusschen onsen gnedigen heere ende zijn Staten guetlike mit zegel ende brieve verlyket geworden zijn, in denwelcken brieven van den voerscreven raiden mit zekere andere personen, daerinne genoempt, geordiniert ende gededingt was, die raide voerseyt, indien onsen gnedigen heeren mit zynen Staten dat goet dachte wezen, terecht zoude stellen op zekere manieren, dair begrepen, van allen gebreeken, die die Staten voerseyt ende tgemeyne landt mitten singulaer personen op hemluden hadden, mits denwelken dat landt ende personen voerseyt zeer beschedicht waerenGa naar voetnoot1), soe en is dat noch niet nagegaen, ende te vermoeden is, datter meerder gebreken | |
[pagina 258]
| |
ende lasten uut rysen mochten, gemerct die voerseyde raide op die gebreken voerseyt niet gheantwoerdt, als zy zeyden, dat zy doen wouden, noch der kercken, steden ende singulaer personen, hoer scade ende cost, de zy ontemeliken gedaen hebben, als dycwill voer in anderen clachten verclaert is, niet verricht noch vernuecht en hebben. Begeren die drie Staten aen onsen gnedigen heeren oitmoideliken, indien dat men die raide voerseyt mitten rechte op die gebreken zall aenspreken, wanttet landt ende die gemeyn personen alzoe bescedicht ende in hoeren privilegiën alzoe afterwort gezet zijn by hemluden, dattet te vermoyen is, hemluden dat zeer zwaer vallen zall ende meer onlusten verrysen mochten, dat zijn gnaden hemluden van heen ende uut den gestichte om alles besten wille zetten wouden, om te verhueden zulke gebreken, als daeruut rysen ende geschien mochten, want men alle gebreken, in voerclachten geruert, by den Staten te kennen gegeven, in der waerheyt zoe bevynden ende bewysen zall. | |
Dit zijn zommige der gebreken, die men opten raide voerseyt heeft.1. In den yersten zoe hebben die raide mijns gnedigen heren van Utrecht beschedicht die ecclesien in haeren privilegiën, rechten ende gewoenten, der kercken personen voer die scyve terecht treckende ende die aldair in den rechten houdende, zonder appellacien ofte beroip, ende op mijns gnedigen heren rechtdagen mitten ridderen ende knechten bliven zittende, dair men van zaken, mynen gnedigen heere van Utrecht andragende, tractierende, ende mede vonnisse hebben gegeven, recht of zy daer na den rechte van den lande behoert hadden te bliven zitten, | |
[pagina 259]
| |
twelck niet alsoe en behoerde na gewoenten ende privilegiën der kercken.
2. Item hebben diezelve raide niettiegenstaende allen declinacien, die men van rechts wegen sculdich was te doen ende gedaen zijn, binnen den muntaden der vijf goitshusen binnen Utrecht der voerseyder kercken personen ende goeden mitten panders belast ende ghearrestiert, die wechgevoert ende genomen mit hem uuter muntaden, zonder enige consent ofte wille van den vijf goidshusen voergenoemt tiegen allen privilegiën, gewoenten en vryheyden der kercken voergenoemt. Ende hebben dairmede die voerseyde raide hoere eede, der kercken gedaen, gemenct ende afterwert gestelt.
3. Item hebben die voerseyde raide, ende zonderlinge die Doemdeken, die proist van Arnhem ende die vicarius, die ridderscap in hoeren rechten ende ouden heerkomen tiegens ende contrary den lantrechte vercort ende moyenisse gedaen, overmits zy hemluden mede getoigen ende geleyt hebben voer die scyven voerscreven van zaken, die op ons genedigen heeren voerscreven rechtdage niet beroipen en waeren.
4. Item hebben diezelve raide der stadt van Utrecht boven hoeren rechten, privilegiën ende ouden heerkomenen, die mijn gnedige heere van Utrecht geloift heeft tonderhouden, beschedicht, hinder ende groete verdriet ende afterdeel daerinne gedaen, overmits dat zylude, hoere jurisdicty van der scyve verbreydende, hem onderwonden hebben kennisse te draigen ende te wysen op alzulke beropinge als geschieden van den scepenen of van den raiden of van den oudermans of van scepenen, rait ende oudermans tsamenen, ende inhibicien den scepenen, raiden ende | |
[pagina 260]
| |
oudermans voerseyt dairop laten doen ende executieren, twelck nye gesien noch gehoert en is.
5. Item overmits ende bi den voergenoemden punten ende anderen punten, dyer noch vele is ende eensdeels tanderen tyden verclaert zijn, hebben die voergenoemde raide mitter voerseyder onbehoerliker manieren die Staten van den lande ende ondersaten mijns gnedichs heeren voerseyt tot groeten scaden ende verderfnisse gebrocht, overmits corrupcien, scattingen ende anders, die daervan gekomen zijn, twelck zy drie zonderlinge wail wisten, want zy clercken zijn ende hair commissie wail verstonden, dat die tot zulke zake niet en verstrecte, ende oick wail wisten, dat zulcx tiegens den rechten ende ouden heerkomen ende gewoenten van den lande dragende was. Ende hebben alzoe tlant geschat, beschedicht ende daertoe in groeten onrust tiegens onsen gnedigen heeren verwect ende gebrocht, ende onsen gnedigen heere geraiden te doen ende in den name van zyne gnaden gedaen, dat opelick tiegen zijnre gnaden loften ende brieve geweest is, twelck onse gnedige heere, indien zyne gnaden dairvan van den raiden eerberliken ende doechdeliken geraiden geweest hadde, alst behoerde, noide gedaen zouden hebben, ende oick nu sonder twyvel wal mercken kan, dat zoe niet en behoert, ende dat hemluden daervan gheen vordell ofte danck en eygen mer groete correctie, ende zulke, dat zy niet alleen uut ons gnedigen heren raide, mer oick uut den geheelen lande ende gestichte van Utrecht, dat zy zoe groetelick beschedicht hebben, behoeren te wezen ende te bliven. Ende all waren daer gheen meerre ofte andere zaken ofte broken dan voergeroert staen, gelijck datter noch zoevele is, dattet te lange vallen zoude te kennen te geven, zoe mach men wail mercken, | |
[pagina 261]
| |
dat de zaken, die voergeroert staen, alleen genoich zijn om te laten geschien by onsen genedigen heeren, als op zyne gnaden boven begheert is.
6. Item alsoe voert in den voerseyden brieven van verlykenisse, lest geschiet in den jaere van LXXVII voerseyt, verlyket ende verdedingt is, dat men den lantbrief in allen zynen punten ende percelen naegaen zall, soe zijn daerinne noch gebreken, datter zijn zekere dyenres, te weten: Tyman Harbert, castelleyn opter Horst, Henrick die bastart van Nyenroide, tot Apcou bailju, ende voert ander panders ende dyenres, die totten voerseyden dyensten na den lantbrief niet bequaem noch gequalificiert en zijn.
7. Item voert zoe zijn daer noch vele borgere, die van hoire oerveden, daer zy aen onsen gnedigen heere mede verbonden zijn, niet van ontslagen en zijn, twelck ymmer na tynhout der brieven voerseyt alsoe behoert te geschien, wanttet zoo verlyket is. | |
VI. Memorie van grieven van de stad Utrecht tegen bisschop David. September 1479.Hijrnae volgen die articulen der drier Staten, beghynnende aldus:Alzoe tusschen mynen gnedigen heren van Utrecht ter eenre ende zijnre gnaden Staten van den lande ter anderen zyden in den jaere LXXVII lestleden zekere tractaet getractiert ende gemaect ende opten XXVIIIsten dach in Julio in denzelven jaere gesloeten | |
[pagina 262]
| |
is geweest, dien diezelve Staten in allen zynen punten ende articulen na hoeren vermoigen onderhouden en gheachtervolget hebben ende noch mit gantzer meyninge ende goeden heerten gheerne achtervolgen ende onderhouden willen, soe ist, dat zekere punten hijronder bescreven na den innehouden van denzelven tractaet niet gehouden noch achtervolcht en zijn. Begeren hijrom oitmoideliken ende diensteliken die stadt van Utrecht ende anderen voerseyt aen mynen gnedigen heere van Utrecht, alzoe te vervuegen ende te bestellenen, dattet voerseyde tractaet claerliken achtervolcht ende onderhouden moige werden, want men van dezer zyde anders niet en begheert, dan tselve tractaet te onderhouden ende te achtervolgen ende mynen gnedigen heren voerseyt al te doen, dat goede ondersaten hoeren lantsheere schuldich zijn van doen, twelck men alzoe in der waerheyt bevynden zal ynt eynde.
Dit naevolgende zijn die punten voergeroertGa naar voetnoot1):
1. In den yersten dat die castelleynscappen niet besatGa naar voetnoot2) en zijn alst behoert, te weten: Abcoude, die Horst, Vredelant, die Eem, Stoutenberch ende Wijck. Ende zoe begheert men deze sloten alzoe te bezaten, als dat na den lantbrieff behoert, dair dat niet gedaen en is.
2. Item zoe leyt onse gnedige heere volck op zommigen van den sloten, dat zy nochtant niet bezet en zijn alst behoert na uutwysinge des lantsbriefs. | |
[pagina 263]
| |
3. Item die zommige van den maerscalcken en hebben ghene brieve gegeven, als zy hoeren te gevenen na den lantbrieffGa naar voetnoot1).
4. Item zoe verleyt mijn here zijn Cantate-wyinge ende jurisdictie uut zijnre genaden stadt van Utrecht, tiegens ouden gewoenten ende ouden heercomenGa naar voetnoot2).
5. Item dat die lantbrieff aen den ondersaten, onverwonnen mitten rechte, niet gehouden ende nagegaen en wert tot vele tydenGa naar voetnoot3).
6. Item om te weten wat mynen gnedigen heere geporret heeft van den verbande, dair vele spraeke van zijn onder den volkeGa naar voetnoot4).
7. Item noch en zijn die brieve van Wijck ende van AbcoudeGa naar voetnoot5) niet overgelevert, alst behoert ende oick versproeken is geweest, daer den lande groet verlang aen leyt, zoe dat die becostiget ende betaelt heeft.
8. Item die stadt van Utrecht ende hoire borgere van onsen gnedigen heere ofte zynen fiscael buten | |
[pagina 264]
| |
diezelve stadt te rechte getogen werden tiegens hoeren rechten ende privilegiën.
9. Item alzoe wy tanderen tyden gescreven gehadt hebben mynen gnedigen heere te onderwysen meyster Clais van Lavennis, rekeninge te doen van den morgengelde van enen cromstert, die gezet is geweest te volleste totten costen te doen in der zaken te vervolgen van den venenGa naar voetnoot1), want die stadt die meestendeel van den gelde verscoten ende luttell wedergeboert heeft, twelck doch tot hijrto noch niet geschiet en is, soe begheert die stadt noch oitmoidelike aen mynen gnedigen heere voerseyt, dattet noch alzoe geschien moige, wanttet doch alzoe behoert te geschien.
10. Voert bidwy oitmoidelike onsen gnedigen heere voerseyt, dat zyne gnaden uut goedertierenheyt ende gracien gonnen ende believen wille der stadt van Renen die munte weder te hebbenen, zoe dair een arme scamele gemeynte is, die hoer broet dairaen plegen te wynnenen, ende zylude oick opten palen van den lande leggen ende groeten cost ende last doen ende lyden moitenGa naar voetnoot2).
11. Item voert alzoe. die maerscalcken boven ouder gewoenten ende heercomen des gestichts die clock doen slaen, als zy justicy doen willen aen den hoichsten, ende oick dickmails wan zy anderwes van te graven off diergelyken voernemen, datten ondersaten des gestichts tot groeten last ende zwaerheyt coempt, gemeerct het tot meer tyden geboert is, dat die maerscalcken die clock deden slaen, in schijn men graven | |
[pagina 265]
| |
of zulcxwes doen soude, dair doch niet aff en quam, ende ten eynde deden zy eysschen, wye een halff molder haveren off een weder geven woude, die soude te huyss reysen off te huyss bliven, ende wie niet geven en woude mosten dair tot groeten onwille ende coste bliven leggen. Begheert men aen onsen gnedigen heere een voersien dairop te hebben, dat zijnre gnaden ondersaten dair voertmeer in onbelast bliven.
12. Item om te weten, wat ongelove mynen gnedigen heere geschiet is in desen Nedergesticht, dairomme die voerseyde zijn gnaden zekere personen uutte Overgesticht lieten comen tot Wijck, zijn slot aldaer te bewaeren, twelck tiegens onsen lantbrieff isGa naar voetnoot1).
13. Item voirt begheert men, dat die kercke ende die proistie van Oudemunster haere jurisdictie gebruycken moigen, gelijck zy by salige Fredericks ende Rodolffs biscoppen t Utrecht gedaen hebben, sonder die ondersaten der voirseyder jurisdictie the belasten mit dat assum off dat cathedraticumGa naar voetnoot2); ende oick mede dat myne genedige heere nyet en verbyede denghenen, die in der proistien jurisdictie dienen, dat zy in zijnre gnaden | |
[pagina 266]
| |
jurisdictie nyet en dyenen, want overmits den en can die proistie off die kercke gheen dienres in hair jurisdictie crigenGa naar voetnoot1).
14. Item van der zake van Hillebrant van Rossem dat die sentenci, by den Staten van den lande gegeven, ter execucie gestelt moige werden.
15. Item staende deze voirseyde sentencie ende niet ter execucie gestelt, heeft mijn gnedige heere van Utrecht recht gehouden, in prejudici ende afterdeel van der sentencien etc. ende onsen borgeren, die dairby bescedicht zijn, twelc weder afgestelt behoirt te wezenen.
16. Item van meyster Gerijt van Kalslagen.
17. Item van die schive vant hoff te brengenenGa naar voetnoot2). |
|