Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 11
(1888)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Gedenkschriften van Jhr. Herberen van Mijnden,
| |
[pagina 2]
| |
gen over oorsprong en samenstelling van het werk, dat blijkt niet te zijn wat wij hoopten, en dus ook niet de berichten over de Utrechtsche stadsgeschiedenis onder Karel V te bevatten, die wij daarin meenden te mogen verwachten. Jhr. Herberen van Mijnden (zoo noemt onze schrijver zich zelven op p. 15 van zijne gedenkschriftenGa naar voetnoot1)), denkelijk geboren omstreeks 1500, was de tweede zoon van Wouter Van Aemstel van Mijnden en eene jonkvrouw van Merenburch. Bij de verdeeling der vaderlijke erfenis was dezen Wouter het slot Ruwiel ten deel gevallen, dat na zijn dood op Herberens ouderen broeder Cornelis vererfde. Omtrent het leven van onzen schrijver is zeer weinig bekend, en wat hij zelf ons meedeelt vermeerdert onze kennis niet belangrijk. Hij is blijkbaar een edelman, die de gewone opvoeding van zijne standgenooten ontving, weinig ontwikkeld, vervuld van den luister van zijn geslacht, en het volkomen begrijpelijk achtend, dat zijn grootvader een kasteel kocht om de dagelijksche ergenis van het gemis der eerste plaats in de dorpskerk te ontgaan. Daarbij een jongere zoon uit een geslacht, in welks rijkdommen te groote kinderzegen reeds eene gevoelige bres had geschotenGa naar voetnoot2). Zijne carrière was dus als van zelf | |
[pagina 3]
| |
aangewezen. Herhaaldelijk spreekt hij van zijn verblijf op het kasteel te Vianen als hofmeester van heer Walraven en heer Wolfert Van Brederode, met wien hij in 1528 te Veere was, terwijl hij in 1529 te Vianen vertoefde. Later huwde hij eene dochter van den Utrechtschen schepen Joost Van Scroyesteyn, en vestigde zich te Utrecht. Als lid der Utrechtsche ridderschap wordt hij in 1537 en 1549 vermeldGa naar voetnoot1), en was hij ook in 1540 tegenwoordig bij den intocht van Karel V te Utrecht. In 1552 was hij nog voornemens den oorlog met Frankrijk te beschrijven, doch hij volvoerde zijn plan niet en is dus denkelijk kort daarop gestorven. Hij liet twee zonen en twee dochters na: de eene zoon Wouter overleed kinderloos in groote armoede te Yselstein in 1612, - eene dochter, non te Coninxvelt bij Delft, stierf in 1598. Hoewel de aanhef der aanteekeningen, die ons wellicht iets naders omtrent het doel, dat de schrijver daarmede beoogde, zou geleverd hebben, verloren is, blijkt het uit den tekst zelven voldoende, wat wij daarin te zien hebben. Het is geenszins, zooals ik vroeger vermoedde, eene kroniek, een aaneengeschakeld verhaal van de geschiedenis van Utrecht in een bepaald tijdperk, maar slechts eene verzameling van herinneringenGa naar voetnoot2), door den schrijver niet zeer lang na de verhaalde gebeurtenissen op verschillende tijden en zonder eenig systeem ter neer geschreven. | |
[pagina 4]
| |
Dat hij ooggetuige was van wat hij verhaalt, blijkt telkens: hij heeft de slachtoffers der zweetende ziekte zien begraven en is zelf daardoor aangetast; hij heeft den oploop tegen Evert Soudenbalch bijgewoond; hij heeft Laurens Goyertss., het slachtoffer van bisschop Hendrik, van zijne ervaringen hooren verhalen, en het lijk van zijnen medestander Cuynretorff zien opvisschen. Hij kent bijna alle leden der Geldersche factie persoonlijk, en ook met Mr. Dirck Van Abcoude heeft hij zelf eene lans gebroken. In Den Haag heeft men hem het zilver vertoond, dat de vrouw van Wassenaer uit den roof van Maerten Van Rossum had teruggekocht; en als hij verhaalt van de inneming van het slot te Hoogstraten, heeft hij de bijzonderheden vernomen van een dienaar, die daarbij tegenwoordig was. Dat hij op verschillende tijden zijne herinneringen te boek stelde, verhaalt hij eveneens zelf: in 1537 was hij bezig met het verhaal van de stichting van Vredenburg (p. 45); toen zijn neef Amelis V.A.v.M. in 1538 overleed (p. 49), voegde hij aan zijn verhaal eenige regels toe, om kort daarna over te gaan tot den intocht van Karel V in 1540, terwijl het later (p. 51) blijkt, dat hij in 1543 van de ketterij begon te vertellen; aan het slot van zijn verhaal (p. 69) noemt hij eindelijk het jaar 1552, waarna hij plotseling afbreekt. Het valt in het oog, dat dergelijke bijzonderheden belangrijk zijn voor ons, waar wij de gelooofwaardigheid van den schrijver willen beoordeelen. Wisten wij dit alles niet, zijne zonderlinge vergissingen, waar hij iets mededeelt over verderaf liggende gebeurtenissen (b.v. het verhaal over den Karmelieter monnik Erasmus), zouden ons allicht zijn getuigenis doen wraken. Herberen Van Mijndens gedenkschriften zijn niet | |
[pagina 5]
| |
onopgemerkt gebleven. Lapp van Waveren excerpeerde zeGa naar voetnoot1), en Arnold Van Buchell maakte van een deel er van een verkort afschrift (nog berustende in de collectie Booth B 104 in de Utrechtsche rijksarchieven), dat ik in deze Bijdragen (V p. 328 vlg.) plaatste. Antonius Matthaeus drukte in zijne noten op den Anonymus De rebus Ultrajectinis (p. 199) het fragment over den intocht van Karel V af, in de Analecta (4o. ed. I p. 108) een ander over de stichting van VredenburgGa naar voetnoot2), en in zijne Fundationes (p. 225) een derde over de zweetende ziekte. Nog andere mededeelingen werden naar het schijnt door Matthaeus aan onzen auteur ontleend. De heer A.M.C. Van Asch van Wijck toch nam in zijne Intrede van Karel V te Utrecht (p. 82) van MatthaeusGa naar voetnoot3) over het omvangrijke verhaal der ketterijen van Mr. Dirck Van Abcoude en heer Herman Van Roermonde; en het kan nauwelijks betwijfeld worden, dat ook het door Van Asch van Wijck (l.c. p. 43) afgedrukte fragment | |
[pagina 6]
| |
over de kovels der burgemeesters aan Matthaeus ontleend isGa naar voetnoot1). Matthaeus geeft op zijne beurt trouw de bronnen op, waaruit hij geput heeft. Voor de mededeeling in de noten op den Anonymus (1690) gebruikte hij de gedenkschriften zelven, destijds berustende onder D.J.A. De Ridder van Groenesteyn, heer tot Rynesteyn; toen hij in 1698 de Analecta uitgaf, stond het nu verlorene excerpt van Lapp hem ten dienste, en in 1703 citeerde hij de aanteekeningen van eenen Utrechtschen RegulierGa naar voetnoot2), die omstreeks 1583 leefde en de gedenkschriften moet gekend hebbenGa naar voetnoot3). Wij behoeven ons voortaan echter niet meer met zulke berichten uit de tweede of derde hand tevreden te stellen, nu het origineele handschrift teruggevonden is. Dat origineel lag sedert jaren verscholen in het Staats-archiv te Münster, waar Dr. P.J. Blok het dezen zomer op zijnen ontdekkingstocht door Duitschland terugvond in Band II 127 van de in het Staats- | |
[pagina 7]
| |
archiv opgenomene collectie handschriften van den geleerden Franciscaner Nicolaus Kindlinger († 1819). Toen Dr. Blok mij op het handschrift opmerkzaam gemaakt en het mij ter uitgave afgestaan had, - toen de Munstersche archivaris Dr. Keller het mij voor dit doel welwillend had overgezonden, bleek het ook aanstonds, hoe het met de geschiedenis daarvan gelegen was. In den band ontdekte ik dadelijk op verschillende plaatsen de kenbare hand van den Utrechtschen oudheidkundige en verzamelaar Adriaen Van Winssen, heer van Hoencoop († September 1638), den vriend van Buchell en Lapp. Geen twijfel dus, of bij hem hebben deze beiden het stuk gevonden en geëxcerpeerd. En Buchell getuigt, dat hij zijn uittreksel maakte ‘uuyt het eygen scrift van Jor. Herberen Van Aemstel van Mynen van Ruweel’. Ons handschrift zal dus het autograaph zijn. En dit is ook om andere redenen waarschijnlijk: wij zagen, dat Herberens oudste zoon Wouter in 1612 kinderloos en arm te Yselstein overleed; welnu deze Wouter was in 1571 gehuwd met Antonia, dochter van Gerrit Van WinssenGa naar voetnoot1), de laatste van haren stam († 1603)Ga naar voetnoot2); niets natuurlijker, dan dat de heer Van Hoencoop uit den boedel van zijnen armen bloedverwant, dien hij wellicht ondersteund had, het handschrift, dat hem belang inboezemde, aangekocht of op andere wijze verkregen heeft. Dat het zich later, in 1690, bevond in het bezit van den heer De Ridder van Groenesteyn, vernamen wij | |
[pagina 8]
| |
reeds boven; de latere lotgevallen totdat het bij Kindlinger belandde, zijn mij onbekend. Het handschrift bestaat uit 29 bladen, aan beide zijden beschreven met eene hand van de eerste helft der 16e eeuw, - eene hand, duidelijk doch ongewoon en zooals men die verwachten kan van iemand als de jonker van Mijnden, wiens zinbouw verraadt, dat hij niet gewoon was de pen te voeren. Het eerste blad ontbreekt, doch wij verliezen er weinig aan, omdat de schrijver daarop blijkbaar gehandeld heeft over den oorsprong der heeren Van Mijnden uit Aemstel en over den bloeitijd van dit geslacht in de 13e eeuw; daarover wist hij zeker niets nieuws te verhalen. De interpunctie ontbreekt nagenoeg geheel en is dus door mij bijgevoegd, evenals de opschriften boven de hoofdstukken, wier indeeling - hoewel het schrift doorloopt - reeds door de aanduidingen van den schrijver zelven was aangegeven.
S.M. | |
[pagina 9]
| |
I. Het geslacht Van Aemstel.....................Ga naar voetnoot1) van Aemstel susters dochterGa naar voetnoot2). Ende alsoe heer Gherrit van Velsen was des graeffen heimelicken ende secreten raet, soe heeft den graeff heer Gherrit van Velssen ghesonden in commissie in Heneghouwen, ende de ghraeff is mit een weinich ghesins ghetooghen op het huys te Cronenborch, daerwelcke doe op deer tijt heer Gherrit mit zijn huisvrauwe wonachtich was; ende desse vrouwe van Velsen heeft hoeren heren mindelick omtfanghen ende ghetracteert mit grooter eeren, als sulcken prins ende vorst toebehoorden. Die graeff bevensden hem, sonderlinghen wat te tracteeren ende begheerde te ghaen in een secreten camer mit desse vrouwe van Velssen, opdat zij daer te vryer solde moghen spreeken ende zijn meninghe haer ondecken. Ende die vrouwe gheen qwade vermoede en heeft ghehadt op den ghraeff en(de) heeft hem gheleyt in haer heimelicke slaepkamer; daer comende heeft hy die duerre vast toegheslooten ende heeft sijn wille mit haer volbrocht, ende (is) haestelick weder van daen ghereist. Ende de vrouwe, zeer bedroeft wesende, heeft all haer clederen clennogien en(de) cierheit van haer gheleit, beschreyende al haer misval, dat haer gheschiet was van dat groote ghewalt. Heer Gherrit van Velssen, wederomme van | |
[pagina 10]
| |
sijn commissi comende by den graeff van Hollandt, nerghens off wetende, ende is nae huys gehereist tot Cronenborch ende heeft zijn vrouwe ghevonden in grooten misbaer ende verdriet. Ende heer Gherrit, dit verhoorende, heeft se ghetroost, ende veinsende hem nerghens off wetende, wat dat hem was gheschiet; ende heer Gherrit beval haer, dat zy trecken woude by haren vader heer Herman van Woerden ende ghevent hem te kennen, als zy dede, ende zy badt haren vader, dat hyt haer vergheven wilde dat misval, dat haer gheschiet was, want het teghens haren groote wille was. Ende heer Gerrit van Velsen toech by heer Herman van Woerden, om hem mede desse saeck te kennen te gheven, ende swoer by zijnre ridderscap, dat dat grote ghewelt niet onghewrooken solde blyven, ende qwam voertaen niet weder te hooff, ende sochten ende overleiden, hoe zy den ghraeff van Hollandt uuten landen wolden brenghen, ende hadden een verbant mit den conninck van Enghelant ghemaect, om den graeff aldaer ghevanghen te leveren sijn leven lanck. Ende die conninxsdochter van Enghelant hadde graeff Floris zoen van Hollandt, die doen ter tijt in Enghelant was, ende die zoen soude weder in Hollandt ghecommen hebben, ende solde beseeten hebben die graeffelickheit; ende heeten joncheer Johan ende was de 17e graeff van Hollandt nae zijn vaders doot. Ende heer Herman van Woerden ende heer Gerrit van Velssen brochten hiertoe heer Gijsbrecht van Aemstel, tot dit opset teghens den graeff van Hollandt, als ghy hooren sult; ende heer Ghijsbrecht voorseyt was een olt simpel man ende was heeren van Amstelredam, datwelcke noch zijn rechte naem is. Ende zy sochten voertaen ruteren ende knechten doer den raet ende hulp van den conninck van Enghelant, ende verghaderden binnen der | |
[pagina 11]
| |
stadt van Camericken den biscop van Durans, die daer was uut den naem van den conninck van Enghelant, den graffe van Cuyck uyt den naem van den hertoch van Brabant, raetsmannen des graeff van Vlaenderen, daer ghediffineert mit vollen rade gheslooten worde. Int jaer ons heeren 1296 is graeff Floris nae Utrecht ghereist, nijt wetende van desse voorseyden opsette, ende heeft hem ghegheven nae den eeten buten der stadt van Utrecht, alsoe die cronijck zeitGa naar voetnoot1), om ghaen te vlieghen; ende die vyanden mit heer Gherrit van Velssen hebben den graeff waerghenoemen om hem te vanghen als voorseyt, ende hadde haer scepen rede gheleit by dat huys te Muyden, om alsoe den greeff in Enghelant te vuren. Ende ick hebbe weleer mijn olders hooren segghen, dat wyluyden solde(n) sijn ghecomen, te weten die van Aemstel, van een jongher bruer van een conninck van Enghelant; om desse wille voeren wy noch de bueckelaersGa naar voetnoot2), als ick altijt verstaen hebbe, ende om desse wille, soe ick verstaen hadde, dat den conninck van Aenghelant mede oorsaecke nam sijn dochter int lant van Hollant te setten als greeffinne, ende heer Gherrit van Velssen mit sijn vrienden bijstandt te doen. Ende die greeff van Hollant ghevanghen wesende, zoe zijn die van Neerden mit die Hollenders op die been gheweest om den greeff te ontsetten; ende als heer Gherrit zeer verhardt was op den greeff, ende den greeff nijt uyten lande conde ghecryghen, ende dat overmits tvervolch van den Hollenders, zoe | |
[pagina 12]
| |
heeft heer Gherrit een sweert ghenoomen ende heeft den greeff van Hollant duersteeken, ende (is) ghevloghen op het huys te Muyden ende van daen op het huys te Cronenborch. Ende van stonden aen is daer een swaer belegge ghecomen van den Hollenders om den doet van haeren heeren te wreeken, als sy deden. Ende die greeff van Cleve was voer het huys te Cronenborch ende die greeff van Avenes van Heneghouwen, want alsoe zy voerschreven waren als vrunden van greeff Floris voorseyt om den doot van haeren heeren te wreeken als voorseyt. Ende (als) die greeff van Cuyck dit vernam, dat heer Gherrit van Velssen op het huys te Cronenborch was ende soe swaer beleeghen, ende die greeffe van Cleve oppersten was van den leegher voor Cronenborch, soe schreff die greeff van Cuyck aen den greeff van Cleeve, dat hy alle dieghene, die op Cronenborch waren, haren lijff wilde versekeren; ende die greeff van Cleve heeft alle zijn volck by hem doen comen om alsulx te doenen. Ende die Hollenders, dit vernemende, sijn toernich op den greeff van Cleve gheweest, ende hebben hem doot willen slaen; ende die greeffe van Cleve heefft hem verantwort. Ende sy hebben thuys te Cronenborch ghewonnen ende tot der eerden toe affghebrooken, ende hebben se alle ghevanghen ghenoomen, die op den huys waren, ende heer Gherrit van Velssen is tot Leiden ghebrocht ende levendich in een tonne met spykeren gheslaghen, ende alsoe by der straten gherolt tot der doot toe; ende nae desse pyne wordt hy al levendich op een radt gheset ende onthoofft. Die van Dordrecht hadden Hughe van Baerlant, die Kermeners hadden Wilhelm van Teilinghen ende noch twe ander, ende die van Delfft Wilhelm van Saenden, die van Haerlem hadden Arent van Benscop, die | |
[pagina 13]
| |
grave van Cleve hadde Gerrit van Crayenhorst mit noch vier ander; ende desse worden alle onthooft ende op raden gheset, ende alle, die haer ten neeghenste leede aenhoorde(n), worden onthoofft ende op raden gheset. Ende heer Herman van Woerden ende heer Ghijsbrecht van Aemstel mit allen anderen tot den neghenste lede toe worden uutten landen verdreven ende haer ghoet ghenoomen, ende en mosten van toe voertaen tot noch toe die wapens ende name niet vuren. Ende alsoe wyluyden nae langhen tijt weder in desse landen van Hollant qwamen, soe noemde men in die steGa naar voetnoot1) van Aemstel Mijnden, alsoe wy de minneste mosten wesen; ende onsse wapen van Aemstel veranderde wy in een root Borghonsce cruys, ende die ghoede ende heerlickheden hebben tot noch toe achterghebleven. Ende die van Woerden, te weten heer Herman van Woerdens erffghenamen, worden Vliet gheheeten tot deesen daghen toe. Ende als joncheer Johan nae greeff Floris zijns vaders doot die 17e greeff van Hollant was, ende regnerde maer vier jaer ende sterff cortelinck nae. Ende doen cam weder heer Ghijssbrecht van Aemstel ende begreep die steede van Amstelredam, ende wordt daer anderdemaele uut verdreven ende uut den landen ende sterff aldaer, ende die stede van Amstelredam anderdemaele ghedestruweert. | |
II. Het geslacht Van Mijnden en de geslachten Van Ruwiel, Van Cronenburch en Van Nyenrode.Item hier sal ick u voort verclaren, hoe wy weder aen twapen ende naem van Aemstel camen, ende van thuys te Ruweel ende Cronenborch, als een weinich voorseyt staet. Item soe daer gheweest is heer Wolter van Mijnden | |
[pagina 14]
| |
ritter, die was die eerste heeren van Ruweel. Ende daertevoeren was Ghijssbrecht van Ruweel den lesten heeren van Ruweel van dier namen; ende daer waren drie ghebroeders ritters ende sylyden hadden een dochter van Mijnden ghehadt. Ende hiernae cam het huys ende heerlickheit van Ruweel aen heer Wolter van Mijnden ritter met opdracht voor den heeren van den lande, als ghy hiernae bet hooren sultGa naar voetnoot1). Item heer Wolter van Mijnden ritter hadde te wijffe heer Hubrecht Schenck heeren tot Culenborchs dochter; ende ick hebbe mijn olders well hooren segghen, dat die heeren van Culenborch voorseyt hadde acht dochteren ghehylickt: die eene aen die heere van Montfoort, diewelcke begraven leit tot Utrecht ter Jacopynen in der kercke aen den noordtsyde by de preeckstoel in der muren van der kerken verheven in een tomme, ende die heere van Vianen ende Asperen etc. hadde daer elck eene van desse voorseyde acht joncffrouwen. Ende als desse Hubrecht Scenck hem tot Culenborch desse acht dochteren mit haren heeren offte mans ten eeten nooden, soo hadde hy doen maken een ronde schijff offte taeffel om die swaghers ende dochteren daeraen te setten, opdat niemant seggen off den anderen verwyten solden te sitten aent hooghe endt offte boven synen staet. Ende desse heer Wolter van Mijnden liet achter een zoen ende heeten Melis van Mijnden, ende wordt naederhandt ritter en(de) nam te wijffe een dochter van Cronenborch. Ende desse heer Melis van Mijnden ritder liet oock een zoen achter, die oock Melis heten, ende was nae zijns vaders doot heeren van Mijnden en(de) van Ruweel, ende nam te wijffe heer Herbern van Ysselsteins dochter, daer hy by wan seven zoenen, daer | |
[pagina 15]
| |
ick hiervoor off hebbe ghesprookenGa naar voetnoot1), ende seeven dochteren, daer die eene dochter off ghehylickt wordt bij Zwol op het huys te ZuytenGa naar voetnoot2) ende was Haeck van Rutenborch ghenaemt, ende die heeft een zoen achterghelaten ende heten Oelloff van Rutenborch, daer ick ghoetciere mede ghemaect hebbe; maer mijn moy, zijn moeder, en hebbe ick Herberen van Mijnden niet ghecent. Ende mijn vader hadde noch twe susters tot Jacopynissen tot Wijck te Duerstede int cloester, ende noch twe joffrouwen, te weten mijns vaders susters, sint Servaes binnen Utrecht, ende noch een suster een Reghulierisse te Ouwe Nonnen tot Amstelredam, ende noch hadt mijn vader een suster in die Brighitten-oorden tot Zoest by Amersffoort, te weten ses gheestelicken susters, die mijn vader Wolter van Aemstel van Mijnden hadde. Item alsoe mijn oldevader wonachtich was op het huys te Mijnden niet ver van Cronenborch int kerspel van Loenen, ende die van Cronenborch ghiffter waren van der kerken van Loenen ende hem die pays ende het voorofferen toebehoordenGa naar voetnoot3); ende dat en mocht mijn oldevader niet wel verdraghen, te weten Melis van Mijnden ende van Ruweel, alsoe hem docht, dat die van Mijnden soe ghoet waren als die van Cronenborch ende immer soe ghoet, want men seit, datGa naar voetnoot4) Cronenborch onder die voet wert gheworpen ende die heeren van Velssen ende synen erffghenamen ghenoomen, dat Cronenborch voorseyt wordt | |
[pagina 16]
| |
ghegheven een bastert van Hollant, ende daer sollen desse van Cronenborch off sijn ghecoomen; ende het sijn altijt groote luyden gheweest ende grootelicken ghehylickt, want sy mede van onssen bloede sijn, van die van Mijnden. Ende mijn oldevader voorseyt cocht Cronenborch van heer Henrick van Cronenborch ritter, ende dat om dier saecken willen voorschreven, als van ghiffter van der kerken en(de) het voorofferen; ende doen brack hy het huys te Mijnden off, want zy recht teghens malcanderen over legghen, Mijnden aen die een syde vant water ende Cronenborch aen die ander syde vant water. Ende desse Meelis van Mijnden mijn oldervader die vercreech ende verwerff aen den greeff van Hollandt, dat wylyden weder solden vuren die naem van Aemstel ende wapen van Aemstel ende die bueckelaers, diewelcken ons verbooden waren te vueren, als voorseytGa naar voetnoot1), van den doot greeff Floris den 16en greeff tot deesen daghen toe. Item want hertoch Kaerrele van Borghondyen die eerste, die 27e greeve van Hollant, alsoe hy veele oorlooghen vuerden by zynen leven, onder als soe screeff Kaerle van Borghondyen synen vasallen ende ondersaten ten oerlooghe voor Nansy, daerwelcke meede voerschreven was ten dienst te coemen voor Nansy mijn oldevader Melis van Aemstel van Mijnden; ende alsoe het hem niet gheleghen was ten oorloch te trecken, ende Anthonis van Aemstel van Mijnden, mijn vader sijn ouder broeder, alsoe dat gheen oorlochsman en wasGa naar voetnoot2), soe heeft Meelis van Aemstel van Mijnden verwillicht sijn zoon Wolter van | |
[pagina 17]
| |
Aemstel van Mijnden om die reyse aen te neemen, voor sijn vader te trecken voor Nansy, ende dat hy hem solde beghifften mit die ghoeden ende heerlickheit van Ruweel, welcke reisse voor Nanssy te trecken voor synen vader datwelcke Wolter van Mijnden mijn vader gheerne ghedaen heeft ter beede Meelis van Aemstel van Mijnden sijn vader. Item deese reise volbrocht weesende van Nansy voer synen vader, soe is Melis van Mijnden heeren tot Cronenborch ghereist by den heeren van den landen, ende heeft Wolter van Mijnden sijn soen alsulcke ghoeden ende heerlickheit overghegheven ende opghedraghen, als recht was ende belooft was, daernae dat die reise volbrocht was, daer men hiernaeGa naar voetnoot1) breder bescheit sal vinden van brieven ghecopyeert aenghaende die ghoeden van Ruweel ende noch older besceyt opt huys te Cronenborch, als ick vermoede, van de heeren van Ruweell, die doen ter tijt anders gheen naem en vuerdenGa naar voetnoot2). Want ick hebbe mijn olders wel hooren segghen, dat het huys te Ruweel ghestaen heeft van Ghoedts gheboorten, ende dat sinte Luger, patroen tot Loenen ende die eerste biscop tot Munster, ghebooren is op het huys Ruweel; ende die van Munster vueren op deese uureeGa naar voetnoot3) noch het wapen van Ruweel, ende desghelijcken die van Nyenroode, die sijn uuyt die van Ruweel ghesprooten, want Ny-Ruweel is sijn rechte naeme, ende die van Nienroode ende Munster is noch het wapen van Ruweel, dat is een rooden baer in een ghulden velt; ende die van Nyenroode qwartieren nu haer wapen, als mijn vader eerst deede, te weeten | |
[pagina 18]
| |
Wolter van Mijnden, ende qwartieren mit het wapen van Aemstel ende Ruweell te saemen. Ende die van Ruweel hebben altijt het voorofferen ghehadt tot Brueckelen voer die van Nyenroode ende desghelijcks de paes te omtfanghenGa naar voetnoot1); ende die van Ruweel hebben tot Bruekelen in der kercke aen die noortsyde een oltaer ende vycary, ende die van Nyenroode aen die suytsyde van der kercken, daer naederhant een capelle off ghemaect is. Ende het gherechte van Nyenroode streckt nu by Ruweel neffens Ruweel over in Oudae, welcke gherechte gheen langhe jaren (gheleden) aen het huys te Nyenroode plach te wesen ende toe te behooren Herman van Rijn; aldus en was tgherechte van Nyenroode nerghens nae soe ghroot (niet) alst nu is. Item Wilhelm Turck was uuten landen van Cleeff off daeromtrent, ende Wilhellm Turcks vader nam te wijffe ende ontvuerdensse den olden greeff van Bueren sijn suster, te weeten deeseGa naar voetnoot2) greeff Floris van Bueren sijn moy. Ende Ghijsbert van Nienroode hadde twe eniche dochters; alsoe cam Wilhelm Turck int heimelick ende worp die portier int water ende nam die oltste dochter van haer vader ende moeder ende ghinck daerme ryden. Ende int groote oorlochGa naar voetnoot3) wordt dat huys te Nienroode ghewonnen ende uutghebrant van die van Utrecht ende wederomme opghetimmert van die van Nienroode; ende die van Woerden verreeden Ruweel int groot oorloch ende branden(t) uut; ende dit is al ghesciet int jaer 1481. | |
[pagina 19]
| |
Ende nu int laetste oorloch van YssesteinGa naar voetnoot1) soe wordt wederomme gheworpen ende ghedestruweert het huys te Nyenroode int jaer van 11, ende dat overmits altijt waren des stadts van Utrechts vianden op het huys te Nienroode; op dieselver tijt wordt oock onder die voet gheworpen Heinrick die bastert van Nyenroode sijn huys van die van Utrecht, staende te Brueckelen by der brucgen opter VechteGa naar voetnoot2); ende Ghijssbert Henrickssoen van Nyenroode heefftet weeder opghetimmert. Ende Wilhellm Turck is altijt een crijssman gheweest ende heeft veel vercreeghen mit den oerloch, en(de) sonderlinghe int jaer van 28, doen Utrecht inne wordt ghenoomen van biscop Heinrick van Beyeren, ende hadde dat bisdom gheresigneert, te weten overghegheven den keiser Kaerle van Borghondyen. Ende heeft het huys te Nyenroode wederomme ghetimmert, te weten Wilhellm Turck. | |
III. De zweetende ziekte te Utrecht (1529).Item hier will ick een weinich setten van onssen laetsten biscoppen van Utrecht, datwelcke ick beleefft hebbe, ende vant inneemen van Uutrecht, ende van een wonderlicke siecte, die in desse lande gheviel. Ende camGa naar voetnoot3) eerst uut Duytslant ende Cleve in Brabant Vlaenderen Hollant ende voort int Stichte, daer ick selver mede sieck was ende sieck lach op het huys te Vyanen. Want ick hadde ghewoent by heeren Walraven heeren tot Bredenroode etc., ende woenden nu ter tijt by jonckheeren Wolfardt zoen tot Breeden- | |
[pagina 20]
| |
roode, ende was sijn hoefmeester, ende wonachtich was tot AstenGa naar voetnoot1) in Brabant. Ende deese siecte regneerde int jaer 1529 ende hetende die swetende siecte; ende men was binnen 24 ueren ghesont ende doot, ende het cam een aen mit een groote verscrickinghe ende bevinghe mit caude, ende van stonden aen most men te bedde ende daer cam een aen ghroote hette ende zweeten, dat daer niemant te pas sommels ghedect wordt, daer menich mensche doer versuimt wordt; ende men most binnen desee 24 uuren nijt slapen ende niet een lit ruren binnen 15 off 16 uuren, om gheen wijnde te omtfanghen, want anders warent doode luyden gheweest; ende men ghaff een cralee mit peerlen ghestooten in roosewater ghedaen, ende dat ghaff men den siecken te drincken; ende niemant en schuden deese sieckte, alsst Ghodt versach, wandt anders sollen der meer lyden ghestorven hebben, wandt terwylen dat men sieck lach, soe mosten daer vijff off ses mensken opten bedde wesen off daeromtrent om den siecken te laven ende van passe werm ghedect te houden sonder te smoren, ende sonderlinghe wacker te houden van slapen den tijt als voorseyt; ende als den tijt ommeghecommen was, den eenen van 16 uuren, den anderen van 18, 20, 24 uuren ten lancsten, ende dan most men den crancken heete hemde vant lijff schueren behendelicken tuschen die laeckens ende deeken, om den siecken gheen winden te doen hebben, want overmits tsweeten en was den hemde anders niet mueghelick vant lijff te cryghen; ende dan was daer een ghoet vure, daer men den siecken by setten, ende een candeeltjen ghegheten; ende twee versse lakens gheheystert voort vure; ende dan leyden | |
[pagina 21]
| |
men den siecken weder te bedden ende liet hem sijns selffs lust decken ende slapen, weinden ende keeren nae sijn appetijt soe langhe als hem luste; ende daernae stondt die siecke op ende was gheneesen. Maer veel sterffer in den beghinssel, eer men deese remedye wist van wacker te houden als voorseyt; want deese raet cam eerst van Cuellen, Cleve ende lande van Ghelre. Want ick by joncker Wolffart van Bredenroode wonachtich was als voorseyt, soe was ick op deesse tijt tot Utrecht, doe die siecte daer cam, ende ick telden eens op een stondt aen die ghrachte tusschen die Waertpoort ende Tollensteechpoort wel 20 baren offte meer; het wonderlickste dat daer was: ghy hoorden van der lyden doot ende niet van der sieckten, ende man ende wijff ghinghen tsavonts ghesont te bedden ende tsmorghens was den eenen doot; die eenen sterff by den anderen haer syde ende die ander sieck legghende, dat deerlick om te sien was. Ende want het niet mueghelick en was, van allen die priesters der sacramenten die siecken te brenghen, want op allen plecken steden ende dorpen soe worden die meestendeel van der menschen siecke, om desse wille gheboot der heiliche kercke een dach te vieren op allen plecken, off op sommiche heiliche daghen hem te bereiden om dat waerde heiliche sacrament te omtfanghen, als Paesdach, hetwelcken alsoe gheschieden van allen ghoeden kerstenmenschen. Item doe reisden ick tot Vyanen en(de) hiel daer mijn Paesdach; ende want het surghelick was te reissen by den weeghen te water off te lande, want wat op die weeghe sieck wordt, dat most sterven, aldus bleeff ick daer, sonder nae Brabant tot mijn jonckers te reysen; ende ick wordt tot Vyanen mede sieck opten huysse. Item tot Antwerpen op deese tijt, op sinte | |
[pagina 22]
| |
Michahelis dach princepael ende een dach off twe daernae, sterff daer wel binnen Antwerpen vijff off seshondert menschen. Ende deese siecte en bleeff boven een maent offte ses weeken niet op een plaetse. Ende tot Antwerpen hout men noch op sinte Micheelis dach jaerlixs groote proffessieGa naar voetnoot1), elx mit een wasslicht in sijn hant, gheestelick ende weerlick, mit veel toertsen, tot een memory van der siecten voorseyt. | |
IV. Oploopen te Utrecht onder het bestuur van bisschop Hendrik van Beyeren. - De Gelderschen te Utrecht. - Plundering van Den Haag. (1525-1527.)Item hier wil ick een weinich van het inneemen setten van der stadt van Utrecht van den Gheldersche. Naederhant dat biscop Phillips van Borghondyen offlyvich gheworden was, soe wordt eendrachtelick ghecoren heer Heinderick van Beyeren, Doemheeren tot Cuellen, den Palsgreeffen broeder opten Rijn. Ende als by biscop Phillips tyden, soe was daer een oorloch tusschen Campen ende Zwoll opghestaen om een tolle wille. Ende doen biscop Henrick binnen Utrecht cam, doen worden hem ghelooft vijfftichdusent gholde ghuldens, ende dat hy hem soude daertoe vueghen om deese twe steden te verenichen, als hy dede; maer deese voorseyde somme van penninghen beloofft was, doen en condt men gheen middel vinden om deese somme op te brenghen, daer groot verdriet off cam, als ghy nae bet hooren sult. Want die ghemeenten bestonden te raesen, daer die Bijlhoudersghilde het hoofft ende voorghanghers off | |
[pagina 23]
| |
waren, ende wolden van den oversten ende anderen camellaers rekenscap hebben van het laetste belegge off van Esselstein int jaer van elvenGa naar voetnoot1) tot deese daghe toe. Ende want ick op deese tijt binnen Utrecht was, alsoe ick by joncker Wolfardt van Bredenroode wonachtich was als voorseyt, soe hebben een deel borghers vast verghadert ghesien, hebben op haren oversten ghemurmereert ende qwalicken ghesprooken, sonderlinghe op Evert Soudenbach, want hy well dertich jaren die principael in Utrecht was, ende op Ghoyert van Voerdt HenrixssoenGa naar voetnoot2) ende Ghoyert van Rodenborch, want sy ghoede lieden ballinghe maeckten, daer die eene off was Melis van Aemstel van Mijnden, heeren tot Cronenborch, die omtrent tien jaren uuter stadt hadt gheweest, sijn moeders broeder Gherrit van Zulen van Nyvelt 5 off ses jaren, Steven van Zulen van der Haer, Cristoffel van Wees desghelijcken 10 jaren off daeromtrent, Dirrick Bor van Amellonghen, die vijfftich jaer tot Wijck wonachtich was als ballinck. Ende als deese ballinghen vernamen, dat die borgheren opstonden teghens den oversten burghermeister, soe hebben sy haer saet meede onder den borgheren gheseit, dat sy hemlieden op een morghenstondt die poerte van der stadt wolde(n) openen, sy wolde daer mit twe ofte driehondert man hemlieden mede te hulpe comen, als sy dede; maer die borgher en behoeffden gheen hulp, want doen Evert Soudenbalch ende Ghoyert van Voert vernamen, dat den borghers op hemlieden sochten, doen spraken sy toe | |
[pagina 24]
| |
Ghoyert van Rodenborch, om raet met hem drien te vinden. Ende Evert Soudenballch sprack tot hemlieden aldus ende seide: ‘Ick en wil den borgher als morghen niet voorwachten, ende wil van deesen dach vertrecken,’ als hy dede, ende Ghoyert van Voert voorschreven mit hem; ende Ghoyert van Rodenborch sprack tot hemlieden: ‘Ick wilt avontueren ende blyven by den borgheren.’ Ende doen Evert Soudenballch mit Ghoyert van Voerdt Henricssoen uuter stadt waren, ende Bijlhouwers sijn een part tsavons optenselffden dach byeengheruct op sinte Gheertruyten brugge; ende want Ghoyert van Rodenborch daaromtrent wonachtich was ende hy van deese verghaderinghe verhoorde ende sach, soe (is) hy ghetreden by den borgheren ende heefft gheseit: ‘Die ander twe sijn uuter stadt ghereist ende hadde mijn gheerne medeghehadt, ende ick ghaff hem ter antwoort, dat ick by den borgheren wil leven ende sterven ende mijn daervoer setten; ende dat is mijnre ghansser meninghe, mijn ghoeden lieven ghetrouwen borgheren!’ ende sprack altijt duechtelick. Item sanderen daechs smorghens mitten dach is opten huys gheladen ouden rade ende nyen rade sonder de raetsclocke te luyden, want overmits dat alle man niet weten en soude wat opten huysse soe vroech te doen was. Want het altijt een ghewoente was die clocke te luyden als den raet verghaderden; want altijt waren den ouden raet mede opten huysse; elcke ghilde hadden 2 oversten, als noch sijn, die plaghen ouwermans te heeten ende plaghen mede te rade te comen, ende nu moeten sy gheen ouwermans heeten maer deekens van haer ghilde, en(de) sijn niet ghesien als sy plaghen om te rade te ghaen, ende deesse ghilden twe alder-oversten plaechmen te heeten de heer oversten-ouwerman, ende dat waren | |
[pagina 25]
| |
een van die vier oversten mit twe borghemeesters van Utrecht; want deesse droeghen in alle stacyen, te weten alst processy-gheneraell was, soe droghen coevels an haren hals mit silveren loveren cierlicken ghemaect ende beslaghen; ende die scholt van der stadt en was soe niet ghesien als wy doe(n), die borghemeisters waren die heeren, ende sonderlinghe scepenborghemeister in deer tijt. Ende als nu out rade ende nye rade verghadert waren op het raethuys ende hebben daerinne ghesleeten, alle deese voorseyde ballinghen weder binnen Utrecht te comen, ende op deser selver tijt mit een deel Benscoppers ende meer ander. Ende alsoe gheringhen den raet van den huysse cam, soe waren die meeste paert van den borgheren int harnas omtrent de Plaetse ende op die Plaetse; ende deesse slutinghe ende wysinghe van den ballinghe was doer ontsich ende vreese, want sy wisten wel, dat die borgheren op die been waren, ende dueren ende veinsterren ghinghen toe. Item den raet weder van den huysse cam, doen versaghen hem sommiche van den raden na der Minnebroeders, ende sy ghaven die ghemeenten die sluetels van der stadt, ende sy ghinghen ende lieten die ballinghe incomen. Ende op die Plaetse comende deesse ballinghen mit haren vrienden ende maghen ende mit veel Domheeren int harnas, ende vonden Ghoyert van Rodenborch opten Plaetse, ende sy sollen hem doet hebben gheslaghen, hadden den borgheren ghedaen; ende sy dructen hem te Minnebroeders int cloester ter tijt toe den hitten van den oploop ghecesseert was; ende doen wordt Ghoyert van Rodenborch in sijn huys versecert ende meer mit hem, die groote somme van penninghen op moste(n) brenghen van recenscap, die der ghemeente wolden hebben, ende dat der somme van die vijfftichdusent gholde ghuldens voorseyt. | |
[pagina 26]
| |
Ende doe dit eerste oploop was, die gheestelickheit mitten ritterscap ende borgheren waren een handt, doe die ander tweGa naar voetnoot1) verdreven waren, ende die Domheeren ghinghen int hernas mit den raet, die sy doen setten, op het raethuys staen, metter clocken gheluyt, ende deden offroepen, hoe dat sy die sijsse wolden verlichten, dat den ghemeen borgheren wel inneghinck. Maer dieselffste offroepers en hadden niet veel verstandts van den exsijssen, alsoe en mochtet niet staende blyven, ende niet langhe daernae soe stonden die ghemeenten op teghens den ritterscappen ende gheestelickheit, ende dat alle om deesse penninghen op te brenghen, want alleghanck cam die ghemeente op sinte Johans kerchoff om an te stellen, hoe sijt mit die gheestelickheit wolden maecken, ende wolden oock veel dinghen van den bisscop hebben beseeghelt ende horen excijssen verlicht te hebben. Item soe ghebuerdent eens op een ghoen dach, dat die ghemeente op sint Jans kerckhoff verghadert wesende op een merghenstondt, alsoe bisscop Heinrick van Beyeren bisscop tot Utrecht, binnen Utrecht wesende om deesse discoort van den borgheren ter needer te legghen, Jacop van Aemstel van Mijnden mynen neeff als hoffmeester van bisscop Henrick voorseyt, die is gheghaen van onssen ghenedichen heeren weghen op sint Jans kerckhoff om deesse borgheren tevreden te stellen van haren opynyen, dat was dat sy haren exssijssen verlicht wolden hebben ende dat die gheestelickheit mede exsijsse solden gheven ghelijxs die borgheren, ende die ghodtshuyssen ende cloesters mede tot deesse somme voorseyt solden betalen, ende dat sijt op den borgher noch op den lantman niet ghedruckt wollen hebben, want sy lietten | |
[pagina 27]
| |
hem duncken, dat sy cooren botter en(de) keesse ten duersten sollen hebben moeten coopen. Als nu Jacop van Aemstel van Mijnden hemlydenniet bemorwen en coste ende sylyden die gheestelickheit wolden dootslaen, soe is Jacop van Mijnden gheghaen by den bisscop hem sulx segghende, dat sijnre ghenaden by den borgheren mosten comen ende stellen haer tevreeden haren begheerten, ‘off anders sy commen mitter ghansser macht en(de) slaen uwer ghenaden mit alle die gheestelickheit doot’. Item alsoe men processie hiel in den Dom omt kerckhoff ghaende, ende bisscop Henderick mede in de processy ghaende, ende Jacop van Mijnden sijn hoffmeester deesse tijtdinghe brenghende, ende heefft van stonden aen sijn coercleet uuytghetooghen, ende is alsoe by den borgheren gheghaen opt kerckhoff ende heefft hemlieden van als tevreeden ghestelt, oeck wat sy begheerden ende wel bezeeghelt haerre begheerten. Item soe hebben die ghoedtsshuysse van die vijff canonesyen gheconssenteert, om vreede te hebben, op te brenghen 25000 gholde ghuldens, ende cloesters binnen Utrecht ende buten Utrecht mosten gheven 15000 gholde ghuldens, ende die ander 10000 worden van den rijckdom ende oversten, die bevel ghehad den, op mosten brenghen, den eenen dusveel den ander soeveel etc. tot der somme van vijfftich dussent ghulden toe. Item daernae cam weder een oploop, die gheestelickheit metten ridderscappen teghens den borgheren, soe waren op die been die gheestelickheit int hernas ende die ridderscap; ende dit vernemende een part van den borgheren ende Bijlhouwers sijn oock int hernas gheghaen, ende hebben hem daertoe ghegheven en(de) sijn byeen boven in die stadt verghadert. Ende soe sijn die ridderscap, daer Jacop van Aemstel van Mijnden thoofft off was, mit die gheestelickheit | |
[pagina 28]
| |
stoutelick aenghecoomen by die Reghuliers-brugge off daeromtrent, want die borghers alsoe sterck niet en waren van haren party, dat sy byeengheruckt waren; ende veel hielt daer mit den ritterscappen ende gheestelickheit, want sy mit veel kennisse maecten ende droncken die wijn, opdat sy op haren handen wachten solden, als van noode was. Ende die borgheren mosten die vlucht gheven: eens deels lieppen daer sinte Gheert in der kerken in den sacersty opt ghewullfft van der kerken, ende oock villen sy over die stadtmuren, elxGa naar voetnoot1) versachen om een ghoet heencomen. Ende daer bleeff van die ritterscap Zweer van Zulen, een van die vroomste; ende van den borgheren worder ghevanghen Lauwerents Ghoyertsoen een houtcooper, die van die princepaele niet en was, want hy jammerlicke ghepynicht wordt en(de) hadde veel belaghers, want het een ghoet oprecht man was, ende sterff int jaer van 36 opten wech van den Heilichen lant. Ende daer was noch mede ghevanghen Wilhellm die Swert, ende was een tsnyer. Ende deesse ghevanghen worden gheset op het Bisscopshoff, daer sy langhe meninghen tijt saetten ghevanghen, ende daghelix grote pynen men hem aendeden. Ende op eenre tijt, als bisscop Henrick tot Utrecht was, soe worde die banclock gheluyt om deesse twe borgheren te sterven; ende dat sant lach opter Plaetssen, om hemlyden te omthooffden; ende die clocke worden anderdemaelle gheluyt, ende sy camen van des bisscops hoff tot op die Plaetsse voer Hasenberch nae older ghewoonten, om aldaer te verwijssen ende dat oordel te hooren; maer nu by den keyser en werdt daer gheen verwysin- | |
[pagina 29]
| |
ghe ghedaen. Dan haer belydinghe werdt van Hasenberch offgheleesen voor alle menscke. Ende als nu den raet van des biscops weghen camen opten huysse van Hasenberch ende borghemeesters mitten scepens, ende bisscops raet wolden hebben, dat die scepens solde wijssen deesse borghers van lijff ter doot. Ende die scepens en wisten ghenen saecke te verwijssen deesse ghoede mannen, ende daer niemant toe setten wolde(n)Ga naar voetnoot1), dat des biscops raet qwalick nam ende waren seer toornich. Ende onder allen soe stondt die Plaetse vol borghers ende riepen met luyder stemmen: indien datter iemant storve, datter niemant levendich van Hasenborch soude comen. Ende die scepens wouden daer anders op ghehoort wesen, off sy den doot schuldich waren, ende die ghevanghen worden weder op het Biscopshoff gheleit ende die ridderscappen hielden een wijl tijts knechten twee off driehondert, ende dat niet langhe en duerde. Ende oock was daer een wijl tijts, niemant van buten en(de) van binnen gheen langhe messen mosten draghen; in der poorten dede men die vreemde haer messen offlegghen ende in haer hant neemen tot an haer herreberghen. Item soe den bisscop op een tijt te sceep is gheghaen om nae Wijck te varen, en(de) dat overmits dat hy cranck was; ende die spraeck was langhe tijt binnen Utrecht dat hij was doot, want sonderlinghe niemant daerby cam, ende Jacop van Mijnden sijn sonderlinghe raet was, ende en was niet zeere bemint van sommiche binnen Utrecht ende wordt ghemeenlicke gheheeten Bisscop Jacop. Ende als nu den bisscop nae | |
[pagina 30]
| |
Wijck reissden, soe namen sy die ghevanghen mede, en(de) setten op een waghen ghecluystert. Item alssoe die vrouwen dit saghen van boven in die stadt, want Lauwerents by sinte Gheerten-brugge wonachtich was, soe namen die wijffs Louwerens voorseyt van die waghen mit swaren cluysteren, ende brochten hem teghens die anderen danck op sinte Gheertruyden-kerckhoff, dat welcke Lauwerensleet ghenoch was, als ick hem wel hadt hooren segghen, want hy ghruwelden voer meerer pynen, want hy wist wel dat des bisscops volck hem machtich was weer te halen, als sy deden, want des bisscops peerden waren daeromtrent, ende als sy dit vernamen sijn sy wederomme ghereeden ende hebben Lauwerents weder vant kerckhoff ghehaelt ende tot Wijck ghebrocht, daer hy langhe tijt noch sat ghevanghen ende veel pynen aendeden, om van der lyve totter doot te brenghen; maer (na) langhe tijt soe worden sy uyter vanckenissen ghelaten ende op haren vryen voeten gheset. Ende niet langhe hiernae een paert van sommiche borgheren viellen mit sommiche ridderscappen toe; ende veel ghoede borghers en becommerden hem nerghens mede, ende een paert van den borghers ende ritderscappen hielden mit den bisscop, soedat sy in drien offte vier partyen stonden, soedat daer in der stadt groote commoty ende discoort was, dat den raet op een jaer driemaelle wel voorset wordt. Item mijnre ghezellinne vader Joost van Scroyestein was op één jaer driemaell scepen ghecooren by drie lantsheren: die eerste maell by den hertoch van Ghelre, anderdemaelle by den biscop int incoomen tot Utrecht, het derde maelle by den keysser. Maer doe die ghemeente raesden: sy setten den enen borghemeister off den anderen aen, ende deerghelijcken van den heelen raet, die hemlyden niet en ghenuechden. | |
[pagina 31]
| |
Ende onder dit reghiment dus staende, soe verdroot dit den bisscop van Uutrecht, ende maecten reetscap mit synen ruteren om nae Utrecht te trecken, om alsulcken rebellichen volck tot vreede te brenghen. Een part van die van Utrecht hebben hem op die been ghegheven, en(de) hebben hem die poorte voor het hoofft gheslooten, en(de) hebben die vuerst van Ghellre sijn volck inneghehaelt, daer die graeff van Muers die oppersten off was; ende het gheschieden int jaer van 27. Ende een halft jaer daernae sijn sy ghereist mitter macht uut Uutrecht mit heer Johan van Huchtenbroeck ridder, borghermeister in deer tijt tot Utrecht, ende meer licht gheselscap uut Uutrecht nae Den Haghe, butenomme Woerden. Ende dieselffde casteleyn van Woerden mit meer ander, die daer laghen om die stadt te bewaren, deden die van Leyden ende die van Den Haghe waerschouwen; maer sy en haddens gheloeff niet van haren coemste. Item oock meede soe laghen op der Ghoudsche sluysse een vaendel knechten op een blockhuys, datwelcken sy verlieten en(de) steldent op die loop. En(de) toghenGa naar voetnoot1) butenom Leiden voert na Den Haghen; nae Den Haghen reissende soe hebben sy hem ghegheven aen twe hoopen, den eenen hoopen ghaff hem nae den wech, dat men van Delfft off nae Den Haghe comt, om die van Den Haghe te ghemoet te comen, die nae Delfft wolde loopen, ende den anderen hoop hielden den rechten wech nae Den Haghe. Ende voor aent Bossce, eer men in Den Haghe comt, daer stont een huyssmans-huys, dat staecken sy aen brande, tot een seyne om mit melcander ghelijck in Den Haghe te coemen. Als die anderen desse brant saghen, soe sijn sy ghelijckelick | |
[pagina 32]
| |
in Den Haghe ghevallen, ropende ‘Ghelre! Ghelre!’, ende camen in Den Haghe opten rechten middach omtrent te twelff uuren, den eersten dach van die vasten anno 1528, ende laghen daer twe nachten. Ende die ghoede lieden en wisten van ghenen qwade tydinghe, ende het ghelooff niet en hadden van die van der comste; alsoo bevonden sy die ghoede lyden over taeffel ghoede siere makende, die eerst aen den aensslach saten; maer wat hem ghaff tot loopen nae Scheverlinghen in den duynen nae den zeecant, die en hadden gheen noot van den vyanden. Ende daer vercreghen die Gheldersce ghroot schat, ghelt ende ghoedt sonder ent, dat niet te estimeren en was, ende veel ghoeder ghevanghen. Ende namen ten huysse van Wassenaer in Den Haghe alle mijns vrouwen clederen ende silver, datselffste silver costelick was, want ick naederhant ten huysse voorseyt wel ghesien hebbe; ende wordt vervolcht duer hulp van vrienden, wordet wederghecocht tot behoeff die vrau van Wassenaer voorseyt voor 1400 gholde ghulden, ende was beter dan noch eens soe ghoet. Ende het betste ghoet, dat sy mede connen vueren, dat namen sy mede; van nerinckslieden, die de meeste schade hadden en(de) bedorven worden, dat waren sydelacencoopers, want daer waren wel wollenlacencopers, off wantsnyders ghenaemt, en verlooren niet halff haer laecken, want sy namen vant best ende lieten het ander lechghen. Ende die ghemeen burgher en hadden sonderlinghe gheen schay van den ambochtsman, want sy en condent soe niet wechcryghen, want hetselffst, dat sy medenamen, dat voerden sy in cleyn schuytjes wech, ende mosten somtijts over dijcken ende dammen op spietsen die schuytjens draghen. Die raetsheeren, advocaten, prockeruers ende ander heren, die hadden die meeste schaden, | |
[pagina 33]
| |
ende daer waren sommiche huyssen, die al haer ghoet om een clein penninck cochten. Ende ick heb wel gheweest, die sijn huys niet solde gheruimt hebben om 1200 ghulden, want hy hadden wel voer 600 ghulden aen wijn in sijn kelder, ende hy hem vrycocht om hondert gholde ghuldens, ende die een helfft rede ende die ander helfft soudt men te Delfft halen, ende hierenbinnen vertrocken die knechten nae Utrecht, ende men deden hem gheen meerder schae in sijn wijn dan daer in sijn huys verdroncken wordt van sijn eighen volck; ende dit ghebuerden meer ander huyssen. Ende heer Johan van Uchtenbroeck ritter was ghelosieert ten huysse heer Wilhem Oem ridder; ende heer Johan voorseyt van daen vertreckende sonder heer Wilhelm voorseyt e(e)n hoenseye offte leepelsteele beschadichende in sijn huysse offte ghoeden van heer Wilhelm Oom voorseyt. Ende hebben Den Haghe mit Keyssershoff ghebrandtscat voor 25000 gholde ghulden, daer sy 8000 rede off buerden, ende voor het ander namen sy ghijsselaers tot ter tijt toe van die betalinghe. Ende doen sijn sy te samen nae Utrecht ghereyst, ende int wederomcoomen soe sijn die van Leyden een groote part van burgheren. buten der poorten ghecomen; ende hebben hem een(s) laten sien en(de) bleven buten der poorten, daer men nae Utrecht reyst; ende die Ghelreesen hoop desse borghers van Leyden siende, soe sijn een part van den hoop ghetrocken deese borghers onder ooghen, ende die borghers van Leyden sijn weder in haer stadt gheweeken, ende die Gheldersce hebben daer brantghesticht voor Leyden tot aen die poorte toe, ende sijn voort ongheschent mit tryumf binnen Utrecht ghecoomen, ende ghinghen daer daghelix draghen(de) die advocaten ende prockeruers ende raetsheeren haren tabberden. | |
[pagina 34]
| |
V. Herovering van Utrecht door den bisschop. - Overdracht der temporaliteit (1528).Item hier wil ick nu setten, hoe den keisser Karolus die V, greeff van Hollant Brabant Seelant etc., cam aen het stichte van Utrecht. Onder als alst die Gheldersce in Den Haghe gheweest hadden, soe die Hollenders teghens die Gheldersce opghestaen, soe isGa naar voetnoot1) Juriaen Schenck, stadholder van Vrieslandt, vryheeren tot Toutenborch, veel rutteren ende knechten verghadert ende heeft veel steden ende slooten inneghenoomen in den lande van Ghelre ende Stichte, want hy tooch voor Hattem ende wan dat mit dat sterke casteel, ende daer leet Juryaen Schenck voor Hattem sijn broeder, die daer bleeff; ende van daen trocken sy voor Herderwijck. Ende op ditselverde jaer van 28 soe heefft men die papeghey ghescooten tot Wijck omtrent sint Janssmisse te Midsoomer op der ommeghanck van Wijck nae older ghewoonten, alss men ghemeenlick jaerlicks doet. Soe is daer ghecoomen greeff Floris van Buren, om mit bisscop Henderick ende synen schutten die papeghaey te schieten; ende daer wordt sonderlinghe nae die stadt ende bisdom van Utrecht ghescooten, want daer wordt ghetracteert aenghaende dat bissdom. Ende den hertoch van Ghelre hadde oock inne die stadt van Renen, het huys Ter Horst, Ameronghen, Doern ende het huys Ter Eem; ende die bisscop siende, dat hy dus overvallen wordt van den hertoch van Gheldre, ende heeft aldaer soe ghetracteert mitten greeff van Buren, ende heeft overghegheven ende gheset het bisdom in handen van den keyserlijcke | |
[pagina 35]
| |
majesteyt Carolus den vijffste, greeff van Hollant Zelant etc., als erffsheeren te wesen van sticht van Utrecht, beholdelicken bisscop Henderick vijffdusent ghulden jaerlixs tot een pensy tot syne lyve uut dat bisdom. Item onder als die Hollenders laghen voor Herderwijck, soe hebben sommiche borghers in der stadt van Utrecht ende die Weerdenaers mit melcanderen ghesprooken, hoe men best een middel mochte vinden den biscop weder te cryghen binnen Uutrecht ende die Gheldersce daeruut te verdryven, want het bestont sommiche borghers te verdrieten, want sy seer benaut waren van den biscop, wandt den biscop hadde op Den Vaerdt legghen een sterck blockhuys, mit Die Vaerdt wel begraven ende bebolwerckt ende wel versien van ghescut ende ruteren ende knechten, ende desghelijcks binnen Amersfoort ende het huys te Apcaude. Item als sy haren aenslach hadden ghemaect int jaer ons Heeren 1528 op onsser Liever Vrouwen avont Visitatyo, soe sijn daer een deel borghers verghadert in der nachte in een kelder opten hoeck van der Weertpoorte aan die westsyde van der gracht, ende hadden een alyanssy ghemaect mitten biscop ende synen ballinghen, als sy die clocke van JacopsGa naar voetnoot1) hoerden ende een part binnen waren van des biscops volck, dat alsdan die achterste te bet aen sollen treden, als sy deden; ende het ghebuerden op denselffden avont Visitatyo, dat die ruteren ende knechten op Die Vaert ende binnen Amersfoort sijn hem op die been ghegheven in der nacht, ende sijn omtrent in den dagheraet mit allen der stat van Utrecht ballinghen ghecoomen buyten Lauwenrecht achter sint Antonis capelle. En(de) daer was een scamel vrou, uuytghemaect mit een kabis aen haren arm heb- | |
[pagina 36]
| |
bende, ende als die Wertpoorte een weinich tijts op gheweest hadde ende dat die van binnen hem dochte, dat alle dinck te deghen was ende dat sy bynae die poorte alleen vonden, als sy dicwils deden, ende den dachwaeck wech was, soe hebben sy deese vrouwe voorseyt ghesonden aen biscops volck ende ballinghe, dat sy vrylicken aen solden comen, want die stadt waer hemlyden. Ende mitsdien soe camen al des biscops volck, ruteren ende knechten, mitter ballinghen, daer Ghuert van Voerdt Henrixssoen die opperste off was van der ballinghen, stoutelicken aen. Ende doe Ghuert van Voert voorseyt binnen der poorten was in der stadt mit sijn achten, ende doen schoet den droost van der Weertpoorte de scotduere toe, ende Ghuert van Voordt mit die ander waren toe in groote last. Ende want die Gheldersce hadden poorten doen maken, die men van binnen sloot teghens den borghers, om die ander poorte te bewaren, dat men se niet lichtelick op mocht slaen, want deese poorte wordt van binnen tusschen die twe poorten opghedaen ende gheslooten, om den drost mit der poorten bet bewaert te sijn teghen den borghers, alst noch is op deeser tijt; ende deese poorte deede Ghuert van Voerdt ghoet, doe die schotduerre, offt heck ghenaemt, toe was ghevallen, want als Ghoyert van Voerdt stondt mit sijn adherenten tusschen twe poorten, soe sloet Ghoyert voordt deesse voorseyde poort toe, die voor aen die stadt stondt, datwelcken noch van ghenen noot en was, want allen diegheenen, die omtrent die Weertpoorte wonende, wisten van deesse opset wel. Ende als Ghoyert van Voerdt voorseyt dus in der stadt stondt, soe sijn die van binnen ende van buten aenghecoomen mit bylen ende hebben die schotduerre onstucken ghehouden. Ende oock het bisscops(volck) van butten, staende by der ameyde | |
[pagina 37]
| |
tusschen die twee eerste poorten, ende hebben scerp ghescut ghehauden mit bussen ende booghen opter poorten, opdat die van die princepael poorte niet coomen en solden op die vuerste poorte, want sy solden soe vreesselicken in den hoope hebben ghescooten, want die eerste, die op die vuerste poorte wolde loopen, die creech een pijl in sijn rubben. Ende doen dat die drossaert van die poorte sach, dat sy die schotduerre onstucken hielden ende dat hy verwonden was, soe heeft hy hem die poorte opghegheven in des biscops handen, beholdelicke lijff ende ghoet, ende doen heeft die drost die schotduerre heel opghedaen, ende doen camen alle die ballinghe mit des biscops volck inne; ende doen sy dus doende waren in der poorten, soe hadden die Weerdenaers seven off acht schouwen, die laghen aen in die Weerdt, streckende in der stadt, ende liepen oock met grooten hoopen duer die schouwen in der stadt, ende hadden die touwen vant hecke onstucken ghehouden. Ende doen ghinck der clocken van sint Jacops overeinde, en(de) alle dat heere qwamen stoutelick aen en(de) riepen ‘Beyeren! Beyeren!’ niet wetende van binnen noch van buten van der overghiffte vant bissdom, dat tot Wijck was gheschiet, ende traden nae die Plaetse toe, ende alle ghoede lieden ende het biscopsvolck, (die) in der stadt wonachtich waren, bonden stroywissen aen haren arm ende aen die duerre. Ende die Ghelderscke knechten, verhoorende dat die stadt van het biscopsvolck inne was ghenoomen, ende die biscop op deer tijt noch binnen Wijck was, ende het meestendeel van den knechten ende die pertyen van den borgheren ende ridderscappen van den Ghelderscken laghen op haren bedden ende waren verbaest, als sy hoorden roepen ende den trommel allarm slaen, soe is die ghreeff van Muers hem te peert ghegheven | |
[pagina 38]
| |
buten sante Katerynen poort, om hem te salveren; doerdat hy die wech niet bekent en was, soe wordt hy bekent van sommiche huyslieden ende wordt ghevanghen ghenoomen. Ende anders wat rutters ende knechten ende borghers dat mitten eersten na der poorten liep, die ontquamen, ende wat nae der Plaetse liep, die worden vast ghevanghen off verslaghen. Ende waren opter Plaetsen verghadert omtrent vijff off seshondert, soe knechten ende borghers, ende hadden langhe tijt schermutselinghe teghens het biscopsvolck, dat sy alleghanck weder terugghe worden verdreven, want die borgheren hielden duerren ende veinsteren toe, want sy en wisten niet wie die overhant solde houden; want hadden alle die Gheldersce byeen gheweest, het hadden te duchten gheweest, dat sy des biscops volck solde hebben weder terugghe gheslaghen; ende oeck als men vyant riep, soe en wisten sylieden niet, aen wat poorte dat die vyanden waren. Ende als sy dus schermutselende waren, soe bleven daer wel van binnen vier ofte vijff en veertich man verslaghen, soe Ghelderscke ende borghers; ende daer wordt verslaghen den princepael hoopman van den hertoch van Gheldere Wilhelm van Ghent, die den Hollenders dicwils veel leets ghedaen hadde; ende daer wordt ghevanghen Doctor Lang, een vans hertoghen oppersten raet; ende daer worden ghevanghen van die gheestelicken ritterscappen ende borgheren: item in den eersten Zolnusse, deeken van sinte Peeter, heer Meerten van Leewenberch, canoninck sint Jan ende nae canonick in den Dom, Cuynretorff, ghebooren van Deventer, canonick sint Johan, heer Gherrit Verroy, canonick sinte Maryen, heeren Johan van Uchtenbroeck ritter, Ghoyert die Cooninck, Johan van Wijck Wilhelmss, Eerst van Wijck Dirixssoen, twee gheneven, den olden Ghijsbert van der Ae, die | |
[pagina 39]
| |
tot Maerssen plach te wonen, Cornelis Vermeerten, Gherrit Feyt, ende meer ander, die ick alle niet ghecent en hebbe; ende daer was oock ghevanghen Frederick die Voocht van Rynevelt. Ende als deesse Ghelderschen hoop siende haren verlies, staende optter Plaetsen, ende dat sy niet stercker en worden, ende sy worden vast omtsinghelt van het biscopsvolck, ende sijn met opgherecht fendel ghetoghen nae den Tollensteechpoort ende sijn daerdoer ghepasseert. Ende want sy vervolcht worden van biscopsvolck tot aen der poorten, ende die drost van der poorten heeft der poorten die stadtwert inne toegheslooten, als die Gheldersche ghepasseert waren, ende schooten toe vreesselick van der poorten int bisscopsvolck, soedat sy weder teruggeweken, ende doe ghinck den drost mit alle sijn volck mit den portier ter poorten wert uuyt, ende slooten die poorten toe ende namen die slootelen mit hem, opdat men se niet sollen vervolghen, ende sy trocken mitten Ghelderschen hoop nae. Ende als die Gheldersche dus uut Utrecht mit haren partyen verdreven waren, soe sijn alle die huyssen van den Ghelderschen partyen het haer benoomen, ende al onstucken gheslaghen binnen den huyssen; ende daer wasser wel tussken veertich en(de) vijfftich ghevanghen, soe gheestelick ende weerlick. Ende heer Melis van Suylen van Nyvelt doen ter tijt Doemdeeken was, ende heer Melis most naderhant die Domdekeny resigneren ende overgheven, ende lach heimelick in een schamel vrous huys wel ses weken opt solder ende leet grooten hongher, want hadde die vrou anders te merckt gheghaen dan sy ghewoonlick was te doen, men solden qwade vermoeden ghehadt hebben optter vrouwen voorseyt. Ende Steven van Buytendijck hadden te wijffe heer Johan van Suylen van Nyvelts bastertdochter, die | |
[pagina 40]
| |
lach oock langhen tijt binnen Utrecht verborghen; ten letsten heeft hy hem in der nacht in een holckscip mit turffs ghegheven onder in die roeff ende ist alsoe omtcommen. Ende heer Melis van Nyvelt die is op een middachstondt mit jonckheer Joost heeren tot Montfoort uuytter stadt ghereeden tot Montfoort. Ende daer waren oock uuter stadt gheghaen van der Ghelderscke pertyen Johan van Wijck Dirixssoen, Eerst van Wijcks broeder, sceepenborgemeister anno 1527, Lubbert die Wael, Jan Aertss van Buessecom ende meer ander, die my onbekent sijn. Ende oock wordt daer ghevanghen Gherrit van Eck, hadde te wijffe Wilhelm van Wijcks dochter; hy wordt sijn ooghen ende verstandt uut sijn hoofft ghepynicht. Michael die backer, Henderick die clockeghietter, die mede van die princeepael waren, (sijn) oeck uuter stadt gheghaen. Ende als des biscops(volck) dus in Utrecht waren ende haren vyanden ghevanghen ende ghespooliëert waren, ende daer wasser een ghenaemt Affensteyn, des bisscops stadtholder, diet princepael hoofft was van des biscops weghen, doe Utrecht inghenoomen wordt; ende doen sy drie off vier daghen binnen Uutrecht gheweest hadden, doe worden vijff ghoede mannen mitten sweerden opten NueeGa naar voetnoot1) gherecht sonder vonnisse. Ende omtrent drie offte vier weeken daernae dat Uutrecht inneghenoomen wordt, nae mijn omthout, want doe men Uutrecht innam, doe was ick mit joncheren Wolfardt Ter Vere by den heren van Beveren, ende doen qwam biscop Henderick tot Uutrecht. Ende want die ghevanghens saten op sinte Katerynen poorten ende op het ghevanghen vleysshuysGa naar voetnoot2), ende daer worter tot acht ghe- | |
[pagina 41]
| |
vanghen ghehaelt om te rechten, soe vant vleysshuys ende van sinte Katerynen poorte; op deesse tijt was ick tot Uutrecht. Daerwelck een van die achte mede een off was, ende heten Peter Coppenssoen een stoeldreyer, ende als men die ghevanghen van der poorten haelden, soe begheerden deesse Peter voorseyt sijn ghevoech te doen, twelck hem gheghost wordt; soe is Peeter gheghaen op een prevaet, staende opter poorten, ende Peeter voorseyt is ghevallen duer die prevaet offte schijthuys, ende is soe voort duer die gracht gheghaen, ende qwam tot Vyanen ende bleeff daer wonachtich; ende die ander seven worden mitten zweerden sonder vonnisse gherecht. Somma soe wasser te samen twellff gherecht, daer deesse off waren: Ghijssbrecht van der A den olden, ende placht tot Maerssen te woonen, Johan van Wijck Wilhelmss, Cornelis Vermeerten, Ghoyert die Coninck, Gherrit Feyt ende meer ander borgheren tot twelffen toe, als voerseyt. Ende die heeren van Hoochstraten, dit verhorende, dat deese ghoede mannen gherecht worden, is van stonden aen tot Uutrecht ghecommen om alsulxs te beletten, want anders sollen der noch meer gherecht gheworden hebben. Soe heeft bisscop Henrick vier ghevanghens mit hem ghenomen ende is ghereyst tot Wijck, ende heeft die stadt van Uutrecht in den (handen) gheset van mijn heeren van Hoochstraten als statholder van Hollandt van keyssers weghen. Ende deesse voorseyde ghevanghen, te weten Solmus, deecken sinte Peeter, Coenretorff, canonick sint Jans, heer Gherrit Venroy, canonick sante Marien, heer Johan van Uchtenbroeck ritter, mit desse vier wolde den bisscop sijn wille mede doen; want Coenretorff ende Venroy voorseyt worden levendich in eenen sack ghesteken sonder vonnisse, ende worden by onsser Liever Vrouwen-capelle buten Wijck aen dat | |
[pagina 42]
| |
hooft in der Lecken by nacht gheworpen ende alsoe verdroncken sonder vonnisse. Ende Coenretorff hebbe ick tot Vianen sien visscken, ende leit daer in der kercken begraven; ende Venroy wort tot Jaersvelt ghevist ende aldaer begraven. Ende Uchtenbroeck ende Solnusse worden doer schryven van sommiche heren ende vorsten verlost uutter vanckenisse. Ende als bisscop Henrick Uutrecht verlaten hadden, soe is die here van Hoochstraten, een soen van Lalein statholder van Hollant, langhe tijt binnen Utrecht legghende mit tweduyssent knechten in den burgheren huyssen, om die stadt van Uutrecht te bewaren. Ende onder als tusschen middelentyden, als die Borghonssche laghen voor Herderwijck, soe sijn die van Herderwijck in handen van die Borghonsscke gheghaen, ende die Borghonsscken hoop is voortghetrocken voor het huys Ter Eem ende Renen etc., ende meer aenderen, dat die Gheldersce inghenoomen hadden; ende als sy saghen dat Utrecht hem offgheloopen was, soe hebben sy deesse slooten ende vlecken verlaten. Ende dit al inghenoomen sijnde, soe hebben die Borghonsscke haer leegher ghemaect voor die stat van Tiel, daer sy groot volck voor lietten, want daer laghen veel knechten binnen, dat sy hen vromelicken weerden, soedat die tijt verliep, ende dat daer anqwam eenen natten herffst. Ende daer wort een bestant ghemaect tusscken den vorst van Gheldre ende die Borghonsscke, ende den dach wort tot Ghorcum gheholden, ende allen ghevanghen aen beyden syden worden vryghelaten, ende oock den borgheren ende ondersaten van Utrecht alsoe als sijt vonden by den haren te blyven. Item op die Ellffduyssent heyliche maechden haer dach anno 1528 soe heeft die heer van Hoochstraten, stadtholder van Hollant, byeen doen roepen ende | |
[pagina 43]
| |
vergharen den borgheren ende ondersaten van die stadt van Utrecht van des keysserlicke magesteyts weghen; ende die heeren van Hoochstraten voorseyt heeft van den borgheren voorseyt begheert hulde ende eede te doen den keysserlicke majesteyt voorghenoemt als ghreeff van Hollandt ende hertoch van Brabant. Item doen den borgheren dit aldus voorgheleyt was, soe hebben sy tsamenderhandt op die Nue ghesworen den greeff van Hollandt ende hertoch van Brabant als erffheer des landts van Utrecht. Want als men by den biscoppen tyden het sticht van Utrecht plach te heeten, dat screeff doen voertaen het lant van Utrecht; ende in der stadt wapen stondt sint Merten te peert, ende van doen voertaen en most men sint Merten daerinne niet vuren, want in der bussen van der stadt booyenGa naar voetnoot1) daer wort sinte Meerten uutghedaen ende ghescrapt. | |
VI. Stichting van het kasteel Vredenburg te Utrecht. (1529.)§ 1. Hoedat die stadt van Utrecht inneghenoomen wordt, dat daertoe een schoen cloester offghebrooken wordt ende een slot offte borch in die stede gheset.Item als nu die stadt van Utrecht inneghenoomen was van den Borghonsscke van keyserlicke majesteyt weghen, soe stondt daer een poert, als men te waghen nae Hollandt reyst, gheheeten sante Katerynen poerte, een poort als een borch, dat sijns ghelijck in deesse Nederlanden niet en was. Ende want weleer deesse | |
[pagina 44]
| |
poorte mitter steden inneghenomen was van den Hollenders ende een peys ghemaect was tusscken den Hollenders ende die stadt van Utrecht, beholdelicken aen hem te holden die poorte voorseyt, ende wordt omgraven ghelijcxs een borch ende was ghenaemt die Hollendtsce poorteGa naar voetnoot1); ende op een tijt sijn die borgheren voorseyt van Utrecht byeenverghadert mit haer groff ghescutte, ende hebben hem ghegheven na der poorten voorseyt, ende dieselffsten, die optter poorten laghen, hebben die vlucht ghegheven ter stadtwert uut. Ende deesse poorte is ghansselick offghebroocken, naederhandt dat wy keyssers worden int jaer 1528, (om)dat hy te nae Vredenborch ghetimmert was, als ghy hier van Vredenborch bet sult hooren. Item daer stondt aen der stadt muerren een schoen ghasthuys ende aldernaest die poorte voorseyt, ende besyën aen dit ghasthuys stondt een uuttermaten schoen kerck ende een schoen toorn, ghelijck offt gheweest hadden sint Johans off sinte Peeter off sinte Gheertruyden toorn etc. dierghelijcken toorn, wel voorsien mit clocken; ende daeraen lach een schoen cloester, toebehorende deesse kerke ende ghasthuys, want dat was het Elendiche ghasthuys; ende dat cloester voorseyt most dit ghasthuys onderhouden van als, nijt uutghesondert, voor den rechten ermen; ende dit waren sint Johans heeren van den meyster van Rodes haren namen. Ende hier tot Utrecht was dit cloester ende ghasthuys voorseyt synen rechten namen sante Katerynen-cloester ende sancte Katerynen-heeren; ende | |
[pagina 45]
| |
alsoe hadde dit cloester ende poerte voorseyt haer name van sancte Katerynen, alsoe sy byeen gheleghen waren. Ende by dit cloester aen die oestsyde lach een schoen groet breet velt, datwelcke mede heten sancte Katerynen-velt, ende daer plach men die peerdemerckt te holden en(de) bottermerct, want daer ruymte was te setten; ende die peerdemerckt is verleit achter sint Jacops, op het Sanct ghenaemt der plaetse, ende die bottermerckt is noch ghebleven tot deessen daghen anno 1537, doe ick schreeff dit voorseyde boeck; ende het meestendeel van dit voorseyde sinte Katerynen-velt staet ende der kercken mitten toernen ende ghasthuys voorschreven staen nu die toornen metter muren ende grafften van der borchte, ende oock mede sijn daer veel huyssen offghebrooken, om plaetse te maecken van der grafft voorschreven, maer het heel ghetimmert van het convent van sinte Katerynen voorseyt staet noch op deesse uure binnen int casteel. Maer alsoe dat ghasthuys besyden aen der stadt muren stondt, ende doen aen der poorten ende aent ghasthuys aen den oestsyde stondt den toorn mitter kercken van het cloester voorseyt, daer nu ter tijt staen die mueren mitter toornen mitter grafften van der noertzyden van der borchten offte casteel voorseyt. Ende alsoe men veel rumpte hebben wilde om plaetse te maecken van der grafften ende ruymte rontomme het casteel voorseyt, soe heeft men veel ghoeder huyssen offghebrooken ende betaelt, nae die beveelslyden hoer selffs segghen van den keysserlicke magesteyts weghen; maer niet dat sy allen qwijtghinghen haer huyssen, maer verloren haer neringhe, die alsoe by der poerten woenden; ende omtrent die Viechsteghe ende omtrent die Vroetsteghe daer worden oock aen beyden syden huyssen offghebroocken. Ende daer staet noch op deesse uure een steech by sinte | |
[pagina 46]
| |
Jans-brugge, uutghaende by der borchte aen die bottermerckt, diewelcke steech haer name noch vuert van sinte Katerynen-cloester ende van sinte Katerynenvelt, te weten sinte Katerynen-steech. Ende die bottermerckt ende perdemerckt wordt noch op deesse daghen daer gheholden, dat sinte Katerynen-velt plach te heten; ende overmits cleynheit der plaetsen soe wert die merckt voort nae sint Jacops naet Sant gheholden; ende duen by der poorten leyt oock noch een straet en(de) heet sinte Katerynen-straet, diewelcke al haer name voerden mitter poorten van sinte Katerynen-poort en(de) sinte Katerynen-clooster voorseyt. | |
§ 2. Item hiernae volghet, hoe die heeren van sinte Katerynen, off sint Johans-heren ghenaemt, weder een ander cloester hebben begrepen.Item als die belyerGa naar voetnoot1) sach, dat hy mit sijn heren sijn cloester ruymen most, soe is die belyer voorseyt ghereyst te hove aen vrouwe Margriet des keyssers moy, die doen reghent was van deesse landen, mit mijn heere van Hoochstraten, eene sone van Laleyn stadtholder van Hollant ende van stichte van Utrecht; ende ghaff alsoe sijn clachte te kennen, hoedat het onbehoorlick was, alsoe sijn cloester te verlaten sonder eniche omtfangh te hebben van penninghen, want het niet mueghelick en was hem binnen Utrecht weder sulcken cloester te doen hebben, hy en solder groot ghelt daeraen te coste legghen, om ghemack te timmeren nae haren gheleghentheyt. Item soe stondt daer een schoen | |
[pagina 47]
| |
cloester van der VrouwenbroedersGa naar voetnoot1) in der Nyestraten, binnen corter jaren by hueghenisse van mynen tyden van nieuws opghetimmert, ende het coore mitter cruyswerck verder niet dan het steenwerck, van der kercke rontsomme van der cruyswerck voorseyt off, tot soe hooghe vant beneensten van der glasen, ende oock een parte ende het meestendeel van der kercken was dat steenwerck bynae heel opghetimmert mit den pylleers, die in der kerken staen; ende daer was over die kerke een reden cappe ghemaect. Ende die onsser Liever Vrouwen-broeders worden vant hoffs weghen bevolen, dat sijt cloester solden rumen ende varen op sinter Niclaes kerckhoff, als ghy hae horen sult. Item als deesse heren voorseyt van den Vrouwenbroeders haer cloester mosten ruymen, daer sy soe noede uutqwamen, alst wel reden ghaff, want sijt mit groten arrebeyt ende bidden van aelmisse hadden doen timmeren. Ende die heeren van sinte Katerynen worden vant hoffs weghen daer weder innegheset; maer had het mueghelick gheweest, sy hadden liever in haer selffs cloester ghebleven, daer nu Vredenborch staet. Item alst die belyer voorseyt gheghost was, dat hy varen soude in den Vrouwenbroederscloester, soe is hem gheghost rontomme sijn convent van den Vrouwenbroeders-cloester ende oock doert beveel vant hoff, soe stonden daer veel schoender woninghe(n) aen der Nye grafft teghens tBregitten over, die ghoede lieden mosten hem vercopen haer woninghen, daer hy selffs op deesse uure die belyers-huys- | |
[pagina 48]
| |
sinck ghetimmert heeft; ende opten hoeck van Vrouwenbroeders-steechghen, dat noch den naem voert vant Vrouwenbroeders-cloester, daer stondt een schone woninghe aen der Nye graffte voorseyt, daer heeft hy ghetimmert het Ellendiche ghasthuys, dat aen sinte Katerynen-poorte plach te staen by sijn convent voorseyt. Ende die belyer voorseyt wordt gheghost ende ghegheven achtdusent Carolus-ghulden om mede te timmeren, te weten van den huysse van Borgondyen. | |
§ 3. Item hier volghet, hoedat die Vrouwenbroeders een ander cloester begrepen hebben.Item als nu die Vrouwenbroeders uut haer cloester verdreven waren, soe is hem gheghost ende gheghont een ander cloester te begrypen mit een somme van penninghen van den keysserlicken magesteyts weghen. Ende want sy liever in haer cloester ghebleven hadden, ende sy en begheerden niemant uut haren cloester te verdryven, daer nochtans die spraecke off was, dat men die Brigitten uutsetten wolde ende setten se by dat convent van SoestGa naar voetnoot1), alsoe het één oorden was; maer die Vrouwenbroeders voorseyt vercoren sintter Nycolaes-kercke mitter kerckhooffe ende die beqwaemste huyssinghe aldaer staende, om alsoe een nye convent van den Vrouwenbroeders aldaer te fonderen, als men huydendaechs noch sien mach. | |
VII. Intocht van Karel V te Utrecht (1540).Item hier wil ick wederkeren berurende den huysse van Cronenborch. Item als Melis van Aemstel van Mijnden int jaer | |
[pagina 49]
| |
van 38 offlyvich gheworden wasGa naar voetnoot1), soe is Antonis van Aemstel van Mijnden ghereyst na Den Haghe, om verlydinghe te vercryghen (van) dat huys te Cronenborch nae sijns vaders doot salicher, welcke hem in weyngheringhe was, ende dat doer oersaeck als van breder bescheyt, dat Antonis voorseyt daeroff vernemen solde als den keyserlicke majesteyt in deesse lande qwame. Ende doen die sprake daghelix ghinck in Ytalyen te wessenGa naar voetnoot2), ende den keyserlicke majesteyt die qwam uut Spangien te lande over duer Vranckrijck, daerwelcke die keyserlicke majesteyt van den coninck van Vranckrijck grote eere gheschieden. Ende Antonis van Aemstel voorseyt wolde contrary segghenGa naar voetnoot3), daer ghenoch om te doen is gheweest, ende het is altijt ghecomen aent vertreckGa naar voetnoot4) tot deessen daghen toe, dat was dat het hoff seggen wolde, dat die van CronenborchGa naar voetnoot5) haer lossinghe aent huys behielt voor 8000 gholde ghuldens, ende dat het hoff haer acsy van die van Cronenborch ghecoft hadden. Item als den keyserlicke majesteyt in deese lande in Brabant was, soe is hy ghetoghen naderhant in Hollant int jaer 1540, en(de) is van Amsterdam op ons Lieff Vrouwen avont Assumtyo ghecomen tsmid- | |
[pagina 50]
| |
daechs op Cronenborch, ende tsavons hebben hem alle die rijckdomme ende ghemeen borgheren van Uutrecht int hernas inne(ghehaelt), ende alle int swerte ghecleet, ende dat overmits dat die keysserinne binnen tsjaers in Spangien ghestorven was. Ende wy ghemeen ridderscap binnen ende buyten der stadt van Uutrecht sijn alleghader te peert gheweest ende int swert fleweel ghecleet ende sijn den keyserlicke majesteyt te ghemoet ghereden tot by Den DaleGa naar voetnoot1) toe; ende die borghers hebben hem gheholden in een slachoordt aen die ColdehoorenGa naar voetnoot2), ter tijt toe dat die keyserlicke majesteyt ghepasseert was, ende sijn toe ghevolcht. Ende die keyserlicke majesteyt is ghereden nae Tollensteghe-poorte toe; doe daer opt singhel, als men ghaet nae sinte AnnaGa naar voetnoot3), daer stonden die scout borghemeysters ende raden van der stadt van Uutrecht, ende hietten die keyserlicke majesteyt wilckome. Ende aen die Smeebrugge, daer qwam den bisscop mit den Domdeeken, diet woert vuerden, mit den vijff ghoedtshuysen mit processeGa naar voetnoot4) ende hietten daer den keyserlicke majesteyt willecoome; ende is voort over die brugge ghereden an der westsyde van der grafften tot aen den Dom toe, ende daer ghesonghen Te Deum Laudamus. Ende die keyserlicke majesteyt is aen die noortsyde van der kerke uutgheghaen, en(de) is op sijn peert gheseten, en(de) is ghereden over het Olde kerckhoff voort over die Plaetse na die Backerbrugghe, ende dat voort over die Nue nae sint Johans-kerckhoff tot int keyserlicke majesteyts hoff, datwelcke was | |
[pagina 51]
| |
Domdeeckens huysse, staende aen der noortsyde van der kercke. Ende alle deesse weghe van buytten Tollesteghe off tot aen keyserlicke palleis wast costelicke ghesiert, ende elcke brugge bysonderlinghe; ende opter Nue daer stondt eenen schone poorte, ghetimmert van steene, schoon ghesiert, daer den keyserlicke majesteyt most doerryden. Ende dit was die keiserlicke majesteyt sijn eersten intre suer der stadt van Utrecht keyssers gheworden was. Ende den keyser en was maer vier daghen binnen der stadt van Uutrecht, ende most schiellick wederomme optrecken doer Duytslant nae Ytalyen ende voort nae Spanien, ende dat overmits van grote last van den Turck doende int kerstenrijck. | |
VIII. Ketterij te Utrecht en elders (1520-1543).Item hie(r) heb ick een weynich gheset int cortste van der groote ketterye ende dwalinghe, die daer was, beghinnende van den jare van 1520 ghedurende tot deessen jare toe anno 43 ende altijt Ghodt betert ergher dan ergher. Item in deesse jare is daer een vals profeet opghestaen in Duytslant onder sommiche vursten boven in den lande, daer hy onderholden wort, ende setten hem teghens onsse heyliche vader die Paeus ende der heylicher kercke, ende was een Aughustijn van sijnre oorden, ende streeck uutter cappen ende nam eenre huyssvrou, en(de) sijn name was Lutterus; ende dede veell valscke boecken printen, die gheseytGa naar voetnoot1) worden doer allen kerstenrijck, diewelcke naderhant dick ende menichwerff verboden worden in veele plaetssen | |
[pagina 52]
| |
ende steden te printen, ende deesse Lutterus ghevoechden hem te studeren teghens allen doctoren. Ende daer is teghens opghestaen een groot expert doctoor van der Kermelyten-broeders, ende was ghenaemt Erassmus, ende heeft veel ghoeder boecken contrary Luters boecken gheprint; ende doer alle keyssers landen sijn mennicherley ghebooden op grote pene van alsulcke boecken te verbranden ende niet in sijn huys holdende, ghemaect by Lutterus ende noch veel meer ander doctoren, die van veel mennicherley van sommiche punten der heilicher kercken dwaelden, den eenichen van soe opyny ende den anderen van een ander opyny, alsoe datter mennicherley secten van ghelooff was, sonderlinghe in deesse landen niet als in ander landen, princypael oestwordt in Eemderlant (ende in) Enghelandt, daer sy alle die cloesteren vernielt hebben, dat die koninck van Enghelandt gedaen heeft ende die ghoederen tot synen taeffel gheslaghen. Ende die graeff van Eemden kercken ende cluyssen ghedestruweert, van die clocken ghescut gheghoten ende alle heyliche vernielt en(de) tot meer ander plaetsen. En(de) hielden van gheen sacramenten ende heylichen oly, van paeus noch van papen, en(de) songhen die mis int Duyts, en(de) dat een yghelick mens sijn vrye wille heeft, ende hem niemant en vermocht verbinden munnick noch paep noch baghijn; ende datGa naar voetnoot1) der oorsaeck mennich monnick ende baghijn ende papen sijn uut deesse landen van der keyserlicke majesteyt uut haer cloesteren sijn ghestreecken ende hebben hem ghegheven in der echtelicke staet. Ende oock seiden, dat alle vrouwen ghemeen waren ende behoorden te weessen, ende hebben hem oestwordt ende in Eemderlande ghegheven; ende | |
[pagina 53]
| |
hier sijn veel ander slechte lieden vrouwen ende mans van ghelooff ghevallen, ende hebben hem onder melcanderen een ander doopsel int heymelick anghenoomen, ende hebben in deesse landen heymelick by nacht en(de) int velt predicaty ghedaen nae haer ghelooff, daer der veel om ghestrafft is gheweest, als ghy hiernae beeter hooren sult. Item die coninck van Enghelandt vernielden alle sijn cloosteren in synen landen, ende die ghreeff van Eemden in Eemderlant dergelijcken, ende beroefden ende berooffden synen kercken van alle sierheit ende costelickheit, van kelcken ende anders, ende die beelden uuter kercken vernielt, datwelcke Ghodt betert tot veele plaetsen gheschieden; ende van der clocken maecten sy ghescutte, als voorseyt, ende die Marye die moeder Ghoedts ende allen lieven heylichen en achten sy niet, ende seyden dat men se niet en behoorden aen te bidden om voor ons te bidden, en(de) dat het menschen waren gheweest als wy, dat sy gheen macht meer en hadden dan wy alhier opter eerden by Ghodt. Ende oock waren daer veel secten, die gheen ghelooff hadden, dat daer was een veghevier, dan nijt (dan) die sijn gheloeff op Ghodt te setten die solden salich sijn. En(de) dit gheschieden al in deesse landen voorseyt van den jare bysonderlinghe van 30 off, alle jare ergher dan ergher; ende daer worter tot veele plaetsen sware doot anghedaen tot allen landen ende steden. Int secreet hadden sy onder malcanderen eenen oversten; als den enen ghedoot was, soe verrees weder een ander. Ende binnen Amstelredam daer was altijt meerder ghebreck dan binnen Utrecht; daer liepper eens een wijl tijts naeckt, soeals sy gheboren waren, en(de) seyden, dat men alsoe behoorden te ghaen als Ghodt ons ghescapen ende ghemaeckt hadden ende als wy gheboren sijn; | |
[pagina 54]
| |
ende maecten daer een groote oploep binnen Amstelredam omtrent het jaer van 39Ga naar voetnoot1), ende versloeghen den scholt van der stadt, ende meenden den ghanssen raet ende dieghene, die ghoet kersten waren, doet te slaen; ende die overste van der stadt vloghen opt stadthuys ende scoten soe vreesselick tot den anderen in, alsoe dat sy die vlucht ghaven; en(de) daer worden sommiche ghevanghen, ende men haelden haer het hert levendich uutten lyve, ende men ghaffter alsoe te eeten. Daer was een weynich tijts daer te voren een borgher uut Uytrecht, een ghoutsmitGa naar voetnoot2), en(de) liet wijff en(de) kinder tot Utrecht sitten, en(de) was wonachtich tot Amstelredam, en(de) wordt aldaer biscop ghemaect onder sijn secte; ende van sommiche, die daer ghedoot waren, die vermelden hem, dat hy haren biscop was, diesse daertoe brochte ende riet, dat mensse andermaelle verdoopen solde; ende dieselffde bisscop worden een ijsseren gloeyden hoet op sijn hoofft gheset, ende alsoe ghedoet ende sijn hoofft op een staecke mit den ysseren hoet der poerten uutghesteecken. Ende sy ghinghen al singhende al springhende ter dootwert sonder biecht, ende liet hem duncken, dat sy mertelaer storven. En(de) sommiche mitten eersten eer sy wederdoopt waren, die wederomme tot kennisse camen van ons rechte ghelooff, die creeghen van der heere(n) gracy mit penetency te doen; ende wat verdoopt was ende qwamen nochtans tot rechte kennisse | |
[pagina 55]
| |
ende viellen van haren gheloeff, die worden omthooft ende van den vreemdenGa naar voetnoot1) op het kerckhoff gebrocht. Ende binnen Utrecht daer was oock een priesterGa naar voetnoot2) langhe tijt ghevanghen, ende en wolde tot ghenen bekeringhe comen, wat gheleerde mannen dat men daertoe sant; soe wordt hy ter plaetsen ghebrocht, daer hy sterven solde, opten Nue, in priestersghewaet, ende wort aldaer voor allen mensscken van kettermeysters ende doctoren ghestrafft ende gheleert om te vallen van synre dwalinghe; ende want hy by sijnre opynye bleeff, soe wordt hem dat misghewaet uutghedaen ende ghecleet ghelijxs een sotte, ende alsoe ghedoot. Ende daer qwamen veel Hollenders ende anders van mans ende vrouwen, die by nacht heymelick in sommiche huyssen ende savons buyten der poorten ghinghen in sommiche huyssen, ende snachs opt velt waren en(de) preecten aldaer malcanderen mans en(de) vrouwen, die daer veel off ghedoot worden, ende die vrouwen by nacht int raethuys in wijnpypen verdroncken worden; ende sommichen trocken dan weder in ander landen, daer sy niet vervolcht en worden, want sonderlinghe binnen Utrecht worden sy scerpelicken ghestrafft. Item binnen Utrecht was een pastoor van sinte Gheert voorseyt pastoer, en(de) heeten Meester Dierrick van Apcau, die een lieftallich man was ende dicwil dwaelden in sijn predicaty; ende eens off twemael verboden wort sijn predicaty, ende doer die bueren van sinte Gheert ende den besten van der stadt soe vercreech hy weder te preecken. Ende alsoe Utrecht niet soe claer was van ketterye alst wel wesen | |
[pagina 56]
| |
mocht, maer al int heimelick, maer in een gheselscap soe merct men altijt wie dieghene waren, die daermede besmet waren; en(de) deesse Meyster Dirrick creech groot gheloop van sommiche van die oversten van der stadt, die daermede beruft waren, ende qwamen vant eene eynde van der stadt deesse preken te horen, ende droech daer grote moet op, dat hy alsulcken meyster was, ende wort daer te meer op verhart in sijn preecken; ende ick strafften hem wel sommels, daer ick in sijn gheselscap sat, want hy in veele dinghen dwaelden, ende seyde hem: ‘Heer pastoor! ghy hebt soe ghoede olders ghehadt ende u vuerolders ende mijn olders; wilt ghy immers wijsser wesen dan sy?’ En(de) hy seyde: ‘Sy en wisten niet bet, ende sy en dorsten die waerheit niet segghen’. Op deesse selverde tijt is daer ghecomen een borgherssoen van Utrecht, ende qwam van RemuntGa naar voetnoot1) ende wordt sint Jacop vyssycreetGa naar voetnoot2), die die gheck al heel uut die mou liet kijcken, ende preeckten hielinall ketterye, dat hy alt beloep creech van der secten ende oeck gheleerde mannen, om sijn preecken te hooren ende die te straffen. Ende die pastoor van sinte Gheert en dorste soe stoutelicken niet ghepreecken als heer Herman, vyssykreet van sinte Jacop, dede; maer doe heer Herman soe preeckten die creech heel tbeloep, ende die pastoor van sinte Gheert die wort doe wat stoutter; ende dit was op een jaer 41Ga naar voetnoot3). Ende cortelinck hiernae soe hebben hem die vijff ghoedtshuyssen verghadert mitter kettermeisters ende hebben heer Hermen voorseyt ontboden int capittelhuys twe off driemael, om sijn beraet te gheven; ende | |
[pagina 57]
| |
hebben hem ghestrafft van sijnder dwalinghe in sijn preecken, diewelcken hy verwonnen was. Ende wordt ghecondemneert, off hy wolde in ghevanckenisse ghaen opt vier en(de) stellen hem selven te rechte, off dat hy kiessen solde sijn leven lanck in keyserlicke majesteyts (landen) niet te comen op sijn lijffGa naar voetnoot1). En(de) hy streeck te landewert uut. Ende corts daernaeGa naar voetnoot2) wort Meester Dirrick van Apcaude oeck int capittelhuys ontboden, ende wolde hem verantwoorden, dat hy niet ghedoen en conde; ende daer was ghenoch om te doenne, alsoe hem veel lieden ghoetghunstich waren. Overmits rumoer van den borgheren soe wort die voorseyde pastoor vant sinte Gheert op Vredenborch ghevanckelick gheset wel een jaer lanck, ende wort te recht ghestelt; somma dat hy verwonnen wort int vier, ende die sentency wort gheweessen ten hove by twe van die gheleersten uut Lueven ende twe uut Brussell. Doer bede van ghoede lieden soe wort hy verbeden, dat men (hem) sijn kuer ghaff te sterven off te leven, dat hy betalen solde synen costen ende ghaen ghelijcxs een weerlick man sonder koorkleet op die stoel van sinte Gheert voor alle mensscken, als den ander predycant daeroff qwam, dat hijt wederroepen (solde) alle artyckelen; als hy dede, die hy op scrijft (hadde), ende badt die ghemeen buerren en(de) borgheren van der stadt, dat ment hem vergheven wolde, dat hy haer qwalicken ende valschelicken gheleert hadde. Ende voort wort hy ghecondemneert een halff jaer alle Vrydach te water en(de) te brode te vasten, ende in een halff | |
[pagina 58]
| |
jaer gheen misse te doen ende sijn leeffendaghen gheen biechte te hooren, ende sijn leeffdaeche int crijstdom van Utrecht niet te coomen, sijn leeffdaeche binnen Lueven te woonen, en(de) aen niemant brieven te schryven, dit altemael op sijn lijft. | |
IX. Geldersche oorlogen (1542-1543).§ 1. Item hier hebbe ick gheset van dat oerloch, dat daer opstondt tusscken den keyserlicke majesteyt ende den konninck van Vranckrijck ende hertoch Wilhelm van Cleve mit den lande van Gheldre ende den hertoch van HolstGa naar voetnoot1), diewelcke te samen alyancy ghemaect hadden teghens der keyserlicke majesteyt.Item alsoe der keyserlicke majesteyt uut Utrecht haestich was treckende, ende dat overmits grooten swaren last dat kerstenrijck bevochten wordt van den Turck in den jare van 40 en(de) 40Ga naar voetnoot2) ende 42. Item omtrent Corssmisse ende Januaryus anno 42 soe is daer boven in den landen grote vergaderinghe gheweest van ruteren ende knechten, diewelcke op ende teghens den Turck ghetrocken sijn; ende soe is hier oeck omtrent dessen landt groten vergaderinghe gheweest, te weten in den landen Ghulick Ghelre ende Cleve en(de) omtrent Venloy ende RemundtGa naar voetnoot3), dat allen lantknechten uut allen landen van den keyserlicke majesteyt lieppen na den hoope, ende daer ghoede betalinghe | |
[pagina 59]
| |
ommeghinck ende anders niet wetende dan op den Turck te treckken. Ende hieroff waren den oversten Mertijn van Rossum ende Henrick van Bijller, heer van Well, ende mijn heer van Longhevaell, hoeffmeyster van den conninck van Vranckrijck, als overste, dewelck die de pasport ghaft; ende soe trocken sy veel hoplieden ende beveelslieden uut deessen landen voorseyt, niet wetende waer den aenslach solde gheschien dan alleen op den Turck. Soe ist ghebuert, dat den prince van Orangye Karel, statholder van HollantGa naar voetnoot1), ghecomen is mit sijn princesse mit den heere van Bredenrode ende mit meer ander heren binnen Utrecht, om aldaer tryumf ende ghoede siere te maken, als hy dede, van gheender qwader tydinghe wetende; ende qwam tot Utrecht omtrent het eerste van Juny anno 42; ende het ghebuerden, dat den prince voorghenoemt soldeGa naar voetnoot2) sijn cock ende krauwel mit al dat tot een kuecken toebehoort mit ander baghasgye nae Amersfoort Vrydaechs voor sint Jacops, om tot Amersfoort ghoedtsier te maecken, van ghender qwader tydinghe wetende. Item nochtans wat beduchtende wesende in deesse landen voor den landen van Ghelre, alsoe sy hem ghegheven hadden onder hertoch Wilhelm van Cleeff al by hertoch Johans tyden, hertoch Wilhelms vader, doer overghifft hertoch Karel van Gheldre by sijn leven, diewelcke sijn lant nochtans mitten landen van Ghelder verseeghelt was te comen aen den keyserlicke majesteyt, soe sijn daer twee vendel knechten aenghecomen omtrent veertien daechen voor sint Jacop, ende sijn gheleyt tot Wijck ende Renen. Ende daer wordt mitter clocken vercundicht, dat ghenen knechten eniche vreemde heeren solde(n) dienen, ende dat se | |
[pagina 60]
| |
binnen veertien daech off solden trecken opt verbueren lijff ende ghoet. Soe ist ghebuert, dat den prince noch binnen Utrecht wessende Zaetterdaechs voor sint Jacop seecker tydinghe cryghende, hoedat Rossum mit den ghanssen hoop het hooft hadde nae Brabant, 40.000 sterck soe te peert en(de) te voet; ende die prince die is van stonden aen nae Breda ghereyst om sijn stadt te bescermen, ende liet sijn kock wederomme van Amersfoort commen. Ende het eerste dat syGa naar voetnoot1) in Brabant qwamen, ende ghaven hem voor vyanden uut, dat was te Hoochstraten, ende qwamen aldaer mit een heerout ende eysten dat huys te Hoochstraten op in handen van den konninck van Vranckrijck; alsoe daer gheen knechten opt huys en waren, soe ghaven sy hem in handen, ende bleven daer tot twe nachten op. Soe hebben men hier in deesse landen alle ruteren ende knechten anghenoomen, die men heeft cunnen ghecryghen; ende daer wort weder een mandament metter clocken offgheluyt, dat men alle ruteren en(de) knechten, die eeniche ander heeren dienden, van keyserlicke majesteyts ondersatenGa naar voetnoot2), maer ghaef se vry vast zeecker gheleyde weder te keren in desse landen; maer qwalick konden sy van den hoop gheraecken, maer doer den Turck worden sy verleyt, dan sonderlinghe een hopman Henrick van Eemskerck duer hulp van Mertijn van Rossum als een vazal van den keyserlicke majesteyt, dat hy daeroff qwam. Nou als sy twe nachten op Hoochstraten gheleghen hadden ende daeromtrent, soe hebben sijt al op Hoochstraten ghelaten, dat wel nochtans all versiert was allom costell, soe hebben sy medeghenomen al dat | |
[pagina 61]
| |
ghescut mit den cruyde ende wijn ende haver tot vijffhondert mudde toe, als ick selffs verstaen hebbe van een diennaer, die op den huysse doen ter tijt was, doen sijt opghaven; ende sy sijn voort mitter macht nae Antwerpen ghetrocken op sint Jacopsdach anno 42 ende hebben groote schade ghedaen van branden ende brantscatten, ende hebbent rontomme Antwerpen offghebrant. Ende die prince hadde vast ghereest rutteren ende knechten verghadert, soe heeft hy hem ghegheven om binnen Antwerpen te trecken, opdat sy niet versaect solden wessen. Soe hebben sy Antwerpen oeck opgheëyst in den namen van den konninck van Vranckrijck. Ende die prince heeft hem mit sijn volck daerdoer gheslaghen, doer Mertijn van Rossums hoop, ende lietten groote schade van des princen volck van ruteren ende knechten, soe doet ende ghevanghen, dat de prinsse selffs in groote peryckel was. Soeals sy die Fransoysse offte Cleeffse gheen vat aen Antwerpen en hadden, soe sij(n) voertghetrocken nae Mechelen; ende noch waren allen scepen (ende) punten besorcht om niet over te komen ende die bruggen offghebroocken, soe hebben sy nochtans raet ghevonden, ende qwamen over het water mit der ghansser macht ende branden dat schoone dorp WalimGa naar voetnoot1) ghansselicken off, ende trocken soe voort nae Mechhelen ende voert nae Lueven. Ende eysscende die stadt van Lueven op in des konninxs van Vranckrijxs handen; ende alsoe Lueven een groote stadt is sonder eniche knechten inne te hebben, soe hebben sy in des conninxs van Vranckrijxs handen gheghaen, sonder iemant te bescadichen van hem borgheren offte ondersaten, ende dat daer ghenen knechten in der stadt solden comen, dan alleen die ruteren; des | |
[pagina 62]
| |
beloefden sy op te brenghen 74000 gholde cronen mit al haer ghescut ende cruyt; ende setten sy te borch die meyertGa naar voetnoot1) van Lueven mit noch een van die princepael van Lueven. Als sy buyten waren deesse twe voorseyde in den legher, soe is die ghanssen hoep ruteren ende knechten aenghedruckt, die knechten hem ghegheven onder die poert; die borgheren van der stadt dit vernemende ende een anderen ghoeden raet begrypende, sy hebben haer poerten toeghesloten ende toegheholden, een ghoede moet grypende, ende hebben vreesselicken uuter stadt ghescoten nae haren vyanden, ende sijn alsoe wedergheceert nae haren legher. Ende op deesse selver tijt lach den conninck van Vranckrijck voor Eeves opter palenGa naar voetnoot2) van keyserlicke majesteyts landen; ende die Fransoyssen hadden daer veel stormen voor ghedaen ende veel volx voor ghelaten mit een groot heer. Item als nu den prinsseGa naar voetnoot3) vast groot volck verghaerden uut allen landen te voet ende te peert, ende Mertijn van Rossum heeft hem ghegheven mit sijn ghanssen hoop nae Vranckrijck, ende trocken doer het landt van Namen by den ander legher voor Eeves, datwelcke sy kortelinck daernae wonnen. Ende voort trocken sy voor Lutsenborch, dat sy oock naederhant wonnen, datwelcke die keyserlicke majesteyt naderhant weder wan, als ghy hiernae sult horen. Als nu den prince grote macht byeenverghadert hadden van ruteren ende knechten, soe is hy mit der ghansser macht ghevallen int landt van Ghuyllick, overmits dat den raet van dit voorseyde opset ghe- | |
[pagina 63]
| |
schiet was in den vorst van Cleeff sijn landen ende mit toedoen sijn selffs raet. Soe en is daer niet een stede offte casteel, den prince heeft het vorwaerts inneghenomen, te weten Ghuyllick Hensberch Sitter Dierren HambichGa naar voetnoot1) ende meer ander stercke casteellen ende steekens, en(de) ghavent al voer de hant op; ende op deesse tijt wast al vast op die winter naeckende, in den herfst, soe heeft die prince all sijn volck oerloft ghegheven ende die stede beset ende die slooten uutghebrant, ende een yghelicke is wederomme thuyswaert ghetrocken. Item (als) die prinsse sijn volck oerloff ghegeven, soe heeft den vorst van Cleve groot volck verghadert van ruteren en(de) knechten, ende heeft wederomme inneghenomen Ghuylick Sitter en(de) Dierren, ende hebben groote scade wederomme ghedaen in Brabant van brantscatten, ende sijn op deesse selverde tijt ghecomen om Amersfoort mit een cleyn hoop volck, ende hebbent leggende tot Zoest ende in den BirckGa naar voetnoot2) ende brochten veel dorpen in verdingheGa naar voetnoot3) ende oock sommiche dorpen in Hollandt. Ende alsoe hier knechten tot Renen ende tot Wijck laghen ende Amerssfoort ende weder knechten aennamen op (e)en ny, soe sijn onssen hoop wederomme ghetrocken op die Veellouwe, branden ende brantscatten twe nachten ende sijn wederomme binnen Utrecht ghecommen mit een roeff ende ghevanghens. Ende alst laet int jaer was, soe en wort daer van die wintter sonderlinghe niet bedreven in deessen hoeck des landts. Dan die Cleeffse waren altijt doende uut Remunt ende Venlont in Brabant, ende die Guyll- | |
[pagina 64]
| |
ken int landt van Valkenborch, daer sy konde(n) ende mochten. Maer omtrent Lichtmisse verghaderden groot volck aen beyden syden, soedat die Cleeffse een legher opsloeghen voor Henssberch, ende was langhe tijt scherpelicken beleghen, dat daer groote commer inne was, ende bestormden twemael offte driemael ende schootten dat vier daerinne; maer die van binnen weerden hem soe vromelicken, dat die vyanden daer niet op en hadden. Ende mijn heere van CorneGa naar voetnoot1), een zoen van Laleyn, was stadtholder van keyserlicke majesteyts weghen van den landen van Ghuyllick, ende was te vooren stadtholder van Utrecht, ende wordt noch naemaels stadtholder van den landen van Gheldre, als (men) naemaels horen sal; ende hadde te wijffe greeff Wilhelm van Rennenberch ende heeren tot Zuyllen sijn dochter. Ende alsoe dit belegge dus scerpelick voor Henssberch lach, soe is die prince mit die greeff van Buerren mit groot volck vol nae langhe tijt by haren legher gheleghen, om Henssberch te omtsetten ende te spyssen, want sijt niet langher well herden gheconden; ende doer den brant, die die vyanden haer ghedaen hadden, soe hadden sy veel coorens verloorn ende ander vytaelge; ende daer waren wel ses vendell knechten binnen, ende en is niet groot van begrip. Ende het ghebuerde op den Paesavont anno 43, dat die prince mit al sijn volck mit crachte doer den leegher hem sloechghen ende vytaelieerdent Henssberch voer een ghans halff jaer, daer aen beyden syden groot volck bleeff. Ende alsoe Mertijn van Rossum mit den heeren van Well die ghansse wintter in Vranckrijck weessende, soe is den eenen wederomme | |
[pagina 65]
| |
ende den anderen nae in die vasten in den landen Ghelder ghecommen sonder eenich bevel te hebben; ende Mertijn van Rossem lach tot Aernem. | |
§ 2. Item woedat die stadt van Amerssfoort ghewonnen wort van die Ghelderscke ende Cleeffse.Soe ist ghebuert, als dat Mertijn van Rossem mit den heeren van Wel heymelick wederomme in den lande van Ghelre ghecommen waren, al heymelick sonder eenich ghesin, den eenen voer ende den anderen nae, langhe tijt Mertijn van Rossem tot Aernem weessende ende niet te handen treckende, ende die heere van Wel op sijn huysse te Wel weessende, soe ist ghebuert, dat Mertijn voorseyt is ghereyst in den landen Ghuyllick, daer des forsten van Cleeff mueghentheyt lach, in Junij ende heeft mit hem ghenoomen 24 vendel knechten ende 1200 peerden, daer die meeste helft swerte ruteren off waren, diewelcke veel qwaets overal deden, want sy en ontsaghen Ghodt noch der heylicher kerke niet, niet meer dan beesten. Soe is Mertijn van Rossem mit deessen hoep nae Aernem ghetrocken, ende voort op die Weluwe, te Woudenborch, ende is s'Woonsdaechs daechs daer voer Amerssfoort ghetrocken opten vierden dach van Julij anno 43; ende tSonnendaechs daernae opten 8 dach van Julij soe hebbent sy bestaen te stormen nae die noen tot vijff reyssen toe, nochtans sonderlinghe gheen ghescut daervoor hebbende; ende tsMaenendaechs smorghens in die dagheraet opten vijfften storm soe sijn sy in handen gheghaen, alsoe daer gheen knechten binnen en waren, want daer was Johan van Woerden hopmaen, die lach mit een vendell knechten binnen Amerssfoort, ende die trock uut Amerssfoort mit synen knechten op die Velouwe, Nykerken uut te | |
[pagina 66]
| |
slaen opten 29en Junij anno 43; maer die van der Nykerken weerden hem soe vromelick, dat Johan van Woerden mit alle syne knechten worden aldaer verslaghen van den huyssluyden. Ende als Mertijn nu binnen Amerssfoort wesende, soe heeft hy ghansse Sticht en(de) Hollant int groet verdinghe ghebrocht, soe doen ter tijt die prinsse mit synen hoope van ruteren ende knechten mit den heeren van Bredenrode heer Reynolt, luytenant van den prinsse voorghenoemt, noch omtrent die lande Ghuyllick ende Gheldre laghen. Soe gheringhen sy vernamen, dat Mertijn van Rossem mit den hoope nae den Stichte ende landen van Utrecht was, ende vernam schiellick dat Amerssfoort inne was ghenoomen van den Cleeffsce ende Ghelderscke, soe is die prince mit meer ander heeren ende die meesten hoop van ruteren ende knechten ghecommen binnen Utrecht. Ende die Cleeffsce hebben die van Amerssfoort grotelick ghescat, een yghelick nae advenant van der rijckdomme van den borgheren ende die gheestelickheyt, kercken en(de) cloesteren, soedat sy kelken clennogyen ende crussens ende die gholde ringhen van haren vingheren mosten opbrenghen tot wel 80,000 ryders, het stuck 24 stuvers gherekent. Item als nu deesse penninghen van die van Amerssfoort op sijn ghebrocht, soe heeft Mertijn van Rossem Amersfoort beset met ruteren ende knechten; ende die cappeteyn was Meynert Wtenham. Ende Merten van Rossem is mit den anderen hoop van ruteren ende knechten ghetrocken weder nae Brabant nae Tsertoghenbossche, rovende ende brande(nde) veele schoone dorpen, ende nam inne mit stormenderhant een cleyn vestken, Endehoven ghenaemt, daer ruteren ende knechten inne gheweken waren, daer nochtans sonderlinghe gheen moort en gheschieden; en(de) nament al ghevanghen ende spooliëerden. Ende van stonden aen | |
[pagina 67]
| |
dat die prinsse van Orangien, stadtholder van Hollant, vernam, dat Merten van Rossem het hoeft hadde nae Brabant, soe is die prinsse oeck mit ruteren en(de) knechten nae Brabant ghetrocken. Ende die heeren van Bredenrode, als lutenant van die prinsse voorghenoemt, die is met een deel soldenieren binnen Utrecht ghebleven. En(de) alsoe die keysserlicke majesteyt in Spange noch was ende men sijnre majesteyt al die somer wachtende was, ende het verloopen was tot aen den herfst. Ende overmits groote storm soe was der keysserlicke majesteyt langhe tijt op der zee versteecken, ende sijnre majesteyt qwam mit groot volck duer Ytalyen mit ruteren ende knechten, Spanioolen Italyaensscken ende Duytscken mit ontellicke groote ghescutte van boven off duer Duytslant. Ende die Ghelderscke ende Cleeffse besettendeGa naar voetnoot1) al haer steden ende slooten mit haren soldenieren. Ende die keysserlicke majesteyt nam sijn eerste beleg voor Dierren, diet niet lang teghens en hielden; ende binnen Duerren wort het vuer ghescooten, ende doen wordt die stadt stormderhant ghewonnen; ende het wort al verworcht, dat daer opter heeter daet vant inneemen wort bevonden. Soedat Dierren ende meer ander steden driemael op een jaer worden inneghenoomen eerst van den prinsse van keysserlicke majesteyt weghen, ende andermaelle weeder van den Ghelderscke ende Cleeffsce, ende derdemaelle van keyserlicke majesteyt, als ghy nu van Dierren ghehoort hebt. Ende doe is der keysserlicke majesteyt mit der ghansse macht ghetrocken voor Remunt; ende die van Remunt doer suptijlheit haer knechten uuter stadt schicten op een ander reysse, ende die van Remundt | |
[pagina 68]
| |
hebben haer sluettelen der keysserlicke majesteyt te ghemoet ghebrocht; ende voort die stercke stadt Venloy, ende allen anderen steden ende slootten cleyn en(de) groot, sonder der keysserlicke majesteyt eenich wederstoot (te doen). Ende die vorst van Cleffe heeft sijnre gheclachten ghedaen aen den keysserlicke majesteyt, soe hy een jonc heer was van 28 jaren, dat sijnre furstliche ghenaden doer qwaden raet by was ghebrocht; ende der keysserlicke majesteyt (heeft) sijnre furstliche ghenaden in ghenade omtfanghen ende sijn handt van den landen van Ghelre ghetrocken. Ende daer is een sonderlinghe vaste ewiche peys ghemaect tusscken den keysserlicke majesteyt ende den vorst van Cleeff. | |
(§ 3. Oorlogen met Frankrijk. 1542-1552.)Item van deesse tijt off dat het Cleeffsce ende Ghelderscke oerloch ghestaen heeft, soe is den kunninck van Vranckrijcke altijt oock vyant gheweest den keysserlicke majesteyt ende den kunninck van Enghelant. Ende den konninck van Enghelant nam tot een kunninginne des jonghen vorst van Cleeffen suster int jaer van 42, recht daer te vooren eert oerloch aenstack. Ende soelanghe dat der keysserlicke majesteyt noch niet in deesse landen en was, soe dede die kunninck van Vranckrijck groote schade van rooven ende branden in Heneghouwen ende eertijts in Vlaenderen. Ende doe der keysserlicke majesteyt wederom in deesse landen qwam ende die tractaet tusscken den vorst van Cleeff ende der keysserlicke majesteyt ghedaen was, als voorseyt, soe is der keysserlicke majesteyt mitter ghansser macht ghetrocken in Vranckrijck voerwart, opbrandende ende rovende, ende den conninck van Enghelant op deesse ander syde omtrent binnen Ruwaen | |
[pagina 69]
| |
ende Sinte ThomasGa naar voetnoot1). Item den keysserlicke majesteyt is mit groote heercracht van volck ghetrocken tot bynae Parijs, ende alle slooten ende steden inneemende voer die handt staenden. Ende daernae sijn majesteyt wederom kerendeGa naar voetnoot2) in deesse landen; ende doe worter een vaste peys ghemaect tusscken den keysserlicke majesteyt ende den konninck van Vranckrijcke. Ende den konninck van Vranckrijck is cortelinck naderhant ghestorven. Ende daernae in den jare van 52 soe is daer een groet oerloch opghestaen by den jonghen konninck van Vranckrijcke ende der keysserlicke majesteyt, als ick hiernae breder opt vervolch off schryven salGa naar voetnoot3). |
|