Biekorf. Jaargang 109
(2009)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||
De inrichting van het Veurnse cellenbroedersklooster1487 is een jaartal dat in verband met het ontstaan van het Veurnse cellenbroedersklooster vaak geciteerd wordt. Op basis van onder meer de doorgaans betrouwbare 17de-eeuwse kroniekschrijver Pauwel Heinderycx, wiens visie minder dan een eeuw later door de broeders bij gebrek aan eigen bronnen al overgenomen werd, aanvaardde ook R. de Bertrand in 1859 dat de broeders zich toen vanuit Gent in Veurne gevestigd hadden. Kort daarna betoogden De Potter, Ronse en Borre evenwel - traditioneel zonder steeds hun bronnen te vermelden - dat de cellenbroeders al een tweetal decennia eerder in de stad aangetroffen worden. In een studie over de oorsprong en de vroegste ontwikkeling van de Veurnse cellenbroeders kwamen wij dan tot de conclusie dat de cellenbroeders beschouwd moeten worden als (de opvolgers en/of voortzetters van) de lollaarden, die zich na een schenking vermoedelijk kort na 1353 in Veurne vestigden, en de grauwe broeders. Daarbij kan er niet van één, abrupte, stichting sprake zijn. Bij die vermeldingen van schijnbaar drie orden gaat het eigenlijk om één enkele religieuze instelling. 1487 lijkt dan een datum te zijn, die als het ware een kristallisatie vormt van de duidelijke inrichting tot een intern sterker georganiseerd klooster, dat zich in die periode duidelijk ook materieel uitbouwdeGa naar voetnoot(1).
Blijkbaar is de Veurnse norbertijn Petrus de Waghenaere de eerste, die halfweg de 17de eeuw, enkele decennia voor Heinderycx dus, het bewuste jaartal voor de cellenbroeders naar voor schoofGa naar voetnoot(2). In zijn Origo ac progressus... van de Sint-Niklaasabdij vermeldde hij bij het abbatiaat van Walter Waermoes dat het in 1487 aan de Veurnse cellenbroeders in de Sint-Denijsparochie en in 1489 aan de zusters van het hospitaal in Nieuwpoort onder zekere voorwaarden toegelaten werd hun vestiging in die steden uit te bouwenGa naar voetnoot(3). Toen later in het Monasticon Belge de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||
Sint-Niklaasabdij behandeld werd, bevestigde dit die gegevens met iets meer details. Voor Nieuwpoort bood een handschriftelijke versie van de Origo..., die in de abdij van Grimbergen bewaard wordt, hiertoe de nodige aanvullingen. Voor Veurne steunden de auteurs naar verluidt op een origineel stuk, dat in het Archief van de Kerkfabriek van Houtem berustte. Als patroon van de Sint-Denijskerk maakte abt Waermoes in 1487 een akkoord met de cellenbroeders of alexianen, dat op 8 mei 1488 door de bisschop van Terwaan bevestigd werd, schrijven Huyghebaert en AnecaGa naar voetnoot(4).
Dat die akte uit de abdij in het archief van de kerk van Houtem terecht kwam, is slechts op het eerste gezicht merkwaardig. Het is immers al langer bekend dat het weinige dat nog rest van het archief van de Sint-Niklaasabdij na de opheffing onder de Franse Revolutie, hoofdzakelijk verzeilde in het archief van deze parochie, die eertijds bediend werd door de norbertijnen van die instellingGa naar voetnoot(5).
Dit kerkarchief is naar aanleiding van de inspecties van het Algemeen Rijksarchief, o.m. door de latere Algemeen Rijksarchivaris Carlos Wyffels, in het Rijksarchief te Brugge neergelegdGa naar voetnoot(6). Er het bewuste stuk terugvinden, bleek evenwel een ander paar mouwen. We vermoeden sterk dat Niebes, die later een erg nuttig monasticon van de cellenbroeders opstelde, het stuk ook niet in handen heeft gekregen. Zijn omschrijving voegt immers niets toe aan wat Huyghebaert en Aneca al meedeelden en als bewaarplaats worden evenmin méér gegevens dan die algemene verwijzing naar het kerkarchief gebodenGa naar voetnoot(7); het is de enige referentie zonder echte nummering. Toen wij in diezelfde periode de geciteerde studie over de beginperiode van de cellenbroeders opstelden, moesten wij dus | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||
noodgedwongen steunen op een samenvatting van dat akkoord door de pastoor van de Sint-Denijskerk uit 1722. In vier artikelen vatte pastoor Malegheer toen de verhouding samen van het klooster tot de parochiekerk. Die is traditioneel vooral bedoeld om te verhinderen dat zijn pastorale rechten door die religieuze stichting in het gedrang zouden komen. Intrigerend is wel zijn verwijzing volghens acte van dito jaer [= 1488] ghepasseert voor notaris, D'heeren vicarissen van Trauanen, abdt van S. Nicl. als patroon van S. Denijs. Welcke acte van dito jaer met noch een van den jaere 1490 rust in de handen van sijn eerwt den abdt van S. Nicl.: welke ick hem hebbe sien lesen ende self ghelesenGa naar voetnoot(8). | |||||||||||||||||||||||||
Het oorspronkelijke akkoordOnlangs zijn we er toch in geslaagd het stuk in kwestie te raadplegen. Van het Kerkarchief van Houtem werd een inventaris opgesteld door B. Roose, waar de door Huyghebaert en Aneca en daarna door Niebes geciteerde akte evenwel niet opgenomen isGa naar voetnoot(9). Haar collega D. Moenaert wist echter nog af van enkele oorkonden van de Sint-Niklaasabdij die voorlopig in chronologische volgorde geplaatst waren zonder verdere beschrijvingGa naar voetnoot(10), en het was bij deze laatste dozen dat wij aantroffen wat we zochten. Meteen blijkt ook dat geen van de auteurs die de akte citeren, haar blijkens hun omschrijving echt in handen gehad of grondig bestudeerd heeft.
In verband met het akkoord met de cellenbroeders blijken er immers twee stukken aanwezig te zijn. Het eerste is een notarisoorkonde door meester Petrus Butseel. Deze man is in Veurne geen onbekende; vanaf 1477 zetelde hij een aantal keren in de stadsmagistraatGa naar voetnoot(11). Het notarisinstrument is afgeleverd op 27 januari 1488 n.s. in het klooster van Sint-Niklaas. De datering in paasstijl maakt wellicht duidelijk hoe de teksten het steeds - wat foutief - hebben over 1487, al is niet uitgesloten dat er andere bronnen waren die wel uit dat jaar dateren. Notaris Butseel bevestigde immers expliciet dat het de bedoeling was van de beide voor hem verschenen partijen, om door zijn tussenkomst een (recent) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||
akkoord op papier te bestendigen. En dat was opgemaakt om een einde te maken aan de problemen die er gerezen waren inzake het klooster en de kapel (domum et oratorium) van de cellenbroeders. Die vormden dan ook de ene partij. De andere contractant was Walter, abt van de Sint-Niklaasabdij.
Het akkoord, dat volledig in het Latijn opgesteld is, bevat niet minder dan twaalf genummerde artikelen. Het is dus duidelijk dat pastoor Malegheer de tekst in 1722 sterk samengevat heeft. Daarom laten we hier alle artikelen de revue passeren.
De notaris noteerde verder dat de cellenbroeders met deze voorwaarden instemden en hierbij uitdrukkelijk afstand deden van pauselijke privileges, apostolische brieven of wat dan ook, die hun orde nog zou mogen ontvangen. Als sanctie voor het niet naleven | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||
werd een boete van 100 gouden kronen overeengekomen, een enorm bedrag. Namens de cellenbroeders stelden Cornelius de Castro, Johannes Quarmont en Ludovicus Laurin zich hiertoe borg. Het notarisinstrument zelf werd afgeleverd met als getuigen Walter (of Wouter) van Pollinkhove en clericus Johannes.
Tenslotte werd beslist - teneinde meer zekerheid over dit alles te verwerven - om het notarisinstrument voor te leggen aan de officiaal van Terwaan, die in Diksmuide resideerde. Dit resulteerde dan in het tweede stuk, gedateerd op 8 mei 1488, afgeleverd door de vicaris-generaal te Diksmuide in naam van bisschop Antoon de Croÿ, die de vorm heeft van een vidimusGa naar voetnoot(12). Het is dus dit laatste stuk dat Huyghebaert en Aneca en na hen Niebes, in tegenstelling tot pastoor Malegheer, ten onrechte vermelden als een bevestiging door de bisschop zelf.
We kennen dus twee akten met het akkoord tussen de abt van Sint-Niklaas en het cellenbroedersklooster. Beide dateren van 1488. Waarop het stuk uit 1490, waarop de pastoor van Sint-Denijs in 1722 alludeerde, betrekking heeft, is ons vooralsnog geheel onbekend.
Het is duidelijk dat dit ‘akkoord’ vooral de rechten van de abt en zijn pastoor in de Sint-Denijsparochie waarborgde. Zonder meer kon de abt het laken volledig naar zich toe trekken: de broeders mochten zo goed als niets zonder de expliciete toestemming van de pastoor, die verzekerd bleef van alle inkomsten uit parochiediensten, en moesten een jaarlijkse recognitie betalen. Een eventuele eigen broederschap kon nog net, maar werd weer binnen de parochiale werking ingebed en kon zeker niet concurrentieel zijn. Het is allicht niet zonder betekenis dat de notaris in de abdij zelf zijn akte moest opstellen.
Het akkoord bevat een aantal bepalingen, die voor de pastoor enkele eeuwen later wel minder belangrijk waren en die hij dus kon weglaten, maar die onze kennis over de vroege stichting toch aanvullen. Zo vinden we in dit akkoord een duidelijk bewijs van het bestaan van een kapel. Een kapel nog zonder klokkentoren, dat wel, maar die zou wellicht niet lang meer op zich laten wachten. Een torentje bovenop de kloosterkapel is alvast afgebeeld in het stadsplan van Jacob van Deventer (ca. 1560). De mogelijkheid om een broederschap voor de H. Alexius te organiseren, toont aan dat deze heilige toen in de Veurnse stichting al stevig aanwezig was. De | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||
beide elementen bevestigen ook voor Veurne de vaststelling dat de cellenbroeders in het laatste kwart van de 15de eeuw in het algemeen het recht kregen in hun huizen over een eigen kapel te beschikken en dat die toen telkens toegewijd werd aan de H. Alexius, die ze als hun patroon erkenden en waarnaar ze ook alexianen genoemd werdenGa naar voetnoot(13). Dat zo'n broederschap naderhand ook in Veurne opgericht werd, lijkt ons evenwel niet waarschijnlijk. We kennen geen enkele vermelding en het stilzwijgen van de pastoor in 1722 over deze kwestie is allicht net ingegeven door het ontbreken ervan.
Ook de bepaling inzake het jaarlijks schenken van het was nam de pastoor niet op, allicht omdat dit de abdij en niet hemzelf aanbelangde. Toch was dit in zijn tijd nog in gebruik. Dat blijkt uit de verklaring inzake de goederen van het klooster die pater (overste) Franciscus Peuteman in 1787 moest indienen bij de wereldlijke overheid. Sinds 1487, noteerde die (in oude stijl) terecht, moest zijn klooster op 9 mei een wassen kaars in de abdij Sint-Niklaas afleveren, en dat begrootte hij toen op een jaarlijkse uitgave van 13 stuiversGa naar voetnoot(14).
Tenslotte is er de vanzelfsprekendheid dat cellenbroeders zieken naar hun klooster konden overbrengen. Het gegeven werd niet in vraag gesteld, maar alleen als de zieke stierf, stelde zich een probleemGa naar voetnoot(15). Hieruit blijkt dus dat het verzorgen van zieken in hun stichting al als geheel normaal beschouwd werd. De cellenbroeders beperkten zich van meet af aan inzake ziekenzorg niet tot huisbezoeken, en bezaten hiertoe omstreeks 1800 trouwens niet minder dan 14 ziekenkamersGa naar voetnoot(16). | |||||||||||||||||||||||||
De eerste cellenbroedersDe namen, die in de beide stukken geciteerd worden als borgen voor de cellenbroeders, Cornelius de Castro (van de Casteele of van der Burch?), Johannes Quarmont en Ludovicus Laurin, zeggen ons weinig. Zijn het wel Veurnaars? Ook de getuigen van het akkoord op zich, clericus Johannes en Walter van Pollinkhove, helpen ons weinig. Die laatste familie is in Veurne-Ambacht uiteraard | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||
wel bekend, maar geen van deze personen lijkt verder veel met Veurne zelf of de cellenbroeders te maken gehad te hebbenGa naar voetnoot(17).
Hetzelfde geldt grotendeels voor de leden van het klooster, die als één van de partijen allen opgesomd worden. Het zijn pater Georgius Fiers en de fratres de cella Georgius Rebbesteen, Eustacius Rebbesteen, Augustinus de Keysere, Petrus de Bloc en Bernardus de Jaghere. Met deze zes met naam genoemde leden van het klooster lijkt het er sterk op dat we hiermee alle cellenbroeders van begin 1488 op een rijtje hebben. Hun aantal stemt immers zowat overeen met de grootte van het klooster, zoals dit uit de verdere geschiedenis bekend is (steeds tussen 5 en 10 leden, inclusief eventuele novicen). Voor de abt was het trouwens wenselijk dat het hele klooster het akkoord bevestigde, en dus lijkt het niet te verwachten dat er andere broeders - tenzij bij voorbeeld door ziekte - afwezig geweest zouden zijn bij een regeling die heel de stichting betrof. Meteen beschikken we hier dus over de oudst bekende volledige samenstelling van de cellenbroedersstichting.
De namen van de meeste broeders zeggen ons niets. Een familie Rebbesteen is in Veurne geheel onbekend, en dat terwijl zelfs twee leden van die familie tot de broeders behoorden. Opvallend is wel dat in 1519 als begunstigde van een schenking als pater (!) en procureur van de Veurnse cellenbroeders een Matheus Ruebestein vermeld wordtGa naar voetnoot(18), die verder niet bekend is, maar die best een familielid geweest kan zijn. De families de Keysere, de Bloc en de Jaghere ontmoeten we daarentegen wel in het Veurnse van omstreeks 1500, maar daarmee is nog geen relatie tot deze broeders bekend. Daarbij dient er rekening mee gehouden dat de cellenbroeders bij hun intrede een kloosternaam aannamen, wat een volledige identificatie erg bemoeilijkt. De geciteerde broeders kunnen op basis van hun familienamen wel uit de eigen streek gerekruteerd zijn.
Pater Joris Fiers, de overste van het klooster, is wel bekend. Hij wordt vermeld in het professieboek van de orde vanaf 1695, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||
waarin ook een aantal sterfdata bijgeschreven werden en dat daarom ook als een necrologium beschouwd wordt. Wie deze gegevens toevoegde voor de oudste breeders, is niet bekend, maar voor Joris Fiers werd als sterfdatum 5 mei 1501 neergeschrevenGa naar voetnoot(19). Vermoedelijk was hij pater tot zijn overlijden: nog in 1500 vermelden De Potter, Ronse en Borre een pater JorisGa naar voetnoot(20). Zijn opvolger moet een breeder geweest zijn, die pas na het akkoord intrad. Deze pater Gerard genoot zozeer het vertrouwen van zijn orde dat hij in 1505 afgevaardigd werd naar Rome met het oog op een confirmatie van de privileges, hoewel hij uiteindelijk niet deelnam aan die missieGa naar voetnoot(21). Misschien omdat hij er voor het Veurnse klooster, dat in het akkoord uit 1488 al op voorhand afstand gedaan had van eventuele pauselijke voorrechten, toch niets uit de wacht kon slepen?
Pater Fiers en zijn medebroeders leveren ons de eerste wellicht volledige samenstelling van het cellenbroedersklooster. Ze zijn evenwel niet de oudste cellenbroeders die we kennen. Gezien de verwarring met de lollaarden en de grauwe breeders is het identificeren van de ‘eerste’ broeder nochtans niet eenvoudig, ook al omdat daarnaast nog andere geestelijken tijdelijk in Veurne verbleven, bij voorbeeld voor een predicatie. We kennen zo een aantal religieuze breeders, maar moeten Anthonis van Hove, wiens begrafenis vermeld is in de rekeningen van de Sint-Denijskerk over 1485-86, toch als één van de eerste cellenbroeders beschouwenGa naar voetnoot(22).
Nu was Anthonis van den Hove niet de eerste de beste. Volgens een epitafenboekGa naar voetnoot(23) bevond er zich in de alexianenkapel, bij de ingang van de sacristie, een fundatieplaat van hem: een koperen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||
plaat van één voet hoog op anderhalve voet breed (ca. 28 × 41 cmGa naar voetnoot(24)). Een wapen zonder de kleuren werd er op afgebeeld: een kraanvogel met een hermelijn in de bek. Daarbij was in gotische letters deze tekst gezet: Int jaer mccccLxxxiij de xvien dach in November heeft beset broeder Anthonis Van den Hove fs Jans ter eere gods ende salicheid ziner ziele ende alle zielen eene messe alle sondaghen heewelicke ghedeurende in dit godtshus van den cellebroeders en deze vorse messe moet men doen van alf septembre tot alf maerte te viii heuren en van alf maerte tot alf septembre te vij heuren, god gedincke den zielen. Broeder Anthonis van den Hove, die in het akkoord met de Sint-Niklaasabdij al niet meer vermeld wordt, moet in de eerstvolgende jaren dan overleden zijn.
Het is opvallend dat van den Hove niet in het professieboek met de sterfdata opgenomen is, terwijl andere broeders expliciet op basis van hun grafzerk wel toegevoegd werden. Dit wijst er op dat zijn fundatieplaat voor het einde van de 17de eeuw al verdwenen moet zijn. Het epitafenboek werd wel omstreeks 1800 samengesteld, maar vermeldt dat in die kapel se trouvoit [sic] les epitaphes suivantes, terwijl de teksten anders steeds aanvatten met werkwoorden in de tegenwoordige tijd (on voit, on lit, est...); het lijkt deze passage dus uit een oudere bron over te nemenGa naar voetnoot(25). Als de plaat tussen 1483 en 1695 vernield werd, ligt het voor de hand te denken aan de verwoestingen omstreeks 1580, toen de stad een hervormd bestuur kende. Pauwel Heinderycx beschrijft hoe de Geusen uit de Sint-Walburgakerk alles braecken ende stoolen tot selfs het coper [sic!] uut de sercksteenen, daer in de memorien der overledenen gesneden warenGa naar voetnoot(26), en allicht deden zij hetzelfde in de andere katholieke bedehuizenGa naar voetnoot(27). Merkwaardig is wel dat de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||
door van den Hove gestichte fundatie volgens de reeds geciteerde verklaring van 1787 nochtans wel tot het einde van het Ancien Régime onderhouden werdGa naar voetnoot(28).
In dezelfde arcade om de sacristie te betreden, naast het altaar en recht tegenover de voorgaande, was er een tweede koperen plaat, 2 voeten hoog en bijna 12 duimen hoog (ca. 55 × 27 cm). Rechts werd Sint-Walburga afgebeeld als abdis. Voor haar zat geknield op een bidbankje een kanunnik met een almutium, waarachter Sint-Jan afgebeeld werd met links een boek met een agneau couché dessus la droite appuiée op de schouders van de kanunnik. In een cartouche was er een wapen aangebracht: in sabel een kraanvogel van zilver met de rechterpoot geheven (blijkbaar was het wapen dus gepolychromeerd), waarbij toute cette representation est parsemée de quatre feuilles. Daaronder was in gotische letters nog deze tekst te lezen: int jaer mvc en xxvij den xxviijste in oust heeft besedt d'heer Jan van Hove, filius Jans, canonyc van sinte Wouburghe binder stede van Veurne, ter eeren gods eene messe alle maendaghe eewelicke gheduerende in dit gods huus ende deze voorseide messe moet men doen te vij hueren, god gedincke den zielen. Die Jan van den Hove of van Hove wordt in de rekeningen van de Heilig Kruisbroederschap, die aan de Sint-Walburgakerk verbonden was, vermeld als kanunnik, zonder meestertitel, vanaf (minstens) 1499. De volgende jaren klom hij op tot de eerste onder de kanunniken zonder specifieke functies (na de proost, de deken, de cantor en de tresorier). In de rekening over 1525-1526 werd zijn doodschuld ingeschrevenGa naar voetnoot(29). De datering 1527 lijkt dan een kopiistenfout te zijn voor de stichting van de fundatie ofwel de correcte datum van de uitvoering van zijn testament.
De twee koperen platen stammen dus uit de vroegste periode van het cellenbroedersklooster en betreffen twee leden van eenzelfde familie van (den) Hove, die als wapen voerde: in sabel een kraanvogel van zilver, de rechterpoot geheven, in de bek een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||
hermelijn houdendGa naar voetnoot(30). Daarmee hebben we te maken met een welgestelde familie, die sinds de late 14de eeuw in de Veurnse magistraat actief was. Een Jan van den Hove, wonend aan de oostkant van de Zwarte NonnenstraatGa naar voetnoot(31), was in de 1450-er jaren regelmatig schepen van Veurne, om in 1461 voor het eerst burgemeester te worden. Hij zou die functie gedurende twee decennia meermaals waarnemen. Hij voerde een wapen met zo'n kraanvogel en een hermelijn, al lijkt de vogel zijn poot niet te heffenGa naar voetnoot(32). Het lijkt aannemelijk in hem de vader van de cellenbroeder van 1483 te zien. Daarna komt er een andere Jan van den Hove op de proppen; zijn eerste magistraatsjaar als schepen was 1484-1485. Zijn dochter Tanne, die huwde met Joos van Schore, wordt in 1502 jonkvrouw gehetenGa naar voetnoot(33). Waarschijnlijk was die tweede Jan een broer van de cellenbroeder en de vader van de kanunnik. Al komt de voornaam Jan natuurlijk te frequent voor om zonder meer van beide familieverbanden van uit te gaanGa naar voetnoot(34), dan lijkt het toch zeer aanvaardbaar dat de inbreng van de kanunnik te maken heeft met een dicht familielid-cellenbroeder.
Het is opvallend dat de fundaties van de twee van den Hoves nog in 1787 onderhouden werdenGa naar voetnoot(35). Suggereren zij een band van de familie van Hove met de inrichting van het cellenbroedersklooster? Allicht werd de stichting door een aantal families uit Veurne gesteund. Het is in die context dat ook burggravin Eleonora van Poitiers genoemd wordt, en dan moet de familie van den Hove zeker hierbij gerekend worden. Voor verder gaande conclusies ontbreken nadere gegevens. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||
De fundaties van de van den Hoves zijn echter nog interessant vanuit een ander oogmerk. Van belang is hier dat ze duidelijk maken dat de cellenbroeders al in 1483 over een eigen kapel beschikt moeten hebben om die fundatie, het wekelijks celebreren van een mis, te onderhouden. Daarmee hebben we dus nog een oudere vermelding van hun bedehuis dan in het akkoord van 1488. Het kan trouwens best dat de zondagsmis van broeder Anthonis van den Hove, gevierd vanaf zijn overlijden, enkele jaren voor 1487-1488, de rechtstreekse aanleiding geweest is voor de onenigheid met de pastoor van de Sint-Denijsparochie en zo geleid heeft tot de akkoorden, waarin duidelijk gestipuleerd werd dat hun kapel niet voor de parochianen bedoeld was en de diensten in de parochiekerk niet mocht storen. De stichting, door de kanunnik, van een maandagsmis meer dan 40 jaar later zal allicht voor geen problemen meer gezorgd hebben. | |||||||||||||||||||||||||
De samenvatting van 1722Waarom vond pastoor Malegheer het in de zomer van 1722 dan nog nodig om de akkoorden samen te vatten? Zelf geeft hij met geen woord uitleg over zijn beweegredenen. Toch lijkt het duidelijk dat hij dit noodzakelijk geacht zal hebben omdat het akkoord niet geheel meer nageleefd werd. Sinds 1705 was de Sint-Denijskerk immers afgebroken, waarna de parochie - die wel bleef bestaan - overgebracht werd naar de Sint-Niklaaskerk, die voortaan dus twee parochies huisvestte. Het kan best dat voor de parochianen van Sint-Denijs de lokale cellenbroederskapel als een alternatief gezien werd, waartegen de pastoor, het akkoord in de hand, meende zich te weer te moeten stellen.
In het bisschoppelijk archief van Ieper berustten vroeger een aantal stukken die op zo'n conflict(en) wezen. De stukken zelf zijn verloren gegaan, maar een repertorium, aangelegd na 1741 en later aangevuld, biedt een samenvatting van wat in de lade van de Alexani Furnis te vinden wasGa naar voetnoot(36). Het eerste nummer werd toegekend aan meerdere stukken die te maken hadden met moeilijkheden met de pastoor van Sint-Denijs (Varioe difficultates cum pastore S. Dionisij). Nr. 2 handelde specifiek over het recht hun eigen biechtvader te kiezen die hen het viaticum infirmis mocht toedienen, net zoals nr. 4. Maar de conflicten handelden allicht niet alleen hierover. Het lijkt erop dat de cellenbroeders volledig onder het toezicht van de pastoor uit probeerden te komen. Daarop wijst | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||
een attest dat hen door de alexianen van Leuven bezorgd was. Dit stelde dat zij niet onderworpen waren aan welke parochie ook (quod non sint subditi alicui parochioe). In de bisschoppelijke administrate kreeg dit het nr. 3. De datering van deze stukken werd niet overgenomen, maar de volgende verwijzingen, zowel naar andere repertoria, als naar een stuk dat als nr. 5 geteld werd, dateren van 1723, 1727 en 1771. Dit lijkt er op te wijzen dat de eerder genoemde stukken van daarvóór waren, misschien dus van ca. 1722. Het Leuvense attest heeft het trouwens over de parochiale (on)afhankelijkheid, en we zagen al dat net die elementen uit het oorspronkelijk akkoord door de pastoor in herinnering gebracht werden.
Bij de noodzaak die de pastoor voelde om zich te weer te stellen tegen een mogelijk gebruik van de kapel door de parochianen, speelt trouwens nog wat mee. De kapel van de cellenbroeders had namelijk al een tijdlang officieel dienst gedaan als parochiekerk voor de Sint-Denijsparochie. Dit blijkt uit het visitatieverslag van bisschop Martinus de Ratabon van 23 augustus 1695Ga naar voetnoot(37). Toen de prelaat de kerk wou bezoeken, werd hij aan de deur al opgevangen door pastoor Buyck, die hem meetroonde naar het hoogaltaar. De bisschop constateerde - het klinkt bijna alsof hij het nog niet wist - dat de kerk was convertie pour le present en un hopital pour les soldats. De bisschop visiteerde de kerk en constateerde dat het hospitaal tres-bien servi de toutes manières was. Daarna vervolgde hij: On nous a dit que l'office de la paroisse se fait dans la chapelle des frères Alexiens ou Cellebroers. Verder noteerde hij nog dat er op diezelfde parochie een klooster was en dat de kapel van de alexianen sert actuellement de paroisse, zonder hierover nog wat kwijt te moetenGa naar voetnoot(38).
Dat de Sint-Denijskerk op het einde van de 17de eeuw in gebruik was als militair hospitaal, was al bekendGa naar voetnoot(39), maar dat de cellenbroederskapel toen ter vervanging als parochiekerk fungeerde, is nieuw. We kennen geen andere vermelding van dit gebruik dan het visitatieverslag, dus het valt moeilijk na te gaan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||
hoe lang dit alles geduurd heeft. Toen de kerk begin 1705 definitief opgeheven werd, heette het dat de (Franse) koning de kerk environ quinze ans eerder in bezit genomen had om er het hospitaal te huisvesten. Omgekeerd werd toen gesteld dat het ook al zo'n 15 jaar lang was dat de parochianen van de beide parochies ont assisté ensemble à l'office divinGa naar voetnoot(40) (bedoeld wordt in de Sint-Niklaaskerk, die toen voor beide parochies bestemd werd). Die laatste bewering was dus pertinent onwaar, maar wijst er toch op dat het gebruik van de alexianenkapel toen al enige tijd achter de rug was.
Wellicht was de periode van 15 jaar slechts een ruwe schatting. In 1691 en 1692 worden in het begrafenisregister nog begravingen in de Sint-Denijskerk vermeld, maar bij enkele akten van maart en april 1693 noteerde de pastoor achteraf in de marge dat de kerk vanaf toen, dus vanaf het voorjaar van 1693, in gebruik was genomen als hospitaalGa naar voetnoot(41). Indien het initiatief dan inderdaad aan de Franse koning toegeschreven moet worden, lijkt dit perfect ingekaderd te kunnen worden. Het vorige jaar was Veurne immers in handen gevallen van Nederlandse troepen en in januari 1693 door Lodewijk XIV heroverdGa naar voetnoot(42). Het kan best dat het vanaf toen was dat de kleinste van Veurnes kerken als militair hospitaal in gebruik genomen werd.
Was het dit gebruik van de cellenbroederskapel als parochiekerk dat de aanleiding was voor de onenigheid met de pastoor wat later? De Potter, Ronse en Borre vermelden dat er in 1714 een geschil ontstond inzake het recht van de pastoor om in de kapel de goddelijke dienst te verrichten. Dit sleepte volgens hen een aantal jaren aan en werd uiteindelijk bijgelegdGa naar voetnoot(43). Veel gegevens over deze zaak geven ze niet, maar toch lijkt het aannemelijk dat dit alles de aanleiding vormde voor de samenvatting van de afspraken, die de pastoor in 1722 op papier zette. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||
ConclusieHoewel de samenvatting door pastoor Malegheer uit 1722 niet fout is, blijkt ze uit vergelijking met het eindelijk teruggevonden originele akkoord sterk onvolledig te zijn. De pastoor selecteerde immers enkel wat inging tegen het klassieke principe, dat de cellenbroeders in hun kapel geen concurrentie mochten vormen voor zijn parochiediensten (ook al was enkele decennia eerder de kapel net als parochiekerk gebruikt). Daarbij liet hij uit het akkoord dus de elementen achterwege die voor hem niet meer nuttig waren, maar die ons een blik gunnen op de inrichting van het cellenbroedersklooster omstreeks 1488. De stichting beschikte dan al over een kapel, besteedde aandacht aan de patroonheilige Alexius en bezat de nodige accommodatie om er regelmatig zieken op te nemen. Het klooster telde een zestal leden, wat overeenstemt met de aantallen die ook de volgende eeuwen geteld worden.
Dat originele akkoord kan bedoeld zijn om een einde te maken aan een conflict dat sproot uit de uitvoering van een fundatie door een cellenbroeder van het geslacht van den Hove, een vooraanstaande Veurnse familie waarvan een kanunnik een generatie later nogmaals het klooster zou begunstigen, en waarvan het geslacht dus een rol gespeeld lijkt te hebben bij de uitbouw van het klooster. In elk geval is het duidelijk dat de cellenbroeders het lood moesten leggen tegen de abt van de Sint-Niklaasabdij, die er in slaagde de pastorale rechten van zijn Sint-Denijsparochie volledig te vrijwaren, en als blijk hiervan eeuwenlang van de broeders op één van de feestdagen van zijn abdij een wassen kaars mocht ontvangen. Jan Van Acker |
|