Biekorf. Jaargang 109
(2009)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De drie deuren
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dueren daer wylen zeven dueren stondenGa naar voetnoot(3). De waterkering bestond oorspronkelijk uit zeven sluisdeuren, wat verklaart dat in de late middeleeuwen de Minnewatersluis steevast werd aangeduid als Ten zeven dueren. Deze benaming dateert minstens uit de late 14de eeuwGa naar voetnoot(4). Met de grondige verbouwingswerken werden de sluisdeuren tot drie herleid, en was er voortaan sprake van Ten drien dueren. De oudste iconografische getuige van het vernieuwde sas is het stadsplan van Marcus Gerards (1562)Ga naar voetnoot(5).
Op het einde van de 19de eeuw nam stadsarchitect Louis Delacenserie dit gebouw grondig onder handen. De drie sluisdeuren bleven behouden, maar dat belette niet dat het toponiem ‘De drie deuren’ intussen in onbruik was geraakt. Er werd gemeenzaam gesproken over het SashuisGa naar voetnoot(6). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Grafstenen als bouwmateriaalDe stadsrekeningen 1519-1523 sommen de uitgaven op voor de aankoop van bouwmaterialen en voor het geleverde werk. Soms is dit onderscheid niet duidelijk. Grote partijen baksteen, arduin en andere hardsteen werden door verschillende leveranciers aangebracht en vormden het belangrijkste bouwmateriaal. De kooplieden Gabriel Meerlare en Jan van Hoochstrate leverden 451 voet viercant ordun. Goosep Plateau, eveneens een koopman in steen, zorgde voor 44£ aan zaercken ende groote steenen. Joos vanden Poele bracht twee Doornichsche zaercken aan. Ook vanuit het Brugse predikherenklooster werd bouwmateriaal aangedragen, met name drie groote zaerckenGa naar voetnoot(7). Deze stenen werden aldaar uitgebroken door de steenhouwer Jacob Dodekin en zijn gezellen, die ze vervolgens vervoerden naar het MinnewaterGa naar voetnoot(8). Tenslotte leverden ook nog Willem Aerts (Aerdts) en Francois van Oost elk een zaerck. De steen van Aerts, eenen blaeuwen zaerck, mat 26 voet. De prijzen variëren. Voor nieuw arduin diende 15 denieren per voet te worden neergeteld, hergebruikte stenen waren bijna de helft goedkoper, 8 denieren per voet.
Zerken (zaercken) waren platte en vierkant of langwerpig gehouwen stukken natuursteen die vaak in de waterbouwkundige werken werden verwerkt. Daarnaast draagt de benaming zerk de meer specifieke betekenis van grafsteen, een groot stuk natuursteen waarmee een graf wordt afgedektGa naar voetnoot(9). Arduinen grafstenen die hun oorspronkelijke betekenis hadden verloren waren fel begeerde bouwmaterialenGa naar voetnoot(10). Dit geldt hier duidelijk voor de zaercken uit het Brugse predikherenklooster. De drie grote stenen die oorspronkelijk waren aangekocht om de vloer of sluisbedding te maken, waren tijdens het plaat- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De drie sluisbogen van de Minnewatersluis ‘De drie deuren’
sen in stukken gebroken. De Brugse thesauriers en de toezichthouders van de werf gingen vergeefs op zoek bij Brugse steenhouwers en kooplui in stenen naar vervangstenen van het zelfde grote formaat. Bij hun daaropvolgende zoektocht in diverssche plaetsen ende kerken troffen ze in het predikherenklooster grote grafzerken aan waar noch wapenen noch ghescrifte up en staet. De predikheren waren graag bereid deze stenen af te staanGa naar voetnoot(11). De zoektocht naar hardsteen blijkt ook uit de opdracht die de steenhouwer Jacob Dodekin van stadswege ontving om in het sterfhuis van de overleden stedemeester Cornelis Lantink zekere menichte van ordun op te kopenGa naar voetnoot(12).
Adolf Duclos vermeldt dat tijdens de late 19de-eeuwse restauratie van het sas en het sashuis grafzerken werden teruggevonden. Hij vermoedde dat deze stenen afkomstig waren uit twee Brugse parochiekerken, Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Salvators. Het gebruik van deze grafstenen was gedocumenteerd door de stadsrekening van 1462-63Ga naar voetnoot(13). In het licht van wat we nu weten is het meer waarschijnlijk dat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||
restauratiearchitect Delacenserie in 1895-96 op de grafstenen uit 1519-1520 was gestoten.
Naast de opgesomde hardsteen werden ook plavuizen in het sluiscomplex verwerkt. Opnieuw Joos vanden Poele en Ambrosius Roelandts leverden deze paveir steenen, samen goed voor 356 voetGa naar voetnoot(14). Bovenop de sluis werd een huis in baksteen gebouwd. Vanuit dit huis werden de sluisdeuren bediend. De bouwmaterialen die hier werden gebruikt, waren eveneens een mix van nieuwe en oude materialen. De stenen die het Jonghof van Sint-Joris, een stedelijke kruisbooggilde, en het Sint-Janshospitaal aanleverden, waren wellicht recuperatiemateriaal uit afbraakwerken op hun stedelijke sites of, voor wat het hospitaal betreft, op hoeven op het Brugse plattelandGa naar voetnoot(15). Verder werden bakstenen (maets teghelen) aangebracht door vooral Andries Jansz. Rycx (2 last en 3 kwartieren maets teghelen: 27.500 stuks), Cornelis Willay (1 last en xc stenen: 11.000 stuks), en Jacop Quareyt (een hoop groote maetsteghelen)Ga naar voetnoot(16). Het volgende rekenjaar, 1520-1521, werd dit aangevuld met een menigte stenen afkomstig van Cornelis Lamptin (Lammins), metselaar en koopman in stenen. Maets teghelen - er is ook sprake van groote maetsteghelen - zijn wellicht bijna identiek aan brycken. De stenen die in een groot aantal door Willay worden geleverd zijn opnieuw een variant, meestal iets duurderGa naar voetnoot(17). Plavuizen (paveirsteenen) ten slotte worden niet per eenheid, wel per oppervlakte aangerekend. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verder werd Brabantse kalk aangekocht om te verwerken tot kalkmortel. Meester Gheeraert Quaereyt leverde de tras (tarraetse), vergruisde tufsteen dat een mortel opleverde voor waterdicht pleister- en metselwerk. De smid Cornelis Cammelyn(c) stond in voor levering van een ruim arsenaal aan metalen bouwonderdelen en werktuigen en voor het onderhoud van deze werktuigen (vermaect ende verscherpt thebbene)Ga naar voetnoot(18).
De financiering van de dakbedekking volgde pas in 1520-21. De weduwe van Antoon van Thielt ontving 5£-12-0 voor xc dughen uit het Rijnland omme tdeckin vanden huuse ten drien duerenGa naar voetnoot(19), en 16£-13-9 voor de levering en plaatsen van scaillen door de schaliedekker Stevin de VosGa naar voetnoot(20).
De werfleiders waren twee Brugse stedemeesters. Het mestelwerk werd uitgevoerd onder leiding van de meester-metselaar Jan de Maech, het timmerwerk onder leiding van meester-timmerman Cornelis vanden Westhuuse. Voor cruciale bouwfasen zoals het opbouwen van drie kistdammen (kisdammen) werd deze timmerman geassisteerd door meester Cornelis de Bavelaere. Een kistdam, twee evenwijdige houten palissades binnenin opgevuld met klei, was een voorlopige stuw die het mogelijk maakte om werken onder het waterniveau uit voerenGa naar voetnoot(21). Ze werden reeds in het rekenjaar 1518-19 gebouwd, respectievelijk in het Minnewater, in de Reie voor de Minnewatersluis en in het Wijngaardreitje. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens werd overgegaan tot het hozen van water om tot een min of meer droge bouwput te komen. De kistdammen en het waterhozen bleven een zorg zolang de werken duurden. Beide meesters klopten overuren voor het hooghen van den kisdammen, wat er kan op wijzen dat de werken bedreigd werden door een onverwachte toevloed van waterGa naar voetnoot(22).
De uitgavenposten in de stadsrekening zijn te summier om een concreet inzicht te verwerven in deze bouwcampagne. In 1519 werden de kistdammen gebouwd. In mei 1520 was men toe aan het leggen van de sluisbedding en de daaropvolgende zomermaanden werd wellicht de onderbouw van de sluis en de drie sluisdeuren afgewerkt. De deuren in hout vanden drien dueren metten vysen ende andre huere toebehoorten waren het werk van timmerman Vanden WesthuuseGa naar voetnoot(23).
De afwerking van de bovenbouw hep wellicht uit tot in 1521. Uit de ingebrachte kosten blijkt dat de bouw vooral in steen gebeurde. De arduinen (graf)stenen werden in de vloer en wellicht ook in de opstaande muren van de sluis geintegreerd, de bovenbouw in baksteen, en afgedekt met met een dak, belegd met duigen en vervolgens leien. De verstening van de waterbouwkunde was in Brugge al in de late middeleeuwen ingezetGa naar voetnoot(24). De materialen en het werk van het huis metten dueren ende veinsters waarvoor Vanden Westhuuse werd vergoed zal wel op het timmer- en schrijnwerk van de bovenbouw betrekking hebbenGa naar voetnoot(25). Het huis werd bekroond met twee stenen leeuwen geleverd door de Brugse metselaar Govaert CauweGa naar voetnoot(26). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De vernieuwde Minnewatersluis en het huis ‘De drie deuren’ op het stadsplan van Marcus Gerards (1562)
| ||||||||||||||||||||||||||||
Geld en vakmanschapDe bouw van de nieuwe waterkering aan het Minnewater liep over vijf rekenjaren, 1518-19 tot en met 1522-23. De kosten kunnen worden geraamd op 486£. De verkoopprijs van een kleine woning in Brugge in het midden van de 16de eeuw bedroeg ca. 20£, van een ruime woning in de hoofdstraten 50 tot 100£, en van een ruim stadpaleis met binnenplaats 300 tot 400£Ga naar voetnoot(27). De kostprijs voor de bouw van de nieuwe sluis met het bijhorende huis overschreed dus de verkoopprijs van de duurste woonhuizen in Brugge. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het werk en de bouwmaterialen (hardsteen en baksteen, tras en kalk) van de metselaars eiste de grote helft van de kostprijs op. Aan de materialen werden hoge eisen gesteld en bovendien gingen de oorspronkelijk voorziene vloerstenen tijdens de bouwcampagne verloren. De 109£ die werd uitgekeerd aan meester-metselaar Jan de Maech houdt ook de lonen in van de metselaars en knapen die hij voor deze werf had aangetrokken. Ook het moeilijke en gevaarlijke werk van het bouwen en onderhouden van de kistdammen was een dure zaak (bijna 15 %).
De meeste vooraanstaande families in het Brugse bouwbedrijf waren bij dit project betrokken en dit overwegend als leverancierGa naar voetnoot(30). Joost | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vanden Poele was de zoon van Jan, de grootste bouwmeester in Brugge op het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw en die zich precies ca. 1520 terugtrok uit een aantal grote bouwprojecten. Ambrosius Roelands, die hier instond voor het leveren van de zarcken uit het predikherenklooster, had net in deze jaren de werf van de kooromgang van de Sint-Salvators in handen gekregenGa naar voetnoot(31).
De steenhouwersfamilies Van Oost, Dodekin en Aerts en de familie Quaerreyt - hier worden Gheeraerd en Jacob genoemd - waren al evenzeeer prominent aanwezig het Brugse bouwbedrijfGa naar voetnoot(32). Jacob Quaerreyt was bovendien een actieve speler in de Brugse immobiliënmarkt van de eerste helft van de 16de eeuw.
Uitertaard lag het gewicht van deze stedelijke werf in handen van de stedemeesters Jan de Maech en Cornelis vanden Westhuuse. Stedemeesters hadden de leiding over de stedelijke bouwcampagnes: De Maech als metselaar, Vanden Westhuuse als timmerman. De naam van De Maech is vooral verbonden aan de uitbreiding van het stadhuis in 1523, waarbij hij een karakteristieke Brugse traveeënomlijsting introduceerdeGa naar voetnoot(33). Vanden Westhuuse was afkomstig uit de Vier Ambachten (Hulst) en was in 1487 poorter van Brugge gewordenGa naar voetnoot(34). In 1506 verscheen hij een eerste maal en meteen als deken in het ambachtbestuur van de timmerluiGa naar voetnoot(35). In 1520 kon hij bogen op een rijke ervaring en is hij in deze jaren inderdaad aanwezig in belangrijke publieke werven, zoals het landhuis van het Brugse | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||
VrijeGa naar voetnoot(36) en het trapgebouw van de H. Bloedkapel en de aanpalende criminele griffieGa naar voetnoot(37). Bovendien stond hij bekend om zijn waterbouwkundige expertise waarop ook besturen van wateringen in de kustvlakte in deze jaren meer dan eens een beroep dedenGa naar voetnoot(38). Brugse stedemeesters mogen we zien als kapitaalkrachtige aannemers-ondernemers in het publieke bouwbedrijfGa naar voetnoot(39). | ||||||||||||||||||||||||||||
Het huis staende ten drien duerenCornelis vanden Westhuuse voelde zich nog op een andere manier betrokken bij dit waterbouwkundig project. De werken aan de Minnewatersluis voltrokken zich als het ware in zijn achtertuin. Als stedemeester-stadstimmerman bewoonde hij immers het huis Ten zeven dueren, dat met de verbouwing van de sluis voortaan Ten drien dueren werd genoemd. Het betreft hier niet het sierlijke huis, drie traveeën breed dat op het sluiscomplex werd gebouwd, zeg maar het sashuis. Dit huis had toen geen woonfunctie; er is in deze periode met betrekking tot de Minnewatersluis, in tegenstelling tot ‘De grote speie’ in Damme, ook nergens sprake van een sas- of sluismeester. Van den Westhuuse bewoonde wel het grote, 16de-eeuwse stedehuis, ten zuiden van de Minnewatersluis en dat achteraan uitgaf op de zuidelijke oever van het MinnewaterGa naar voetnoot(40). Voorafgaand aan de werken | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aan de Minnewatersluis, in 1516-1517, was dit huis ingrijpend verbouwd, met ondermeer timmerwerk door Vanden Westhuuse zelf en nieuwe vensters door de glazenier Pieter vanden DyckeGa naar voetnoot(41). Bij dit zuidelijke huis hoorden ook timmerwerkplaatsen, die in het midden van de 18de eeuw werden geïntegreerd in de faïence-fabriek van Hendrik PulinxGa naar voetnoot(42). Dit zuidelijke huis van de stadstimmerman wordt in de rekeningen aangeduid als den huuse der zelver stede toebehoorende staende ten zeven dueren (1517-1519), den huuse daer inne hy [Cornelis vanden Westhuuse] woent (1519-22)Ga naar voetnoot(43). In 1551 is de naamsverandering duidelijk verworven, de huuse ghenaempt de drie dueren toebehoorende desen voornoemde stede. Anthuenis Lambrouck, een opvolger van Cornelis vanden Westhuuse en dus ook stedemeester in het Brugse bouwbedrijf, is dan de bewonerGa naar voetnoot(44). Dit is het perceel door het kadaster van 1580 aangeduid als tstedenhuys ghezeyt Ten drien dueren, met schoone platse van lande totter vesteGa naar voetnoot(45). | ||||||||||||||||||||||||||||
De waterstaatexpertise van Herman de CorteToezichthouders van deze waterbouwkundige werken waren meester Cornelis de Bavelaere en vooral Herman de Corte. Zo gebeurde de levering van (graf)zerken door Joos vanden Poele uitdrukkelijk op de voorwaarden gestipuleerd door deze beide heren. Toch vervulden beiden elk een specifieke rol. De Bavelaere was in 1519 aangesteld als toeziendre vanden wercke van de stad BruggeGa naar voetnoot(46). Hier trad hij eer- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het huis ‘De drie deuren’ met op de achtergrond het sashuis, met de sluis ‘De drie deuren’
der als ingenieur en werfleider op, die, zoals bij de kistdammen, soms ook zelf de handen uit de mouwen stak. Cornelis de Bavelaere behoorde tot een familie die reeds in de 15de eeuw sleutelfuncties in het stedelijk bouwbedrijf innam.
De man achter de schermen was evenwel Herman de Corte, die toezag op het totaalplaatje van de waterbouwkundige plannen van Brugge. De nieuwe Minnewatersluis vormde daar slechts een onderdeel van. In de bronnen staat hij effectief als toezichtre aangeduid en ontving hij voor de tijdelijke opdracht aan het Minnewater een vergoeding van 4£. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Herman de Corte was juridisch geschoold, bijzonder kapitaalkrachtig en thuis in de stedelijke humanistische kringen. In de eerste helft van de 16de eeuw werd hij door de stad op uiteenlopende terreinen ingezet. Tijdens de bouw van ‘De drie deuren’ was hij ook als stadspensionaris in dienst, met name als soliciteur vanden processen. Dit hield in dat hij als stadsadvocaat de processen opvolgde waarin de stad Brugge als partij betrokken was. Dat bracht hem vooral in Gent, waarin hij tussenkwam in de Raad van VlaanderenGa naar voetnoot(47). De voorbije drie jaren had hij zich in Brugge verdienstelijk gemaakt in het beheersen van de pest in de stad. Maar uiteraard was het zijn bijzondere expertise op het vlak van de waterstaat die de Brugse stadsmagistraat er toe bewoog om hem als toezichter van de werken aan de sluis van het Minnewater aan te stellen.
De expertise inzake waterstaat had De Corte de voorbije jaren opgedaan als vertrouwensman van de machtige vorstelijke ambtenaar en ridder Hiëronymus Lauwerijn (ca. 1452/53-1509) in de uitvoering van diens ambitieuze inpolderingsprojecten in de omgeving van de Westerschelde en de Vier Ambachten (Watervliet). Ook de afwikkeling van het kanaal van Oostburg (1500-1516), het belangrijke project dat de uitschuring van de Zwinmonding diende te garanderen, had De Corte op de voet gevolgd. Zo was hij in december 1513 met een beperkte Brugse delegatie bij Margaretha van Oostenrijk in Mechelen om de laatste obstakels weg te werkenGa naar voetnoot(48). In de jaren 1523-1529 verzilverde hij zijn waterstaatexpertise in dienst van leggers zoals Mathias Laurijn en Jan Adorne bij het droogmaken van de Passegeule-, Oostmans- en Oudemanspolder, alle bij de Westerschelde, en de Nieuwvlietpolder op het eiland Cadzand. Dit hield in dat hij de prefinanciering van deze inpolderingen begeleidde, op de werken toezicht hield en vervolgens de nieuwe gronden verkocht. De Corte deed hierbij vooral zaken met het Sint-Janshospitaal in BruggeGa naar voetnoot(49). Bijna onvermijdelijk werd De Corte hier geconfronteerd met botsende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||
belangen. Zo ging hij voor eigen financieel gewin bij het indijken van de Passegeulepolder, maar moest hij evenzeer toezien op de goede werking van het kanaal van Oostburg dat door deze bedijkingen in het gedrang kwamGa naar voetnoot(50). Dit toezicht op het kanaal deed hij dus in opdracht van zijn andere broodheer, de stad Brugge. De Corte was immers in de tussentijd in dienst gegaan van de stad Brugge die zijn netwerk, financiële mogelijkheden en waterstaatkundige expertise voor haar streven valoriseerdeGa naar voetnoot(51).
In de jaren dat hij toezicht hield op de werken aan ‘De drie deuren’, was hij vooral ten noorden van Brugge bedrijvig. In de winter van 1519, toen duidelijk was dat het Kanaal van Oostburg niet de verwachte diepgang van het Zwin met zich mee zou brengen, ontwikkelde de stad Brugge een intense activiteit om de beteringhe vanden vaert tusschen Damme ende Sluus opnieuw aan een onderzoek te onderwerpen. Daartoe onder meer zond de Brugse stadsmagistraat De Corte naar Hulst, Zande en omgeving om te vergaderen diverssche peroonen hemlieden verstaende an cours vanden watreGa naar voetnoot(52). Ook in de daaropvolgende maanden reisde hij vaak af naar het noorden van het Brugse Vrije, onder meer om de dijken in Oostburg te inspecterenGa naar voetnoot(53). Dit alles en de verbouwing van de Minnewatersluis maakten deel uit van een omvattend plan om de verbinding van Brugge met de zee te optimaliseren. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Waterbouwkundige werken in functie van de zeeverbindingDe grote werken aan ‘De drie deuren’ in 1519-22 moeten dus gezien worden in het streven van Brugge om de maritieme verbinding veilig te stellen. De voorbije jaren was zwaar geinvesteerd in het Kanaal van Oostburg, opengesteld in 1515, dat ervoor moest zorgen dat de vaargeul van het Zwin vanuit de Noordzee naar Sluis werd uitgeschuurd. Ook de bijna dichtgeslibde Zwinarm of oude vaert tussen Sluis en Damme, vroeg hoogdringend om een betere bevaarbaarheid. Dit eiste infrastructuurwerken ter plaatse en een reeks maatregelen die een vlottere en grotere watertoevoer vanuit het achterland door deze Zwinarm mogelijk maakten. Om deze grotere watertoevoer te beheersen was er onder meer nood aan een nieuwe sluis aan het Minnewater.
Tal van andere onderzoeken en waterbouwkundige werken uit die jaren houden verband met de overtuiging van Brugge dat op deze manier de maritieme ontsluiting kon worden gered. In de stad werden kanalen geruimd en uitgedolven totten ouden canten ende bodem, kaaimuren opnieuw opgemetst en bruggen hersteld of vervangenGa naar voetnoot(54). De Zuidleie en de beken en grachten in het achterland die het water afvoerden doorheen Brugge, werden in kaart gebracht en op papier vastgelegd door Maarten SnouckaertGa naar voetnoot(55). Plaatselijke overheden werden aldaar aangezocht om toe te zien op een vlotte doorstromingGa naar voetnoot(56). En aangaande het kanaal tussen Brugge en Damme en vooral de Zwimarm voorbij Damme werden uiteenlopende experten bevraagd en ingeschakeld om iets te doen aan den dooden stroomGa naar voetnoot(57). De expertise van baggerwerkers uit Sint-Omaars werd ingezet en ook de sluismeester uit Nieuwpoort onderzocht de situatie ter plaatseGa naar voetnoot(58). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze tijd (1517-18) dateert de (niet bewaarde) kaart van de schilder Franchois de Wintere, zekere patroen angaende de vaert tusschen Damme ende SluusGa naar voetnoot(59).
Zowel het Kanaal van Oostburg als de verhoogde watertoevoer van uit het achterland werden gerealiseerd, maar leverden niet het verhoopte resultaat op. Er waren andere en meer drastische maatregelen nodig om den dooden stroom tegen te gaan. | ||||||||||||||||||||||||||||
BesluitTussen 1519 en 1521 werd de waterkering die het Minnewater afsluit, grondig verbouwd. De zeven sluisdeuren werden vervangen door drie deuren, Ten zeven deuren werd dus Ten drien deuren. Grafzerken onder meer uit het Brugse dominicanenklooster werden in de sluisvloer verwerkt. Bovenop het sas kwam een bakstenen huis, vandaag bekend als ‘het Sashuis’. Deze werf stond onder leiding van de stedemeesters Jan de Maech en Cornelis vanden Westhuuse, de vermogende stadstimmerman die het aanpalende huis ‘De zeven/drie deuren’ bewoonde. Toezichthouders waren Cornelis de Bavelare en vooral stadspensionaris Herman de Corte, een man met een grote expertise inzake waterhuishouding.
Deze werken, kostprijs bijna 500£, maakten deel uit van omvattende infrastructuurwerken die een vlotte doorstroom van water uit het Brugse hinterland door Brugge naar de Zwinmonding diende te verbeteren. Na de mislukking van het Kanaal van Oostburg bleef het Brugse stadsbestuur immers initiatieven ontwikkelen om de zeeverbinding veilig te stellen. Deze zware inspanningen leverden niet het verwachte resultaat op. Wel laat het verbouwde sascomplex zich vandaag nog steeds bewonderen.
Ludo Vandamme |
|